Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996AG0826(02)

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 37/96 door de Raad vastgesteld op 18 juni 1996 met het oog op de aanneming van Richtlijn 96/.../EG van de Raad van ... inzake uitrusting van zeeschepen

PB C 248 van 26.8.1996, p. 10–48 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51996AG0826(02)

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 37/96 door de Raad vastgesteld op 18 juni 1996 met het oog op de aanneming van Richtlijn 96/.../EG van de Raad van ... inzake uitrusting van zeeschepen

Publicatieblad Nr. C 248 van 26/08/1996 blz. 0010


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 37/96

door de Raad vastgesteld op 18 juni 1996

met het oog op de aanneming van Richtlijn 96/. . ./EG van de Raad van . . . inzake uitrusting van zeeschepen

(96/C 248/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),

(1) Overwegende dat in het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid nadere maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid van het zeevervoer te waarborgen;

(2) Overwegende dat de Gemeenschap ernstig bezorgd is over de scheepsongevallen, met name die welke gepaard gaan met het verlies van mensenlevens en met verontreiniging van de zee en de kusten van de Lid-Staten;

(3) Overwegende dat de kans op scheepsongevallen effectief kan worden verminderd door gemeenschappelijke normen die garanderen dat de prestaties van de uitrusting aan boord van schepen op het punt van de veiligheid van een hoog niveau zijn; dat beproevingsnormen en beproevingsmethoden van grote invloed kunnen zijn op de toekomstige prestaties van de uitrusting;

(4) Overwegende dat de internationale verdragen de vlaggestaten ertoe verplichten te zorgen voor de naleving van bepaalde veiligheidsvoorschriften met betrekking tot de aan boord aanwezige uitrusting en de betreffende certificaten uit te reiken; dat te dien einde beproevingsnormen voor bepaalde soorten uitrusting van zeeschepen ontwikkeld zijn door de internationale normalisatieorganisaties en door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO); dat de nationale beproevingsnormen ter uitvoering van de internationale normen de certificatie-instanties een zekere ruimte laten, terwijl ook de niveaus van opleiding en ervaring van deze instanties verschillen; dat dit leidt tot verschillende veiligheidsniveaus van produkten waarvan de bevoegde nationale instanties hebben verklaard dat ze voldoen aan de desbetreffende internationale veiligheidsnormen, alsmede tot een sterke tegenzin van Lid-Staten om de door een andere Lid-Staat goedgekeurde uitrusting zonder verdere verificatie aan boord van de onder hun vlag varende schepen te accepteren;

(5) Overwegende dat er gemeenschappelijke regels moeten komen om verschillen in de tenuitvoerlegging van de internationale normen weg te nemen; dat deze gemeenschappelijke normen ertoe zullen leiden dat bepaalde onnodige kosten en administratieve procedures, die aan de goedkeuring van de uitrusting zijn verbonden, verdwijnen, waardoor de bedrijfsvoorwaarden en de concurrentiepositie van de communautaire scheepvaart worden verbeterd, en, door het op de uitrusting bevestigde merk van overeenstemming, de technische handelsbelemmeringen worden opgeheven;

(6) Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 8 juni 1993 over een gemeenschappelijk beleid inzake de veiligheid op zee (4) er bij de Commissie op heeft aangedrongen dat zij voorstellen indient om de implementatie van IMO-normen en de goedkeuringsprocedures voor uitrusting van zeeschepen te harmoniseren;

(7) Overwegende dat maatregelen op communautair niveau de enige manier zijn om een dergelijke harmonisatie tot stand te brengen, aangezien de Lid-Staten, wanneer zij onafhankelijk of via internationale organisaties optreden, niet in staat zijn voor de uitrusting hetzelfde niveau van veiligheid tot stand te brengen;

(8) Overwegende dat een richtlijn van de Raad het geschikte rechtsinstrument is, omdat daarmee voorzien wordt in een uniforme en verplichte toepassing van de internationale beproevingsnormen door de Lid-Staten;

(9) Overwegende dat het dienstig is in de eerste plaats voorzieningen te treffen voor de uitrusting van zeeschepen waarvan op grond van de belangrijkste internationale verdragen de aanwezigheid aan boord en de goedkeuring door de nationale instanties overeenkomstig de in de internationale verdragen of resoluties vervatte veiligheidsnormen vereist zijn;

(10) Overwegende dat verschillende richtlijnen voorzien in het vrij verkeer van bepaalde goederen die onder andere als uitrusting aan boord kunnen worden gebruikt; dat deze echter niet voorzien in de certificatie van uitrusting door de Lid-Staten overeenkomstig de betreffende internationale verdragen; dat er derhalve voor aan boord te plaatsen uitrusting uitsluiten nieuwe gemeenschappelijke regels moeten gelden;

(11) Overwegende dat radiocommunicatieapparatuur gezien de bijzondere aard ervan zowel onderworpen is aan deze richtlijn als aan andere communautaire richtlijnen;

(12) Overwegende dat het nodig is, bij voorkeur op internationaal niveau, nieuwe beproevingsnormen vast te leggen voor uitrusting waarvoor zulke normen nog niet bestaan of niet gedetailleerd genoeg zijn;

(13) Overwegende dat de Lid-Staten moeten zorgen dat de aangemelde instanties die de overeenstemming van uitrusting met de beproevingsnormen beoordelen, onafhankelijk en efficiënt zijn, en de nodige beroepsbekwaamheid bezitten om hun taken uit te kunnen voeren;

(14) Overwegende dat de naleving van de internationale beproevingsnormen het best kan worden aangetoond met de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures als vastgesteld in Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (1);

(15) Overwegende dat het recht dat internationale verdragen de instantie van een vlaggestaat geven om operationele prestatieproeven uit te voeren aan boord van schepen waarvoor deze instantie veiligheidscertificaten heeft afgegeven, op generlei wijze door deze richtlijn wordt beperkt, mits dergelijke proeven geen overlapping zijn van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures;

(16) Overwegende dat als algemene regel dient te gelden dat op de in deze richtlijn bestreken uitrusting een merk wordt aangebracht om aan te geven dat zij voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn;

(17) Overwegende dat Lid-Staten in sommige gevallen voorlopige maatregelen mogen nemen om het gebruik van uitrusting waarop het merk van overeenstemming is aangebracht te beperken of te verbieden;

(18) Overwegende dat het gebruik van uitrusting waarop geen merk van overeenstemming is aangebracht in uitzonderlijke omstandigheden mag worden toegestaan;

(19) Overwegende dat een vereenvoudigde procedure met een regelgevend comité noodzakelijk is om deze richtlijn te wijzigen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel van deze richtlijn is de veiligheid op zee en de preventie van verontreiniging van de zee te verbeteren door de uniforme toepassing van de relevante internationale instrumenten met betrekking tot de in bijlage A vermelde uitrusting die bestemd is voor plaatsing aan boord van schepen waarvoor door of namens de Lid-Staten veiligheidscertificaten worden uitgereikt overeenkomstig internationale verdragen, alsmede het vrije verkeer van deze uitrusting binnen de Gemeenschap te waarborgen.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

a) "overeenstemmingsbeoordelingsprocedures": de procedures als vermeld in artikel 10 en bijlage B van deze richtlijn;

b) "uitrusting": de in de bijlage A.1 en A.2 vermelde middelen en voorwerpen die voor gebruik aan boord van een schip moeten worden geplaatst om aan de internationale instrumenten te voldoen of die vrijwillig voor gebruik aan boord worden geplaatst en waarvoor de goedkeuring van de instantie van de vlaggestaat is voorgeschreven overeenkomstig de internationale instrumenten;

c) "radiocommunicatieapparatuur": de apparatuur die is voorgeschreven in hoofdstuk IV van het SOLAS-Verdrag van 1974, zoals in 1988 gewijzigd met betrekking tot het Global Maritime Distress and Safety System (GMDSS), en VHF-radiotelefonietoestellen zoals voorgeschreven in voorschrift III/6.2.1 van hetzelfde Verdrag;

d) "internationale verdragen":

- het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL66),

- het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 (COLREG),

- het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 (MARPOL) en

- het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS),

alsmede de op deze verdragen betrekking hebbende protocollen en wijzigingen die op de datum van vaststelling van deze richtlijn van kracht zijn;

e) "internationale instrumenten": de relevante internationale verdragen en de relevante resoluties en circulaires van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), alsmede de relevante internationale beproevingsnormen;

f) "merk": het in artikel 11 bedoelde en in bijlage D beschreven symbool;

g) "aangemelde instantie": een organisatie die door de bevoegde nationale instantie van een Lid-Staat is aangewezen overeenkomstig artikel 9;

h) "aan boord geplaatst": aan boord van een schip geïnstalleerde of geplaatste uitrusting;

i) "veiligheidscertificaten": de certificaten die door of namens Lid-Staten zijn afgegeven overeenkomstig de internationale verdragen;

j) "schip": ieder schip dat onder de internationale verdragen valt, met uitzondering van oorlogsschepen;

k) "communautair schip": een schip waarvoor door of namens de Lid-Staten overeenkomstig de internationale verdragen veiligheidscertificaten zijn uitgereikt. De gevallen waarin de bevoegde nationale instantie van een Lid-Staat op verzoek van de bevoegde nationale instantie van een derde land een certificaat voor een schip afgeeft vallen niet onder deze definitie;

l) "nieuw schip": een schip waarvan de kiel gelegd is of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium bevindt op of na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. In deze definitie wordt met een soortgelijk stadium van de bouw het stadium bedoeld waarin:

i) de bouw van een bepaald schip begint

en

ii) de samenbouw van dat schip reeds een massa van ten minste 50 ton of van 1 % van de geschatte massa van al het bouwmateriaal omvat, waarbij de kleinste massa bepalend is;

m) "bestaand schip": een schip dat geen nieuw schip is;

n) "beproevingsnormen": de normen opgesteld door

- de Internationale Maritieme Organisatie (IMO),

- de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO),

- de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC),

- de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN),

- het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC),

en

- het Europees Normalisatie-instituut voor Telecommunicatie (ETSI),

die gelden op de datum van aanneming van deze richtlijn en vastgesteld zijn overeenkomstig de desbetreffende internationale verdragen en de relevante resoluties en circulaires van de IMO voor de definiëring van de beproevingsmethoden en beproevingsresultaten, maar uitsluitend in de vorm als bedoeld in bijlage A;

o) "typegoedkeuring": de procedures waarbij de geproduceerde uitrusting volgens passende beproevingsnormen wordt beoordeeld, en de afgifte van het passende certificaat.

