Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOC_2001_154_E_0283_01

    Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen (COM(2000) 898 def. — 2001/0011(CNS))

    PB C 154E van 29.5.2001, p. 283–284 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52000PC0898

    Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen /* COM/2000/0898 def. - CNS 2001/0011 */

    Publicatieblad Nr. 154 E van 29/05/2001 blz. 0283 - 0284


    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen

    (ingediend door de Commissie)

    TOELICHTING

    Artikel 191 van het EG-Verdrag luidt:

    "Europese politieke partijen zijn een belangrijke factor voor integratie binnen de Unie. Zij dragen bij tot de vorming van een Europees bewustzijn en tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie".

    Op die manier kent het Verdrag aan de politieke partijen functies toe die een belangrijke bijdrage leveren tot de ontwikkeling van de Europese opbouw, alsmede - door bij te dragen tot de uiting van de politieke wil van de burgers - tot het democratische functioneren van het institutionele stelsel. Het spreekt vanzelf dat het uitoefenen van die functies werkings- en personeelskosten meebrengt.

    Het geciteerde artikel bevat echter geen operationele bepaling. Daarom heeft de Commissie op 13 juni 2000 in een bijdrage voor de IGC voorgesteld een operationele bepaling toe te voegen aan artikel 191 van het Verdrag, die het mogelijk moet maken aan dit artikel praktische uitwerking te geven. De door het Verdrag van Nice aangebrachte wijzigingen leggen overigens nog sterker de nadruk op de rol en het belang van Europese politieke partijen als factor voor integratie binnen de Europese Unie .Tevens wordt extra beklemtoond dat financiele middelen uit de gemeenschapsbegroting nooit mogen worden gebruikt voor de directe of indirecte financiering van nationale politieke partijen.

    De fracties van het Europees Parlement kennen aan de partijen die zij vertegenwoordigen subsidies en personeel toe ten laste van hun begroting, en derhalve van de begroting van het Europees Parlement. De Rekenkamer (Speciaal verslag nr. 13/2000, PB C 181 van 28.6.2000) beschouwt deze werkwijze, bij gebreke van een specifieke rechtsgrond, als onregelmatig. Daarenboven komen de toetredingen van nieuwe lidstaten dichterbij en zullen de Europese partijen een belangrijke rol spelen bij de voorbereiding van de burgers van die landen op de Europese verkiezingen en hun deelneming aan het beleid van de Unie.

    Aangezien artikel 191 niet toereikend is als rechtsgrond voor het nemen van concrete maatregelen, dient aan artikel 191 een andere, operationele rechtsgrond te worden toegevoegd, die het mogelijk maakt machtiging te verlenen voor dergelijke uitgaven ten laste van de algemene begroting van de Gemeenschap.

    De meest geschikte rechtsgrond voor het toestaan van dergelijke uitgaven is ongetwijfeld artikel 308, in combinatie met artikel 191. Het ligt immers voor de hand dat een betere organisatie van het politieke debat, met de invloed die dit heeft op de verkiezingen, op de beslissing van de kiezers om te gaan stemmen en op het te voeren beleid, bijdraagt tot een goede werking van de instellingen op de onder het Verdrag ressorterende gebieden, zoals bijvoorbeeld de vier vrijheden van artikel 14, lid 2, van het Verdrag. Een maatregel op dit gebied is dan ook volkomen verantwoord.

    De maatregel moet onverkort het subsidiariteitsbeginsel in acht nemen en mag nationale systemen voor de financiering van partijen niet verstoren. In het bijzonder moet worden voorkomen dat de maatregel leidt tot de financiering van nationale partijen - hetgeen overigens onverenigbaar zou zijn met artikel 191 - of van de nationale of Europese verkiezingscampagnes van die nationale partijen.

    De eerste vraag die moet worden beantwoord, betreft de definitie van een Europese partij. Dit hangt grotendeels af van de stichters van een partij: zij kunnen van oordeel zijn dat hun organisatie een Europese roeping heeft, ongeacht de grootte van de partij of de geografische spreiding van haar leden. Toch moet aan bepaalde beoordelingscriteria voldaan zijn. Met name moeten de Europese doelstellingen duidelijk zijn: de betrokken partij zal allicht een visie hebben op de problemen in verband met de Europese opbouw, vanuit haar eigen - mogelijk zelfs negatieve - invalshoek; in principe, en voor zover de kiezers haar daartoe de kans geven, moet zij een Europese fractie vormen of beogen te vormen c.q. voornemens zijn deel te gaan uitmaken van een bestaande fractie.

