Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62013CJ0250

    Arrest van het Hof (Negende kamer) van 30 april 2014.
    Birgit Wagener tegen Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Villingen-Schwenningen.
    Verzoek van het Finanzgericht Baden-Württemberg om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat – Verordening (EEG) nr. 574/72 – Artikel 107, leden 1 en 6 – Verordening (EG) nr. 987/2009 – Artikel 90 – Migrerende werknemers – Valutaomrekening – Inaanmerkingneming van de in Zwitserland ontvangen gezinsbijslag bij de berekening door een lidstaat van de kinderbijslag – Aanvullende toeslag – Peildatum voor de omrekening van de Zwitserse gezinsbijslag naar euro.
    Zaak C‑250/13.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2014:278

    ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

    30 april 2014 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Sociale zekerheid — Overeenkomst tussen Europese Gemeenschap en Zwitserse Bondsstaat — Verordening (EEG) nr. 574/72 — Artikel 107, leden 1 en 6 — Verordening (EG) nr. 987/2009 — Artikel 90 — Migrerende werknemers — Valutaomrekening — Inaanmerkingneming van in Zwitserland ontvangen gezinsbijslag bij berekening door lidstaat van kinderbijslag — Aanvullende toeslag — Peildatum voor omrekening van Zwitserse gezinsbijslag naar euro”

    In zaak C‑250/13,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht Baden‑Württemberg (Duitsland) bij beslissing van 18 april 2013, ingekomen bij het Hof op 7 mei 2013, in de procedure

    Birgit Wagener

    tegen

    Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Villingen‑Schwenningen,

    wijst

    HET HOF (Negende kamer),

    samengesteld als volgt: M. Safjan, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur) en A. Prechal, rechters,

    advocaat-generaal: M. Szpunar,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    B. Wagener, vertegenwoordigd door B. Hertrich, Rechtsanwalt,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Schatz en M. Van Hoof als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 107 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 74, blz. 1), zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1386/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 (PB L 187, blz. 1; hierna: „verordening nr. 574/72”), en van artikel 90 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284, blz. 1).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen B. Wagener en het Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Villingen‑Schwenningen (federaal arbeidsbureau – fonds voor gezinsbijslag van Villingen-Schwenningen; hierna: „Familienkasse”) over de toekenning van kinderbijslag in Duitsland.

    Toepasselijke bepalingen

    Volkenrecht

    3

    De op 21 juni 1999 te Luxemburg ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (PB 2002, L 114, blz. 6; hierna: „overeenkomst over het vrije verkeer van personen”) is op 1 juni 2002 in werking getreden.

    4

    Artikel 8 van die overeenkomst bepaalt dat de overeenkomstsluitende partijen overeenkomstig bijlage II bij die overeenkomst hun stelsels voor sociale zekerheid coördineren.

    5

    Artikel 1 van bijlage II bij die overeenkomst, in de oorspronkelijke versie, bepaalde:

    „1.   De overeenkomstsluitende partijen komen overeen ten aanzien van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels onderling de communautaire besluiten toe te passen zoals vermeld in en gewijzigd bij sectie A van deze bijlage [...]

    2.   In de in deze bijlage genoemde besluiten omvat de uitdrukking ‚lidstaat/lidstaten’ niet alleen de staten die vallen onder de desbetreffende communautaire besluiten, maar tevens Zwitserland.”

    6

    In de oorspronkelijke versie van sectie A van bijlage II bij de overeenkomst over het vrije verkeer van personen werd verwezen naar verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2), zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 307/1999 van de Raad van 8 februari 1999 (PB L 38, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”), en naar verordening nr. 574/72.

    Unierecht

    Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en nr. 574/72

    7

    Volgens artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 is op degene die op het grondgebied van een lidstaat (hierna: „staat van tewerkstelling”) werkzaamheden in loondienst uitoefent, in principe de wetgeving van die staat van toepassing. Voorts heeft de werknemer op wie de wettelijke regeling van die staat van toepassing is volgens artikel 73 van die verordening, onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI bij die verordening, voor zijn gezinsleden die in een andere lidstaat (hierna: „staat van verblijf”) wonen, recht op de gezinsbijslag waarin de wettelijke regeling van de staat van tewerkstelling voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.

