EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001IR0201

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Behoud van de biologische diversiteit — Actieplannen op het terrein van het behoud van natuurlijke hulpbronnen, landbouw, visserij, alsmede ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking"

PB C 107 van 3.5.2002, p. 73–75 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52001IR0201

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Behoud van de biologische diversiteit — Actieplannen op het terrein van het behoud van natuurlijke hulpbronnen, landbouw, visserij, alsmede ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking"

Publicatieblad Nr. C 107 van 03/05/2002 blz. 0073 - 0075


Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Behoud van de biologische diversiteit - Actieplannen op het terrein van het behoud van natuurlijke hulpbronnen, landbouw, visserij, alsmede ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking"

(2002/C 107/22)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gelet op de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Behoud van de biologische diversiteit - Actieplannen op het terrein van het behoud van natuurlijke hulpbronnen, landbouw, visserij, alsmede ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking" (COM(2001) 162 def.);

gelet op het besluit van zijn bureau op 12 juni 2001 om, overeenkomstig artikel 265, lid 5, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap over bovenstaande Mededeling een advies op te stellen en commissie 4 "Ruimtelijke ordening, stadsbeleid, energie en milieu" met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten;

gelet op het door het Europees Milieuagentschap gepubliceerde rapport over de toestand van het milieu ("Environment in the European Union at the turn of the Century");

gelet op de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over een communautaire strategie inzake biodiversiteit (COM(98) 42 def.);

gelet op het Besluit van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit(1);

gelet op het VN/ECE-Verdrag inzake toegang tot informatie, inspraak door de bevolking en mogelijkheid van toegang tot de rechter in milieuzaken;

gelet op het door commissie 4 op 8 oktober 2001 goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 201/2001 rev.) (rapporteur: de heer Torchio (I/EVP), burgemeester van Spineda),

heeft tijdens zijn 41e zitting op 14 en 15 november 2001 (vergadering van 15 november) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1. Stellingname van het Comité

1.1. De Commissie heeft de Raad en het Europees Parlement op 27 maart jongstleden de Mededeling "Biodiversiteitsactieplan voor het behoud van natuurlijke hulpbronnen, landbouw, visserij, alsmede van ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking" voorgelegd. Deze Mededeling maakt deel uit van een maatregelenpakket dat tot doel heeft om tegenwicht te bieden aan een zich in Europa en de hele wereld voordoende zorgwekkende tendens: de biodiversiteit wordt aangetast of verdwijnt en het tempo waarin het aantal exemplaren van bepaalde soorten terugloopt en/of waarin bepaalde soorten, met inbegrip van hun habitats, ecosystemen en genetisch patrimonium in Europa of de wereld volledig van de aardbodem verdwijnen, is nog op geen enkele manier vertraagd.

1.2. Het baart het Comité, net als de Commissie, zorg dat in Europa gemiddeld meer dan een derde van de schubvleugeligen en vogelsoorten, alsook een kwart van de soorten van bepaalde groepen planten is verdwenen, terwijl in sommige EU-lidstaten meer dan tweederde van de bestaande habitats verloren dreigt te gaan (waterrijke gebieden zijn in Europa de afgelopen decennia met 60 % afgenomen) en dat een honderdtal soorten gedomesticeerde dieren is verdwenen, terwijl 30 % van de nog resterende rassen met uitroeiing wordt bedreigd. Het beeld wordt nog zorgwekkender als daarnaast de gegevens van de FAO worden gelegd: meer dan 11000 plant- en diersoorten dreigen als gevolg van menselijke activiteiten nu al verloren te gaan, terwijl de internationale handel in wilde soorten een bedreiging vormt voor circa 30000 soorten in de wereld en er ontzaglijk veel schade wordt toegebracht door de jaarlijkse ontbossing van circa 600000 km2 regenwoud in het Amazone-gebied.