    In de tweede plaats moet de partij statuten hebben krachtens welke haar leiders op een democratische wijze worden aangesteld. In de derde plaats moet zij, overeenkomstig de letter en de geest van de Verdragen, de beginselen van democratie en eerbiediging van de fundamentele rechten en van de rechtsstaat onderschrijven. Het zou ontoelaatbaar zijn dat een partij die een beknotting van die rechten, onverdraagzaamheid of vreemdelingenhaat in haar vaandel schrijft, ongeacht of zij de Europese integratie gunstig of ongunstig gezind is, in aanmerking zou komen voor overheidssubsidies. Het Europees Parlement registreert op hun verzoek de door de Europese politieke partijen neergelegde statuten die aan deze voorwaarden voldoen. In omstreden gevallen kan het Europees Parlement worden bijgestaan door "wijzen", die met geregelde tussenpozen worden aangesteld. Dit staat uiteraard geenszins in de weg dat gebruik wordt gemaakt van de beroepsmogelijkheden die het Gemeenschapsrecht biedt.

    Zo is de procedure van artikel 1 een noodzakelijke, maar niet voldoende eerste stap om in aanmerking te komen voor financiering. Een partij moet eerst haar statuut neerleggen en vervolgens ook nog voldoen aan de in artikel 3 vermelde bijkomende specifieke voorwaarden om voor financiering in aanmerking te komen.

    Deze communautaire financiering kan alleen worden toegekend aan politieke partijen die een bepaalde representativiteit hebben, ofwel in het Europees Parlement, ofwel in meerdere lidstaten. De verwijzing naar regionale parlementen in artikel 3 moet in deze context in elke lidstaat worden geïnterpreteerd met inachtneming van de eigen interne constitutionele beginselen. In dit verband worden de volgende criteria voorgesteld: ofwel door regionale, nationale of Europese gekozenen vertegenwoordigd zijn in ten minste vijf lidstaten, ofwel bij de laatste Europese verkiezingen ten minste vijf procent van de uitgebrachte stemmen behaald hebben in ten minste vijf lidstaten van de Gemeenschap.

    Onder die omstandigheden komen de partijen in aanmerking voor een financiering uit de begroting van de Unie, welke in overeenstemming is met artikel 191 en tevens met het subsidiariteitsbeginsel. Deze financiering mag niet in de plaats komen van de autonome financiering van de Europese partijen, welke ten minste 25% van de middelen waarover een partij beschikt, moet uitmaken.

    De verdeling onder de partijen die voor de financiering in aanmerking komen, geschiedt volgens objectieve regels. Met inachtneming van de bovengenoemde 75%-drempel ontvangt elk van deze partijen een forfaitaire basisfinanciering, waaraan een tweede bedrag wordt toegevoegd, dat wordt berekend volgens het aantal in het Europees Parlement gekozen afgevaardigden. Aan deze twee delen van de uitkering worden respectievelijk 15% en 85% van de beschikbare kredieten besteed.

    Uiteraard moet de financiële situatie van een politieke partij die een financiering uit de Gemeenschapsbegroting ontvangt, doorzichtig zijn. Daartoe maken de Europese politieke partijen hun rekeningen, met inbegrip van giften van welke herkomst ook, openbaar en melden zij aan de Rekenkamer wat hun financieringsbronnen zijn. Er is voorzien in klassieke procedures inzake verslaggeving, boekhouding en controle op de rekeningen. De Commissie zal nagaan of het wenselijk is specifieke regels vast te stellen voor de controle op deze uitgaven.

    Om een ongepaste vermenging van rollen te voorkomen moet in een externe en onafhankelijke audit van de rekeningen van de partijen worden voorzien. De wijze waarop de onafhankelijke auditinstantie te werk zal gaan, zal in overleg met het Parlement worden vastgesteld.