Artikel 3

1. Deze richtlijn is van toepassing op uitrusting voor gebruik aan boord van:

a) een nieuw communautair schip ongeacht of het schip zich ten tijde van de bouw al dan niet in de Gemeenschap bevindt;

b) een bestaand communautair schip

- dat deze uitrusting voordien niet aan boord had;

- waarop reeds aan boord aanwezige uitrusting wordt vervangen, behoudens wanneer de internationale verdragen anders bepalen

ongeacht of het schip zich ten tijde van de plaatsing van de uitrusting aan boord al dan niet binnen de Gemeenschap bevindt.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op uitrusting die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn reeds aan boord van een schip geplaatst was.

3. Onverminderd het feit dat wat betreft het vrij verkeer andere richtlijnen dan de onderhavige en met name de Richtlijnen 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (1) en 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (1), van toepassing kunnen zijn op de in lid 1 bedoelde uitrusting, is bedoelde uitrusting wat het vrij verkeer betreft uitsluiten donderworpen aan de bepalingen van de onderhavige richtlijn en niet die van andere richtlijnen. De bepaling van dit lid is niet van toepassing op radiocommunicatieapparatuur.

Artikel 4

De Lid-Staten of de namens hen optredende organisaties zorgen er bij de afgifte of de vernieuwing van de relevante veiligheidscertificaten voor dat de uitrusting aan boord van de communautaire schepen waarvoor zij veiligheidscertificaten afgeven aan de voorschriften van deze richtlijn voldoet.

Artikel 5

1. De in bijlage A.1 vermelde uitrusting die op of na de in artikel 20, lid 1, tweede alinea, bedoelde datum aan boord van een communautair schip geplaatst is, dient te voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de in genoemde bijlage bedoelde internationale instrumenten.

2. De overeenstemming van de uitrusting met toepasselijke voorschriften van de internationale verdragen en de betreffende resoluties en circulaires van de Internationale Maritieme Organisatie wordt uitsluitend aangetoond aan de hand van de in bijlage A.1 vermelde beproevingsnormen en overeenstemmingsbeoordelingsprocedures. Voor alle middelen en voorwerpen van bijlage A.1 waarvoor zowel normen van de IEC als van het ETSI zijn gegeven, vormen deze normen alternatieven en mag de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde bepalen welke norm gebruikt wordt.

3. De in bijlage A.1 vermelde uitrusting die vóór de in lid 1 vermelde datum vervaardigd is, mag gedurende een periode van twee jaar gerekend vanaf deze datum in de handel gebracht worden en aan boord van een schip geplaatst worden waarvan de certificaten door of namens een Lid-Staat overeenkomstig de internationale verdragen zijn afgegeven, mits zij vervaardigd is overeenkomstig procedures voor tpyegoedkeuring die reeds voor de datum van vaststelling van deze richtlijn op het grondgebied van die Lid-Staat van kracht waren.

Artikel 6

1. De Lid-Staten verbieden niet het in de handel brengen of de plaatsing aan boord van een communautair schip van uitrusting als bedoeld in bijlage A.1 waarop het merk is aangebracht, of die op andere gronden in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn en weigeren niet de desbetreffende veiligheidscertificaten af te geven of te vernieuwen.

2. Er moet, in overeenstemming met het Internationaal Radioreglement, eerst door de bevoegde instantie een radiovergunning worden afgegeven, alvorens het betrokken veiligheidscertificaat wordt afgegeven.

Artikel 7

1. Na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn dient de Gemeenschap bij de IMO of bij de Europese normalisatie-instellingen, naar gelang van het geval, een verzoek in tot vaststelling van normen, met inbegrip van gedetailleerde beproevingsnormen, voor de in bijlage A.2 vermelde uitrusting.

2. Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt:

- wanneer het aan de IMO wordt voorgelegd, ingediend door het Voorzitterschap van de Raad en door de Commissie:

- wanneer het aan de Europese normalisatie-instellingen wordt voorgelegd, ingediend door de Commissie overeenkomstig Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (2). De door de Commissie gegeven mandaten zijn gericht op het ontwikkelen van internationale normen via procedures voor samenwerking tussen de Europese organisaties en hun tegenhangers op internationaal niveau.

3. De Lid-Staten doen al het mogelijke om ervoor te zorgen dat de internationale organisaties, met inbegrip van de IMO, snel een begin maken met de ontwikkeling van deze normen.

4. De Commissie dient de ontwikkeling van de beproevingsnormen regelmatig te controleren.

5. Indien de internationale organisaties, met inbegrip van de IMO, na een redelijke termijn geen passende beproevingsnormen voor een bepaald soort uitrusting hebben vastgesteld of weigeren dat te doen, kunnen volgens de procedure van artikel 18 normen worden vastgesteld die gebaseerd zijn op het werk van de Europese normalisatie-instellingen.

6. Wanneer de beproevingsnormen als bedoeld in lid 1 of lid 5 voor een bepaald soort uitrusting vastgesteld worden, respectievelijk van kracht worden, mag die uitrusting worden overgeschreven van bijlage A.2 naar bijlage A.1 overeenkomstig de procedure van artikel 18 en zullen derhalve de bepalingen van artikel 5 vanaf de datum van deze overschrijving van toepassing zijn.

Artikel 8

1. Indien een nieuw schip, ongeacht onder welke vlag het vaart, niet in het scheepsregister van een Lid-Staat vermeld staat en daarin dient te worden opgenomen, dient dit schip door de ontvangende Lid-Staat te worden onderworpen aan een inspectie, waarbij wordt gecontroleerd of de toestand waarin de uitrusting verkeert in overeenstemming is met de veiligheidscertificaten en hetzij in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn en voorzien van het merk, hetzij ten genoegen van de bevoegde nationale instantie van de Lid-Staat gelijkwaardig is aan de uitrusting waaraan overeenkomstig deze richtlijn typegoedkeuring is verleend.

2. Tenzij het merk op die uitrusting is aangebracht of de bevoegde nationale instantie die uitrusting gelijkwaardig acht, moet die uitrusting worden vervangen.

3. Voor uitrusting die volgens dit artikel gelijkwaardig wordt geacht, verstrekt de Lid-Staat die vlaggestaat is een certificaat dat de uitrusting te allen tijde dient te vergezellen en dat behelst dat de Lid-Staat die vlaggestaat is toestemming geeft die uitrusting aan boord van het schip te plaatsen, met vermelding van eventuele beperkingen of bepalingen met betrekking tot het gebruik van de uitrusting.

4. Wat betreft radiocommunicatieapparatuur eist de instantie van de vlaggestaat dat deze uitrusting zo min mogelijk inbreuk maakt op de eisen inzake het spectrum van radiofrequenties.

Artikel 9

1. De Lid-Staten melden de Commissie en de overige Lid-Staten welke instanties zij hebben aangewezen voor uitvoering van de in artikel 10 vermelde procedures, met vermelding van de specifieke taken waarmee deze aangemelde instanties zijn belast en de identificatienummers die de Commissie hun vooraf heeft toegewezen. De organisaties leggen aan de Lid-Staat die voornemens is hen aan te melden alle gegevens en bewijsstukken voor waaruit blijkt dat ze aan de criteria van bijlage C voldoen.

2. De Lid-Staten laten, door hun administratie of door een onpartijdig extern lichaam dat door de administratie benoemd wordt, ten minste eens in de twee jaar een audit verrichten die betrekking heeft op de taken die de aangemelde instanties namens de Lid-Staat vervullen. Door deze audit moet gewaarborgd worden dat de aangemelde instantie nog steeds aan de criteria van bijlage C voldoet.

3. Een Lid-Staat die een aangemelde instantie heeft aangewezen moet die aanwijzing intrekken indien hij constateert dat deze instantie niet meer aan de criteria van bijlage C voldoet. Hij stelt de Commissie en de overige Lid-Staten daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 10

1. De overeenstemmingsbeoordelingsprocedure, die nader beschreven staat in bijlage B, behelst het volgende:

i) een EG-typeonderzoek (module B) alsmede, voorafgaande aan het in de handel brengen van de uitrusting en afhankelijk van de keuze die de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde maakt uit de in bijlage A.1 vermelde mogelijkheden, voor alle uitrusting:

a) de EG-verklaring van overeenstemming met het type (module C), of

b) de EG-verklaring van overeenstemming met het type (produktiekwaliteitsborging) (module D), of

c) de EG-verklaring van overeenstemming met het type (produktkwaliteitsborging) (module E), of

d) de EG-verklaring van overeenstemming met het type (produktkeuring) (module F),

of

ii) de EG-volledige kwaliteitsborging (module H).

