Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62015CJ0255
Judgment of the Court (Third Chamber) of 22 June 2016.#Steef Mennens v Emirates Direktion für Deutschland.#Request for a preliminary ruling from the Amtsgericht Düsseldorf.#Reference for a preliminary ruling — Air transport — Regulation (EC) No 261/2004 — Article 2(f) and Article 10(2) — Partial reimbursement of the ticket price where a passenger is downgraded on a flight — Concepts of ‘ticket’ and ‘price of the ticket’ — Calculation of the reimbursement owed to the passenger.#Case C-255/15.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 juni 2016.
Steef Mennens tegen Emirates Direktion für Deutschland.
Verzoek van het Amtsgericht Düsseldorf om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikelen 2, onder f), en 10, lid 2 – Gedeeltelijke terugbetaling van de prijs van het ticket ingeval de passagier op een vlucht in een lagere klasse wordt geplaatst – Begrippen ‚ticket’ en ‚ticketprijs’ – Berekening van de aan de passagier verschuldigde terugbetaling.
Zaak C-255/15.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 juni 2016.
Steef Mennens tegen Emirates Direktion für Deutschland.
Verzoek van het Amtsgericht Düsseldorf om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikelen 2, onder f), en 10, lid 2 – Gedeeltelijke terugbetaling van de prijs van het ticket ingeval de passagier op een vlucht in een lagere klasse wordt geplaatst – Begrippen ‚ticket’ en ‚ticketprijs’ – Berekening van de aan de passagier verschuldigde terugbetaling.
Zaak C-255/15.
Jurisprudentie – Algemeen
ECLI-code: ECLI:EU:C:2016:472
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
22 juni 2016 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing — Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikel 2, onder f), en artikel 10, lid 2 — Gedeeltelijke terugbetaling van de prijs van het ticket ingeval de passagier op een vlucht in een lagere klasse wordt geplaatst — Begrippen ‚ticket’ en ‚ticketprijs’ — Berekening van de aan de passagier verschuldigde terugbetaling”
In zaak C‑255/15,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf (Duitsland) bij beslissing van 30 april 2015, ingekomen bij het Hof op 29 mei 2015, in de procedure
Steef Mennens
tegen
Emirates Direktion für Deutschland,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, D. Šváby, J. Malenovský (rapporteur), M. Safjan en M. Vilaras, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
— |
S. Mennens, in eigen persoon, |
— |
Emirates Direktion für Deutschland, vertegenwoordigd door U. Steppler, Rechtsanwalt, |
— |
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door C. Colelli en F. Di Matteo, avvocati dello Stato, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Mölls, K.‑P. Wojcik en N. Yerrell als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder f), en artikel 10, lid 2, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen S. Mennens en Emirates Direktion für Deutschland (hierna: „Emirates”) over een verzoek om gedeeltelijke terugbetaling van de prijs van een ticket na een plaatsing in een lagere klasse. |
Toepasselijke bepalingen
3 |
De overweging 1, 2 en 4 van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:
[...]
|
4 |
In artikel 2 van deze verordening, met als opschrift „Definities”, wordt bepaald dat voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
|
5 |
In artikel 8 van deze verordening, met als opschrift „Recht op terugbetaling of een andere vlucht”, wordt in lid 1 ervan het volgende bepaald: „Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:
[...]” |
6 |
Artikel 10 van deze verordening, met als opschrift „Plaatsen in een hogere of lagere klasse”, bepaalt in lid 2 het volgende: „Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier in een lagere klasse plaatst dan die waarvoor een ticket is gekocht, vindt er, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, binnen zeven dagen terugbetaling plaats, van
|
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
7 |
Mennens heeft één enkel en algemeen ticket geboekt en gekocht waarmee hij een serie door Emirates uitgevoerde vluchten kon nemen. Dit betrof vluchten van respectievelijk Düsseldorf (Duitsland) naar Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) in de nacht van 26 op 27 juli 2013, van Dubai naar Tokio (Japan) op 29 juli 2013, van Singapore (Singapore) naar Dubai in de nacht van 23 op 24 augustus 2013 en van Dubai naar Frankfurt (Duitsland) op 24 augustus 2013. De vluchten tussen Düsseldorf, Dubai en Tokio waren in de eerste klasse geboekt, terwijl het bij die tussen Singapore, Dubai en Frankfurt ging om businessclass-vluchten. Het ticket vermeldde afzonderlijk het totale „tarief” van de door Mennens aangeschafte vluchten, namelijk 2371 EUR, de verschillende erbij behorende „belastingen en heffingen” en het „totaalbedrag” van deze onderdelen, namelijk 2471,92 EUR, zonder dat het de prijs gaf van elk van de betrokken vluchten afzonderlijk. |
