This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 51998IP0485
Resolution on the communication from the Commission on the information strategy for the euro (COM(98)0039 C4-0125/98)
Resolutie over de mededeling van de Commissie over de te volgen strategie bij de voorlichting over de euro (COM(98) 0039 C4-0125/98)
Resolutie over de mededeling van de Commissie over de te volgen strategie bij de voorlichting over de euro (COM(98) 0039 C4-0125/98)
PB C 98 van 9.4.1999, p. 167
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Resolutie over de mededeling van de Commissie over de te volgen strategie bij de voorlichting over de euro (COM(98) 0039 C4-0125/98)
Publicatieblad Nr. C 098 van 09/04/1999 blz. 0167
A4-0485/98 Resolutie over de mededeling van de Commissie over de te volgen strategie bij de voorlichting over de euro (COM(98)0039 - C4-0125/98) Het Europees Parlement, - gezien de mededeling van de Commissie (COM(98)0039 - C4-0125/98), - gezien de mededeling van de Commissie over de meest recente informatie betreffende de praktische aspecten van de invoering van de euro (COM(98)0061 - C4-0142/98), - gezien aanbeveling 98/286/EG van de Commissie betreffende de bankkosten voor de omrekening in euro ((PB L 130 van 1.5.1998, blz. 22.)), - gezien aanbeveling 98/287/EG van de Commissie betreffende de dubbele aanduiding van prijzen en andere geldbedragen ((PB L 130 van 1.5.1998, blz. 26.)), - gezien aanbeveling 98/288/EG van de Commissie betreffende de dialoog, het volgen en de voorlichting om de overschakeling op de euro te vergemakkelijken ((PB L 130 van 1.5.1998, blz. 29.)), - onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 januari 1998 over de euro en de consument ((PB C 34 van 2.2.1998, blz. 38.)), - onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 1998 over de praktische aspecten van de invoering van de euro en het werkdocument van de Commissie over de voorbereiding van de overheidsinstanties op de overschakeling naar de euro ((PB C 104 van 6.4.1998, blz. 69.)), - gezien de memoranda van overeenstemming betreffende de voorlichting over de invoering van de euro die zijn overeengekomen door elf lidstaten, de Commissie en het Parlement, - gezien de hoorzitting van de Subcommissie monetaire zaken van 21 september 1998 over de voorlichtingscampagne over de euro, - gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media (A4-0485/98), A. overwegende dat de invoering van één enkele Europese munt, de euro, meer dan enige andere maatregel van de EU alle inwoners van de Europese Unie rechtstreeks zal raken, B. overwegende dat de euro, afgezien van zijn economische, geo-economische en geo-politieke voordelen, een belangrijke factor zal zijn voor de totstandkoming van een gemeenschappelijke Europese identiteit, C. overwegende dat de voorlichting en informatie betreffende de euro essentieel zijn voor het welslagen van de Economische en Monetaire Unie, D. overwegende dat het welslagen van de EMU en de acceptatie ervan door de burgers van beslissend belang zullen zijn voor de voortgang van de Europese integratie, E. overwegende dat een groot deel van de bevolking van de Europese Unie van mening is slecht geïnformeerd te zijn over de euro, F. overwegende dat, volgens de OESO, ca. 30-40% van de Europese bevolking moeite heeft met het begrijpen van schriftelijke informatie, G. overwegende dat de benadeelde groepen van de samenleving, zoals blinden en slechtzienden, of de allerarmsten, specifieke communicatiebehoeften hebben, H. overwegende dat een belangrijk deel van de bevolking (ca. 30%) om diverse redenen, zoals ongeletterdheid, zwakke economische of sociale positie, leeftijd, handicap (blindheid, doofheid), politieke of levensbeschouwelijke opvattingen, met de gebruikelijke communicatiemiddelen