This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52001IR0061
Opinion of the Committee of the Regions on "Food safety: the BSE crisis — consequences for consumers and primary producers"
Advies van het Comité van de Regio's over "Voedselveiligheid: de BSE-crisis — Gevolgen voor consument en producent"
Advies van het Comité van de Regio's over "Voedselveiligheid: de BSE-crisis — Gevolgen voor consument en producent"
PB C 107 van 3.5.2002, p. 21–23
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Comité van de Regio's over "Voedselveiligheid: de BSE-crisis — Gevolgen voor consument en producent"
Publicatieblad Nr. C 107 van 03/05/2002 blz. 0021 - 0023
Advies van het Comité van de Regio's over "Voedselveiligheid: de BSE-crisis - Gevolgen voor consument en producent" (2002/C 107/08) HET COMITÉ VAN DE REGIO'S, gezien het besluit van commissie 5 "Sociaal beleid, volksgezondheid, consumentenbescherming, onderzoek, toerisme" van 5 februari 2001 om het bureau om toestemming te verzoeken tot het opstellen van een initiatiefadvies over voedselveiligheid, waarover commissie 2 een aanvullend initiatiefadvies zal opstellen; gezien het besluit van het bureau van 13 februari 2001 om commissie 2 "Landbouw, plattelandsontwikkeling, visserij" en commissie(EEG) nr. 5 "Sociaal beleid, volksgezondheid, consumentenbescherming, onderzoek, toerisme" te belasten met het opstellen van een initiatiefadvies ter zake; gezien de tot dusver door de Commissie genomen wettelijke maatregelen ter bestrijding van BSE en andere epidemische dierziekten; gezien de Mededeling van de Commissie "Witboek over voedselveiligheid" (COM(1999) 719 def.) en het CvdR-advies terzake (CDR 77/2000 fin)(1), alsook de activiteiten die de Commissie tot dusver op het gebied van de consumentenbescherming heeft ontplooid; gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Voedselautoriteit en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (COM(2000) 716 def.) en het advies van commissie 5 terzake (CDR 64/2001 fin)(2); gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 92/118/EEG van de Raad met betrekking tot de gezondheidsvoorschriften voor dierlijke bijproducten (COM(2000) 573 def.); gezien de uitkomsten van de op 7 maart 2001 gehouden vergadering van de werkgroep, waaraan werd deelgenomen door vertegenwoordigers van de Europese Commissie en van bij deze problematiek betrokken organisaties; gezien de bijdrage van commissie 2 over het onderwerp voedselveiligheid (CDR 56/2001 - rapporteur: de heer Sodano, I/PSE, lid van het provinciebestuur van Napels), die tijdens de vergadering van 20 april 2001 aan de orde is gekomen; gezien het ontwerpadvies (CDR 61/2001 rev. - rapporteur: de heer Pumberger, A/EVP, burgemeester van Eberschwang en voorzitter van de Vereniging van gemeenten van Opper-Oostenrijk) dat op 16 juli 2001 door commissie 5 is goedgekeurd; overwegende dat voor de coördinatie van de werkzaamheden uit de commissies 2 en 5 een gezamenlijke werkgroep is samengesteld, bestaande uit beide rapporteurs en 15 leden van de beide commissies, waarbij voor een geografisch en politiek evenwicht is gezorgd, heeft tijdens zijn 41e zitting van 14 en 15 november 2001 (vergadering van 15 november) met algemene stemmen het volgende advies goedgekeurd. Overwegingen en aanbevelingen Het Comité van de Regio's 1. maakt met betrekking tot de BSE-problematiek onderscheid tussen twee soorten aspecten, nl. bescherming van de volksgezondheid en structuurwijziging van de agrolevensmiddelensector in de EU; 2. stelt op voorhand vast dat vijf elementen een hoofdrol spelen bij de constructieve en toekomstgerichte samenwerking in het kader van de voedselveiligheid in Europa, te weten: verantwoordelijkheid, efficiënt crisismanagement, kwaliteitsbewaking, onderzoek, en concrete en doelgerichte maatregelen om het vertrouwen van de consument te herstellen; 3. constateert dat de gevolgen van de recente crises op het gebied van epidemische dierziekten en de schandalen in de agrolevensmiddelensector verder reiken dan een afnemend vertrouwen bij de consument en ernstige verstoringen van de markt. Deze crises hebben bij het grote publiek namelijk de indruk gewekt dat niet alleen de maatregelen