8 |
Nadat Emirates Mennens tussen Düsseldorf en Dubai van de eerste klasse in businessclass had geplaatst, heeft betrokkene haar overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder c), van verordening nr. 261/2004 verzocht om terugbetaling van een bedrag van 1853,94 EUR, dat overeenkomt met 75 % van de prijs van zijn ticket, inclusief belastingen en heffingen. In antwoord op dit verzoek heeft Emirates Mennens het bedrag van 376 EUR terugbetaald. |
9 |
In het geding tussen haar en Mennens voor het Amtsgericht Düsseldorf (arrondissementsrechtbank Düsseldorf, Duitsland) heeft Emirates in wezen aangevoerd dat, ten eerste, ingeval van een ticket voor meerdere vluchten één van deze vluchten of vluchtsegmenten aanleiding geeft tot plaatsing in een lagere klasse, het terugbetalingspercentage waarin is voorzien in artikel 10, lid 2, onder c), van verordening nr. 261/2004 niet moet worden toegepast op de totaalprijs van dat ticket, maar alleen op de prijs van de betrokken vlucht of het betrokken vluchtsegment. Ten tweede voert zij aan dat dit percentage niet moet worden toegepast op de prijs inclusief belastingen en heffingen van die vlucht of dat vluchtsegment, maar alleen op de prijs exclusief belastingen. |
10 |
De verwijzende rechter is van oordeel dat de beslechting van dit aspect van het geding afhangt van de uitlegging die moet worden gegeven aan de bepalingen van artikel 2, onder f), juncto artikel 10, lid 2, onder c), van verordening nr. 261/2004. |
11 |
In deze context heeft het Amtsgericht Düsseldorf de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
|
Bevoegdheid van het Hof
12 |
Emirates betwist de bevoegdheid van het Hof om het verzoek om een prejudiciële beslissing te beantwoorden door aan te voeren dat de verwijzende rechter zelf niet bevoegd is kennis te nemen van de zaak in het hoofdgeding. |
13 |
In dit verband dient te worden opgemerkt dat de vermeende onbevoegdheid van de verwijzende rechter geen gevolg heeft voor de bevoegdheid van het Hof. |
14 |
Met zijn verzoek heeft de verwijzende rechter het Hof namelijk verzocht om zich door middel van een prejudiciële beslissing uit te spreken over de uitlegging van verordening nr. 261/2004. Aangezien deze verordening een handeling vormt die door de instellingen van de Europese Unie is vastgesteld, is het Hof zeker bevoegd om dat verzoek te behandelen overeenkomstig artikel 267, eerste alinea, VWEU. |
15 |
Overigens blijkt uit de stukken dat de uitlegging waarom het Hof is verzocht, noodzakelijk is om de verwijzende rechter in staat te stellen uitspraak te doen over de zaak in het hoofdgeding. In deze omstandigheden staat het, gezien de taakverdeling tussen hem en de nationale rechter, niet aan het Hof om na te gaan of de beslissing waarbij het is aangezocht, is gegeven met inachtneming van de regels van nationaal recht betreffende de organisatie en de procesvoering (arrest van 23 november 2006, Asnef-Equifax en Administración del Estado, C‑238/05, EU:C:2006:734, punt 14en aldaar aangehaalde rechtspraak) en bijgevolg het verzoek om een prejudiciële beslissing af te wijzen. |
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste en tweede vraag
16 |
Met zijn eerste en tweede vraag, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10, lid 2, juncto artikel 2, onder f), van verordening nr. 261/2004 aldus dient te worden uitgelegd dat, ingeval een passagier op een vlucht in een lagere klasse is geplaatst:
|
17 |
In dit verband bepaalt artikel 10, lid 2, onder a) tot en met c), van verordening nr. 261/2004 dat indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier in een lagere klasse plaatst dan die waarvoor het ticket is gekocht, zij hem van de prijs van dat ticket een gedeelte moet terugbetalen, dat wordt bepaald aan de hand van met name de afstand van de betrokken vluchten. |
18 |
Deze bepaling brengt aldus de begrippen „ticket” en „vlucht” met elkaar in verband. |
19 |
Het begrip „ticket” wordt in artikel 2, onder f), van verordening nr. 261/2004 omschreven als een geldig document dat de passagier recht geeft op vervoer of een gelijkwaardig document in immateriële vorm dat door de luchtvaartmaatschappij of door een door haar erkende agent is uitgegeven of toegestaan. |
20 |
