EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62018CJ0142

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 5 juni 2019.
Skype Communications Sàrl tegen Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT).
Prejudiciële verwijzing – Elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten – Richtlijn 2002/21/EG – Artikel 2, onder c) – Begrip ,elektronische-communicatiedienst’ – Overbrengen van signalen – Dienst voor spraak over het internetprotocol (VoIP) die het mogelijk maakt te bellen naar vaste of mobiele telefoonnummers – Dienst SkypeOut.
Zaak C-142/18.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2019:460

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

5 juni 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten – Richtlijn 2002/21/EG – Artikel 2, onder c) – Begrip ‚elektronische-communicatiedienst’ – Overbrengen van signalen – Dienst voor spraak over het internetprotocol (VoIP) die het mogelijk maakt te bellen naar vaste of mobiele telefoonnummers – Dienst SkypeOut”

In zaak C‑142/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het hof van beroep Brussel (België) bij beslissing van 7 februari 2018, ingekomen bij het Hof op 23 februari 2018, in de procedure

Skype Communications Sàrl

tegen

Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT),

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras (rapporteur), kamerpresident, K. Jürimäe, D. Šváby, S. Rodin en N. Piçarra, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Skype Communications Sàrl, vertegenwoordigd door E. Valgaeren, C. Evrard en D. Gillet, advocaten,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door C. Pochet, P. Cottin en J.‑C. Halleux als gemachtigden, bijgestaan door S. Depré, P. Vernet en M. Lambert de Rouvroit, advocaten,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en S. Eisenberg als gemachtigden,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en P. Huurnink als gemachtigden,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door C.‑R. Canţăr, O.‑C. Ichim en R.‑I. Haţieganu als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Hottiaux, L. Nicolae en G. Braun als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (kaderrichtlijn) (PB 2002, L 108, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (PB 2009, L 337, blz. 37) (hierna: „kaderrichtlijn”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Skype Communications Sàrl en het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) over het besluit van dit instituut om Skype Communications een administratieve boete op te leggen omdat zij een elektronische-communicatiedienst heeft aangeboden zonder voorafgaandelijk de verplichte kennisgeving te hebben gedaan.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In overweging 10 van de kaderrichtlijn staat te lezen:

„De definitie van ‚dienst van de informatiemaatschappij’ in artikel 1 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij [(PB 1998, L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB 1998, L 217, blz. 18),] bestrijkt een breed scala van economische activiteiten die online plaatsvinden; de meeste van deze activiteiten vallen niet binnen de werkingssfeer van de onderhavige richtlijn omdat zij niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken; spraaktelefonie en de diensten voor het overbrengen van elektronische post vallen onder deze richtlijn; dezelfde onderneming, bijvoorbeeld een verstrekker van internetdiensten, kan een elektronische-communicatiedienst aanbieden, zoals de toegang tot internet, en diensten die niet onder deze richtlijn vallen, zoals de levering van internetinhoud.”

4

In artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn is bepaald:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

c)

‚elektronische-communicatiedienst’: een gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt, doch niet de dienst waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Hij omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van [richtlijn 98/34], die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken”.

5

In artikel 8 van de kaderrichtlijn, met als opschrift „Beleidsdoelstellingen en regelgevingsbeginselen”, staat te lezen:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties bij de uitvoering van de in deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen omschreven regelgevende taken alle redelijke maatregelen treffen die gericht zijn op de verwezenlijking van de in de leden 2, 3 en 4 genoemde doelstellingen. Die maatregelen dienen in evenredigheid te zijn met die doelstellingen.

Tenzij anders bepaald in artikel 9, dat handelt over radiofrequenties, houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met de wenselijkheid van voorschriften die technologisch neutraal zijn, en zorgen zij ervoor dat de nationale regelgevende instanties bij de uitvoering van de in deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen omschreven regelgevende taken, met name die welke erop gericht zijn daadwerkelijke concurrentie te waarborgen, eveneens daarmee rekening houden.

[...]

2.   De nationale regelgevende instanties bevorderen de concurrentie bij de levering van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten en de bijbehorende faciliteiten en diensten, onder meer op de volgende wijze:

[...]

b)

zij zorgen ervoor dat er in de sector elektronische communicatie geen verstoring of beperking van de mededinging is, met inbegrip van de doorgifte van inhoud;

[...]