naar alle waarschijnlijkheid niet bereikt wordt, I. overwegende dat een voorlichtingscampagne negatieve uitwerkingen kan hebben als de boodschap en de vorm niet zijn toegesneden op de behoeften van de specifieke doelgroepen, J. overwegende dat geld niet alleen een praktisch middel is om het handelsverkeer te vergemakkelijken, maar ook psychologische, sociale, politieke, emotionele en nationale dimensies heeft, K. overwegende dat aanvaarding van de euro door de Europese burgers alleen mogelijk is wanneer zij vertrouwen hebben in de euro en in de instellingen die deze munt scheppen, begeleiden en het toezicht erop uitoefenen, L. overwegende dat de overgang op de euro alle bestaande maatstaven voor materiële waardebepaling en de in het bewustzijn van burgers verankerde prijzen zal veranderen en dat de tijd die nodig zal zijn om nieuwe waardemaatstaven op te bouwen, te wennen aan de nieuwe prijzen en geleidelijk vertrouwen te krijgen in de euro voor een groot deel van de bevolking verscheidene jaren kan bedragen, M. overwegende dat de burgers vanaf 1 januari 1999 de euro zullen kunnen gebruiken om betalingen te verrichten met alle geldmiddelen behalve contant geld (biljetten en munten) en dat vele economische actoren vanaf 1999 goederen en diensten in euro zullen prijzen en de mogelijkheid zullen bieden in euro te betalen, N. overwegende dat voorlichting, indien deze niet wordt gevolgd door praktische toepassingen, kan leiden tot negatief gedrag of nutteloos kan blijken, O. overwegende dat de invoering van de euro in de eerste jaren aanleiding kan geven tot fraude en misbruik en dat, naast andere maatregelen, goede voorlichting ertoe kan bijdragen dergelijke misbruiken te voorkomen, P. overwegende dat voorlichting alleen echter niet voldoende is om het vertrouwen van de burger te wekken in de euro, alsmede in de Europese instellingen dat onontbeerlijk is voor het welslagen ervan, Q. overwegende dat het gedrag van alle economische, politieke en maatschappelijke actoren door de burger zal worden beoordeeld op de wijze waarop zij de omschakeling op de euro aanpakken; dat deze derhalve moeten worden aangemoedigd goede praktijken in te voeren en actief deel te nemen aan de voorlichtingsactiviteiten met betrekking tot de euro, R. overwegende dat van alle actoren op de markt de banken en de financiële dienstverleners de grootste verantwoordelijkheid zullen hebben voor het al dan niet ontstaan van vertrouwen bij de consument; dat de sectoren distributie en toerisme een vooraanstaande plaats innemen in het bestedingspatroon van de burgers en als zodanig een essentiële bijdrage kunnen leveren om de consument te laten wennen aan de nieuwe prijzen en tarieven en aan het gebruik van de euro-geldinstrumenten, S. overwegende dat de begroting voor het programma voor informatie van de burgers (PRINCE) voor 1998 30 miljoen ecu bedraagt en dat de voorgestelde jaarlijkse begrotingen teruglopen van 38 miljoen ecu in 1999 tot 32 miljoen ecu in 2000 en 30 miljoen ecu in 2001, T. overwegende dat de voorlichtingscampagne over de euro na 1999 voortdurend moet worden versterkt en verder ontwikkeld, 1. verwelkomt de mededeling van de Commissie over de te volgen strategie bij de voorlichting over de euro; 2. verzoekt de Commissie en de lidstaten toezicht te houden op de campagne en te zorgen voor een regelmatige en specifieke evaluatie ervan; 3. wenst dat de begroting voor de voorlichtingscampagne over de euro vanaf 1999 aanzienlijk wordt verhoogd en dat een bijzondere inspanning wordt gedaan in het jaar dat voorafgaat aan de emissie van de euro-bankbiljetten en -munten; 4. wenst dat de begroting voor het PRINCE-programma zowel in 2000 als in 2001 wordt gehandhaafd op het niveau van 38 miljoen ecu; 5. wenst dat de voorlichtingscampagne