Gevoegde zaken T-125/03 R en T-253/03 R
Akzo Nobel Chemicals Ltd en Akcros Chemicals Ltd
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
«Procedure in kort geding – Mededinging – Verificatiebevoegdheid van Commissie – Bescherming van vertrouwelijkheid – Briefwisseling tussen advocaten en cliënten – Grenzen»
|
Beschikking van de president van het Gerecht van 30 oktober 2003 |
|
|
|
|
|
|
|
Samenvatting van de beschikking
- 1..
- Procedure – Interventie – Kort geding – Belanghebbende personen – Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging van beschikking van Commissie waarbij verzoek om bescherming van vertrouwelijkheid
van tijdens verificatie op grond van artikel 14 van verordening nr. 17 gekopieerde documenten wordt afgewezen – Geschil betreffende bescherming van vertrouwelijkheid van briefwisseling met advocaten en bedrijfsjuristen – Verzoek tot tussenkomst gedaan door orde van advocaten en door vereniging van bedrijfsjuristen – Ontvankelijkheid
(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, tweede alinea)
- 2..
- Kort geding – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Ontvankelijkheid van beroep in hoofdzaak – Irrelevantie – Grenzen
(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 1)
- 3..
- Handelingen van de instellingen – Beschikking – Geldigheid – Verificatiebeschikking krachtens artikel 14 van verordening nr. 17 – Omstandigheden, rechtens en feitelijk, waaronder verificatieprocedure verloopt – Omstandigheden die geldigheid van verificatiebeschikking niet aantasten
(Art. 230 EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 14, lid 3)
- 4..
- Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden – Fumus boni juris – Prima facie aantasting van rechten van verdediging bij verificatie op grond van verordening nr. 17 – Notities opgesteld met oog op raadpleging van advocaat of briefwisseling met bedrijfsjurist in dienstbetrekking bij onderneming
(Art. 230 EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 14)
- 5..
- Mededinging – Administratieve procedure – Verificatiebevoegdheden van Commissie – Weigering van onderneming om briefwisseling met haar advocaat over te leggen met beroep op vertrouwelijkheid ervan – Bevoegdheden van Commissie
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 14)
- 6..
- Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden – Ernstige en onherstelbare schade – Begrip – Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging van beschikking van Commissie waarbij verzoek om bescherming van vertrouwelijkheid
van tijdens verificatie op grond van artikel 14 van verordening nr. 17 gekopieerde documenten wordt afgewezen
(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
- 7..
- Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden – Afweging van alle betrokken belangen – Begrip – Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging van beschikking van Commissie waarbij verzoek om bescherming van vertrouwelijkheid
van tijdens verificatie op grond van artikel 14 van verordening nr. 17 gekopieerde documenten wordt afgewezen – Afweging van belang van verzoeker bij niet openbaar worden van daarin vervatte informatie tegen algemeen belang van Commissie
bij naleving van mededingingsregels
(Art. 242 EG en 243 EG)
- 1.
Volgens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat ingevolge artikel 53, eerste alinea, van
dat statuut van toepassing is op het Gerecht, is het recht van interventie van een particulier afhankelijk van de voorwaarde
dat hij aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van het geding. Representatieve verenigingen die de behartiging
van de belangen van hun leden tot doel hebben, kunnen worden toegelaten tot interventie in gedingen waarin principiële vragen
die voor die leden van belang zijn, aan de orde komen. Een orde van advocaten en een vereniging van bedrijfsjuristen die de belangen van hun leden waarnemen en ten doel hebben deze
belangen te behartigen, hebben dan ook het recht te interveniëren in een procedure in kort geding waarin het rechtstreeks
om principiële vragen gaat over de vertrouwelijkheid van de briefwisseling met advocaten en bedrijfsjuristen en over de voorwaarden
waaronder de kortgedingrechter voorlopige maatregelen kan gelasten met betrekking tot documenten waarvan de Commissie op basis
van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 kennis wenst te nemen, doch die naar de mening van een onderneming door het
beroepsgeheim worden beschermd. De omschrijving van die voorwaarden raakt de belangen van die leden immers rechtstreeks, doordat
die voorwaarden de voorlopige rechtsbescherming voor, onder meer, van advocaten en bedrijfsjuristen afkomstige documenten
die volgens de orde en vereniging onder het beroepsgeheim vallen, kunnen beperken of uitbreiden. cf. punten 43, 45-46, 50, 52-53
- 2.