Verordening nr. 261/2004 geeft geen omschrijving van het begrip „vlucht”. Evenwel blijkt uit vaste rechtspraak dat een vlucht bestaat in een luchtvervoerhandeling – en dus in zekere zin een „onderdeel” van dit vervoer vormt – die wordt uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij die het traject ervan vaststelt (arresten van 10 juli 2008, Emirates Airlines, C‑173/07, EU:C:2008:400, punt 40, en van 13 oktober 2011, Sousa Rodríguez e.a., C‑83/10, EU:C:2011:652, punt 27). |
21 |
Het ticket is bijgevolg het document dat aan de passagier een recht toekent op vervoer, dat naargelang het geval een of meerdere vluchten kan omvatten. |
22 |
Van elk van deze vluchten die een onderdeel van het vervoer vormen, is het in beginsel de bedoeling dat zij wordt uitgevoerd overeenkomstig de tussen de passagier en de luchtvaartmaatschappij overeengekomen voorwaarden. Een van deze voorwaarden is met name dat de passagier wordt geplaatst in een bepaalde klasse, waarvoor zijn ticket – overeenkomstig de bewoordingen van artikel 10, lid 3, van verordening nr. 261/2004 – is gekocht. |
23 |
Het ticket waarover de passagier beschikt, geeft hem dus onder meer het recht om op een of meerdere specifieke vluchten te worden vervoerd, waarbij hij in de voor elk van die vluchten overeengekomen klasse wordt geplaatst. |
24 |
Wanneer de luchtvaartmaatschappij deze passagier op een bepaalde vlucht in een lagere klasse plaatst dan die waarvoor zijn ticket is gekocht, profiteert die passagier op de betrokken vlucht evenwel niet van de dienst die in ruil voor de betaalde prijs is overeengekomen. Daarentegen heeft deze plaatsing in een lagere klasse geen gevolg voor de overeengekomen diensten voor de andere vluchten die het ticket, in voorkomend geval, die passagier in staat stelt te nemen. |
25 |
Dientengevolge is artikel 10, lid 2, van verordening nr. 261/2004 niet van toepassing op die andere vluchten. |
26 |
Deze analyse wordt bevestigd door het doel dat verordening nr. 261/2004 nastreeft en dat erin bestaat, zoals blijkt uit de overwegingen 1, 2 en 4 ervan, een hoog niveau van bescherming van de passagiers en de consumenten te waarborgen door hun rechten te versterken in een bepaald aantal situaties die ernstige moeilijkheden en ongemak met zich meebrengen en hiervoor onmiddellijk en gestandaardiseerd compensatie te bieden (zie in die zin arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punt 82). |
27 |
Wanneer, zoals in een situatie als in het hoofdgeding, een luchtvaartmaatschappij op een bepaalde vlucht een passagier in een lagere klasse plaatst dan die waarvoor deze zijn ticket heeft gekocht, vloeit het ongemak van deze passagier immers voort uit het feit dat hij tijdens die vlucht niet geniet van het comfort dat overeenkomt met de klasse die op dat ticket staat vermeld. |
28 |
Artikel 10, lid 2, van verordening nr. 261/2004 beoogt bijgevolg een specifiek ongemak te compenseren dat verband houdt met een bepaalde vlucht en niet met het vervoer van de passagier in zijn geheel. |
29 |
Bijgevolg vormt uitsluitend de prijs van de vlucht waarop de passagier in een lagere klasse is geplaatst de grondslag voor de terugbetaling waarin in die bepaling is voorzien, en niet de prijs van alle vervoer waarop het ticket recht geeft. |
30 |
Indien het ticket alleen de prijs van alle vervoer van de passagier vermeldt en dus niet ook de prijs van de vlucht waarop de plaatsing in de lagere klasse heeft plaatsgevonden, dient te worden uitgegaan van het gedeelte van de prijs van het ticket dat overeenkomt met het quotiënt van de afstand van de betrokken vlucht en de totale afstand van het vervoer waarop de passagier recht heeft. |
31 |
Aangezien de plaatsing van de passagier in een lagere klasse slechts een deel van diens vervoer betreft, dat overeenkomt met een bepaalde afstand, kan door deze methode te gebruiken de terugbetaling die deze passagier verkrijgt, worden afgestemd op het deel van zijn vervoer tijdens welke een dergelijke plaatsing in een lagere klasse hem ongemak heeft bezorgd. |
32 |
Gelet op een en ander dient op de eerste en tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 10, lid 2, juncto artikel 2, onder f), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat, ingeval een passagier op een vlucht in een lagere klasse is geplaatst, de prijs die in aanmerking moet worden genomen om de aan de betrokken passagier verschuldigde terugbetaling vast te stellen, de prijs is van de vlucht waarop hij in een lagere klasse is geplaatst, tenzij een dergelijke prijs niet is vermeld op het ticket dat hem recht geeft op vervoer op die vlucht, in welk geval moet worden uitgegaan van het gedeelte van de ticketprijs dat overeenkomt met het quotiënt van de afstand van die vlucht en de totale afstand van het vervoer waarop de passagier recht heeft. |