2. De verklaring van overeenstemming met het type dient een schriftelijke verklaring te zijn en de in bijlage B aangegeven informatie te bevatten.

3. Voor uitrusting die per stuk of in kleine hoeveelheden en niet in serie- of massaproduktie wordt vervaardigd mag de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure de EG-eenheidskeuring (module G) zijn.

4. De Commissie houdt een geactualiseerde lijst bij van goedgekeurde uitrusting en ingetrokken of geweigerde aanvragen en stelt deze ter beschikking van belanghebbenden.

Artikel 11

1. Op uitrusting als bedoeld in bijlage A.1, die voldoet aan de desbetreffende internationale instrumenten en overeenkomstig de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures is vervaardigd, moet door de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde het merk zijn aangebracht.

2. Het merk wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie die de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure heeft uitgevoerd, indien genoemde instantie betrokken is bij de fase van de fabricagecontrole, en door de laatste twee cijfers van het jaar dat het merk is aangebracht. Het identificatienummer moet onder de verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie worden aangebracht hetzij door de instantie zelf hetzij door de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde.

3. De grafische vorm van het merk dient te zijn als is weergegeven in bijlage D.

4. Het merk wordt op zodanige wijze op de uitrusting of op het gegevensplaatje aangebracht dat het voor de verwachte gebruiksduur van de uitrusting zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar zal zijn. Wanneer echter de aard van het uitrustingsstuk dat niet toelaat of niet rechtvaardigt, wordt het merk aangebracht op de verpakking, op een etiket of op een brochure.

5. Het is verboden merken of opschriften aan te brengen die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van het in deze richtlijn bedoelde merk.

6. Het merk moet aan het einde van de produktiefase worden aangebracht.

Artikel 12

1. Onverminderd artikel 6 mogen de Lid-Staten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er steekproeven worden uitgevoerd op de van het merk voorziene uitrusting die bij hen in de handel is en nog niet aan boord van een schip is geplaatst, teneinde te controleren of deze uitrusting voldoet aan deze richtlijn. De steekproeven die niet voorzien zijn in de modulen voor de overeenstemmingsbeoordeling in bijlage B, worden uitgevoerd op kosten van de Lid-Staat.

2. Onverminderd de bepalingen van artikel 6 is, na plaatsing van uitrusting die voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn aan boord van een communautair schip, beoordeling daarvan door de instantie van de vlaggestaat van dat schip toegestaan, wanneer de internationale instrumenten om redenen van veiligheid en/of verontreinigingspreventie prestatieproeven in bedrijf aan boord voorschrijven, mits dit niet leidt tot doublures met de reeds uitgevoerde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures. De instantie van de vlaggestaat kan van de fabrikant van de uitrusting, diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de persoon die in de Gemeenschap verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de uitrusting eisen dat de inspectie-/beproevingsverslagen worden overgelegd.

Artikel 13

1. Indien een Lid-Staat bij een inspectie of op andere wijze vaststelt dat een uitrustingsstuk als bedoeld in bijlage A.1, waarop het merk is aangebracht en dat op de juiste wijze is geplaatst, wordt onderhouden en gebruikt voor zijn gebruiksdoel, de gezondheid en/of veiligheid van de bemanning, de passagiers of, indien van toepassing, andere personen in gevaar kan brengen, dan wel het marine milieu kan aantasten, neemt hij alle passende voorlopige maatregelen om dat uitrustingsstuk uit de handel te nemen, dan wel het in de handel brengen, het plaatsen, of het gebruiken daarvan aan boord van schepen waarvoor hij de veiligheidscertificaten afgeeft, te verbieden of te beperken. De Lid-Staat stelt onmiddellijk de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis van deze maatregel, en vermeldt de redenen van zijn besluit en geeft met name aan of het niet voldoen aan het bepaalde in deze richtlijn is te wijten aan:

a) de niet-naleving van artikel 5, leden 1 en 2;

b) een onjuiste toepassing van de in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde beproevingsnormen;

c) tekortkomingen in de beproevingsnormen zelf.

2. De Commissie treedt zo spoedig mogelijk met de betrokken partijen in overleg. Indien de Commissie na het overleg concludeert dat:

- de maatregelen gerechtvaardigd zijn, stelt zij onmiddellijk de Lid-Staat die het initiatief daartoe heeft genomen en de overige Lid-Staten daarvan in kennis; indien het in lid 1 genoemde besluit te wijten is aan tekortkomingen in de beproevingsnormen, legt de Commissie, indien de Lid-Staat die het besluit heeft genomen dit wenst te handhaven, na overleg met de betrokken partijen, de zaak binnen twee maanden voor aan het in artikel 18 bedoelde comité en start zij de procedure van artikel 18;

- de maatregelen niet gerechtvaardigd zijn, stelt zij onmiddellijk de Lid-Staat die het initiatief daartoe heeft genomen en de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde daarvan in kennis.

3. Indien uitrusting die niet in overeenstemming is, het merk draagt, neemt de Lid-Staat onder wiens gezag degene die het merk heeft aangebracht valt, passende maatregelen; de Lid-Staat stelt de Commissie en de overige Lid-Staten in kennis van de maatregelen die hij heeft getroffen.

4. De Commissie zorgt ervoor dat de Lid-Staten op de hoogte worden gehouden van de voortgang en het resultaat van deze procedure.

Artikel 14

1. Onverminderd de bepalingen van artikel 5, kan de bevoegde nationale instantie van de vlaggestaat in uitzonderlijke gevallen van technische innovatie toestaan dat uitrusting die niet aan de conformiteitsbeoordelingsprocedures voldoet aan boord van een communautair schip wordt geplaatst, indien proefondervindelijk of op andere wijze, ten genoegen van de bevoegde nationale instantie van de vlaggestaat, wordt vastgesteld dat deze uitrusting minstens even doeltreffend is als uitrusting waarvoor wel overeenstemmingsbeoordelingsprocedures zijn gevolgd.

Wat betreft radiocommunicatieapparatuur eist de instantie van de vlaggestaat dat deze uitrusting zo min mogelijk inbreuk maakt op de eisen inzake het spectrum van radiofrequenties.

2. Deze beproevingsprocedures mogen in geen geval discriminatie inhouden tussen in de Lid-Staat die vlaggestaat is en de in andere Staten geproduceerde uitrusting.

3. Voor uitrusting die onder dit artikel valt, verstrekt de Lid-Staat die vlaggestaat is een certificaat dat de uitrusting te allen tijde dient te vergezellen en dat behelst dat de Lid-Staat die vlaggestaat is toestemming geeft de uitrusting aan boord van het schip te plaatsen, met vermelding van eventuele beperking of bepalingen met betrekking tot het gebruik van de uitrusting.

4. Indien een Lid-Staat krachtens dit artikel toestaat dat uitrusting aan boord van een communautair schip wordt geplaatst, deelt die Lid-Staat de Commissie en de overige Lid-Staten onverwijld de betreffende bijzonderheden mede en geeft de verslagen van alle relevante proeven, beoordelingen en overeenstemmingsbeoordelingsprocedures door.

5. De in lid 1 bedoelde uitrusting wordt toegevoegd aan bijlage A.2 van deze richtlijn overeenkomstig die procedure van artikel 18.

6. Bij overdracht van een schip met uitrusting aan boord die onder lid 1 van dit artikel valt, aan een andere Lid-Staat, mag de ontvangende Lid-Staat die vlaggestaat is de nodige maatregelen nemen inclusief eventueel beproevingen en praktische demonstraties, om te zorgen dat de uitrusting ten minste zo doeltreffend is als de uitrusting waarbij de conformiteitsbeoordelingsprocedures zijn gevolgd.

Artikel 15

1. Onverminderd artikel 5 mag de instantie van een vlaggestaat toestaan dat uitrusting waarvoor geen overeenstemmingsbeoordelingsprocedures zijn gevolgd of die niet onder artikel 14 valt met het oog op beproeving of beoordeling aan boord van een communautair schip wordt geplaatst, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) voor de uitrusting wordt door de Lid-Staat die vlaggestaat is een certificaat verstrekt dat de uitrusting te allen tijde dient te vergezellen en dat behelst dat de Lid-Staat die vlaggestaat is toestemming geeft die uitrusting aan boord van het communautair schip te plaatsen, met vermelding van eventuele beperkingen of bepalingen met betrekking tot het gebruik van de uitrusting;

b) de toestemming mag slechts voor een korte periode gegeven worden;

c) er mag niet op die uitrusting vertrouwd worden als op uitrusting die voldoet aan de eisen van deze richtlijn en zij mag laatstgenoemde uitrusting, die klaar voor onmiddellijk gebruik aan boord van het communautaire schip moet blijven, niet vervangen.

2. Wat betreft radiocommunicatieapparatuur eist de instantie van de vlaggestaat dat deze uitrusting zo min mogelijk inbreuk maakt op de eisen inzake het spectrum van radiofrequenties.