De vraag of een beroep in de hoofdzaak ontvankelijk is, dient in principe niet in het kader van een kort geding te worden
onderzocht, ten einde de zaak ten gronde niet te prejudiciëren. Wanneer echter wordt gesteld dat het beroep in de hoofdzaak
waarmee het verzoek in kort geding verband houdt, kennelijk niet-ontvankelijk is, kan het noodzakelijk zijn het bestaan van
bepaalde elementen vast te stellen die aannemelijk maken dat dat beroep ontvankelijk is. cf. punt 56
- 3.
Volgens een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht moet de wettigheid van een handeling worden getoetst aan de omstandigheden
feitelijk en rechtens die bestonden op het tijdstip waarop de handeling werd verricht, zodat latere handelingen geen invloed
kunnen hebben op de geldigheid ervan. In het geval van een verificatie op basis van artikel 14 van verordening nr. 17 kan
een onderneming zich dan ook niet op het onwettige verloop van een verificatie beroepen in het kader van een beroep tot nietigverklaring
van de handeling op grond waarvan de Commissie die verificatie heeft verricht. cf. punten 68-69
- 4.
Verordening nr. 17 moet aldus worden uitgelegd dat zij bescherming biedt aan de vertrouwelijkheid van de briefwisseling tussen
advocaten en cliënten, in zoverre het daarbij gaat om een briefwisseling in het kader en voor de doeleinden van de verdediging
van de cliënt, die afkomstig is van zelfstandige advocaten, dat wil zeggen advocaten die niet door een arbeidsverhouding met
de cliënt zijn verbonden. Deze bescherming die aan de briefwisseling tussen de advocaat en zijn cliënt toekomt, moet worden geacht ook te gelden voor
interne stukken waarin enkel de tekst of de inhoud van die briefwisseling wordt weergegeven. Een middel dat ertoe strekt dat stukken die zijn opgesteld om een advocaat te raadplegen met het oog op de verdediging en
de briefwisseling met een advocaat die in een vaste dienstbetrekking met een onderneming is, eveneens door het beroepsgeheim
worden gedekt, doet zeer gewichtige en ingewikkelde principiële vragen rijzen. Bijgevolg moet een dergelijk middel zorgvuldig
worden onderzocht in de hoofdzaak, zodat het in het stadium van het kort geding niet kennelijk ongegrond lijkt en aan de voorwaarde
betreffende de
fumus boni juris voldoet. cf. punten 95-98, 114, 119-120,130
- 5.
Wanneer een aan een verificatie krachtens artikel 14 van verordening nr. 17 onderworpen onderneming met een beroep op het
recht van bescherming van vertrouwelijke stukken weigert om bij de door de Commissie verlangde bedrijfsbescheiden de briefwisseling
met haar advocaat over te leggen, moet zij, zonder overigens de inhoud ervan te moeten onthullen, de gemachtigde personeelsleden
van de Commissie in elk geval wel de gegevens verstrekken die kunnen dienen tot het bewijs dat die briefwisseling aan de voorwaarden
voor deze bescherming voldoet. Meent de Commissie dat dat bewijs niet is geleverd, dan kan zij krachtens artikel 14, lid 3,
van verordening nr. 17 de overlegging van de briefwisseling gelasten. De gecontroleerde onderneming kan vervolgens een beroep
tot nietigverklaring van de desbetreffende beschikking van de Commissie instellen, in voorkomend geval tezamen met een verzoek
om voorlopige maatregelen op basis van de artikelen 242 EG en 243 EG. cf. punt 132
- 6.