4.   De nationale regelgevende instanties bevorderen de belangen van de burgers van de Europese Unie, onder meer op de volgende wijze:

[...]

b)

zij waarborgen de consument een hoog niveau van bescherming bij zijn transacties met leveranciers, met name door ervoor te zorgen dat er eenvoudige en goedkope geschillenprocedures beschikbaar zijn die worden toegepast door een van de betrokken partijen onafhankelijke instantie;

c)

zij dragen bij tot het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer;

[...]”

Belgisch recht

6

In artikel 2, 5°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie (Belgisch Staatsblad, 20 juni 2005, blz. 28070) in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „WEC”), is bepaald:

„Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

[...]

‚elektronische-communicatiedienst’: een gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen, waaronder schakel‑ en routeringsverrichtingen, van signalen via elektronische-communicatienetwerken, met uitzondering van (a) de diensten waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of inhoudelijk wordt gecontroleerd, met uitzondering van (b) de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 2 van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij [Belgisch Staatsblad, 17 maart 2003, blz. 12962], die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken en met uitzondering van (c) radio-omroep en televisie”.

7

Artikel 9, § 1, WEC luidt:

„Het aanbieden of het doorverkopen in eigen naam en voor eigen rekening van elektronische-communicatiediensten of ‑netwerken kan, onverminderd de bepalingen van artikel 39, pas aangevat worden na een kennisgeving aan het [BIPT] die de volgende elementen bevat:

de naam, het adres, het btw‑ en handelsregisternummer van de aanbieder of een vergelijkbaar identificatienummer dat deze gegevens op een rechtsgeldige manier bundelt;

de contactpersoon met het [BIPT];

een bondige en precieze beschrijving van zijn dienst of netwerk;

de datum waarop de activiteiten vermoedelijk van start gaan.

De kennisgeving geschiedt per aangetekende zending.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8

De vennootschap Skype Communications is de ontwikkelaar van communicatiesoftware met de benaming Skype, waarmee de gebruiker die deze software installeert op een terminal – te weten een computer, tablet of smartphone – kan gebruikmaken van een spraaktelefonie‑ en teleconferentiedienst van apparaat tot apparaat. SkypeOut is een functionaliteit die aan de Skype-software is toegevoegd en die de gebruiker in staat stelt om vanaf een terminal naar een vaste of mobiele telefoonlijn telefoongesprekken te voeren door gebruik te maken van het Internet Protocol (IP) [internetprotocol (IP)] en meer bepaald van de zogenaamde „Voice over IP”-techniek (VoIP) [„spraak over IP” (VoIP)]. Met SkypeOut kunnen daarentegen geen telefonische oproepen worden ontvangen van gebruikers van Belgische telefoonnummers.

9

De via SkypeOut aangeboden dienst is een zogenoemde over-the-topdienst („OTT-dienst”), dat wil zeggen een dienst die op het internet beschikbaar is zonder enige betrokkenheid van een traditionele exploitant van communicatiediensten.

10

De dienst SkypeOut is voor gebruikers beschikbaar op basis van twee tariefplannen, te weten een prepaidformule en verschillende abonnementen die recht geven op een bepaald volume aan telefoongesprekken per maand tegen een vaste prijs.

11

Technisch gezien vereist het gebruik van SkypeOut een door een aanbieder van toegang tot het internet (internet access provider; hierna: „IAP”) aangeboden internetverbinding en de tussenkomst van aanbieders van telecommunicatiediensten die naar behoren zijn gemachtigd om oproepen naar het openbaar geschakeld telefoonnet (PSTN) over te brengen en daaraan af te geven. Met deze aanbieders heeft Skype Communications overeenkomsten gesloten en zij vergoedt hun tussenkomst via afgiftetarieven [fixed termination rates (FTR) of mobile termination rates (MTR)].

12

Bij brieven van 11 mei en 9 augustus 2011 heeft het BIPT Skype Communications verzocht om dit instituut overeenkomstig artikel 9, § 1, WEC kennis te geven van haar diensten. Bij deze brieven had het BIPT een kennisgevingsformulier gevoegd.

13

Op 24 augustus 2011 heeft Skype Communications geantwoord dat zij geen enkele activiteit uitoefende in België en zelf geen enkel signaal overbracht, zodat zij hoe dan ook geen enkele elektronische-communicatiedienst aanbood zoals dergelijke diensten worden gedefinieerd in de kaderrichtlijn. Daarnaast wees zij erop dat zij voor de functionaliteit SkypeOut een beroep deed op internationale exploitanten die zelf de signalen overbrachten.