Artikel 16

1. Indien de uitrusting moet worden vervangen in een haven buiten de Gemeenschap en in uitzonderlijke omstandigheden die tegenover de instantie van de vlaggestaat naar behoren moeten worden gerechtvaardigd, mag, indien het vanuit het oogpunt van tijd, vertraging en kosten redelijkerwijs niet uitvoerbaar is om uitrusting aan boord te plaatsen waarvoor een EG-typegoedkeuring is verleend, andere uitrusting aan boord worden geplaatst. Daarbij moet de onderstaande procedure gevolgd worden:

a) de uitrusting gaat vergezeld van documentatie afgegeven door een erkende organisatie die gelijkwaardig is aan een aangemelde instantie, indien tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land een overeenkomst is gesloten inzake wederzijdse erkenning van deze organisaties;

b) indien het onmogelijk blijkt om aan het bepaalde onder a), te voldoen, mag uitrusting die vergezeld gaat van documentatie afgegeven door een Staat die lid is van de IMO en partij bij de desbetreffende Verdragen, waarin naleving van de desbetreffende IMO-voorschriften gecertificeerd wordt, aan boord worden geplaatst, mits voldaan is aan het bepaalde in de leden 2 en 3.

2. De instantie van de vlaggestaat wordt onmiddellijk op de hoogte gesteld van de aard en de kenmerken van deze andere uitrusting.

3. De instantie van de vlaggestaat moet er zo spoedig mogelijk voor zorgen dat de in lid 1 bedoelde uitrusting en de beproevingsdocumenten voldoen aan de desbetreffende voorschriften van de internationale instrumenten en van deze richtlijn.

4. Wat betreft radiocommunicatieapparatuur eist de instantie van de vlaggestaat dat deze uitrusting zo min mogelijk inbreuk maakt op de eisen inzake het spectrum van radiofrequenties.

Artikel 17

De richtlijn kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 18 met het oog op:

- de toepassing voor de doeleinden van deze richtlijn van de achtereenvolgende wijzigingen van de internationale instrumenten;

- de bijwerking van bijlage A door opname daarin van nieuwe uitrusting en overschrijving van uitrusting van bijlage A.2 naar bijlage A.1 en vice versa;

- de toevoeging van de mogelijkheid modules B + C en module H te gebruiken voor uitrusting van bijlage A.1;

- toevoeging van normalisatieorganisaties in de definitie van beproevingsnormen in artikel 2.

Artikel 18

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 12 van Richtlijn 93/75/EG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen (1) opgerichte comité, volgens de procedure van de hierna volgende leden 2 en 3.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad, na verloop van twee maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 19

De Lid-Staten bieden elkaar wederzijdse bijstand met het oog op een doeltreffende implementatie en handhaving van deze richtlijn.

Artikel 20

1. De Lid-Staten dienen uiterlijk op 30 juni 1998 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen.

De Lid-Staten passen deze bepalingen toe met ingang van 1 januari 1999.

Wanneer de Lid-Staten de in de eerste alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie onmiddellijk de bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallend gebied vaststellen. De Commissie stelt de overige Lid-Staten daarvan in kennis.

Artikel 21

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 22

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

(1) PB nr. C 218 van 23. 8. 1995, blz. 9.

(2) PB nr. C 97 van 1. 4. 1996, blz. 22.

(3) Advies van het Europees Parlement van 29 november 1995 (PB nr. C 339 van 18. 12. 1995, blz. 21), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van . . . (nog niet verschenen in het Publikatieblad) en besluit van het Europees Parlement van . . . (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(4) PB nr. C 271 van 7. 10. 1993, blz. 1.

(1) PB nr. C 220 van 30. 8. 1993, blz. 23.

(1) PB nr. L 139 van 23. 5. 1989, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG (PB nr. L 220 van 31. 8. 1993, blz. 1).

(1) PB nr. L 399 van 30. 12. 1989, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/95/EEG (PB nr. L 276 van 9. 11. 1993, blz. 11).

(2) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(1) PB nr. L 247 van 5. 10. 1993, blz. 19.

BIJLAGE A

Bijlage A.1: Uitrusting waarvoor reeds gedetailleerde beproevingsnormen bestaan in internationale instrumenten (1)

NAAST DE SPECIFIEK VERMELDE INTERNATIONALE BEPROEVINGSNORMEN STAAT EEN AANTAL BEPALINGEN WAARAAN DE HAND GEHOUDEN DIENT TE WORDEN BIJ HET TYPEONDERZOEK (TYPEGOEDKEURING) IN VOORSCHRIFTEN VAN DE RELEVANTE OVEREENKOMSTEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage A.2: Uitrusting waarvoor nog geen gedetailleerde beproevingsnormen bestaan in internationale instrumenten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(1) Bij vermelding van module H in kolom 6 wordt module H + certificaat van ontwerponderzoek bedoeld.

BIJLAGE B

Modules voor beoordeling van de overeenstemming

EG-TYPEONDERZOEK (MODULE B)

1. Een aangemelde instantie stelt vast en verklaart dat een representatief exemplaar van de betrokken produktie voldoet aan de bepalingen van de daarop van toepassing zijnde internationale instrumenten.

2. De aanvraag voor een EG-typeonderzoek wordt door de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde ingediend bij een aangemelde instantie van zijn keuze.

De aanvraag omvat:

-naam en adres van de fabrikant, alsmede naam en adres van de gemachtigde indien de aanvraag door laatstgenoemde wordt ingediend;

- een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag tegelijkertijd is ingediend bij een andere aangemelde instantie;

- de technische documentatie als omschreven in punt 3.

De aanvrager stelt een voor de betrokken produktie representatief exemplaar, dat hierna "type" (1) wordt genoemd, ter beschikking van de aangemelde instantie. De aangemelde instantie kan om meer exemplaren verzoeken indien dit nodig is voor het keuringsprogramma.

3. Op basis van de technische documentatie moet beoordeeld kunnen worden of het produkt in overeenstemming is met de eisen van de betreffende internationale instrumenten. Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie inzicht te verschaffen in het ontwerp, de constructiekwaliteit, het fabricageproces, de installatie en de werking van het produkt overeenkomstig de beschrijving van de technische documentatie in het aanhangsel van deze bijlage.

4. De aangemelde instantie:

4.1. bestudeert de technische documentatie en controleert of het type in overeenstemming daarmee vervaardigd is;

4.2. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om na te gaan of werkelijk aan de eisen van de desbetreffende internationale instrumenten is voldaan;

4.3. stelt in overleg met de aanvrager de plaats vast waar de noodzakelijke controles en proeven zullen worden uitgevoerd.

5. Indien het type voldoet aan de bepalingen van de betrokken internationale instrumenten, verstrekt de aangemelde instantie een certificaat van EG-typeonderzoek aan de aanvrager. Het certificaat bevat naam en adres van de fabrikant, de detailbeschrijving van de uitrusting, de conclusies van de controle, de voorwaarden voor de geldigheid van het certificaat en de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type.

Een lijst van de belangrijke onderdelen van de technische documentatie wordt als bijlage bij het certificaat gevoegd en een afschrift daarvan wordt door de aangemelde instantie bewaard.

Indien aan de fabrikant een typecertificaat wordt geweigerd, dan geeft de aangemelde instantie de gedetailleerde redenen voor een dergelijke weigering op.

Indien een fabrikant opnieuw de typegoedkeuring aanvraagt voor uitrusting waarvoor een typecertificaat is geweigerd, dient bij zijn aanvraag tot de aangemelde instantie alle nodige informatie te worden gevoegd, met inbegrip van de oorspronkelijke beproevingsverslagen, de uitvoerige motivering van de eerdere weigering en een nadere beschrijving van alle aan de uitrusting aangebrachte wijzigingen.

6. De aangemelde instantie die in het bezit is van de technische documentatie betreffende het certificaat van EG-typeonderzoek, wordt door de aanvrager in kennis gesteld van alle in het goedgekeurde produkt aangebrachte wijzigingen; voor de betrokken wijzigingen moet aanvullende goedkeuring worden verleend indien zij van invloed kunnen zijn op de overeenstemming met de eisen of de voor het produkt voorgeschreven gebruiksomstandigheden. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat van het EG-typeonderzoek.

7. Iedere aangemelde instantie deelt desgevraagd aan de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is en aan de andere aangemelde instanties de relevante gegevens mee over de verstrekte en ingetrokken certificaten van EG-typeonderzoek en de bijbehorende aanvullingen.

8. De overige aangemelde instanties kunnen afschriften van de certificaten van EG-typeonderzoek en/of de aanvullingen krijgen. De bijlagen bij de certificaten worden ter beschikking van de overige aangemelde instanties gehouden.

9. Gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt bewaart de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde naast de technische documentatie ook een afschrift van het certificaat van EG-typeonderzoek en van de aanvullingen daarop.

OVEREENSTEMMING MET HET TYPE (MODULE C)

1. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde garandeert en verklaart dat de betrokken produkten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en voldoen aan de eisen van de internationale instrumenten die op die produkten van toepassing zijn. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder produkt het merk aan en stelt een verklaring van overeenstemming op.

2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde produkten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en met de eisen van de internationale instrumenten die op die produkten van toepassing zijn.

3. Gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt bewaart de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde een afschrift van de verklaring van overeenstemming.

PRODUKTIEKWALITEITSBORGING (MODULE D)

1. De fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken produkten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder produkt het merk aan en stelt een verklaring van overeenstemming op. Het merk gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met het toezicht als omschreven in punt 4.

2. De fabrikant hanteert een goedgekeurd produktiekwaliteitssysteem, verricht een eindproduktcontrole en keuring als omschreven in punt 3 en is onderworpen aan het toezicht als omschreven in punt 4.

3. Kwaliteitssysteem

3.1. De fabrikant dient voor de betrokken produkten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat:

- alle relevante informatie voor de bedoelde categorie produkten;

- de documentatie over het kwaliteitssysteem;

- de technische documentatie betreffende het goedgekeurde type en een afschrift van het certificaat van EG-typeonderzoek.

