Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996Y0919(05)

    Resolutie van de Raad van 20 juni 1995 over minimumwaarborgen voor asielprocedures

    PB C 274 van 19.9.1996, p. 13–17 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    31996Y0919(05)

    Resolutie van de Raad van 20 juni 1995 over minimumwaarborgen voor asielprocedures

    Publicatieblad Nr. C 274 van 19/09/1996 blz. 0013 - 0017


    BIJLAGE I.4

    RESOLUTIE VAN DE RAAD van 20 juni 1995 over minimumwaarborgen voor asielprocedures

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.1,

    Vastbesloten om, getrouw aan de gemeenschappelijke humanitaire tradities van de Lid-Staten, vluchtelingen die zulks behoeven, een passende bescherming te garanderen overeenkomstig het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967,

    Herinnerend aan de verbintenissen die de Lid-Staten zijn aangegaan krachtens het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

    Overwegende dat de Lid-Staten overeenkomstig het nationale recht in uitzonderingsgevallen vreemdelingen ook verblijf kunnen toestaan op andere dwingende gronden die niet onder het Verdrag van Genève van 1951 vallen,

    Ter bevestiging van het voornemen van de Lid-Staten om de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 betreffende de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend, toe te passen,

    Ervan overtuigd dat dit vereist dat alle Lid-Staten volgens gelijkwaardige procedures over asielverzoeken beslissen en daartoe gemeenschappelijke procedurele garanties voor asielzoekers aannemen met inachtneming van de conclusies van het Uitvoerend Comité van het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) en Aanbeveling nr. R(81) 16 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa,

    NEEMT DE VOLGENDE RESOLUTIE AAN:

    I. De in deze resolutie vervatte waarborgen gelden ten aanzien van de behandeling van asielverzoeken in de zin van artikel 3 van de Overeenkomst van Dublin, met uitzondering van de procedures voor de vaststelling van de volgens die Overeenkomst verantwoordelijke Lid-Staat. De waarborgen voor deze procedures worden nader bepaald door het bij de Overeenkomst van Dublin ingestelde Uitvoerend Comité.

    II. Algemene beginselen voor billijke en doeltreffende asielprocedures

    1. De asielprocedures worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het Verdrag van Genève van 1951 en van het Protocol van New York van 1967 betreffende de status van vluchtelingen alsmede van de overige volkenrechtelijke verplichtingen inzake vluchtelingen en mensenrechten. Met name doen de procedures ten volle recht aan artikel 1 van het Verdrag van 1951 inzake de definitie van "vluchteling", artikel 33 inzake het beginsel van "non-refoulement" en artikel 35 inzake de samenwerking met het UNHCR, dit vooral om het Hoog Commissariaat het toezicht op de toepassing van het Verdrag te vergemakkelijken.

    2. Teneinde het beginsel van "non-refoulement" doeltreffend te garanderen, wordt niet tot verwijdering overgegaan zo lang het besluit over het asielverzoek nog niet genomen is.

    III. Waarborgen betreffende de behandeling van de asielverzoeken

    3. De regels voor de toegang tot de asielprocedure, de fundamentele kenmerken van deze procedure zelf en de voor de behandeling van de asielverzoeken bevoegde autoriteiten, dienen te worden vastgelegd in het nationale recht.

    4. De asielverzoeken worden behandeld door een autoriteit die volledig bevoegd is voor asielrecht- en vluchtelingenvraagstukken. Besluiten worden onafhankelijk genomen, in die zin dat alle asielverzoeken individueel, objectief en onpartijdig behandeld worden.

    5. Bij de behandeling van het asielverzoek moet de bevoegde autoriteit ambtshalve alle belangrijke feiten in aanmerking nemen en onderzoeken, en de aanvrager in de gelegenheid stellen de elementen van zijn geval gedetailleerd uiteen te zetten en bewijzen te leveren. Zijnerzijds moet de asielzoeker alle hem bekende feiten en omstandigheden naar voren brengen en de aanwezige bewijsmiddelen overleggen.

    De vaststelling van de vluchtelingenstatus is niet afhankelijk van bepaalde formele bewijsmiddelen.