voor de euro wordt voortgezet tot aan het eind van het jaar 2002; 6. beveelt aan de financiële inspanning voor de voorlichting in 2002 op 30 miljoen euro te houden; 7. dringt erop aan dat de voorlichtingsstrategie over de euro als een specifiek programma wordt gefinancierd uit de EU-begroting, 8. beveelt aan de nieuwe richtsnoeren over de inhoud van het PRINCE-programma, gericht op een enkele campagne met betrekking tot de eenheidsmunt, voor te leggen aan de werkgroep voor prioritaire voorlichtingsacties, 9. stelt voor dat het PRINCE-programma (B3-306) een afzonderlijke begrotingslijn blijft in titel B3-3; dat de desbetreffende kredieten jaarlijks door de begrotingsautoriteit worden vastgesteld binnen de grenzen van de lopende financiële vooruitzichten; dat de acties worden vastgesteld door de werkgroep en dat de financiering jaarlijks wordt goedgekeurd door de begrotingsautoriteit; 10. beveelt aan een deel van de kredieten beschikbaar te stellen voor acties in de landen die niet aan de EMU deelnemen; 11. beschouwt het besluit van de Commissie als een toereikende rechtsgrondslag; 12. stelt voor dat de communautaire cofinanciering op basis van het partnerschap met de lidstaten niet meer bedraagt dan 50% van de totale kosten; 13. steunt de oprichting van waarnemingsposten die toezicht houden op de overgang naar de euro en de ontwikkeling van het gebruik ervan op plaatselijk niveau, aangezien dergelijke organen ertoe bijdragen het vertrouwen van de burgers in de wijze waarop de invoering van de euro wordt aangepakt te vergroten, een belangrijke rol kunnen spelen bij het toetsen van het effect van de voorlichtingscampagnes en van groot nut kunnen zijn om deze beter af te stemmen op de behoeften en verlangens van alle burgers; 14. wijst erop dat alle partners van de nationale tripartiete commissies evenveel invloed moeten hebben op de implementatie van de nationale voorlichtingsplannen; 15. wijst de Commissie en alle overheden van de lidstaten op de specifieke rol die de leden van het Europees Parlement, op grond van hun status als volksvertegenwoordiger en hun Europese democratische legitimering, kunnen en moeten spelen bij de voorlichting van de burgers en derhalve bij de voorlichtingscampagne over de euro moeten worden betrokken; 16. beveelt aan dat er voor de benadeelde groepen "euro-bemiddelaars" komen die daartoe een adequate opleiding krijgen; 17. beveelt aan dat het grote publiek tot een van de voornaamste doelgroepen van de voorlichtingscampagne over de euro wordt gemaakt, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan bepaalde groepen in de samenleving, zoals bijvoorbeeld ouderen, economisch en sociaal benadeelde burgers, mensen met een visuele of auditieve handicap, geestelijk of lichamelijk gehandicapten en ongeletterden; 18. verlangt in het bijzonder dat minstens 10% van de middelen van de voorlichtingscampagne beschikbaar wordt gesteld voor de benadeelde mensen van de informatiemaatschappij van de 21ste eeuw, en dat daarbij met name ook de mensen in afgelegen gebieden worden aangesproken; 19. legt de nadruk op de multiplicatorrol die jonge, en vooral zeer jonge, mensen kunnen spelen bij de verspreiding van informatie, en op de noodzaak hen, als toekomstige Europese burgers, de breedst mogelijke voorlichting te geven over de Europese cultuur en geschiedenis en over de opbouw van Europa en de Europese instellingen, zodat de euro in zijn historische en politieke context wordt geplaatst, alsmede over de technische aspecten; 20. beveelt aan op maat gesneden instrumenten en middelen in te zetten voor de voorlichting aan benadeelde groepen van de samenleving en personen die geïsoleerd leven; 21. beveelt aan de vrouwen die niet buitenshuis werken, wier zeggenschap over het gezinsbudget