3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de produkten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van

- de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de produktkwaliteit;

- de fabricageprocessen, de kwaliteitscontrole- en kwaliteitsborgingstechnieken, alsmede de in dat verband systematisch toe te passen technieken en maatregelen;

- de onderzoeken en proeven die vóór, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren;

- de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.;

- de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste produktkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem.

3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient ervaring te hebben met het beoordelen van de produkttechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een inspectiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de fabricage-, controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name

- de documentatie over het kwaliteitssysteem;

- de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag.

4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag.

5. De fabrikant houdt gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:

- de in punt 3.1, tweede streepje, bedoelde documentatie;

- de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen;

- de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.

6. Iedere aangemelde instantie stelt desgevraagd de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is en de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen.

PRODUKTKWALITEITSBORGING (MODULE E)

1. De fabrikant die aan de verplichtingen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken produkten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder produkt het merk aan en stelt een verklaring van overeenstemming op. Het merk gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met het toezicht als omschreven in punt 4.

2. De fabrikant maakt gebruik van een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor eindproduktcontrole en keuring als omschreven in punt 3 en is onderworpen aan het toezicht als omschreven in punt 4.

3. Kwaliteitssysteem

3.1. De fabrikant dient voor de betrokken produkten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat:

- alle relevante informatie voor de bedoelde categorie produkten;

- de documentatie over het kwaliteitssysteem;

- de technische documentatie over het goedgekeurde type en een afschrift van het certificaat van EG-typeonderzoek.

3.2. In het kader van het kwaliteitssysteem wordt ieder produkt onderzocht en er worden passende proeven verricht teneinde de overeenstemming met de desbetreffende eisen van de internationale instrumenten te controleren. Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van

- de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de produktkwaliteit;

- de onderzoeken en proeven die na de fabricage worden verricht;

- de middelen om controle uit te oefenen op de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem;

- de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

3.3 De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als beoordelaar, ervaring te hebben met het beoordelen van de produkttechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissingen in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

4. EG-toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name

- de documentatie over het kwaliteitssysteem;

- de technische documentatie;

- de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag.

4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen; zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag.

5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:

- de in punt 3.1, tweede alinea, derde streepje, bedoelde documentatie;

- de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen;

- de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.

6. Iedere aangemelde instantie stelt desgevraagd de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is en de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen.

PRODUKTKEURING (MODULE F)

1. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde garandeert en verklaart dat de aan de bepalingen van punt 3 onderworpen produkten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek.

2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de produkten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek. Hij brengt op elk produkt het merk aan en stelt een verklaring van overeenstemming op.

3. De aangemelde instantie verricht passende onderzoeken en proeven teneinde na te gaan of het produkt in overeenstemming is met de eisen van de internationale instrumenten; dit geschiedt naar keuze van de fabrikant via onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk produkt zoals aangegeven in punt 4, dan wel via onderzoek en beproeving op statistische basis zoals aangegeven in punt 5.

3 bis. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde bewaart gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt een afschrift van het certificaat van overeenstemming.

4. Keuring door onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk produkt

4.1. Alle produkten worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende proeven verricht, teneinde na te gaan of zij in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek.

4.2. De aangemelde instantie brengt op ieder goedgekeurd produkt haar identificatienummer aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een verklaring van overeenstemming op.

4.3. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet in staat zijn het certificaat van overeenstemming van de aangemelde instantie aan de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is over te leggen indien daarom wordt verzocht.

5. Statistische keuring

5.1. De fabrikant biedt zijn produkten aan in homogene partijen en neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces de homogeniteit van iedere geproduceerde partij waarborgt.

5.2. Alle produkten moeten voor keuring in homogene partijen beschikbaar zijn. Van iedere partij wordt een willekeurig monster genomen. De produkten in een monster worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende proeven uitgevoerd, teneinde de overeenstemming met de eisen van de internationale instrumenten die daarop van toepassing zijn te controleren en te bepalen of de partij wordt goed- dan wel afgekeurd.

5.3. Indien een partij wordt goedgekeurd, brengt de aangemelde instantie op ieder produkt haar identificatienummer aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een certificaat van overeenstemming op. Alle produkten van de partij mogen in de handel worden gebracht, behalve de produkten van het monster die niet in overeenstemming werden bevonden.

Indien een partij wordt afgekeurd, neemt de aangemelde instantie of de bevoegde instantie passende maatregelen om te voorkomen dat die partij in de handel wordt gebracht. Ingeval het vaak voorkomt dat partijen worden afgekeurd, kan de aangemelde instantie de statistische keuring staken.

De fabrikant mag onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van die instantie aanbrengen.

5.4. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet in staat zijn het certificaat van overeenstemming van de aangemelde instantie aan de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is over te leggen indien daarom wordt verzocht.

EENHEIDSKEURING (MODULE G)

1. In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant garandeert en verklaart dat het betrokken produkt waarvoor het in punt 2 bedoelde certificaat is afgegeven, in overeenstemming is met de eisen van de internationale instrumenten die daarop van toepassing zijn. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op het produkt het merk aan en stelt een verklaring van overeenstemming op.

2. De aangemelde instantie onderzoekt het produkt en voert passende proeven uit teneinde overeenstemming van het produkt met de desbetreffende eisen van de internationale instrumenten te controleren.

De aangemelde instantie brengt haar identificatienummer op het goedgekeurde produkt aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een certificaat van overeenstemming op.

3. Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het produkt in overeenstemming is met de eisen van de internationale instrumenten en moet inzicht kunnen worden verkregen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het produkt.

VOLLEDIGE KWALITEITSBORGING (MODULE H)

1. De fabrikant de aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken produkten voldoen aan de eisen van de internationale instrumenten die op die produkten van toepassing zijn. De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder produkt het merk aan en stelt een verklaring van overeenstemming op. Het merk gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met het toezicht als omschreven in punt 4.

2. De fabrikant hanteert een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor ontwerp, fabricage, eindproduktcontrole en keuring als omschreven in punt 3 en is onderworpen aan het toezicht als omschreven in punt 4.

3. Kwaliteitssysteem

3.1. De fabrikant dient bij een aangemelde instantie een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat:

- alle relevante informatie voor de bedoelde categorie produkten;

- de documentatie over het kwaliteitssysteem.

3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de produkten in overeenstemming zijn met de eisen van de internationale instrumenten die op die produkten van toepassing zijn.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsbepalende beleidsmaatregelen en procedures, zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten, door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

De documentatie bevat met name een behoorlijke beschrijving van:

- de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot produktkwaliteit;

- de technische ontwerp-specificaties, met inbegrip van de normen die worden toegepast en de middelen die zullen worden aangewend om te waarborgen dat wordt voldaan aan de essentiële eisen van de internationale instrumenten die op de produkten van toepassing zijn;

- de controle- en keuringstechnieken voor het ontwerp, de processen en systematische maatregelen die zullen worden toegepast bij het ontwerpen van de produkten die onder de bedoelde produktcategorie vallen;

- de daarbij gebruikte fabricage-, kwaliteitscontrole- en kwaliteitsborgingstechnieken en -procédés en de in dat verband systematisch toe te passen maatregelen;

- de onderzoeken en proeven die vóór, tijdens of na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren;

- de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.;

- de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste ontwerp- en produktkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem.

3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als assessor, ervaring te hebben in het beoordelen van de produkttechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

4. EG-toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de ontwerp-, fabricage-, controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name

- de documentatie over het kwaliteitssysteem;

- de kwaliteitsrapporten die in het kader van het ontwerp-gedeelte van het kwaliteitssysteem moeten worden opgemaakt, zoals resultaten van analyses, berekeningen, keuringen, enz.;

- de kwaliteitsrapporten die in het kader van het fabricagegedeelte van het kwaliteitssysteem moeten worden opgemaakt, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag.

4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag.

5. De fabrikant houdt gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatst produkt de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:

- de in punt 3.1, tweede alinea, tweede streepje, bedoelde documentatie;

- de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen;

- de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.

6. Iedere aangemelde instantie stelt desgevraagd de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is en de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen.

7. Onderzoek van het ontwerp

7.1. De fabrikant dient bij een aangemelde instantie een aanvraag voor onderzoek van het ontwerp in.

7.2. De aanvraag moet inzicht verschaffen in ontwerp, fabricageproces en werking van het produkt en beoordeling van de overeenstemming met de eisen van internationale instrumenten mogelijk maken.

De aanvraag omvat:

- de technische ontwerp-specificaties, met inbegrip van de normen die zijn toegepast;

- het nodige bewijsmateriaal tot staving van de adequaatheid daarvan, met name wanneer de in artikel 5 bedoelde normen niet volledig zijn toegepast. Dit bewijsmateriaal moet de resultaten omvatten van proeven die door het bevoegde laboratorium van de fabrikant of te zijnen behoeve zijn uitgevoerd.

7.3. De aangemelde instantie onderzoekt de aanvraag en indien het ontwerp voldoet aan de bepalingen van de richtlijn die daarop van toepassing zijn, verstrekt zij de aanvrager een certificaat van EG-ontwerponderzoek. Het certificaat bevat de conclusies van het onderzoek, de voorwaarden voor de geldigheid daarvan, de noodzakelijke gegevens voor identificatie van het goedgekeurde ontwerp en, voor zover van toepassing, een beschrijving van de werking van het produkt.