Derde vraag
33 |
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10, lid 2, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat, ingeval een passagier op een vlucht in een lagere klasse wordt geplaatst, de ticketprijs die in aanmerking moet worden genomen om de aan die passagier verschuldigde terugbetaling vast te stellen, uitsluitend overeenkomt met de prijs van die vlucht zelf, exclusief belastingen en heffingen. |
34 |
In dit verband verwijst artikel 10, lid 2, onder a) tot en met c), van verordening nr. 261/2004 zonder aanvullende verduidelijking naar de „ticketprijs”, waaronder, zoals blijkt uit het antwoord op de tweede vraag, de prijs wordt verstaan van de vlucht waarop de betrokken passagier in een lagere klasse is geplaatst. |
35 |
Het staat vast dat in de prijs met name twee verschillende onderdelen zijn inbegrepen, namelijk ten eerste het „tarief” dat de luchtvaartmaatschappij heeft gehanteerd voor het vervoer van de passagier die het ticket heeft gekocht en, ten tweede, de door deze luchtvaartmaatschappij bij die gelegenheid geïnde belastingen en heffingen. |
36 |
Deze belastingen en heffingen zijn onvermijdelijke onderdelen van de uiteindelijke prijs die de passagier moet betalen om te kunnen profiteren van de door de luchtvaartmaatschappij aangeboden dienst (zie, naar analogie, arresten van 19 juli 2012, ebookers.com Deutschland, C‑112/11, EU:C:2012:487, punt 14, en van 18 september 2014, Vueling Airlines, C‑487/12, EU:C:2014:2232, punt 36). |
37 |
Uit de zinsnede die de gemeenschappelijke aanhef vormt van de punten a) tot en met c) van artikel 10, lid 2, van verordening nr. 261/2004 volgt dat indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier in een lagere klasse plaatst dan die waarvoor een ticket is gekocht, deze hem een gedeelte van de prijs van dat ticket dient terug te betalen volgens het in de punten a) tot en met c) bepaalde. |
38 |
Deze zinsnede wijst impliciet op de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij voor de plaatsing in een lagere klasse, in die zin dat aan haar en haar alleen – in haar hoedanigheid van uitvoerder van een bepaalde vlucht, in de zin van de in punt 20 van dit arrest aangehaalde rechtspraak – het besluit kan worden toegeschreven om een passagier, in tegenstelling tot hetgeen met de betrokkene is overeengekomen en door deze is gekocht, in een lagere klasse te plaatsen dan vermeld op zijn ticket. |
39 |
Derhalve dient artikel 10, lid 2, van verordening nr. 261/2004 in zijn geheel aldus te worden gelezen dat, om de aan de passagier verschuldigde terugbetaling vast te stellen, geen rekening kan worden gehouden met de onderdelen van de prijs van de vlucht zoals belastingen en heffingen als zij, hoewel zij met die vlucht samenhangen, er niet onafscheidelijk mee verbonden zijn. |
40 |
Deze conclusie wordt bevestigd door het doel van artikel 10, lid 2, van verordening nr. 261/2004, dat erin bestaat, zoals is opgemerkt in de punten 26 tot en met 28 van dit arrest, forfaitair het ongemak te compenseren dat het gevolg is van het verminderde comfort dat samenhangt met de door de luchtvaartmaatschappij uitgevoerde plaatsing in een lagere klasse, over de gehele afstand en tijdens de gehele duur van de betrokken vlucht. |
41 |
Gelet op een dergelijk doel kan deze verordening immers niet worden geacht een rechtsgrondslag te vormen op grond waarvan de terugbetaling, al is dit slechts gedeeltelijk en forfaitair, kan worden opgelegd van de onderdelen van de prijs waarvan de opeisbaarheid en het bedrag niet met dat ongemak samenhangen en, als gevolg daarvan, met de uitvoering van de betrokken vlucht. |
42 |
Het staat aan de verwijzende rechter om vast te stellen of de belastingen en heffingen in het hoofdgeding aan die eisen voldoen. |
43 |
In deze omstandigheden dient op de derde vraag te worden geantwoord, dat artikel 10, lid 2, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de ticketprijs die in aanmerking moet worden genomen om de aan de passagier verschuldigde terugbetaling vast te stellen, ingeval deze op een vlucht in een lagere klasse is geplaatst, uitsluitend overeenkomt met de prijs van die vlucht zelf, exclusief de belastingen en heffingen die op het ticket staan vermeld, mits de opeisbaarheid en het bedrag ervan niet afhankelijk zijn van de klasse waarvoor dat ticket is gekocht. |
Kosten
44 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.