    De Commissie zal uiterlijk achttien maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een verslag opstellen over de tenuitvoerlegging ervan. Deze verordening heeft een tijdelijk karakter en verstrijkt aan het einde van het tweede begrotingsjaar dat volgt op de inwerkingtreding ervan. De Commissie zal te zijner tijd, op grond van het bovengenoemde verslag, een voorstel indienen voor een definitieve regeling ter zake.

    2001/0011 (CNS)

    Ontwerp VERORDENING VAN DE RAAD betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 308,

    Gezien het voorstel van de Commissie [1],

    [1] PB C [...] van [...], blz. [...].

    Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

    [2] PB C [...] van [...], blz. [...].

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Artikel 191 van het EG-Verdrag erkent het belang van politieke partijen op Europees vlak voor de Europese integratie, voor de vorming van een Europees bewustzijn en als middel tot uiting van de politieke wil van de burgers.

    (2) Er moet een statuut komen voor Europese politieke partijen en er moet op worden toegezien dat deze, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag, de grondrechten alsmede de democratische beginselen en de rechtsstaat eerbiedigen en dat zij eigen organen hebben.

    (3) Er moet worden gezorgd voor een financiering van de Europese politieke partijen teneinde gedeeltelijk hun werkingskosten te dekken, alsmede hun uitgaven ter bevordering van de democratie in de landen die kandidaat voor toetreding zijn.

    (4) De toekenningsvoorwaarden van deze verordening moeten op gelijke voet gelden voor de financiering van alle Europese politieke partijen, met inachtneming van de daadwerkelijke vertegenwoordiging ervan in het Europees Parlement.

    (5) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet financiering uitsluitend worden toegekend aan partijen die op Europees vlak voldoende representatief zijn, om te voorkomen dat financiering wordt toegekend aan partijen die uitsluitend nationale partijen zijn of aan partijen waaraan op nationaal vlak financiering is geweigerd omdat zij de democratische beginselen niet in acht nemen..

    (6) De aard van de uitgaven waarvoor op grond van deze verordening een financiering kan worden toegekend, dient duidelijk te worden aangegeven.

    (7) De kredieten die voor de financiering van de partijen worden uitgetrokken, moeten worden vastgesteld volgens de jaarlijkse begrotingsprocedure.

    (8) De uitvoering van de in de onderhavige verordening voorziene maatregelen draagt bij tot de verwezenlijking van de in het Verdrag vervatte doelstellingen. Het Verdrag voorziet voor de vaststelling van de onderhavige Verordening niet in andere bevoegdheden dan die van artikel 308.

    (9) De geldigheidsduur van deze verordening dient te verstrijken aan het einde van het tweede begrotingsjaar dat volgt op de inwerkingtreding ervan,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Statuut

    Elke Europese politieke partij of unie van partijen, kan bij het Europees Parlement een statuut van Europese politieke partij ,hierna " statuut" genoemd, neerleggen, mits zij

    a) in de Europese Unie gevestigd is;

    b) in het Europees Parlement een fractie heeft gevormd of het voornemen heeft er een te vormen dan wel van een bestaande fractie deel te gaan uitmaken;

    c) in haar programma en activiteiten de in het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde fundamentele beginselen inzake democratie, inzake de eerbiediging van de grondrechten en inzake de rechtsstaat in acht neemt.

    In het statuut dienen met name de organen te worden vermeld die belast zijn met het politieke en financiële beleid van de partij.

    Artikel 2

    Onafhankelijke controle door vooraanstaande personen

    Het Europees Parlement beslist over alle betwistingen van de in artikel 1 bedoelde voorwaarden overeenkomstig het advies van een onafhankelijk comité van vooraanstaande personen dat om de vijf jaar in gemeenschappelijk overleg door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie wordt benoemd.

    Artikel 3

    Financiering

    Financiële middelen kunnen ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen worden toegekend aan Europese politieke partijen die hun statuut hebben neergelegd en die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

    a) in ten minste vijf lidstaten gekozenen van de partij of van onderdelen daarvan hebben in het Europees Parlement, in de nationale parlementen of in regionale parlementen.

    b) bij de laatste Europese verkiezingen in ten minste vijf lidstaten ten minste vijf procent van de stemmen hebben verkregen.

