Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998AC0113

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3975/87 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer", en - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer tussen de Gemeenschap en derde landen"

    PB C 95 van 30.3.1998, p. 59 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51998AC0113

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over: - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3975/87 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer", en - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer tussen de Gemeenschap en derde landen"

    Publicatieblad Nr. C 095 van 30/03/1998 blz. 0059


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:

    - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3975/87 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer", en - het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer tussen de Gemeenschap en derde landen" () (98/C 95/15)

    De Raad heeft op 6 juni 1997 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde voorstellen.

    De Afdeling voor vervoer en communicatie, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 19 januari 1998 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Decaillon.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 351e Zitting van 28 en 29 januari 1998 (vergadering van 28 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met 79 stemmen vóór en 2 stemmen tegen is goedgekeurd.

    1. Het voorstel van de Commissie

    1.1. Krachtens Verordening (EEG) nr. 3975/87 () van de Raad, gewijzigd bij de Verordeningen (EG) nr. 2410/92 () en (EEG) nr. 1284/91 (), hebben de bevoegdheden van de Commissie om naleving van de mededingingsregels in het luchtvervoer af te dwingen alleen betrekking op het luchtvervoer in de Gemeenschap.

    1.1.1. De Commissie kan voor lijnvluchten tussen de Gemeenschap en derde landen geen ontheffingen verlenen op grond van artikel 85, lid 3. Zij is evenmin bevoegd om zich op artikel 86 te beroepen, wat betekent dat zij niet de normale procedures kan volgen om te bepalen of een machtspositie wordt misbruikt. Om dergelijke procedures toch - zij het op indirecte wijze - in gang te kunnen zetten, baseert zij zich op artikel 89. Een en ander is schadelijk voor luchtvaartmaatschappijen; zij weten namelijk niet precies waar zij in juridisch opzicht aan toe zijn.

    1.1.2. De Commissie heeft daarom een nieuw voorstel ingediend om de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 3975/87 uit te breiden tot het luchtvervoer tussen de Gemeenschap en derde landen.

    1.2. Wat de wijziging van Verordening (EEG) nr. 3976/87 () betreft: deze Verordening machtigt de Commissie om voor een bepaalde periode groepsvrijstellingen te verlenen, zodat luchtvaartmaatschappijen zich geleidelijk kunnen aanpassen aan een meer concurrerende omgeving.

    1.2.1. De praktijk toont aan dat luchtvaartmaatschappijen en andere exploitanten baat hebben bij deze vrijstellingen; zij hebben namelijk grote behoefte aan rechtszekerheid.

    1.2.2. De Commissie stelt de Raad daarom voor in te stemmen met een verordening op basis waarvan zij - onverminderd Verordening (EEG) nr. 3975/87 en conform artikel 85, lid 3 van het EG-Verdrag - artikel 85, lid 1 niet van toepassing kan verklaren op bepaalde groepen overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen ten aanzien van het internationaal luchtvervoer tussen de Gemeenschap en één of meer derde landen.

    1.2.3. De Commissie kan met name verordeningen vaststellen ten aanzien van overeenkomsten, besluiten of feitelijke gedragingen waarmee het volgende beoogd wordt:

    a) gezamenlijke planning, coördinatie van de capaciteit en de dienstregelingen op een geregelde luchtdienst;

    b) het delen van inkomsten uit een geregelde luchtdienst;

    c) de organisatie van overleg over de prijzen voor het vervoer van passagiers met hun bagage;

    d) de gezamenlijke exploitatie van een geregelde luchtdienst op een nieuwe verbinding of een verbinding met een geringe dichtheid;

    e) de verdeling van "slots" op luchthavens en de vaststelling van dienstregelingen; de Commissie zorgt ervoor dat die regels in overeenstemming zijn met de door de Raad vastgestelde gedragscode.