14

Op 14 augustus 2013 heeft het BIPT opnieuw naar Skype Communications geschreven, waarbij het haar erop wees dat zij voor de dienst SkypeOut niet voldeed aan de verplichting tot kennisgeving. Het BIPT voerde aan dat SkypeOut wel degelijk deel uitmaakte van een „elektronische-communicatiedienst” in de zin van artikel 2, 5°, WEC. Dat gebruik wordt gemaakt van een nummerplan, toont namelijk aan dat het gaat om een dienst die meer is dan enkel een webapplicatie en die niet valt onder de voor inhoud gemaakte uitzondering die is vermeld in de definitie van een elektronische-communicatiedienst. Daarnaast betekent het feit dat Skype Communications geen signalen overbrengt via elektronische-communicatienetwerken, niet dat het onmogelijk is dat zij daadwerkelijk elektronische-communicatiediensten aanbiedt. Ten slotte is de dienst SkypeOut gericht op gebruikers die op het Belgische grondgebied verblijven.

15

Op 13 december 2013 heeft Skype Communications het standpunt van het BIPT bestreden door aan te voeren dat haar uit het Belgische nummerplan geen nummers waren toegekend. Dat gesprekken worden afgegeven aan nummers die behoren tot het Belgische nummerplan kan volgens haar redelijkerwijs niet aldus worden opgevat dat daardoor de status van elektronische-communicatiedienst wordt toegekend. Elke andere uitlegging zou ertoe leiden dat iedere exploitant van telecommunicatiediensten ter wereld onderworpen zou zijn aan de Belgische kennisgevingsregeling voor elektronische-communicatiediensten, ook al zou die exploitant een beroep doen op een derde exploitant die naar behoren is gemachtigd om oproepen af te geven aan nummers van het Belgische nummerplan.

16

Op 23 december 2014 heeft het BIPT Skype Communications in kennis gesteld van zijn grieven die betrekking hebben op de niet-naleving van artikel 9, § 1, WEC en op de voorgenomen maatregelen.

17

Na meerdere contacten en hoorzittingen heeft het BIPT op 1 juni 2016 Skype Communications in kennis gesteld van zijn eindbesluit van 30 mei 2016, waarin het BIPT constateerde dat Skype Communications artikel 9, § 1, WEC schond door een elektronische-communicatiedienst aan te bieden zonder de vereiste kennisgeving te hebben gedaan. Bij datzelfde besluit werd Skype Communications gelast om binnen een termijn van maximaal één maand een einde te maken aan de inbreuk en werd haar een binnen zestig dagen te betalen boete van 223454 EUR opgelegd.

18

Op 29 juli 2016 heeft Skype Communications bij het hof van beroep Brussel (België) een vordering tot vernietiging ingesteld tegen het besluit van het BIPT van 30 mei 2016. Daarnaast heeft Skype Communications het hof van beroep Brussel onder meer verzocht voor recht te verklaren dat SkypeOut geen elektronische-communicatiedienst is, zodat zijzelf geen aanbieder van elektronische-communicatiediensten is. Subsidiair heeft zij het hof van beroep Brussel verzocht om bij het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen.

19

Op 9 oktober 2017 heeft Microsoft Ireland Operations, die net als Skype Communications deel uitmaakt van de groep Microsoft, het BIPT overeenkomstig artikel 9 WEC kennisgegeven van een dienst met de benaming „PSTN Calling” („oproepen via het PSTN”), waarmee het eveneens mogelijk is om vanaf een computer en via een internetverbinding naar nummers van het PSTN te bellen. Volgens Skype Communications bestaan er belangrijke technische verschillen tussen de dienst „PSTN Calling” en SkypeOut, waardoor het gerechtvaardigd is dat de eerstgenoemde dienst wordt aangemeld als elektronische-communicatiedienst.