7.4. De aanvrager houdt de aangemelde instantie die het certificaat van EG-ontwerponderzoek heeft verstrekt, op de hoogte van elke wijziging in het goedgekeurde ontwerp. Voor wijzigingen in het goedgekeurde ontwerp moet aanvullende goedkeuring worden verleend door de aangemelde instantie die het certificaat van EG-ontwerponderzoek heeft afgegeven, indien dergelijke wijzigingen van invloed kunnen zijn op de overeenstemming met de relevante eisen van de internationale instrumenten of de voor het produkt voorgeschreven gebruiksomstandigheden. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat van EG-ontwerponderzoek.

7.5. De aangemelde instanties stellen desgevraagd de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is en de andere aangemelde instanties op de hoogte van ter zake dienende informatie over:

- de afgegeven certificaten van EG-ontwerponderzoek en bijbehorende aanvullingen,

- de ingetrokken certificaten van EG-ontwerponderzoek en bijbehorende aanvullingen.

Aanhangsel van bijlage B

Door de fabrikant aan de aangemelde instantie te verstrekken technische documentatie

De voorschriften van dit aanhangsel zijn van toepassing op alle modules van bijlage B.

De in bijlage B bedoelde technische documentatie omvat alle relevante gegevens of middelen die door de fabrikant zijn gebruikt om te garanderen dat de uitrusting voldoet aan de desbetreffende essentiële eisen.

De technische documentatie dient inzicht te verschaffen in het ontwerp, de fabricage en de werking van het produkt en de beoordeling mogelijk te maken van de overeenstemming met de eisen van de relevante internationale instrumenten.

De documentatie omvat, voor zover dat voor de beoordeling noodzakelijk is:

- een algemene beschrijving van het type;

- ontwerp- en fabricagetekeningen, constructiekwaliteit alsmede schema's van onderdelen, eenheden, leidingen, enz.;

- beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het produkt;

- de resultaten van de verrichte ontwerp-berekeningen, ontpartijdige onderzoeken enz.;

- onpartijdige keuringsrapporten;

- handleidingen voor installatie, gebruik en onderhoud.

Indien van toepassing moet de ontwerp-documentatie de volgende stukken omvatten:

- verklaringen betreffende de in de uitrusting ingebouwde apparatuur;

- verklaringen en certificaten met betrekking tot de methoden voor fabricage en/of inspectie en/of controle van de uitrusting;

- alle andere documenten die een betere beoordeling door de aangemelde instantie mogelijk maken.

(1) Een type kan verscheidene produktvarianten omvatten voor zover de verschillen tussen de varianten geen invloed hebben op het veiligheidsniveau en de andere eisen inzake deugdelijkheid van het produkt.

BIJLAGE C

Minimumcriteria die door de Lid-Staten bij het aanmelden van instanties moeten worden gehanteerd

1. Aangemelde instanties moeten voldoen aan de relevante eisen van de EN 45000-reeks.

2. De aangemelde instantie moet onafhankelijk zijn; de fabrikaten of de leveranciers mogen er geen zeggenschap over hebben.

3. De aangemelde instantie moet op het grondgebied van de Gemeenschap zijn gevestigd.

4. Wanneer een aangemelde instantie namens een Lid-Staat typegoedkeuringen aflevert, moet de Lid-Staat garanderen dat de kwalificaties, de technische ervaring en het personeel van de aangemelde instantie voldoende zijn om typegoedkeuringen af te leveren die voldoen aan de eisen van deze richtlijn en om een hoog veiligheidsniveau te garanderen.

5. De aangemelde instantie moet over deskundigen op scheepvaartgebied beschikken.

Een aangemelde instantie is gerechtigd overeenstemmingsbeoordelingsprocedures uit te voeren voor ieder in of buiten de Gemeenschap gevestigd bedrijf.

Een aangemelde instantie mag bij de uitvoering van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure in een Lid-Staat of een Staat buiten de Gemeenschap de middelen van haar thuisbasis gebruiken of het personeel van haar filiaal in het buitenland.

Indien een filiaal van de aangemelde instantie de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures uitvoert, worden alle documenten met betrekking tot die overeenstemmingsbeoordelingsprocedures afgegeven door en namens de aangemelde instantie en niet namens het filiaal.

Een filiaal van een aangemelde instantie dat in een andere Lid-Staat is gevestigd mag documenten afgeven met betrekking tot de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures, indien het door die Lid-Staat is aangemeld.

BIJLAGE D

Merk van overeenstemming

Het merk van overeenstemming ziet er als volgt uit:

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Bij verkleining of vergroting van het merk moeten de verhoudingen van de bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.

De onderscheiden onderdelen van het merk moeten nagenoeg dezelfde hoogte hebben, die minstens vijf millimeter bedraagt.

Bij kleine apparaten behoeft men zich niet aan de minimumafmeting te houden.

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

De Commissie heeft op 22 juni 1995 bij de Raad een voorstel ingediend voor een richtlijn van de Raad inzake uitrusting van zeeschepen, gebaseerd op artikel 84, lid 2, van het Verdrag (1).

Het Europees Parlement heeft op 29 november 1995 in eerste lezing advies uitgebracht (2). Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 31 januari 1996 advies uitgebracht (3).

De Commissie heeft haar voorstel naar aanleiding van die adviezen gewijzigd en dit gewijzigde voorstel op 13 februari 1996 bij de Raad ingediend (4).

De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt overeenkomstig artikel 189 C van het Verdrag op 18 juni 1996 vastgesteld.

II. DOEL VAN HET VOORSTEL

Het voorstel is bedoeld om de veiligheid op zee te verbeteren door te voorzien in uniforme toepassing aan boord van communautaire schepen van de bepalingen van de IMO-Verdragen betreffende de veiligheid van de uitrusting van zeeschepen, en door te zorgen voor een hoge kwaliteit van de certificatie-instanties die bevoegd zijn om die uitrusting te beproeven.

Deze richtlijn zal tevens zorgen voor een vrij verkeer in de Gemeenschap van de uitrusting van zeeschepen, omdat de Lid-Staten niet mogen weigeren dat uitrusting die aan de eisen van deze richtlijn voldoet op de interne markt wordt gebracht of aan boord van communautaire schepen wordt geplaatst. Dit zal leiden tot minder formaliteiten en lagere kosten voor het in de handel brengen van uitrusting omdat dubbele goedkeuringsprocedures niet langer nodig zijn.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad komt grotendeels met het Commissievoorstel overeen.

Bij de ontwerp-richtlijn worden normen vastgesteld voor alle uitrusting die vrijwillig of om te voldoen aan de LL66-, COLREG-, MARPOL- en SOLAS-Verdragen (artikel 2, onder b)) geplaatst is aan boord van een schip waarvoor veiligheidscertificaten zijn afgegeven door of namens een Lid-Staat van de Europese Unie, behalve wanneer die Lid-Staat ingaat op een verzoek van een instantie van een derde land (artikel 2, onder k)).

Uitrusting die na de toepassingsdatum van de nationale uitvoeringsbepalingen (1 januari 1999) aan boord van een schip wordt geplaatst, moet voldoen aan de voorschriften van bovengenoemde verdragen (derde en vierde kolom van bijlage A.1) en aan de internationale beproevingsnormen voor de tenuitvoerlegging van die voorschriften die door de in de vijfde kolom van de in die bijlage genoemde normalisatie-instanties zijn aangenomen (artikel 5, lid 1). Uitrusting die vóór 1 januari 1999 is vervaardigd en waarvoor een typegoedkeuring is verleend krachtens de vóór die datum vigerende procedures, mag echter tot en met 31 december 2000 aan boord van een schip geplaatst worden (artikel 5, lid 3).

Door de Lid-Staten aangemelde instanties (artikel 9) zullen overeenkomstig de in de zesde kolom van bijlage A.1 bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures nagaan of de uitrusting van zeeschepen aan bovengenoemde voorschriften en beproevingsnormen voldoet (artikel 10). Als de uitrusting een typegoedkeuring heeft gekregen, mag de fabrikant of zijn gemachtigde het in bijlage D beschreven merk op de uitrusting aanbrengen (artikel 11). Gemerkte uitrusting mag op de interne markt in het vrije verkeer zijn en aan boord van communautaire schepen geplaatst worden (artikel 6).

De ontwerp-richtlijn voorziet echter in enkele extra waarborgen:

- Een nieuw schip dat van het scheepsregister van een derde land naar het register van een Lid-Staat wordt overgeschreven, moet door de ontvangende Lid-Staat worden geïnspecteerd om te controleren of de uitrusting aan de richtlijn voldoet of gelijkwaardig is met uitrusting waarvoor een typegoedkeuring is verleend (artikel 8);

- Gemerkte uitrusting die in de handel is gebracht, kan, wanneer zij reeds aan boord is geplaatst, aan steekproeven of aan prestatieproeven tijdens bedrijf aan boord onderworpen worden (artikel 12);

- Wanneer gemerkte uitrusting gevaarlijk blijkt te zijn, moeten er maatregelen genomen worden om die uitrusting uit de handel te nemen of het gebruik ervan te voorkomen (artikel 13);

- Radiocommunicatieapparatuur moet zowel aan de voorschriften te land als ter zee voldoen (zie de bepalingen onder hoofdstuk V).