    2. Algemene opmerkingen

    2.1. In de hele wereld wordt het luchtvervoer momenteel sterk gedereguleerd. Het is dan ook van belang dat er voor lijnvluchten tussen de Unie en derde landen gemeenschappelijke mededingingsregels komen. Door de ontwikkeling van het internationale luchtvervoer zijn luchtvaartmaatschappijen gedwongen samenwerkingsverbanden aan te gaan en overeenkomsten te sluiten die grote gevolgen hebben voor de mededinging. Deze samenwerkingsverbanden en overeenkomsten zouden daarom in een homogeen kader moeten worden ondergebracht, waarbij op EU-niveau voor voldoende rechtszekerheid moet worden gezorgd.

    2.2. Het Comité neemt kennis van de voorstellen van de Commissie om het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 3975/87 uit te breiden en de Commissie voortaan de mogelijkheid te geven om uit hoofde van de bepalingen van artikel 85, lid 3 inzake het luchtvervoer groepsvrijstellingen te verlenen. Het vraagt zich echter af waarom de Commissie er in haar motivering (paragraaf 17) niet op heeft gewezen dat de nieuwe lijst met groepsvrijstellingen langer is dan de lijst in Verordening (EEG) nr. 3976/87, zoals gewijzigd door Verordening (EEG) nr. 2411/92.

    2.3. Deze verruiming van de werkingssfeer tot de verdeling van inkomsten en de coördinatie van de capaciteit moet ertoe leiden dat op de naleving van de nog in te voeren mededingingsregels voor luchtroutes tussen de Unie en derde landen effectief en uniform toezicht wordt gehouden.

    2.4. Het EU-recht biedt nu nog niet de mogelijkheid om effectief en uniform toezicht te houden op de naleving van mededingingsregels voor luchtroutes tussen de Unie en derde landen.

    2.4.1. Zolang een op grond van artikel 87 goedgekeurde verordening van de Raad ontbreekt, valt de toepassing van mededingingsregels namelijk onder de artikelen 88 en 89 van het EG-Verdrag; dit kan competentiegeschillen tussen de Commissie en de lid-staten in de hand werken en is als zodanig voor Europese luchtvervoerders een bron van rechtsonzekerheid.

    2.4.2. Het onlangs uitgebroken conflict tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van een aantal lid-staten over het onderzoek naar de allianties tussen luchtvaartmaatschappijen is wat dit betreft een teken aan de wand.

    2.5. Daarom moet de Commissie de nodige middelen krijgen om in de sector luchtvervoer eenzelfde controle op naleving van de concurrentieregels uit te kunnen oefenen als nu al in andere sectoren gebeurt. Het is belangrijk dat op inbreuken op deze regels in EU-verband efficiënt en uniform toezicht kan worden gehouden; alleen op dit niveau is het namelijk mogelijk om in het groeiende internationale handelsverkeer een rol van betekenis te spelen.

    2.6. Het is daarom van cruciaal belang dat de Europese mededingingsautoriteiten een even grote invloed kunnen uitoefenen als hun Amerikaanse tegenhangers; dat blijkt ook wel uit de fusie onlangs van Boeing en McDonnell Douglas. In het luchtvervoer moet dus eenzelfde controle kunnen worden uitgeoefend.

    2.7. Evenals in zijn eerdere adviezen over deze materie () dringt het Comité er ook nu op aan dat de toepassing van de mededingingsregels hand in hand gaat met een Europees sociaal beleid voor werknemers van luchtvaartmaatschappijen en luchthavens. Zo'n beleid ontbreekt echter nog steeds. De ontwikkeling van de werkgelegenheidssituatie moet in het oog worden gehouden. Het Comité, dat momenteel bezig is een advies op te stellen inzake het "Witboek over de van de richtlijn betreffende de arbeidstijd uitgesloten sectoren en activiteiten" (), wijst erop dat hiermee verband houdende vraagstukken zoals beperkende maatregelen m.b.t. vliegtijden nader onderzoek behoeven. Ook moeten veiligheid en kwaliteit gewaarborgd worden, vooral door de invoering van minimumnormen op het gebied van scholing en opleiding.

