This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 92002E003823
WRITTEN QUESTION P-3823/02 by Claude Moraes (PSE) to the Commission. Freedom of movement for Palestinians within the EU.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3823/02 van Claude Moraes (PSE) aan de Commissie. Vrij verkeer voor Palestijnen binnen de Europese Unie.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3823/02 van Claude Moraes (PSE) aan de Commissie. Vrij verkeer voor Palestijnen binnen de Europese Unie.
PB C 268E van 7.11.2003, pp. 50–52
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3823/02 van Claude Moraes (PSE) aan de Commissie. Vrij verkeer voor Palestijnen binnen de Europese Unie.
Publicatieblad Nr. 268 E van 07/11/2003 blz. 0050 - 0052
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3823/02 van Claude Moraes (PSE) aan de Commissie (20 december 2002) Betreft: Vrij verkeer voor Palestijnen binnen de Europese Unie Een van mijn kiezers wees mij op problemen met het vrije verkeer in Europa van Palestijnse vluchtelingen die getrouwd zijn met een Europeaan. Ondanks het feit dat zij een Duits burger is, is het maken van reisplannen voor haar man en haarzelf om familie in het thuisland te bezoeken altijd een frustrerende en ingewikkelde onderneming. Palestijnse vluchtelingen die vanaf 1948 tot heden voor het Arabisch-Israëlische conflict in het voormalige Palestina zijn gevlucht naar de vluchtelingenkampen in Libanon, Syrië, Jordanië, het Egyptische deel van Gaza en het Palestijnse grondgebied op de Westelijke Jordaanoever wordt sindsdien de terugkeer ontzegd door de Israëlische autoriteiten. Omdat zij niet de nationaliteit van een derde land konden verwerven, werden de vluchtelingen en hun nakomelingen gedwongen de status van statenloze te aanvaarden. Het vrije verkeer van deze vluchtelingen is wereldwijd aan strikte beperkingen onderworpen, ook voor degenen die zijn getrouwd met een Europese burger. Hoewel Palestijnen met een Europese partner in sommige lidstaten een verblijfsvergunning kunnen krijgen, blijft reizen naar andere EU-lidstaten problematisch en aan beperkingen onderhevig. In Libanon uitgegeven reisdocumenten voor Palestijnse vluchtelingen bij voorbeeld worden door de meeste EU-lidstaten niet erkend en geven aanleiding tot uitzonderlijke paspoortcontroles bij het aanvragen van een visum. Heeft de Commissie plannen om het beleid inzake verblijfsrecht en asiel in de EU te herzien en overweegt zij wijzigingen om Palestijnen en andere ontheemden of statenlozen die met een EU-burger zijn getrouwd een grotere vrijheid van verkeer binnen de EU te verlenen en de mogelijkheid te bieden om een langlopend visum aan te vragen? Is zij het ermee eens dat de problematiek van ontheemden, in het bijzonder die welke zijn getrouwd met een EU-burger, actiever moet worden besproken in de EU als het gaat om immigratie en vrij verkeer in Europa? Antwoord van de heer Vitorino namens de Commissie (6 februari 2003) In het door het geachte parlementslid beschreven geval zijn twee verschillende gebieden van communautaire wetgeving van toepassing, elk met specifieke implicaties. 1. Communautaire wetgeving inzake het vrije verkeer van de burgers van de Unie en hun familieleden In artikel 18 van het EG-Verdrag is het beginsel vastgelegd van het recht van de burgers van de Unie om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Volgens de bestaande Gemeenschapswetgeving, met name Richtlijn 68/360/EEG van de Raad en Richtlijn 73/148/EEG van de Raad,(1) geldt dit recht ook voor de familieleden die hem of haar vergezellen en die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, met inbegrip van statenlozen. Tot de familieleden van een burger van de Unie die op grond van het Gemeenschapsrecht rechten genieten, behoren de echtgenoot, de kinderen onder 21 jaar of ten laste, en de ten laste komende verwanten in opgaande lijn. Op grond van het Gemeenschapsrecht hebben burgers