    De partijen die aan deze voorwaarden voldoen moeten jaarlijks hun begrotingen en rekeningen openbaar maken.

    Artikel 4

    Aard van de uitgaven

    1. De financiële middelen die op grond van deze verordening worden toegekend, mogen slechts worden besteed aan uitgaven gedaan ter verwezenlijking van een doelstelling die in het statuut van de betrokken Europese politieke partij is opgenomen.

    De uitgaven kunnen onder meer betrekking hebben op administratieve kosten, kosten in verband met technische ondersteuning, vergaderingen, studies, voorlichting en publicaties die rechtstreeks verband houden met de statutaire doelstellingen.

    2. De waardebepaling van roerende en onroerende goederen, alsmede de afschrijving daarvan, moeten geschieden overeenkomstig verordening(EG) nr. 2909/2000 van de Commissie [3].

    [3] PB L 336 van 30.12.2000, blz .75.

    Artikel 5

    Uitvoering en controle

    De kredieten bestemd voor de financiering van de partijen worden vastgesteld volgens de begrotingsprocedure en worden uitbetaald overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

    De controle op de financiering die in het kader van deze verordening worden toegekend, wordt uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement.

    De controle geschiedt daarenboven op grond van een jaarlijkse audit door een externe en onafhankelijke instantie. Het auditverslag wordt het Europees Parlement en de Rekenkamer toegezonden.

    De betrokken diensten kunnen ter plaatse alle controlehandelingen verrichten die zij noodzakelijk achten om vast te stellen of de toegekende financiering op wettige en regelmatige wijze is gebruikt. Bij de uitoefening van hun taak kunnen zij alle boekhoudkundige bescheiden en verantwoordingsstukken, alsmede alle andere documenten die zij dienstig achten inzien en alle inlichtingen opvragen die zij nodig menen te hebben voor de uitoefening van hun controletaak.

    Elk document of elke inlichting die de Rekenkamer nodig heeft om haar taak te vervullen, wordt haar op haar verzoek verstrekt door de politieke partijen die middelen uit de begroting hebben ontvangen.

    Artikel 6

    Verdeling

    Op grond van de artikelen 1 en 3 worden de toegekende financiële middelen jaarlijks als volgt verdeeld:

    a) 15% van het jaarlijkse bedrag wordt in gelijke delen verdeeld onder de partijen die aan de voorwaarden voldoen en die een naar behoren gestaafde aanvraag daartoe bij de Commissie indienen;

    b) 85% wordt verdeeld tussen de Europese partijen die gekozenen hebben in het Europees Parlement, in evenredigheid tot het aantal gekozenen.

    Financiële middelen verleend ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, waaronder die uit hoofde van deze verordening, mogen aan een Europese politieke partij slechts worden toegekend indien deze kan aantonen dat zij minstens 25% van haar middelen uit een andere bron dan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen put.

    Artikel 7

    Verslag

    De Commissie brengt binnen achttien maanden na de inwerkingtreding van deze verordening het Europees Parlement en de Raad verslag uit.

    Artikel 8

    Inwerkingtreding en verstrijken

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Zij verstrijkt aan het einde van het tweede begrotingsjaar dat volgt op de inwerkingtreding ervan.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, op

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1. Benaming van de maatregel

    Financiering van Europese politieke partijen

    2. Begrotingsonderdeel

    B3-500 of een ander door de begrotingsautoriteit te creëren begrotingsonderdeel

    3. Rechtsgrondslag

    Artikel 308 van het Verdrag

    Verordening van de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen

    4. Omschrijving van de maatregel

    4.1 Algemene doelstelling

    Partiële financiering verstrekken aan Europese politieke partijen, ten einde deze in staat te stellen de rol te vervullen die artikel 191 van het Verdrag hen toekent.

    4.2 Looptijd en verlenging

    Onbepaald. Jaarlijkse vaststelling van de beschikbare kredieten.