1.3. Volgens het Comité moet worden benadrukt dat behoud van de biodiversiteit voor de duurzaamheid van landbouw, visserij en tal van industriële procédés (inclusief de productie van geneesmiddelen) een morele plicht is, omdat biodiversiteit veel leefgemeenschappen het potentieel biedt om zich te ontwikkelen. Biodiversiteit die verloren gaat, wordt aangetast of in het gedrang wordt gebracht, werkt daarentegen economische verpaupering in de hand.

1.4. Bescherming van de biodiversiteit is in feite gelijk te stellen met bescherming van de kwaliteit van het bestaan, vooral op lokaal niveau. Lokale en regionale overheden worden zwaar onder druk gezet door een steeds veeleisendere publieke opinie door wie de kwantitatieve achteruitgang van de biodiversiteit steeds meer als een probleem wordt ervaren. Zo wordt materiële welvaart niet langer altijd als de énige indicator voor de kwaliteit van het menselijk bestaan gezien, maar koppelen velen die kwaliteit met name ook aan de handhaving van bepaalde biologische en milieunormen waaraan in de samenleving, getuige het groeiende aantal milieu-organisaties en verenigingen voor dierenbescherming, steeds meer belang wordt gehecht. De internationale, in Europese steden gehouden (top)bijeenkomsten krijgen steeds meer - ook politieke - consequenties voor regering en openbare veiligheid, omdat daarbij steeds fellere protesten opklinken tegen het gekozen beleid en de globalisering.

1.5. Alhoewel behoud van de biodiversiteit in steeds bredere kringen als belangrijk wordt ervaren, kan niet worden ontkend dat de milieubeweging zich vooral keert tegen genetische manipulatie en modificatie van gewassen.

1.6. Het Comité vindt, net als de Commissie, dat territoriumbescherming een doortastender optreden vergt dan in het verleden het geval was. De bedoeling daarvan moet zijn, grotere gebieden te bestrijken dan het percentage van het aardoppervlak, namelijk 10 à 20 %, dat momenteel als beschermd gebied is aangemerkt. Beleid voor het behoud van de biodiversiteit moet momenteel gericht zijn op de bestrijding van stoffen die de hormoonhuishouding verstoren, van persistente organische verontreinigende stoffen (POP) en van het groeiende aantal binnendringende exoten. Bovendien moeten de gevolgen van de introductie van bepaalde GMO's in de gaten worden gehouden.

Zo is het met name wenselijk dat voor het platteland kenmerkende ecosystemen (half landbouw, half menselijke bewoning) die ware natuurlijke voedingsbodems vormen voor biodiversiteit, het nieuwe stramien van de Europese ruimte gaan vormen. Daarvoor is het nodig de geschiedenis en identiteit van de aldaar gevestigd leefgemeenschappen te achterhalen en te beschermen, vanuit een visie op het nieuwe Europa waarin niet alles om steden en industrie draait.

Verschijningsvormen van biodiversiteit en de bijbehorende territoria zouden moeten worden beschouwd als onveranderlijke grootheden waaraan in het beheer van de Europese ruimten - in overeenstemming met de krachtlijnen van het voor de diverse beleidsvormen van de EU opgestelde Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) - niet mag worden getornd.

2. Aanbevelingen

2.1. Het Comité vindt, net als de Commissie, dat de actieprogramma's en de doeltreffendheid daarvan nauwlettend in het oog moeten worden gehouden en dat er voor de uitvoering van de projecten en het duurzame gebruik van instrumenten om bij de uitvoering van de afzonderlijke EU-acties in te grijpen, indicatoren moeten worden ingevoerd.