van de Unie het recht zich naar een andere lidstaat te begeven en er te verblijven gedurende een periode van maximaal drie maanden gewoon op vertoon van een geldig paspoort of een geldige nationale identiteitskaart. Indien zij van plan zijn er langer dan drie maanden te blijven, moet een verblijfskaart worden verkregen. Hun familieleden genieten dezelfde rechten en zullen een verblijfsdocument ontvangen dat dezelfde geldigheid heeft als dat van de burger van wie zij afhankelijk zijn (artikel 4, lid 4, van Richtlijn 68/360/EEG en artikel 4, lid 3, van Richtlijn 73/148/EEG). Van de familieleden van een burger van de Unie die geen burger van de Unie zijn, kan vanwege hun nationaliteit echter worden verlangd dat ze een visum verkrijgen om het grondgebied van een (andere) lidstaat te betreden(2). In dat geval verleent de lidstaat in kwestie kosteloos het visum en alle faciliteiten (artikel 3 van de Richtlijnen 68/360/EEG en 73/148/EEG). Er zij opgemerkt dat de communautaire bepalingen betreffende de familieleden van burgers van de Unie alleen gelden in het geval dat de burger van de Unie van wie de onderdaan uit een derde land afhankelijk is, zelf zijn of haar recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend. 2. Het in het kader van de Unie geïntegreerde Schengenacquis Onderdanen uit derde landen die in een Schengenstaat verblijven en houder zijn van een door die staat afgegeven verblijfskaart, mogen met die verblijfskaart en een geldig reisdocument gedurende maximaal drie maanden in het Schengengebied reizen, ongeacht of zij al dan niet een familielid van een burger van de Unie zijn. Voor onderdanen van derde landen die aan de visumplicht onderworpen zijn, fungeert de verblijfskaart als visum en is geen aanvullend document vereist. In het door het geachte parlementslid beschreven geval is de Britse verblijfskaart waarvan wordt aangenomen dat de belanghebbende ze in zijn bezit heeft, niet gelijkwaardig met een visum om in de Schengenstaten te reizen, omdat het Verenigd Koninkrijk de desbetreffende bepalingen van het Schengenacquis niet toepast. Bijgevolg moet een visum worden verkregen om het Schengengebied te betreden en er te reizen. De aard van het reisdocument van de belanghebbende zorgt voor een complicatie. Indien het reisdocument immers niet door alle Schengenstaten wordt erkend, wat hier het geval is, is het afgegeven visum territoriaal beperkt tot de landen die het reisdocument erkennen. Bijgevolg kan de belanghebbende niet profiteren van het uniforme Schengenvisum en is het mogelijk dat hij verschillende visa moet aanvragen, afhankelijk van de landen waarin hij wil reizen. De Commissie beklemtoont dat de erkenning van reisdocumenten tot de nationale bevoegdheid behoort. Daarom is de Commissie niet in staat de situatie te verhelpen waarin een persoon misschien verschillende visa moet aanvragen, afhankelijk van de landen waarin hij wil reizen. De Commissie wenst er echter op te wijzen dat het communautaire voorschrift dat de lidstaten alle faciliteiten aan de familieleden van burgers van de Unie moeten verlenen met het oog op het verkrijgen van een visum, de belangstellende in staat zou moeten stellen een langlopend visum te verkrijgen. Dit zou ten minste het ongemak verlichten dat hij voor elke reis een nieuw visum moet aanvragen. (1) Richtlijn 68/360/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap, PB L 257 van 19.10.1968, en Richtlijn 73/148/EEG van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de lidstaten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten, PB L 172 van 28.6.1973. (2) De lijst van derde landen waarvan de onderdanen in het bezit moeten zijn van een visum, is opgenomen in Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001, PB L 81 van 21.3.2001. Deze verordening wordt toegepast door alle lidstaten behalve het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die in dit verband de nationale wetgeving toepassen.