    6. De voor de behandeling van asielverzoeken verantwoordelijke autoriteiten zijn volledig bevoegd voor asielrecht- en vluchtelingenvraagstukken. Hiertoe - beschikken zij over vakkundig personeel dat de vereiste kennis en ervaring op het gebied van asielrecht- en vluchtelingenvraagstukken heeft en dat de bijzondere situatie van een asielzoeker kan beoordelen;

    - hebben zij toegang tot nauwkeurige en actuele informatie uit verschillende bronnen, met inbegrip van informatie van het UNHCR, over de situatie in de landen van herkomst van de asielzoekers en in de transitlanden;

    - zijn zij gemachtigd om indien nodig bij deskundigen advies in te winnen over speciale vraagstukken van bij voorbeeld medische of culturele aard.

    7. De met grenscontrole belaste autoriteiten en de plaatselijke instanties bij wie asielverzoeken worden ingediend, moeten duidelijke en gedetailleerde instructies krijgen zodat de verzoeken, samen met alle andere beschikbare informatie, onverwijld ter behandeling naar de bevoegde autoriteit kunnen worden doorgestuurd.

    8. In geval van een afwijzend besluit dient de mogelijkheid te bestaan om in beroep te gaan bij een rechtbank of een controle-instantie, die onder de voorwaarden van punt 4 onafhankelijk beslist over de individuele gevallen.

    9. De Lid-Staten zien erop toe dat de bevoegde diensten over voldoende personeel en middelen beschikken, zodat zij hun taak vlot en onder optimale omstandigheden kunnen verrichten.

    IV. Rechten van de asielzoekers in het kader van de behandelings-, beroeps- en herzieningsprocedure 10. Een asielzoeker moet daadwerkelijk de mogelijkheid hebben zijn asielverzoek zo spoedig mogelijk in te dienen.

    11. De verklaringen van de asielzoeker en de overige informatie in zijn verzoek zijn zeer gevoelige gegevens, die moeten worden beschermd. Het nationale recht dient hiertoe te voorzien in passende waarborgen betreffende de gegevensbescherming, in het bijzonder met betrekking tot de autoriteiten van het land van herkomst van de asielzoeker.

    12. Zolang er geen besluit over het asielverzoek is genomen, geldt als algemeen beginsel dat de verzoeker zich mag ophouden op het grondgebied van de Lid-Staat waar het verzoek is ingediend of wordt behandeld.

    13. De asielzoekers worden over de te volgen procedure en over hun rechten en plichten tijdens de procedure geïnformeerd in een taal die zij kunnen begrijpen. Met name - kunnen zij, indien nodig, gebruik maken van de diensten van een tolk die hun argumenten bij de betrokken autoriteiten kan uiteenzetten. Deze tolken worden uit openbare middelen betaald wanneer zij door de bevoegde autoriteit zijn ingeschakeld;

    - kunnen zij een beroep doen op een conform de wetgeving van de betreffende Lid-Staat erkende advocaat dan wel op een andere raadsman, die hen gedurende de procedure bijstaat;

    - hebben zij in alle fasen van de procedure de mogelijkheid in verbinding te treden met het UNHCR of met andere hulporganisaties voor vluchtelingen die namens het UNHCR in de betreffende Lid-Staat kunnen opereren, en vice versa.

    Daarnaast kunnen de asielzoekers op de door de Lid-Staten vastgestelde wijze in contact treden met andere hulporganisaties voor vluchtelingen.

    De mogelijkheid waarover een asielzoeker beschikt om met het UNHCR of met andere hulporganisaties voor vluchtelingen in contact te treden, vormt niet noodzakelijk een beletsel voor de uitvoering van het besluit;

    - moet de vertegenwoordiger van het UNHCR kunnen worden geïnformeerd over de afwikkeling van de procedure en de besluiten van de bevoegde instanties, en zijn opmerkingen kenbaar kunnen maken.

    14. Alvorens een definitief besluit over het asielverzoek wordt genomen, heeft de asielzoeker gelegenheid tot een persoonlijk onderhoud met een deskundig, naar nationaal recht gemachtigd ambtenaar.

    15. Het besluit over het asielverzoek wordt schriftelijk aan de asielzoeker meegedeeld. Als het verzoek wordt afgewezen, wordt hij in kennis gesteld van de redenen daarvoor en van de mogelijkheden om het besluit te herzien. De asielzoeker krijgt de gelegenheid om, voor zover het nationale recht hierin voorziet, in een taal die hij begrijpt, kennis te nemen of in kennis te worden gesteld van de essentie van het besluit en van zijn beroepsmogelijkheden.

    16. De asielzoeker beschikt over een voldoende lange termijn om in beroep te gaan en zijn argumentatie voor te bereiden, wanneer hij om herziening van het besluit verzoekt. Deze termijnen worden tijdig aan de asielzoeker meegedeeld.