Het ontwerp bevat ook enkele uitzonderingen op de algemene regel:

- In uitzonderlijke gevallen van technische innovatie mag uitrusting waarvoor geen typegoedkeuring is verleend aan boord worden geplaatst als zij minstens even doeltreffend is als uitrusting waarvoor wel een typegoedkeuring is verleend (artikel 14);

- Uitrusting zonder typegoedkeuring mag met het oog op beproeving of beoordeling aan boord worden geplaatst als er niet op vertrouwd wordt als op uitrusting met een typegoedkeuring (artikel 15);

- Indien een onderdeel van de uitrusting moet worden vervangen in een haven buiten de Gemeenschap, mag er uitrusting zonder typegoedkeuring aan boord worden geplaatst indien er geen goedgekeurde uitrusting beschikbaar is en de uitrusting naar behoren gecertificeerd is door een Staat die lid is van de IMO en verdragspartij (artikel 16).

Mede in samenhang met artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 613/91 van de Raad van 4 maart 1991 betreffende overdracht van schepen tussen nationale registers binnen de Gemeenschap (1), worden in de richtlijn de voorwaarden vastgesteld waaronder de Lid-Staten gehouden zijn tot aanvaarding van uitrusting die geplaatst is aan boord van een schip dat van een bepaald register naar een ander register binnen de Gemeenschap wordt overgedragen.

Er zij tevens op gewezen dat Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (2), krachtens artikel 3, lid 3, niet van toepassing is op de certificatie van afzonderlijke onderdelen van de scheepsuitrusting.

IV. AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

De Raad volgde het gewijzigde Commissievoorstel op alle punten:

1. Amendementen van het Parlement die door de Raad en de Commissie overgenomen zijn

- Amendement nr. 3 betreffende de definitie van "nieuw schip" in artikel 2, onder l), werd overgenomen omdat het een technische en juridische verbetering is.

- In verband met amendement nr. 12 betreffende de definitie van "beproevingsnormen" in artikel 2, onder n), heeft de Raad CEN en Cenelec aan de lijst toegevoegd. De Raad kon geen andere onduidelijk aangegeven normalisatie-organisaties aanvaarden, maar voorzag door toevoeging van een vierde streepje in artikel 17 in de mogelijkheid om volgens de comitologieprocedure andere organisaties toe te voegen. De Raad handhaafde ook het idee van de Commissie dat internationale normen van kracht moeten zijn voordat zij in de lijst van bijlage A.1 opgenomen kunnen worden.

- De amendementen nrs. 6, 7, 8 en 9 op artikel 9 over aangemelde instanties werden inhoudelijk, maar in een andere vorm overgenomen: amendement nr. 6 is verwerkt in het nieuwe artikel 9, lid 2, dat is overgenomen uit artikel 6, lid 2, twee streepje, van Richtlijn 94/57/EG; amendement nr. 7 is terug te vinden in bijlage C, nieuw punt 2. Er was geen reden om amendement nr. 8 over te nemen, omdat het onafhankelijkheidsbeginsel niet in artikel 9, maar in bijlage C is vastgelegd.

- Amendement nr. 9 op artikel 14, lid 2, over niet-discrimineren werd inhoudelijk overgenomen, maar de Raad koos voor de iets afwijkende redactie die de Commissie in haar gewijzigd voorstel heeft gesuggereerd.

2. Amendementen van het Parlement die noch door de Raad, noch door de Commissie overgenomen zijn

- Amendement nr. 1 op de eerste overweging werd overbodig geacht, omdat de aanvullende doelstellingen van harmonisatie, veiligheid en voorkoming van verontreiniging al in de eerste zeven overwegingen zijn opgenomen.

- Door amendement nr. 2 op artikel 2, onder k), betreffende de definitie van "EU-schip" wordt het toepassingsgebied van de richtlijn te veel ingeperkt; anderzijds vond de Raad de definitie van de Commissie te ruim. De Raad stelde een nieuwe tekst op die alle schepen bestrijkt die onder de vlag van een Lid-Staat varen (standpunt Europees Parlement) én de onder de vlag van een derde land varende schepen, waarvoor een Lid-Staat certificaten afgeeft (toevoeging van de Commissie), behalve wanneer dat geschiedt op verzoek van een instantie van een niet-Lid-Staat (beperking van de Raad). De Raad gebruikt liever de term "communautair schip" dan "EU-schip", omdat de richtlijn uitsluitend wordt aangenomen in de context van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en niet raakt aan aangelegenheden die onder de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie vallen.

- Amendement nr. 4 op artikel 5, lid 3, over de begindatum van de tweejarige periode waarin bestaande uitrusting waarvoor geen typegoedkeuring krachtens de voorschriften van de richtlijn is verleend, nog aan boord van schepen mag worden geplaatst (d. w. z. de datum van inwerkingtreding van de richtlijn) werd niet overgenomen. De Raad handhaafde 1 januari 1999 als begindatum, omdat de overgangsperiode waarin fabrikanten de uitrusting die zij in voorraad hebben mogen verkopen, pas kan beginnen na de inwerkingtreding van de nationale uitvoeringsbepalingen waarbij voor de nieuwe uitrusting nieuwe communautaire normen opgelegd worden.

- Amendement nr. 5 op artikel 6, lid 1, voor een geharmoniseerde toepassing van de in de Lid-Staten geldende beproevingsnormen is niet overgenomen, omdat de in bijlage A genoemde internationale beproevingsnormen op zich de harmonisatie inhouden en in de plaats komen van de nationale normen. Bovendien zorgen andere communautaire instrumenten voor toezicht op de beproevingen.

- Amendement nr. 14 betreffende bijlage B, module B, punt 2, dat voorziet in de mogelijkheid om gelijktijdig bij twee of meer aangemelde instanties een aanvraag voor een EG-type-onderzoek in te dienen, is niet overgenomen om dubbel werk en het "winkelen" bij verschillende instanties te voorkomen. Anderzijds heeft de Raad in het tweede streepje van punt 2 van module B het woord "gelijktijdig" toegevoegd, zodat aanvragen na elkaar bij verschillende aangemelde instanties kunnen worden ingediend.

- Amendement nr. 10 op bijlage C, punt 1, aangaande eisen voor aangemelde instanties is niet overgenomen, omdat punt 4 van die bijlage dat beginsel reeds bevat.

V. ANDERE WIJZIGINGEN DIE DE RAAD IN HET VOORSTEL HEEFT AANGEBRACHT

Preambule

De Raad heeft de preambule volledig herschreven en drastisch ingekort, zodat die als motivering van en toelichting op de richtlijn dient en geen herhaling van de artikelen is. De Raad heeft ook herhalingen geschrapt en overwegingen betreffende dezelfde ideeën gehergroepeerd. Tenslotte heeft de Raad enkele overwegingen toegevoegd ter weerspiegeling van de bepalingen die aan de tekst zijn toegevoegd.

Algemeen: vlaggen die onder de richtlijn vallen

Ingevolge de wijziging van de definitie van "communautair schip" in artikel 2, onder k) (zie hierboven hoofdstuk IV, punt 2, tweede streepje), heeft de Raad de volgende wijzigingen aangebracht:

- in artikel 4: " de schepen die onder hun vlag varen" wordt vervangen door "communautaire schepen waarvoor zij veiligheidscertificaten afgeven";

- in artikel 5, lid 3: invoeging van "communautair" vóór "schip";

- in artikel 13, lid 1, einde van de eerste zin, zevende en achtste regel: invoeging van de woorden "waarvoor hij de veiligheidscertificaten afgeeft".

Algemeen: radiocommunicatie

Aangezien radiocommunicatie ter zee niet los kan worden gezien van die te land of in de lucht, heeft de Raad een aantal bepalingen toegevoegd luidens welke de in het nieuwe artikel 2, onder c), gedefinieerde radiocommunicatieapparatuur gelijktijdig onder deze richtlijn valt en onder andere richtlijnen betreffende het vrije verkeer, met name Richtlijn 89/336/EEG inzake elektromagnetische compatibiliteit (nieuwe laatste zin van artikel 3, lid 3), en onder het Internationaal Radioreglement dat is aangenomen door de Administratieve Wereldconferentie voor de Mobiele Dienst (nieuw artikel 6, lid 2). Die apparatuur moet zo min mogelijk inbreuk maken op de eisen inzake het spectrum van radiofrequenties (nieuwe artikelen 8, lid 4, 14, lid 1, tweede alinea, 15, lid 2 en 16, lid 4).

Artikel 1 (doel)

De Raad heeft de woorden "of namens" toegevoegd, omdat het Gemeenschapsrecht en het internationaal recht (SOLAS-Voorschrift I/13) toestaan dat Lid-Staten door andere Lid-Staten afgegeven certificaten erkennen.

Artikel 2 (definities)

Aan het begin van punt b) ("uitrusting") heeft de Raad de term "uitrusting" vervangen door "middelen", omdat de bijlagen produkten omvatten die niet als uitrusting beschouwd kunnen worden, zoals in bijlage A.1 nummer 33 en in bijlage A.2, nummers 3, 4 en 19.

In punt h) ("aan boord geplaatst") heeft de Raad het woord "uitrusting" geschrapt na "geïnstalleerd of geplaatst".

Om consequent te zijn heeft de Raad in punt j) ("schip"), liever gebruik gemaakt van de definitie van "schip" in artikel 2, onder a), van Richtlijn 94/57/EG waarin met name de door de Commissie voorgestelde term "zeeschip" ontbreekt. Er moest echter worden aangegeven dat oorlogsschepen niet onder deze richtlijn vallen, omdat hierin wordt verwezen naar COLREG 1972 dat ook voor oorlogsschepen geldt.