2.2. Alle inspanningen van Commissie, Europees Milieuagentschap, lid-staten en op dit gebied bevoegde internationale organisaties ten spijt, zijn er nog steeds geen nauwkeurige indicatoren uitgewerkt waarmee de actieprogramma's moeten functioneren. Overigens wordt daarvan een volledig overzicht gegeven in het door de Commissie tijdens de Top van Helsinki uitgebrachte verslag over de activiteiten op dit gebied. Het Comité wijst er nogmaals op dat bedoelde indicatoren op de lokale omstandigheden moeten zijn afgestemd en onderling vergelijkbaar moeten zijn. Ook dient naar behoren rekening te worden gehouden met de noodzaak om voor landbouwecosystemen speciale vaste indicatoren uit te werken waaruit kan worden opgemaakt of er al dan niet sprake is van gebiedscomponenten (in de vorm van een lijn of stippellijn) van de historische agrarische landschappen van Europa. Bij de keuze van die voor biodiversiteit uit te werken indicatoren moet ook worden gekeken naar de diverse aanwezige rassen en de methoden volgens welke grondbezit en -opdeling zijn georganiseerd, gekoppeld aan de diverse specifieke eigenschappen en ruimtelijke verschijningsvormen van het geheel aan ecosystemen van de Europese regio's.

2.3. Het Comité wenst daarom dat bij het vaststellen van een kader waarbinnen die indicatoren moeten worden uitgewerkt, in de eerste plaats rekening wordt gehouden met de voorstellen voor biodiversiteits-indicatoren die de lidstaten hebben ingediend. Deze werken immers al lang - in samenwerking met de lokale en regionale overheden - aan criteria aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt welke indicatoren prioritair zijn. Bovendien zouden die werkzaamheden nog baat kunnen hebben bij de invoering van een geïntegreerd systeem voor uitwisseling van informatie.

2.4. Er bestaat een nauw verband tussen beleidsmaatregelen voor milieubescherming en het behoud van de biodiversiteit (naar gelang van de relevante menselijke activiteiten en de diverse betrokken actiegebieden) en de specifieke acties van lokale en regionale overheden. Dat verband kan rechtstreeks zijn of ontstaan uit de synergie met bredere en meer complexe maatregelen op nationaal (lidstaten), Europees (Europees Milieuagentschap) of internationaal niveau (protocollen en verdragen).

2.5. Vanwege de zonder enige twijfel daarvan te verwachten positieve resultaten voor de bescherming van de biodiversiteit, hoopt het Comité dat de onlangs overeengekomen internationale milieuprotocollen en -verdragen méér zijn dan slechts een vrijblijvend signaal van aantredende regeringen die zich op die manier soms in ideologisch opzicht van het beleid van hun voorgangers willen distantiëren. Die regeringen dienen zich er daarmee daadwerkelijk toe te verbinden om in hun landen een zo groot mogelijk aantal soorten van flora en fauna en andere levensvormen bescherming te bieden.

2.6. Daarom zou in handleidingen voor goede productiemethoden in alle sectoren van de economie (zoals met name landbouw en industrie) en de berekening van de kosten en baten van voorgenomen beleidsmaatregelen ook moeten worden aangegeven in hoeverre dergelijke productiemethoden of beleidsmaatregelen de bescherming van de biodiversiteit, door een rechtstreekse of indirecte uitwerking daarvan, al dan niet ten goede komen. Zo kan worden voorkomen dat criteria worden gehanteerd die uitsluitend geijkt zijn op productiviteit en economie. Bovendien wordt op die manier geëvalueerd welke rechtstreekse of indirecte voor- of nadelen beleidsmaatregelen met zich meebrengen voor het milieu.

2.7. Volgens het Comité moet toezicht worden gehouden op de gevolgen van veranderingen in het aardsysteem (door menselijke activiteiten op gang gebrachte klimaatveranderingen) voor (semi-)natuurlijke habitats en de economie op lokaal niveau. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het verband tussen sneeuwval en bergtoerisme, maar ook aan de gevolgen van schommelingen in het zeepeil langs kusten, van veranderingen in de (drink-)waterreserves en van het uitbreken van nieuwe ziekten om klimaatredenen.

