This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 92002E002887
WRITTEN QUESTION E-2887/02 by Cristiana Muscardini (UEN) to the Commission. Fuel and pollution.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2887/02 van Cristiana Muscardini (UEN) aan de Commissie. Brandstoffen en luchtverontreiniging.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2887/02 van Cristiana Muscardini (UEN) aan de Commissie. Brandstoffen en luchtverontreiniging.
PB C 155E van 3.7.2003, pp. 59–61
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2887/02 van Cristiana Muscardini (UEN) aan de Commissie. Brandstoffen en luchtverontreiniging.
Publicatieblad Nr. 155 E van 03/07/2003 blz. 0059 - 0061
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2887/02 van Cristiana Muscardini (UEN) aan de Commissie (14 oktober 2002) Betreft: Brandstoffen en luchtverontreiniging De luchtverontreiniging teistert meer en meer onze grote steden en bedreigt de gezondheid van de inwoners. De hoofdoorzaak zijn de schadelijke uitlaatgassen van de motorvoertuigen, die voor het overgrote deel benzine gebruiken als brandstof. Toch zijn er brandstoffen in de handel (zoals methaan, dat helemaal niet vervuilt, of vloeibaar propaangas, dat slechts in zeer geringe mate vervuilt), waarvan het gebruik het risico van luchtverontreiniging drastisch zou kunnen verminderen. In 26 landen van Europa zijn er momenteel in totaal 7 154 stations waar vloeibaar propaangas wordt verkocht, waarvan 1 830 in Italië, 1 699 in Nederland, 1 033 in Frankrijk, 634 in België, 465 in Denemarken en 260 in Ierland. Over de verkooppunten van methaan heb ik geen cijfers, maar volgens mij ligt het aantal aanzienlijk lager. 1. Meent de Commissie niet dat door het bevorderen van het gebruik van schone brandstoffen de luchtverontreiniging in de grote steden als gevolg van het gestaag toenemende verkeer kan worden teruggeschroefd? 2. Kan zij verklaren waarom het gebruik van schone brandstoffen, die het extra voordeel hebben dat zij minder duur zijn dan benzine, nog zo beperkt is? 3. Is zij bereid initiatieven te nemen ten aanzien van de autoconstructeurs en de automobilisten om ze ertoe aan te zetten over te schakelen op alternatieve brandstoffen? 4. Vindt zij niet dat alles in het werk moet worden gesteld om duurzame ontwikkeling te laten rijmen met ecologisch evenwicht? 5. Meent de Commissie niet dat een toenemend gebruik van schone brandstoffen de reusachtig hoge rekening voor de invoer van olieproducten kan verlagen en hierdoor onze energieafhankelijkheid kan verminderen? Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie (10 december 2002) Zoals het geachte parlementslid zelf aanstipt, houdt het gebruik van alternatieve brandstoffen verband met twee belangrijke kwesties: milieuzorg en continuïteit van de energievoorziening. De emissies van schadelijke luchtverontreinigende stoffen vallen in de Gemeenschap onder wetgeving die in principe technische neutraal en op prestaties gebaseerd is. De zogenaamde Euro III-grenswaarden zijn in 2000 van kracht geworden en een verdere aanscherping ervan zal plaatshebben in 2005 (Euro IV). Voor zware vrachtvoertuigen wordt voorts nog een verdere aanscherping van de grenswaarden voor stikstofoxyden (Euro V) van kracht in 2008. Deze grenswaarden zijn zo strikt dat ook voor voertuigen die alternatieve brandstoffen gebruiken specifieke maatregelen zullen moeten worden genomen om daaraan te voldoen. Het is daarom twijfelachtig of voertuigen die vloeibaar propaangas of aardgas gebruiken uit een oogpunt van luchtverontreiniging enig voordeel bieden ten opzichte van voertuigen die conventionele brandstoffen gebruiken. Een klein voordeel ten opzichte van dieselvoertuigen is merkbaar met betrekking tot emissies van deeltjes, maar dan op een zeer laag emissieniveau. Op lange termijn zal ook in de vervoersector een groter aandeel van op duurzame energie gebaseerde brandstoffen noodzakelijk zijn om broeikasgasemissies te verminderen. In dit opzicht bieden noch aardgas (NG) noch vloeibaar propaangas (LPG) een oplossing. Op middellange termijn kunnen het gebruik van NG en LPG enig voordeel bieden met betrekking tot broeikasgassen ten opzichte van met benzine aangedreven voertuigen maar niet ten opzichte van met diesel aangedreven voertuigen en dan nog alleen indien er geen significante emissie van methaan in de aardgasdistributieketen is. Uit het oogpunt van de energievoorziening is een van de belangrijkste lessen die uit de discussie naar aanleiding van het Groenboek van de Commissie over de continuïteit van de energievoorziening kon worden getrokken, dat de diversiteit van energie- en voorzieningsbronnen moet worden vergroot(1). Momenteel is de vervoersector nagenoeg voor 100 % afhankelijk van olie. Een grotere diversiteit van de brandstoffen in de vervoersector is van essentieel belang om de continuïteit van de energievoorziening te verhogen. De Commissie is het dan ook met het geachte parlementslid eens dat het gebruik van alternatieve brandstoffen in de vervoersector zou moeten toenemen. Daarom heeft zij een jaar geleden een mededeling over deze kwestie ingediend, samen met twee voorstellen voor richtlijnen over de invoering van biobrandstoffen en over belastingvermindering om de invoering van dergelijke brandstoffen te ondersteunen. Voorts werkt zij samen met de belanghebbenden aan het zoeken naar passende implementatiestrategieën, op lange zowel als op middellange termijn, om het gebruik van alternatieve brandstoffen te verhogen met als doel een aandeel van 20 % tegen het jaar 2020. (1) Eindverslag over het Groenboek Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening, COM(2002) 321 def.