    2.8. Het Comité dringt er eens te meer bij de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat overleg kan plaatsvinden over de sociaal-economische gevolgen van de diverse maatregelen; dan kunnen ook de sociale implicaties van handelsakkoorden in aanmerking worden genomen.

    2.9. Met het oog op de ontwikkeling van regio's en perifere eilanden zou de Commissie in overeenstemming met het derde liberaliseringspakket in haar beleid betreffende het luchtvervoer plaats moeten inruimen voor het begrip "dienstverlening van algemeen belang". Zij kan zich hierbij baseren op het nieuwe artikel 7 D van het Verdrag van Amsterdam en op het verband tussen dit artikel en de bestaande verordeningen.

    2.9.1. De liberalisering van de communautaire luchtvaart is altijd hand in hand gegaan met een verruiming van de bevoegdheden van de Commissie inzake de toepassing van mededingingsregels in de Unie. Zo keurde de Raad Verordening (EEG) nr. 3975/87 goed op het moment dat over uitvoering van het eerste pakket maatregelen ter liberalisering van het communautaire luchtruim overeenstemming was bereikt. En de uitbreiding van deze maatregelen tot binnenlandse lijnvluchten (het derde pakket maatregelen) viel in 1992 samen met de goedkeuring van Verordening (EEG) nr. 2410/92.

    2.10. In principe zou het een goede zaak zijn als bij de liberalisering van het internationale luchtruim een systeem wordt ingevoerd waarmee de mededingingsregels kunnen worden toegepast.

    2.11. Daarom zou het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 3975/87 voortaan - zoals voorgesteld - alle verbindingen met derde landen moeten omvatten. Tegelijkertijd zou de Commissie, als onderdeel van een samenhangend extern EU-beleid op dit gebied, de bevoegdheid moeten krijgen om op deze lijnen per categorie vrijstellingen te verlenen.

    2.11.1. De Commissie zou dan ook eventueel mandaten van de Raad kunnen krijgen om met derde landen te onderhandelen over het toezichtsvraagstuk m.b.t. deze verbindingen, waarbij ze zich wel zou moeten houden aan van tevoren, in overleg met de lid-staten en vliegtuigmaatschappijen afgesproken voorwaarden. Om problemen tijdens overgangsperiodes te vermijden, zouden zulke mandaten steeds voor een bepaalde fase kunnen gelden. Op die manier zouden de betrokken luchtvaartmaatschappijen verzekerd zijn van eerlijke concurrentieverhoudingen.

    2.11.2. Zoals de huidige onzekerheid omtrent de toepassing van de mededingingsregels op luchtvervoerovereenkomsten tussen de Unie en derde landen de invoering van samenhangende, uniforme regels in de Unie in gevaar kan brengen, zo kunnen onafhankelijke bilaterale onderhandelingen van lid-staten met derde landen die uitmonden in "open sky"-overeenkomsten er ook toe leiden dat Europese luchtvervoerders niet allemaal in dezelfde omstandigheden opereren.

    2.11.3. Bovendien zouden ruimere bevoegdheden voor de toepassing van deze mededingingsregels de positie van de Commissie versterken als zij namens de lid-staten met derde landen onderhandelt; ook zou het dan gemakkelijker zijn om tegelijk met de uitvoering van de liberaliseringsovereenkomsten de mededingingsregels van de Unie en derde landen te harmoniseren.

    Brussel, 28 januari 1998.

    De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

    T. JENKINS

    () PB C 165 van 31.5.1997, blz. 13-14.

    () PB L 374 van 31.12.1987, blz. 1.

    () PB L 240 van 24.8.1992, blz. 18.

    () PB L 122 van 17.5.1991, blz. 2.

    () PB L 374 van 31.12.1987, blz. 9.

    () PB C 77 van 21.3.1983, blz. 20.

    () SOC/348.

    Top