    5. Indeling van de uitgaven/ontvangsten

    5.1 Niet-verplichte uitgaven

    5.2 Gesplitste kredieten

    5.3 Aard van de ontvangsten

    6. Aard van de uitgaven/ontvangsten

    - Subsidie ten behoeve van Europese politieke partijen die daarvoor overeenkomstig het bepaalde in de Verordening van de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen in aanmerking komen; deze subsidie mag niet meer dan 75% van de totale jaarbegroting van de betrokken Europese politieke partij bedragen.

    7. Financiële gevolgen

    7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel (verband tussen de individuele kosten en de totale kosten)

    7 miljoen euro. Dit cijfer komt overeen met het geraamde maximumbedrag dat de bestaande vijf Europese partijen zouden kunnen ontvangen, gelet op hun huidige eigen middelen en de verplichting om artikel 6 van de verordening in acht te nemen, dat voorschrijft dat de communautaire financiering niet meer dan 75% van het totale budget van een partij mag vertegenwoordigen.

    7.2 Uitsplitsing van de kosten

    Subsidies aan elk van de vijf bestaande Europese politieke partijen. Elke partij ontvangt een subsidie die niet meer dan 75% van haar totale budget mag bedragen. Deze subsidie kan uit twee onderdelen bestaan:

    (i) alle in aanmerking komende partijen ontvangen een gelijk deel van 15% van de totale beschikbare middelen,

    (ii) de partijen die vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement, ontvangen een bedrag dat gebaseerd is op het aantal Europese parlementsleden (MEPs) dat de betrokken partij heeft. Dit wordt uitgedrukt in de volgende formule:

    >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

    7.3 Huishoudelijke uitgaven voor studies, deskundigen e.d., opgenomen in deel B van de begroting

    Niet van toepassing.

    7.4 Tijdschema voor vastleggings- en betalingskredieten

    miljoen EUR

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    8. Maatregelen ter bestrijding van fraude

    - De verordening legt de Europese politieke partijen de verplichting op de bepalingen van het Financieel Reglement in acht te nemen, hun rekeningen openbaar te maken en deze voor te leggen aan de Commissie en de Rekenkamer.

    9. Elementen van de kosten-batenanalyse

    9.1 Specifieke en gekwantificeerde doelstellingen; doelgroep

    9.2 Motivering van de maatregel

    - De maatregel is van wezenlijk belang om de Europese politieke partijen in staat te stellen de rol die hen door artikel 191 is toegekend op een efficiënte en transparante wijze te spelen.

    9.3 Toezicht op en evaluatie van de maatregel

    - De Commissie zal de maatregel permanent evalueren in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure. Beoordeling van de bereikte resultaten (wanneer de maatregel moet worden voortgezet of verlengd).

    10. Administratieve uitgaven (Afdeling III, Deel A van de begroting)

    Dit onderdeel van het financieel memorandum moet worden toegezonden aan de DG's Personeelszaken en administratie en Begroting; DG Personeelszaken en administratie zal het met zijn advies doorzenden aan DG Begroting.

    Of de nodige administratieve middelen daadwerkelijk worden vrijgemaakt is afhankelijk van het jaarlijks besluit van de Commissie tot toekenning van de middelen, met name rekening houdend met de extra personeelsleden en bedragen die door de begrotingsautoriteit toegekend zullen worden.

    - In de behoeften in aan personele en administratieve middelen is voorzien binnen het kader van de aan de beherende dienst toegewezen middelen.

    - Personeel belast met het beheer van de maatregel

    10.1 Gevolgen voor het aantal ambten

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Indien aanvullende middelen vereist zijn, aangeven in welk tempo deze moeten worden vrijgemaakt.

    10.2 Algemene financiële gevolgen van de extra personele middelen

    EUR

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De bedragen hebben betrekking op de totale kosten van de benodigde extra personeelsleden voor de totale duur van de maatregel indien deze van bepaalde duur is, en voor een periode van 12 maanden indien het een maatregel van onbepaalde duur betreft.

    10.3 Stijging van andere administratieve uitgaven als gevolg van de maatregel

    EUR

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De bedragen hebben betrekking op de totale uitgaven die uit de maatregel voortvloeien voor de totale duur van de maatregel indien deze van bepaalde duur is, en voor een periode van 12 maanden indien het een maatregel van onbepaalde duur betreft.

    Top