    17. Zolang er nog geen besluit over het beroep is genomen, geldt het algemene beginsel dat de asielzoeker zich mag ophouden op het grondgebied van de desbetreffende Lid-Staat. Indien het nationale recht van een Lid-Staat in bepaalde gevallen een uitzondering op dit beginsel toelaat, moet de asielzoeker ten minste de mogelijkheid krijgen om de onder punt 8 genoemde instanties (rechtbank of onafhankelijke controle-instantie) op grond van de bijzondere omstandigheden van zijn geval te verzoeken hem toestemming te verlenen voorlopig op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat te verblijven, hangende zijn procedure bij deze instanties; in afwachting van het besluit over dit verzoek kan niet tot verwijdering worden overgegaan.

    Duidelijk ongegronde asielverzoeken

    18. Duidelijk ongegronde asielverzoeken in de zin van de resolutie die de met immigratiezaken belaste Ministers tijdens hun zitting van 30 november en 1 december 1992 hebben aangenomen, worden onder de in deze resolutie vervatte voorwaarden behandeld. Overeenkomstig de aldaar genoemde principes zijn de waarborgen van onderhavige resolutie van toepassing.

    19. In afwijking van het beginsel in punt 8 kunnen de Lid-Staten de mogelijkheid van beroep tegen een afwijzend besluit uitsluitend, wanneer - in plaats daarvan - het besluit van tevoren is bevestigd door een onafhankelijke instantie, die losstaat van de behandelende autoriteit.

    20. De Lid-Staten constateren dat er, met inachtneming van het Verdrag van Genève van 1951, rechtens noch feitelijk grond zou moeten zijn om de status van vluchteling toe te kennen aan asielzoekers die onderdaan zijn van een Lid-Staat.

    Op deze basis wordt een asielverzoek van een onderdaan van een andere Lid-Staat conform de regels en gebruiken van elke Lid-Staat volgens een zeer snelle of vereenvoudigde procedure behandeld, met dien verstande dat, zoals bepaald in het Verdrag van Genève waarnaar het Verdrag betreffende de Europese Unie verwijst, de Lid-Staten verplicht blijven elk asielverzoek individueel te behandelen.

    21. In een beperkt aantal gevallen overeenkomstig het nationale recht kunnen de Lid-Staten uitzonderingen op het beginsel in punt 17 toestaan, wanneer een verzoek volgens objectieve, los van het verzoek zelf staande criteria, duidelijk ongegrond is in de zin van de punten 9 en 10 van de op 30 november en 1 december 1992 door de met immigratiezaken belaste Ministers aangenomen resolutie. Daarbij moet ten minste gewaarborgd worden dat op hoog niveau over het verzoek wordt beslist en dat toereikende aanvullende maatregelen (bij voorbeeld dat de beslissing niet kan worden uitgevoerd zonder dat een andere, centrale autoriteit met de nodige deskundigheid en ervaring inzake asiel- en vluchtelingenrecht tot dezelfde conclusie is gekomen) de juistheid van het besluit garanderen.

    22. De Lid-Staten kunnen voorzien in afwijkingen van het beginsel in punt 17 voor asielverzoeken, voor zover het begrip "derde landen van ontvangst" overeenkomstig de op 30 november en 1 december 1992 door de met immigratiezaken belaste Ministers aangenomen resolutie, volgens het nationale recht van toepassing is. In die gevallen kunnen de Lid-Staten in afwijking van beginsel 15 eveneens bepalen dat de asielzoeker mondeling in plaats van schriftelijk in kennis wordt gesteld van het afwijzend besluit, de aan het besluit ten grondslag liggende redenen en zijn rechten. Desgewenst wordt het besluit schriftelijk bevestigd. Zo nodig moeten de autoriteiten van het derde land ervan in kennis worden gesteld dat het asielverzoek niet inhoudelijk is behandeld.

    Aan de grens ingediende asielverzoeken

    23. De Lid-Staten nemen administratieve maatregelen om ervoor te zorgen dat asielzoekers aan de grens in de gelegenheid worden gesteld een asielverzoek in te dienen.

    24. Voor zover hun nationale recht daarin voorziet, kunnen de Lid-Staten bijzondere procedures toepassen om nog vóór het toegangsbesluit het asielverzoek op duidelijke ongegrondheid te onderzoeken. Tijdens deze procedure mag niet tot verwijdering worden overgegaan.