20

In zijn verzoek om een prejudiciële beslissing constateert de verwijzende rechter dat Skype Communications zich, anders dan zij stelt, met een aanbod richt op Belgische ingezetenen, zodat de dienst SkypeOut wel degelijk wordt aangeboden in België. Daarnaast merkt hij op dat tussen partijen in het hoofdgeding in geschil is of de door SkypeOut verrichte dienst geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken. In dit verband benadrukt de verwijzende rechter dat het Hof in zijn arrest van 30 april 2014, UPC DTH (C‑475/12, EU:C:2014:285, punt 43), heeft geoordeeld dat „de omstandigheid dat het signaal wordt overgebracht door middel van infrastructuur die niet aan [verzoekende partij] toebehoort, niet relevant is voor [...] de aard van de dienst”, aangezien „[d]ienaangaande […] alleen van belang [is] dat [verzoekende partij] jegens de eindgebruikers aansprakelijk is voor het overbrengen van het signaal waardoor die eindgebruikers de aanbieding wordt gewaarborgd van de dienst waarop zij zich hebben geabonneerd”.

21

In deze omstandigheden heeft het hof van beroep Brussel de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet volgens de definitie van elektronische-communicatiedienst in artikel 2, onder c), van [de kaderrichtlijn] een via software aangeboden VoIP-dienst waarbij de oproep via een openbaar geschakeld telefoonnet wordt afgegeven aan een vast of mobiel E.164-nummer van een nationaal nummerplan, worden gekwalificeerd als elektronische-communicatiedienst, ook al vormt de internettoegangsdienst waarmee een gebruiker tot die VoIP‑dienst toegang heeft, op zich al een elektronische-communicatiedienst, wanneer de softwareaanbieder die dienst tegen vergoeding aanbiedt en met de aanbieders van telecommunicatiediensten die naar behoren zijn gemachtigd om oproepen naar het openbaar geschakeld telefoonnet over te brengen en daaraan af te geven, overeenkomsten sluit waardoor de gespreksafgifte aan een vast of mobiel nummer van een nationaal nummerplan mogelijk is?

2)

Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, blijft het antwoord dan ongewijzigd als er rekening mee wordt gehouden dat de functionaliteit van de software die de spraakoproep mogelijk maakt, slechts een functionaliteit van die software is en de software ook zonder die functionaliteit kan worden gebruikt?

3)

Ingeval de [eerste en de tweede vraag] bevestigend worden beantwoord, blijft het antwoord op de eerste vraag dan ongewijzigd als er rekening mee wordt gehouden dat de aanbieder van de dienst in zijn algemene voorwaarden bepaalt dat hij geen aansprakelijkheid jegens de eindgebruiker aanvaardt voor het overbrengen van de signalen?

4)

Ingeval de [eerste, de tweede en de derde vraag] bevestigend worden beantwoord, blijft het antwoord op de eerste vraag dan ongewijzigd als er rekening mee wordt gehouden dat de verrichte dienst ook aan de definitie van ‚dienst van de informatiemaatschappij’ voldoet?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

22

Met zijn vier vragen, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het aanbieden door een softwareontwikkelaar van een functionaliteit waarmee een VoIP-dienst ter beschikking wordt gesteld waardoor de gebruiker via het PSTN van een lidstaat vanaf een terminal naar een vast of mobiel nummer van een nationaal nummerplan kan bellen, als „elektronische-communicatiedienst” in de zin van die bepaling dient te worden aangemerkt wanneer de ontwikkelaar voor het aanbieden van deze dienst wordt vergoed en met het oog op het aanbieden ervan overeenkomsten moet sluiten met de aanbieders van telecommunicatiediensten die naar behoren zijn gemachtigd om oproepen naar het PSTN over te brengen en daaraan af te geven.

23

In dit verband vraagt de verwijzende rechter zich af of voor die kwalificatie moet worden gekozen ofschoon ten eerste de internettoegangsdienst waarmee de gebruiker toegang heeft tot de VoIP-dienst, op zich een elektronische-communicatiedienst is, ten tweede deze VoIP-dienst wordt aangeboden via een bijkomende functionaliteit van software die ook zonder die functionaliteit kan worden gebruikt, ten derde de aanbieder van de dienst in zijn algemene voorwaarden bepaalt dat hij geen aansprakelijkheid jegens de eindgebruiker aanvaardt voor het overbrengen van de signalen, en ten vierde de verrichte dienst ook onder het begrip „dienst van de informatiemaatschappij” valt.

24

Allereerst zij eraan herinnerd dat het begrip „elektronische-communicatiedienst” positief en negatief is gedefinieerd in artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn, en dat deze definitie in soortgelijke bewoordingen is overgenomen in artikel 1, punt 3, van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (PB 2002, L 249, blz. 21) (arrest van 7 november 2013, UPC Nederland, C‑518/11, EU:C:2013:709, punten 36 en 37).