die een veilige consumptie moeten waarborgen, maar ook het gemeenschappelijk landbouwbeleid zelf, de kwaliteit van de producten, de distributie van agrolevensmiddelen enz. vatbaar zijn voor een fundamentele verbetering dan wel aan een grondige herziening toe zijn; 4. is voorstander van maatregelen om te verhinderen dat slechts een groep in de samenleving moet opdraaien voor de onjuiste keuze van het agrolevensmiddelenmodel. De kosten moeten worden gespreid en door de gehele samenleving worden gedragen, omdat zovelen hierbij zijn betrokken, van de producent tot de consument, via allerlei tussenschakels; 5. vindt het terecht dat de BSE-crisis kan worden gezien als het meest in het oog springende verschijnsel van een algemener probleem (dioxine, hormonen, GMO's enz.) dat de voedselveiligheid in gevaar brengt. Daarom is een vastberaden optreden van de Commissie vereist. Lidstaten, territoriale bestuurslagen en sociaal-economische organisaties dienen ertoe bij te dragen dat een EG-beleid ter bescherming van de volksgezondheid tot stand komt; 6. benadrukt de noodzaak van een duidelijke afbakening van de verantwoordelijkheden op alle betrokken niveaus; tevens moet er duidelijkheid zijn over de vraag wie op Europees, nationaal en regionaal niveau de voedselveiligheid moet waarborgen. Het Comité beklemtoont bovendien dat slechts op basis van een algemene en integrale aanpak, die alle elementen van de agrolevensmiddelenketen en alle betrokken beleidsterreinen bestrijkt, een rationeel en consistent beleid tot stand kan komen en kan worden tegemoetgekomen aan de gerechtvaardigde eisen die de Europese consument aan voedselveiligheid stelt; 7. steunt nadrukkelijk de inspanningen van de Commissie om te komen tot een omvattende en uniforme regelgeving voor de voedselproductieketen (algemene beginselen; procedures; een alarmsysteem voor agrolevensmiddelen en diervoeders; procedures m.b.t. de voedselveiligheid; uniforme definities, beginselen en gemeenschappelijke maatregelen; oprichting van een Europese voedselautoriteit), teneinde een hoog veiligheidsniveau te waarborgen. Dit mag er echter niet toe leiden dat voortzetting van de marktconforme productie en de liberalisering van de levensmiddelensector worden bemoeilijkt; 8. eist van de Commissie bovendien een consistente invoering van strenge (zo streng mogelijke) normen voor een uniforme interne Europese markt voor agrarische productiemiddelen (t.a.v. bestrijdingsmiddelen, ook bij de toelating van diergeneesmiddelen), teneinde concurrentiedistorsies in deze sector in de toekomst te vermijden en een grensoverschrijdend vertrouwen van de consument in de producten te waarborgen; 9. eist dat de lidstaten de geldende gezondheids- en hygiënevoorschriften voor dierlijke producten en bijproducten (zowel ten aanzien van het produceren, in de handel brengen en importeren in de Gemeenschap van producten van dierlijke oorsprong als ten aanzien van de verwijdering en verwerking van dierlijk afval) strikt naleven en hun controletaken in het kader van de officiële controle van agrolevensmiddelen, diervoeders en bestrijdingsmiddelen ten volle uitvoeren, en dat de Commissie de lidstaten hiertoe aanspoort; 10. zou graag zien dat de lopende onderzoeksactiviteiten worden geïntensiveerd, zodat de huidige problematiek op wetenschappelijke wijze ook op de langere termijn kan worden aangepakt, en aldus van het huidige crisismanagement kan worden overgegaan op preventieve maatregelen. Hierbij is het van belang dat scholing van de actoren uit de gehele agrolevensmiddelenketen wordt gestimuleerd en dat de noodzakelijke technische ondersteuning wordt geboden. Verder moeten de onderzoeksactiviteiten in het kader van het vijfde en zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling ook op Europees niveau worden voortgezet; 11. acht het noodzakelijk dat de dialoog tussen boeren en consumenten weer op gang wordt gebracht. Het Comité is van mening dat lokaal en regionaal toegepaste, tot voorbeeld strekkende productie-, verkoop- en teeltmethoden in de landbouw zeer wel het vertrouwen van de consument kunnen herstellen en behouden. De herkomst van de dieren, de wijze waarop de dieren worden gehouden, het