    Is het verzoek duidelijk ongegrond, dan kan de asielzoeker de toegang worden geweigerd. Het nationale recht van een Lid-Staat kan in deze gevallen een uitzondering toestaan op het algemene beginsel van de schorsende werking van het beroep (beginsel 17). Daarbij moet ten minste worden gegarandeerd dat het besluit tot weigering van toegang wordt genomen door een ministerie of door een vergelijkbare centrale autoriteit en dat toereikende aanvullende garanties (bij voorbeeld een voorafgaand onderzoek door een andere centrale autoriteit) de juistheid van het besluit waarborgen. Deze autoriteiten beschikken over de nodige deskundigheid en ervaring inzake asielrecht.

    25. Bovendien kunnen de Lid-Staten voorzien in afwijkingen van de in de punten 7 en 17 vervatte beginselen, voor zover het begrip "derde landen van ontvangst" overeenkomstig de op 30 november en 1 december 1992 door de met immigratiezaken belaste Ministers aangenomen resolutie, volgens het nationale recht van toepassing is. In afwijking van beginsel 15 kunnen de Lid-Staten eveneens bepalen dat de asielzoeker bij een afwijzend besluit mondeling, in plaats van schriftelijk, in kennis wordt gesteld van de redenen van dat besluit en van zijn rechten. Desgewenst wordt het besluit schriftelijk bevestigd.

    De procedure die van toepassing is in de in de eerste zin van dit punt bedoelde gevallen, kan plaatsvinden voordat het toegangsbesluit wordt genomen. In deze gevallen kan de toegang worden geweigerd.

    V. Bijkomende waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen en voor vrouwen Niet-begeleide minderjarigen

    26. Er dient voor te worden gezorgd dat niet-begeleide minderjarigen die asiel zoeken en die krachtens het nationaal recht niet zelfstandig een verzoek kunnen indienen, worden vertegenwoordigd door een instelling of een hiertoe aangestelde volwassene. Tijdens het persoonlijk onderhoud kunnen de niet-begeleide minderjarigen worden bijgestaan door de bedoelde vertegenwoordiger van de instelling of volwassene. Dezen moeten de belangen van de kinderen behartigen.

    27. Bij de behandeling van het asielverzoek van niet-begeleide minderjarigen moet rekening worden gehouden met hun geestelijke ontwikkeling en rijpheid.

    Vrouwen

    28. De Lid-Staten streven ernaar indien nodig bij de asielprocedure gekwalificeerde vrouwelijke ambtenaren en vrouwelijke tolken in te schakelen, in het bijzonder wanneer asielzoeksters op grond van hun ervaringen of culturele achtergrond problemen hebben met een gedetailleerde uiteenzetting van hun motieven.

    VI. Verblijf bij beantwoording aan de definitie van "vluchteling"

    29. Onverminderd de toepassing van het begrip "derde landen van ontvangst" overeenkomstig het nationale recht, wordt de asielzoeker die aan de criteria van artikel 1 van het Verdrag van Genève voldoet, door de Lid-Staat die het asielverzoek behandeld heeft, als vluchteling erkend. Daarbij kunnen de Lid-Staten conform hun nationale recht bepalen dat zij niet ten volle gebruik maken van de uitzonderingsclausules van het Verdrag van Genève.

    In beginsel moet de vluchteling in die Lid-Staat verblijfsrecht krijgen.

    VII. Overige Gevallen

    30. Deze resolutie doet geen afbreuk aan de nationale wetgeving van de Lid-Staten met betrekking tot de gevallen als bedoeld in punt 11 van de resolutie inzake duidelijk ongegronde asielverzoeken die de met immigratiezaken belaste Ministers in hun zitting van 30 november en 1 december 1992 hebben aangenomen.

    VIII. Aanvullende maatregelen

    31. In alle voorstellen tot wijzigingen van hun nationale recht houden de Lid-Staten rekeningmet deze beginselen. De Lid-Staten dienen er voorts naar te streven om hun nationale recht vóór 1 januari 1996 in overeenstemming te brengen met de beginselen. Op gezette tijden onderzoeken zij samen met de Commissie en in overleg met het UNHCR de toepassing van deze beginselen en gaan zij na of aanvullende maatregelen moeten worden getroffen.

    IX. Gunstigere regeling

    32. De Lid-Staten zijn gerechtigd om in hun nationale recht inzake de proceduregaranties voor asielzoekers een gunstigere regeling vast te stellen dan die van de gemeenschappelijke minimumwaarborgen.

    Top