en invloed op de opinievorming in het gezin niet mag worden onderschat, tot een specifieke doelgroep te maken; 22. legt de nadruk op de rol die de regio's en de plaatselijke autoriteiten moeten spelen in de voorlichtingscampagne, omdat zij dicht bij de burger staan, vooral waar het gaat om groepen van de samenleving die - om economische of sociale redenen, vanwege hoge leeftijd of een handicap - in een nadelige positie verkeren; 23. beveelt aan dat alle bestaande communicatiemiddelen worden ingezet (pers, audio en audiovisuele media, folders, brochures, gratis antwoordnummers, hotlines, internet, CD-roms); 24. beveelt echter aan dat de grootste inspanning wordt gericht op scholen (lagere en middelbare), universiteiten en massamedia zoals radio en televisie, alsmede op de plaatselijke pers; 25. onderstreept ook het belang van het gebruik van andere media die gericht zijn op specifieke bevolkingsgroepen, zoals verenigingen en dergelijke (consumentenorganisaties, bejaarden, ouderverenigingen, vakbonden en vrouwenorganisaties); 26. wijst erop dat informatie geen eenrichtingsverkeer mag zijn, dat ook de bereidheid tot het opnemen van informatie moet worden geschapen en dat derhalve de actoren (bedrijven, bonden, burgers) in het kader van de voorlichtingscampagnes tot participatie moeten worden aangezet (bijvoorbeeld door spelen, wedstrijden, opstelwedstrijden in de scholen, enz.); 27. beveelt aan kleine en middelgrote ondernemingen, met name in de detailhandel en de distributiesector, te voorzien van meer informatie over de euro, vooral via hun beroepsorganisaties, en wel zo spoedig mogelijk, gezien de aanwezige achterstand; 28. beveelt aan hetzelfde te doen voor de sectoren distributie en toerisme en deze te voorzien van visuele informatie over de euro, met name over de bankbiljetten en munten, en wel ruim vóór het jaar 2001; 29. wijst erop dat van de actoren in het toerisme en de distributie, die internationale contacten onderhouden, een bijzonder hoge informatie- en kennisgraad wordt verwacht, dat zij derhalve de acceptatie van de euro positief of negatief kunnen beïnvloeden en dat hun voorlichting en scholing daarom prioriteit moet krijgen; 30. is van mening dat de dubbele aanduiding van prijzen en tarieven tijdens de overgangsperiode facultatief dient te zijn, om de markt meer speelruimte te geven voor het vinden van optimale oplossingen voor de aanpassing aan het gebruik van de euro, die zowel rekening houden met de wensen van de consumenten als met de behoeften van de winkeliers; 31. is niettemin van mening dat de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en de beroepsorganisaties de groothandel, de detailhandel en de toerismesector moeten aanmoedigen de regels van goede praktijk toe te passen die op Europees niveau zijn overeengekomen tussen de verenigingen van blinden en de consumentenorganisaties en de Europese beroepsorganisaties van deze sectoren; dat ruime verbreiding moet worden gegeven aan en toezicht moet worden uitgeoefend op het gebruik van het Europees logo dat blijk geeft van de naleving van deze overeenkomst; 32. is echter van mening dat indien de dubbele aanduiding van prijzen en tarieven niet voldoende ingang vindt door het feit dat zij facultatief is, de overheden maatregelen zullen moeten nemen om de dubbele aanduiding in de detailhandel te stimuleren; 33. acht het onontbeerlijk dat vanaf 1999 het principe van de gratis conversie, hetzij in giraal geld, hetzij in contant geld (vanaf 2002) tussen de betreffende nationale valuta en de euro (of omgekeerd) wordt gegarandeerd en dat de kosten voor andere bank- of financiële verrichtingen in euro's volledig transparant zijn en niet ongunstiger zijn bij gebruik van de euro; 34. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.