25

Ten eerste wordt een elektronische-communicatiedienst in artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn namelijk gedefinieerd als „een gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt”.

26

Ten tweede wordt in diezelfde bepaling gepreciseerd dat het begrip „elektronische-communicatiedienst” zich niet uitstrekt tot „de dienst waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd”, noch tot „de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van [richtlijn 98/34], die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken”.

27

In overweging 5 van de kaderrichtlijn wordt dienaangaande onder meer toegelicht dat de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie inhoudt dat alle transmissienetwerken en ‑diensten binnen eenzelfde regelgevingskader moeten vallen, alsook dat het bij de vaststelling van dat kader noodzakelijk is dat de regelgeving inzake transmissie wordt gescheiden van de regelgeving inzake inhoud.

28

Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, wordt in de verschillende richtlijnen die het nieuwe regelgevingskader voor elektronische-communicatiediensten vormen, met name in de kaderrichtlijn en in richtlijn 2002/77, een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de productie van inhoud, die redactionele verantwoordelijkheid impliceert, en de overbrenging van inhoud, die geen redactionele verantwoordelijkheid impliceert, waarbij voor de inhoud en de transmissie afzonderlijke regelgeving met een eigen doelstelling geldt (zie in die zin arresten van 7 november 2013, UPC Nederland, C‑518/11, EU:C:2013:709, punt 41, en 30 april 2014, UPC DTH, C‑475/12, EU:C:2014:285, punt 36).

29

Het Hof heeft tevens geoordeeld dat een dienst enkel onder het begrip „elektronische-communicatiedienst” valt indien hij het overbrengen van signalen omvat, met dien verstande dat de omstandigheid dat het signaal wordt overgebracht door middel van niet aan de dienstverrichter toebehorende infrastructuur, niet relevant is voor de beoordeling van de aard van de dienst, aangezien daarvoor alleen van belang is dat die dienstverrichter jegens de eindgebruikers aansprakelijk is voor het overbrengen van het signaal waardoor die eindgebruikers de aanbieding wordt gewaarborgd van de dienst waarop zij zich hebben geabonneerd (arrest van 30 april 2014, UPC DTH, C‑475/12, EU:C:2014:285, punt 43).

30

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing en uit de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen dat Skype Communications, de ontwikkelaar van de Skype-software, een bijkomende functionaliteit (SkypeOut) bij deze software aanbiedt waarmee de gebruiker vanaf een met het internet verbonden terminal – zoals een computer, smartphone of tablet – kan bellen naar een vast of mobiel nummer van het PSTN door gebruik te maken van het IP en meer bepaald van de VoIP-techniek.

31

Vast staat dat Skype Communications de VoIP-dienst in België aanbiedt en een vergoeding ontvangt van haar gebruikers, aangezien voor het gebruik van SkypeOut ofwel vooraf moet worden betaald ofwel een abonnement moet worden genomen.

32

Tevens staat vast dat voor het gebruik van SkypeOut een beroep moet worden gedaan op aanbieders van telecommunicatiediensten die zijn gemachtigd om via het PSTN oproepen over te brengen naar en af te geven aan vaste en mobiele telefoonnummers, en dat Skype Communications daartoe overeenkomsten heeft gesloten met die aanbieders, aan wie zij een vergoeding betaalt in de vorm van afgiftetarieven voor vaste oproepen [fixed termination rates (FTR)] of voor mobiele oproepen [mobile termination rates (MTR)].

33

Hieruit volgt ten eerste dat de functionaliteit SkypeOut hoofdzakelijk bestaat in het via elektronische-communicatienetwerken – te weten eerst via het internet en vervolgens via het PSTN – overbrengen van door de oproepende gebruiker uitgezonden spraaksignalen naar de opgeroepen gebruiker, en ten tweede dat ervan moet worden uitgegaan dat Skype Communications voor het overbrengen van de spraaksignalen via het PSTN jegens de gebruikers van de functionaliteit SkypeOut die een abonnement op deze dienst hebben genomen of vooraf voor het gebruik ervan hebben betaald, aansprakelijk is in de zin van het arrest van 30 april 2014, UPC DTH (C‑475/12, EU:C:2014:285, punt 43).