Momenteel verandert het klimaat als gevolg van de door menselijke activiteiten veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen (bv. CO2, Cfk's en N2O). Wetenschappers hebben nog geen overeenstemming bereikt over de draagwijdte van die veranderingen en de plaatsen waar deze zich zullen voltrekken, maar van de hypothetische en meest geduchte gevolgen ervan kan al wel de volgende - overigens onvolledige - opsomming worden gegeven:

- verhoging van het zeepeil langs kusten;

- veranderingen in de neerslag, met mogelijke gevolgen voor plantengroei, landbouwecosystemen en bossen;

- versneld verlies aan biodiversiteit;

- veelvuldiger voorkomen van uitzonderlijke klimaatomstandigheden;

- neerslag- en temperatuurschommelingen;

- veranderingen in het door sneeuw of ijs bedekte aardoppervlak;

- veranderingen in het door plantengroei bedekte aardoppervlak en de soorten planten die daar groeien;

- veranderingen in de populaties van binnendringende thermofiele soorten (bv. insecten of planten die een plaag worden).

Tegen de achtergrond is het voor het behoud van de biodiversiteit vooral van belang dat er indicatoren voor de klimaatveranderingen worden uitgewerkt waarin de veranderingen van bovengenoemde milieus, alsook de bijbehorende coenoses worden meegenomen.

2.8. Het Comité ziet de noodzaak in van toezicht op de toestand van de biodiversiteit en kritische factoren die vooral op lokaal niveau de biodiversiteit dreigen aan te tasten (zoals al gebeurt in Zwitserland en in Nederland waar speciale netwerken zijn opgezet om de biodiversiteit in de gaten te houden). Zo zou er een door lokale instanties (in de vorm van agentschappen) beheerd controlesysteem kunnen worden opgezet op grond waarvan plaatselijk beleid voor het behoud van de biodiversiteit kan worden bijgestuurd of gecorrigeerd, waarbij het bovendien aan de nationale en internationale regelgeving wordt aangepast.

Kort samengevat, kan door lokaal toezicht op de biodiversiteit

- meer en betere kennis worden vergaard over biodiversiteit;

- inzicht worden verkregen in de mate waarin situaties als kritiek moeten worden aangemerkt doordat het kritieke karakter daarvan in cijfers kan worden uitgedrukt;

- een nauwkeurig verband worden aangebracht tussen factoren die de biodiversiteit onder druk zetten en milieu-indicatoren;

- een concrete basis worden gelegd om de evolutie van het territorium in een model te kunnen weergeven;

- een technisch-wetenschappelijk draagvlak worden gecreëerd voor nationale milieubesluitvorming en -planning;

- met behulp van indicatoren het resultaat van beleidsmaatregelen voor het beheer van het natuurlijk erfgoed worden geëvalueerd;

- het verwachte of nagestreefde resultaat van specifieke maatregelen op het gebied van milieubeheer in economische waarden worden uitgedrukt;

- worden bevorderd dat de EU-lidstaten hun beleid aanpassen aan de EU-normen voor de uitwisseling van informatie over biodiversiteit (lokale Agenda 21).

2.9. Ten slotte is het Comité er voorstander van dat de bestaande netwerken voor het vergaren van milieugegevens in één systeem worden ondergebracht. Op die manier kan er, naar het voorbeeld van het Europees Milieuagentschap, een soort "net van netwerken" ontstaan. Informatie over het milieu is vooral ook op lokaal niveau van doorslaggevend belang voor de manier waarop in de praktijk met biodiversiteit wordt omgegaan. Voorwaarde voor een behoorlijke overdracht van informatie is dat er daadwerkelijk coördinatie plaatsvindt tussen regionale, nationale en Europese organisaties die het milieu in het oog houden.

Brussel, 15 november 2001.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Jos Chabert

(1) PB L 309 van 13.12.1993.

Top