Artikel 3 (toepassingsgebied van de richtlijn)

In lid 1, onder b), tweede streepje, heeft de Raad de woorden "behoudens wanneer de internationale verdragen anders bepalen" toegevoegd, met name omdat SOLAS-Voorschrift III/1.4.3 de vervanging van oude reddingsmiddelen door niet goedgekeurde reddingsmiddelen toestaat, als de tewaterlatingsmiddelen niet gelijktijdig vervangen worden.

In lid 2 is het woord "vaststelling" om voor de hand liggende juridische redenen vervangen door "inwerkingtreding".

In lid 3 is toegevoegd dat deze richtlijn met name toepassing van Richtlijn 89/686/EG inzake persoonlijke beschermingsmiddelen uitsluit, omdat de maritieme normen op dit gebied strenger zijn dan de gewone normen.

Artikel 5, leden 1 en 3 (datum van toepassing van bijlage A.1)

De Raad heeft de overbodige specificaties van artikel 20, lid 1, tweede alinea, geschrapt.

Artikel 5, lid 3 (aantonen van overeenstemming)

De Raad heeft de laatste zin toegevoegd om het probleem op te lossen dat er naast elkaar IEC-normen en normen van het Europees Normalisatie-instituut voor Telecomunicatie voor radiocommunicatieapparatuur bestaan.

Artikel 6, lid 1 (aanvaarding van uitrusting die aan de richtlijn voldoet)

De Raad voegde een verwijzing naar het merk toe, omdat op uitrusting die aan de richtlijn voldoet meestal het merk zal zijn aangebracht.

Artikel 7 (verzoek tot vaststelling van normen voor de in bijlage A.2 vermelde uitrusting)

Bij de herschrijving van dit artikel heeft de Raad rekening gehouden met de algemene praktijk dat beproevingsnormen door Europese normalisatie-instanties worden opgesteld, vervolgens voor wereldwijde erkenning aan internationale normalisatie-instanties en tenslotte voor aanneming aan de IMO worden voorgelegd. De Raad heeft tevens rekening gehouden met de normale procedures voor indiening bij de IMO en de Europese en internationale normalisatie-instellingen. Tenslotte heeft de Raad in lid 5 een uitwijkmogelijkheid toegevoegd.

Artikel 8 (registratie van buitenlandse schepen)

De Raad heeft artikel 14, lid 3, hier in een nieuw lid 3 herhaald: er wordt een certificaat geëist voor uitrusting die gelijkwaardig wordt geacht, om moeilijkheden bij de controles door de havenstaat te voorkomen.

Artikel 9 (aangemelde instanties)

De Raad heeft een paar kleine wijzigingen aangebracht in het gebruik van het woord "instantie" om duidelijk te maken dat "een lichaam" via aanwijzing door een Lid-Staat "een instantie" wordt en na aanmelding bij de Commissie "een aangemelde instantie". Ook de titel van bijlage C is op die manier gewijzigd.

Artikel 10 (overeenstemmingsbeoordelingsprocedures)

De Raad heeft lid 3 gewijzigd ter verduidelijking van de begrippen "kleine hoeveelheden" en "uniek exemplaar".

Met het nieuwe lid 4 kunnen de belanghebbenden zich op de hoogte houden van de goedgekeurde uitrustingen en de aanvragen voor typegoedkeuring.

Artikel 11 (het merk)

In lid 1 heeft de Raad "die is vervaardigd overeenkomstig de desbetreffende internationale instrumenten" vervangen door "die voldoet aan de desbetreffende internationale instrumenten", omdat die instrumenten betrekking hebben op het beproeven van de uitrusting en niet op de vervaardiging. In lid 2 is "agent" vervangen door "authorized representative", een exactere term die reeds in lid 1 voorkomt (de Nederlandse versie had in beide gevallen al "gemachtigde").

Artikel 12 (steekproeven op goedgekeurde uitrusting)

Met de tweede zin van lid 1 heeft de Raad de Lid-Staten vrijgesteld van de betaling van steekproeven die reeds voorzien zijn in de overeenstemmingsbeoordelingsmodules.

Om de steekproeven te vergemakkelijken heeft de Raad de laatste zin in lid 2 toegevoegd.

Artikel 13 (uit de handel nemen van gevaarlijke uitrusting)

In de eerste alinea van lid 1 heeft de Raad het woord "adversely" toegevoegd (in de Nederlandse versie niet nodig).

Artikel 14 (technische innovatie)

De Raad heeft een lid 6 toegevoegd dat bepaalt dat de ontvangende Lid-Staat die vlaggestaat is, een hernieuwd onderzoek mag instellen naar nieuwe uitrusting zonder typegoedkeuring die aan boord geplaatst is van een schip dat door een andere Lid-Staat gecertificeerd is en vandaar is overgebracht.

Artikel 15 (beproefde uitrusting)

De Raad heeft in lid 1 een punt b) ingevoegd dat een beperking inhoudt van de periode waarin de beproefde uitrusting gebruikt mag worden. In punt c), voorheen punt b), heeft de Raad de term "aan een EG-typeonderzoek onderworpen" vervangen door "die voldoet aan de eisen van deze richtlijn". Voorts is "klaar voor onmiddellijk gebruik" toegevoegd om aan een SOLAS-voorschrift te voldoen.

Artikel 16 (vervangende uitrusting zonder typegoedkeuring)

Wat lid 1, onder b), betreft ging de Raad niet mee met het voorstel van de Commissie op grond waarvan niet erkende organisaties vervangende uitrusting zouden kunnen goedkeuren; in plaats daarvan wordt een certificaat geëist van een Staat die lid is van de IMO en partij bij de relevante verdragen. Aan lid 3 zijn de woorden "en van deze richtlijn" toegevoegd.

Artikel 17 van het Commissievoorstel (comitologie)

Dit artikel is overgebracht naar artikel 18, lid 1.

Artikel 17 (oud artikel 18 van het Commissievoorstel - gebruik van de comitologieprocedure)

In het tweede streepje zijn "A.1" en "A.2" omgedraaid, omdat een overschrijving van A.2 naar A.1 meer voor de hand ligt dan andersom.

De Raad heeft een derde en een vierde streepje toegevoegd. Het derde streepje is nodig omdat de modules B + C en H momenteel onverenigbaar zijn met SOLAS, waarbij goedkeuring door de instanties is voorgeschreven.

Artikel 18 (oude artikelen 17 en 19 - comitologie)

De Raad gaf de voorkeur aan procedure III, variant a), van Besluit 87/373/EEG boven de door de Commissie voorgestelde procedure I.

Bijlage A.1 (gedetailleerde beproevingsnormen)

De Raad heeft een inleidende zin ingevoegd.

De lijst van toepasselijke SOLAS-voorschriften en internationale beproevingsnormen is grondig bijgewerkt.

Alle kruisjes in de kolommen B + C en H zijn geschrapt (zie boven ad artikel 17).

Nummer 5 van het Commissievoorstel (lichten voor reddinggordels) is geschrapt.

Nummer 23 van het Commissievoorstel is overgebracht naar A.2, nummer 2.

Nummer 44 (2182 kHz "homing"-apparatuur) is geschrapt.

De benamingen van de nummers 50 (thans 47), 51 (48), 53 (50), 54 (51), 61 (57), 62 (58), 65 (61) en 66 (62) zijn aangevuld.

Nummer 60 (VHF-noodradiobaken) is overgebracht naar bijlage A.2, nummer 20.

Bijlage B (modules voor overeenstemmingsbeoordeling)

Module B

Punt 3 is aangevuld om technische documentatie te verkrijgen over de constructiekwaliteit en de installatie van de uitrusting.

In de eerste alinea van punt 5 zijn de woorden "de detailbeschrijving van het toestel" ingevoegd.

Aan punt 5 is een nieuwe alinea toegevoegd.

Om rekening te houden met de nieuwe zin aan het eind van artikel 12, lid 2, zijn in punt 7 de woorden "desgevraagd" en "de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is" ingevoegd. In punt 9 is de tweede alinea geschrapt omdat die onverenigbaar is met artikel 10, lid 1, onder i), en artikel 11, lid 1, waarin geëist wordt dat fabrikanten een vestiging of een gemachtigde in de Gemeenschap hebben.

Module C

De tweede alinea van punt 3 is geschrapt om dezelfde redenen als in punt 9 van module B.

Modules D, E, F en H

In punt 6 van de modules D, E, F en H zijn de woorden "desgevraagd de instanties van de Lid-Staat die vlaggestaat is" ingevoegd.

In de punten 4.3 en 5.4 van module F zijn de woorden "aan de instantie van de Lid-Staat die vlaggestaat is" ingevoegd.

Aan module H is een punt 7 toegevoegd met de facultatieve aanvullende bepalingen van Besluit 93/465/EEG (1).

Aanhangsel

Er is een inleidende zin ingevoegd die duidelijk maakt dat het aanhangsel op alle modules van toepassing is.

In het tweede streepje is het woord "constructiekwaliteit" ingevoegd en in het vierde en het vijfde streepje het woord "onpartijdige".

Bijlage C (aangemelde instanties)

In punt 1 heeft de Raad het woord "relevante" ingevoegd. De punten 2 en 3 zijn nieuw.

(1) PB nr. C 218 van 23. 8. 1995, blz. 9.

(2) PB nr. C 339 van 18. 12. 1995, blz. 21.

(3) PB nr. C 97 van 1. 4. 1996, blz. 22.

(4) PB nr. C 101 van 3. 4. 1996, blz. 13.

(1) PB nr. L 68 van 15. 3. 1991, blz. 1.

(2) PB nr. L 319 van 12. 12. 1994, blz. 20.

(1) PB nr. L 220 van 30. 8. 1993, blz. 23.

Top