34

Hoewel namelijk technisch gezien de spraakoproepen via SkypeOut feitelijk worden doorgegeven door in de eerste plaats de IAP’s op het internet, wat betreft het eerste segment vanaf de internetaansluiting van de oproepende gebruiker tot aan de gateway tussen het internet en het PSTN, en in de tweede plaats de aanbieders van telecommunicatiediensten op het PSTN, wat betreft het tweede segment vanaf die gateway tot aan het mobiele of vaste aansluitingspunt van de opgeroepen gebruiker, gebeurt deze overdracht op basis van overeenkomsten tussen Skype Communications en die aanbieders van telecommunicatiediensten, zonder de sluiting waarvan zij niet zou kunnen plaatsvinden.

35

Zoals de Belgische, de Duitse, de Nederlandse en de Roemeense regering alsook de Europese Commissie in wezen hebben aangevoerd, wordt het overbrengen van signalen van het internet naar het PSTN technisch mogelijk gemaakt door Skype Communications, die daartoe interconnectieovereenkomsten sluit met de aanbieders van telecommunicatiediensten op het PSTN en uiteindelijk haar klanten en abonnees verzekert van de door haar aangeboden VoIP-dienst met de functionaliteit SkypeOut van haar Skype-software.

36

De verschillende elementen die de verwijzende rechter in zijn vier vragen heeft vermeld, kunnen niet afdoen aan de kwalificatie van de functionaliteit SkypeOut als „elektronische-communicatiedienst” in de zin van artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn.

37

Ten eerste impliceert de omstandigheid dat de gebruiker van de functionaliteit SkypeOut toegang heeft tot de VoIP-dienst door gebruik te maken van een door een IAP verstrekte internettoegangsdienst – die zelf een elektronische-communicatiedienst is – immers niet dat die VoIP-dienst als zodanig zelf niet kan worden aangemerkt als „elektronische-communicatiedienst”.

38

Zoals de verwijzende rechter, de Belgische regering en de Commissie hebben opgemerkt, omvat de VoIP-dienst namelijk twee onderscheiden elektronische-communicatiediensten. De eerste daarvan bestaat in het overbrengen van de spraaksignalen van de oproepende gebruiker tot aan de gateway tussen het internet en het PSTN. Deze dienst valt onder de aansprakelijkheid van de IAP van de oproepende gebruiker. De tweede elektronische-communicatiedienst bestaat in het overbrengen van die signalen via het PSTN tot aan het vaste of mobiele eindpunt. Deze dienst valt onder de gezamenlijke aansprakelijkheid van Skype Communications en de aanbieders van telecommunicatiediensten waarop de opgeroepen personen een beroep doen, zulks op basis van de overeenkomsten tussen Skype Communications en die aanbieders.

39

Wat dit laatste betreft, moet worden vastgesteld dat de door de aanbieders van telecommunicatiediensten verrichte diensten waardoor de afgifte van mobiele of vaste oproepen via het PSTN wordt gewaarborgd, weliswaar elektronische-communicatiediensten zijn – zoals de Belgische regering heeft opgemerkt – maar dat deze aanbieders jegens de gebruikers van de functionaliteit SkypeOut voor het overbrengen van de spraaksignalen niet aansprakelijk kunnen worden gesteld in de zin van de rechtspraak van het Hof, omdat zij geen enkele contractuele band hebben met die gebruikers.

40

Bijgevolg zijn diezelfde aanbieders jegens Skype Communications weliswaar contractueel aansprakelijk voor het overbrengen via het PSTN van de met behulp van SkypeOut uitgezonden spraaksignalen, maar daartegenover staat dat Skype Communications aansprakelijk is voor de VoIP-dienst die zij tegen vergoeding verricht ten behoeve van haar klanten en abonnees.

41

Ten tweede kan de omstandigheid dat SkypeOut niet meer is dan een functionaliteit van de Skype-software, die ook zonder deze functionaliteit kan worden gebruikt, geen invloed hebben op de kwalificatie van de door Skype Communications aangeboden VoIP-dienst als elektronische-communicatiedienst.

42

Het is juist dat de Skype-software, zoals Skype Communications aanvoert, wordt gebruikt voor het verrichten van een geheel van diensten, die in het kader van het hoofdgeding niet aan de orde zijn. Het gaat met name om een dienst die haar gebruikers in staat stelt gratis audio‑ en/of videoboodschappen over te brengen tussen terminals die met het internet verbonden zijn, en om tal van diensten – zoals diensten om het beeldscherm te delen, instantmessagingdiensten, filesharingdiensten en diensten op het gebied van simultane vertalingen – die niet kunnen worden aangemerkt als „elektronische-communicatiediensten”, omdat zij niet geheel of hoofdzakelijk bestaan in het overbrengen van signalen.

