91998E3872

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3872/98

van John McCartin (PPE) aan de Commissie

(4 januari 1999)

Betreft: Verbod op antibiotica in veevoeder

Kan de Commissie mededelen via welke procedure zij tracht het gebruik te verbieden van vier groeibevorderende antibiotica en of haar voorstel gebaseerd is op wetenschappelijke dan wel politieke overwegingen?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(17 maart 1999)

Het gebruik van toevoegingsmiddelen in de diervoeding is geregeld in richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding(1).

Het verbod van de vier toevoegingsmiddelen, waarop het geachte parlementslid doelt, werd door de Commissie voorgesteld nadat zij achtte dat deze toevoegingsmiddelen volgens het bepaalde in artikel 3A van voornoemde richtlijn "om ernstige redenen in verband met de gezondheid van mens of dier moeten worden gereserveerd voor medisch of diergeneeskundig gebruik".

Zoals uit de considerans van de op 17 december 1998 door de Raad vastgestelde verordening(2) blijkt, moet de intrekking van de aan zinkbacitracine, spiramycine, virginiamycine en tylosinefosfaat toegekende toelatingen worden beschouwd als een voorzorgsmaatregel ingegeven door de wens de doeltreffendheid van menselijke geneesmiddelen in stand te houden en aldus de menselijke gezondheid te beschermen.

Het genomen besluit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de in oktober 1997 gehouden conferentie van de Wereldgezondheidsorganisatie, van het Economisch en Sociaal Comité, het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten en de in september 1998 in Kopenhagen gehouden conferentie over de dreiging van bacteriën.

(1) PB L 270 van 14.12.1970.

(2) COM(98) 763 def.