De spoedeisendheid van een verzoek in kort geding moet worden getoetst aan de vraag of een voorlopige beslissing noodzakelijk
is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. Een verzoek in kort geding tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de Commissie waarbij deze te kennen
geeft dat zij kennis zal nemen van documenten die zijn gekopieerd tijdens een verificatie op basis van artikel 14 lid 3, van
verordening nr. 17 en die in een verzegelde envelop zijn gedaan, en die volgens een onderneming overigens zijn beschermd door
het beroepsgeheim, moet als spoedeisend worden beschouwd. Indien de Commissie kennis neemt van deze documenten en vervolgens de gemeenschapsrechter deze beschikking nietig verklaart,
zal het namelijk voor de Commissie in de praktijk onmogelijk zijn alle consequenties aan dat arrest te verbinden, omdat de
ambtenaren van de Commissie de inhoud van de documenten dan al kennen. In die zin zou, wanneer de Commissie kennis neemt van
de in deze documenten vervatte informatie, zulks als zodanig een ernstige en onherstelbare inbreuk zijn op het recht van de
verzoeker om de vertrouwelijkheid van die documenten te doen eerbiedigen. Bovendien zou, zelfs indien de in deze documenten verschafte informatie bij nietigverklaring van de beschikking niet tegen
de onderneming kunnen worden gebruikt, deze onmogelijkheid geen enkele invloed hebben op de ernstige en onherstelbare schade
die uit het enkele openbaar worden van die documenten zou voortvloeien. Het beroepsgeheim dient immers niet slechts de bescherming
van het particuliere belang van de justitiabele dat de rechten van de verdediging niet onherstelbaar worden aangetast, maar
ook de handhaving van het vereiste dat een ieder zich in volle vrijheid tot zijn advocaat moet kunnen wenden. Dit vereiste,
dat in het openbare belang van een goede rechtsbedeling en van eerbiediging van de legaliteit is opgesteld, onderstelt noodzakelijkerwijs,
dat een cliënt zich vrij met zijn advocaat kan onderhouden zonder te moeten vrezen dat wat hij in vertrouwen meedeelt, later
aan een derde kan worden bekendgemaakt. Door het beroepsgeheim te reduceren tot de garantie dat iemands vertrouwelijke mededelingen
niet tegen hem zullen worden gebruikt, wordt de kern ervan uitgehold, aangezien de zelfs maar voorlopige verbreiding van dergelijke
mededelingen een onherstelbare inbreuk maakt op het vertrouwen dat de justitiabele op het moment dat hij die mededelingen
aan zijn advocaat deed, had in het feit dat zij nooit in de openbaarheid zouden komen. cf. punten 159, 163-164, 167
- 7.
Wanneer in het kader van een verzoek om voorlopige maatregelen wordt gesteld dat de verzoeker ernstige en onherstelbare schade
dreigt te lijden, en de kortgedingrechter deswege overgaat tot afweging van de verschillende belangen die in het spel zijn,
dient hij na te gaan of bij eventuele nietigverklaring van de bestreden beschikking door de rechter in de hoofdzaak de situatie
die door onmiddellijke tenuitvoerlegging van die beschikking zal ontstaan, kan worden teruggedraaid en, omgekeerd, of opschorting
van de tenuitvoerlegging belet dat de beschikking nog volledige werking krijgt in het geval dat het beroep in de hoofdzaak
wordt verworpen. Wanneer bij het onderzoek van een verzoek in kort geding tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beschikking van
de Commissie waarbij deze te kennen geeft dat zij kennis zal nemen van documenten die zijn gekopieerd tijdens een verificatie
op basis van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 en die in een verzegelde envelop zijn gedaan en volgens een onderneming
overigens zijn beschermd door het beroepsgeheim, moet het belang dat deze onderneming erbij heeft dat de documenten niet openbaar
worden, worden afgewogen tegen het algemene belang en het belang van de Commissie bij naleving van de mededingingsvoorschriften
van het Verdrag. Het belang van een onderneming bij het geheim blijven van documenten waarvan zij stelt dat zij onder het beroepsgeheim vallen,
moet worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het concrete geval en, in het bijzonder, van de aard en inhoud
van die documenten. Wanneer vaststaat dat kennisneming door de Commissie van documenten een ernstige en onherstelbare schending
van het beroepsgeheim en van de rechten van de verdediging van een onderneming dreigt op te leveren, kunnen overwegingen van
efficiënt bestuur en toewijzing van middelen, hoe belangrijk ook, in principe slechts boven de rechten van de verdediging
prevaleren wanneer de Commissie zeer bijzondere omstandigheden weet aan te voeren die die schending kunnen rechtvaardigen.
cf. punten 180-182, 186