voedingspatroon en alle overige factoren die bij de productie een rol spelen, kunnen namelijk zo te allen tijde en op voor de consument inzichtelijke wijze worden getraceerd; 12. vindt dat voor de middellange tot lange termijn moet worden gestreefd naar een Europees agrolevensmiddelenmodel dat elk risico voor de consument dat louter op grond van de mondialisering wordt gerechtvaardigd, verwerpt. De maatschappelijke belangen op dit terrein (zoals gezondheid, milieubescherming, sociale en territoriale cohesie) zijn namelijk enorm; 13. acht het essentieel dat er een Europees landbouwmodel wordt ontwikkeld dat niet alleen bevorderlijk is voor de exploitatie van de talrijke mogelijkheden van landbouw en het platteland, maar vooral uitgaat van op kwaliteit gerichte productie (wat van fundamenteel belang is voor de veiligheid van de consument). Het Comité vindt het verder belangrijk dat er een systeem wordt ingevoerd dat de traceerbaarheid van de producten en een volledige voorlichting van de consument waarborgt; 14. roept de politici en de betrokken actoren met nadruk op om op het gehele grondgebied van de Unie te komen tot een in economisch, ecologisch en sociaal opzicht duurzame vorm van landbouw. Daarbij moet onder meer de biologische landbouw worden gestimuleerd, moeten de productiemethoden worden toegespitst op de belangen van de consument, moet rekening worden gehouden met de milieubescherming en het concurrentievermogen op het platteland, en moeten veiligheid, kwaliteit en een gedifferentieerde productie van agrolevensmiddelen de hoogste prioriteit krijgen; 15. wil de lokale visie op de niet-eenvoudige taak een Europees agrolevensmiddelenmodel en landbouwmodel onder woorden brengen, maar wenst daarnaast actief mee te werken aan het vaststellen van de naar aanleiding van de goedkeuring van het Witboek over voedselveiligheid te nemen maatregelen. Hiertoe worden alle instrumenten gehanteerd waarmee kan worden gezorgd voor bijsturing van de GLB-maatregelen die haaks staan op een economische ontwikkeling die de volksgezondheid bevordert en goed voor het milieu is; 16. beveelt met betrekking tot de veeteelt maatregelen aan om de - niet-intensieve - teelt van inheemse runderrassen ter bevordering van biodiversiteit te ondersteunen. Verder bepleit het Comité een algehele herstructurering van het veeteeltbeleid in het kader van Agenda 2000, met geleidelijke omschakeling naar op het welzijn voor de dieren gerichte productiemethoden, en in het bijzonder naar de productie van biovlees; 17. gaat ervan uit dat het verbieden van het voeren van diermeel zal leiden tot een stijging van de invoer van plantaardige proteïnes; de Europese Unie is in deze sector momenteel in zeer sterke mate aangewezen op invoer uit derde landen. Deze invoerafhankelijkheid moet worden verminderd d.m.v. nieuwe onderhandelingen over de in het kader van de WTO gesloten GATT-akkoorden te beginnen en door via het GLB de productie in de EU van eiwit- en oliehoudende gewassen zonder GMO's te bevorderen. Door deze gewassen te introduceren in het systeem van vruchtwisseling voor akkerbouwgewassen wordt bovendien een bijdrage geleverd aan de bescherming van het milieu; 18. wijst er voorts op dat het vertrouwen van de consument in de veiligheid van agrolevensmiddelen afhankelijk is van doorzichtige, begrijpelijke en objectieve informatie, ook met betrekking tot de relatieve risico's. Het Comité roept dan ook op tot een intensievere voorlichtingscampagne op communautair niveau; 19. steunt in ieder geval de voortzetting van de voorlichtingscampagnes door de Commissie en organisaties in de lidstaten, teneinde de consument te informeren over de belangrijkste aspecten van voedselveiligheid (verschillen in eetgewoonten binnen Europa, etikettering van agrolevensmiddelen, vermelding van de toevoegingen, traceerbaarheid van agrolevensmiddelen, voedselhygiëne en GGO's), over diergezondheid alsook voorkoming en bestrijding van epidemische dierziekten, over de betekenis van consumentenorganisaties en over de rol van de overheid zelf. Brussel, 15 november 2001. De voorzitter van het Comité van de Regio's Jos Chabert (1) PB C 226 van 8.8.2000, blz. 7. (2) PB C 357 van 14.12.2001, blz. 22.