43

Zoals onder meer is opgemerkt door de Belgische, de Duitse, de Nederlandse en de Roemeense regering, hebben de diensten die kunnen worden verricht met de Skype-software zelf respectievelijk met de bijbehorende functionaliteit SkypeOut, evenwel onmiskenbaar een ander doel en functioneren zij volledig autonoom, ook al onderstelt de installatie van de functionaliteit SkypeOut op een terminal de voorafgaande installatie van de Skype-software.

44

Ten derde kan het feit dat Skype Communications in haar algemene voorwaarden vermeldt dat zij jegens de gebruikers van de functionaliteit SkypeOut van de Skype-software geen aansprakelijkheid aanvaardt voor het overbrengen van de signalen, geen invloed hebben op de kwalificatie van de met deze functionaliteit ter beschikking gestelde VoIP-dienst als „elektronische-communicatiedienst”.

45

Indien werd erkend dat de aanbieder van een dienst die feitelijk als „elektronische-communicatiedienst” moet worden aangemerkt, zich aan de werkingssfeer van de kaderrichtlijn kan onttrekken door in zijn algemene voorwaarden een beding op te nemen waarbij elke aansprakelijkheid wordt uitgesloten, zou immers elke betekenis worden ontnomen aan het nieuwe regelgevingskader voor elektronische-communicatiediensten, dat tot doel heeft een daadwerkelijke interne markt voor elektronische communicatie tot stand te brengen in het kader waarvan deze uiteindelijk volledig wordt geregeld door het mededingingsrecht (zie in die zin arresten van 7 november 2013, UPC Nederland, C‑518/11, EU:C:2013:709, punt 45, en 30 april 2014, UPC DTH, C‑475/12, EU:C:2014:285, punt 44).

46

Ten vierde – en ten slotte – impliceert de omstandigheid dat de met SkypeOut verrichte VoIP-dienst tevens onder het begrip „dienst van de informatiemaatschappij” in de zin van richtlijn 98/34 valt, geenszins dat die dienst niet als „elektronische-communicatiedienst” kan worden aangemerkt.

47

Uit de bewoordingen zelf van artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn, gelezen in het licht van overweging 10 ervan, blijkt namelijk dat enkel de diensten van de informatiemaatschappij – zoals omschreven in artikel 1 van richtlijn 98/34 – die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken, niet onder de definitie van elektronische-communicatiediensten vallen.

48

Hieruit volgt dat een „dienst van de informatiemaatschappij” in de zin van richtlijn 98/34 – zoals de Belgische, de Duitse, de Nederlandse en de Roemeense regering alsook de Commissie hebben opgemerkt – binnen de werkingssfeer van de kaderrichtlijn valt indien hij geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken.

49

Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het aanbieden door een softwareontwikkelaar van een functionaliteit waarmee een VoIP-dienst ter beschikking wordt gesteld waardoor de gebruiker via het PSTN van een lidstaat vanaf een terminal naar een vast of mobiel nummer van een nationaal nummerplan kan bellen, een „elektronische-communicatiedienst” in de zin van die bepaling is wanneer de ontwikkelaar voor het aanbieden van deze dienst wordt vergoed en met het oog op het aanbieden ervan overeenkomsten moet sluiten met de aanbieders van telecommunicatiediensten die naar behoren zijn gemachtigd om oproepen naar het PSTN over te brengen en daaraan af te geven.

Kosten

50

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 2, onder c), van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (kaderrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat het aanbieden door een softwareontwikkelaar van een functionaliteit waarmee een „Voice over Internet Protocol”-dienst (VoIP) [spraak over het internetprotocol (VoIP)] ter beschikking wordt gesteld waardoor de gebruiker via het openbaar geschakeld telefoonnet (PSTN) van een lidstaat vanaf een terminal naar een vast of mobiel nummer van een nationaal nummerplan kan bellen, een „elektronische-communicatiedienst” in de zin van die bepaling is wanneer de ontwikkelaar voor het aanbieden van deze dienst wordt vergoed en met het oog op het aanbieden ervan overeenkomsten moet sluiten met de aanbieders van telecommunicatiediensten die naar behoren zijn gemachtigd om oproepen naar het PSTN over te brengen en daaraan af te geven.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Naar boven