    8

    Artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 bepaalt:

    „Het recht op gezins- of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens eenzelfde tijdvak en voor eenzelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van [verordening nr. 1408/71], ten belope van het bedrag van die bijslag.”

    9

    Artikel 107, met als titel „Omrekening van de munteenheden”, van verordening nr. 574/72 bepaalt:

    „1.   Voor de toepassing van de volgende bepalingen:

    a)

    verordening [nr. 1408/71]: artikel 12, leden 2, 3 en 4, artikel 14 quinquies, lid 1, artikel 19, lid 1, sub b, laatste zin, artikel 22, lid 1, sub ii, laatste zin, artikel 25, lid 1, sub b, voorlaatste zin, artikel 41, lid 1, sub c en d, artikel 46, lid 4, artikel 46 bis, lid 3, artikel 50, artikel 52, sub b, laatste zin, artikel 55, lid 1, sub ii, laatste zin, artikel 70, lid 1, eerste alinea, artikel 71, lid 1, sub a‑ii en b‑ii, voorlaatste zin,

    b)

    [verordening nr. 574/72]: artikel 34, leden 1, 4 en 5,

    is de koers voor de omrekening in een munteenheid van bedragen die in een andere munteenheid luiden, de door de Commissie berekende koers op basis van het maandgemiddelde gedurende de in lid 2 vermelde referentieperiode van de wisselkoersen van deze munteenheden die door de Europese Centrale Bank zijn gepubliceerd.

    2.   De referentieperiode is:

    de maand januari voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 april daaropvolgend moeten worden toegepast;

    de maand april voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 juli daaropvolgend moeten worden toegepast;

    de maand juli voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 oktober daaropvolgend moeten worden toegepast;

    de maand oktober voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 januari daaropvolgend moeten worden toegepast.

    [...]

    4.   De Administratieve Commissie [voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers] stelt, op voorstel van de rekencommissie, vast welke datum in aanmerking moet worden genomen voor de vaststelling van de omrekeningskoersen die moeten worden toegepast in de in lid 1 bedoelde gevallen.

    5.   De omrekeningskoersen die moeten worden toegepast in de in lid 1 bedoelde gevallen, worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen in de loop van de voorlaatste maand voorafgaande aan de maand met ingang van de eerste dag waarvan zij van toepassing zijn.

    6.   In de niet in lid 1 bedoelde gevallen vindt de omrekening plaats tegen de officiële wisselkoers van de dag van betaling, zowel in geval van storting van uitkeringen als in geval van vergoeding.”

    Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en nr. 987/2009

    10

    Verordening nr. 1408/71 is vervangen door verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1, en rectificatie PB L 200, blz. 1). Verordening nr. 574/72 is vervangen door verordening nr. 987/2009. Overeenkomstig artikel 91 van verordening nr. 883/2004 en artikel 97 van verordening nr. 987/2009 zijn die nieuwe verordeningen op 1 mei 2010 van toepassing geworden.

    11

    Na de vaststelling van die verordeningen is bij besluit nr. 1/2012 van het Gemengd Comité ingesteld krachtens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen van 31 maart 2012 tot vervanging van bijlage II bij die Overeenkomst betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 103, blz. 51) met ingang van 1 april 2002, de datum van inwerkingtreding van het besluit, een nieuwe versie van die bijlage vastgesteld. In deel A van die bijlage, in die nieuwe versie, wordt verwezen naar de verordeningen nr. 883/2004 en nr. 987/2009 in plaats van naar de verordeningen nr. 1408/71 en nr. 574/72.

    12

    Volgens artikel 67 van verordening nr. 883/2004 heeft een persoon recht op gezinsbijslag overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde lidstaat, ook voor de gezinsleden die in een andere lidstaat wonen.

    13

    Artikel 68, lid 2, van die verordening luidt:

    „Bij samenloop van rechten worden de gezinsuitkeringen toegekend overeenkomstig de wetgeving die volgens lid 1 als prioritair is aangemerkt. De rechten op gezinsuitkeringen die verschuldigd zijn op grond van de andere betrokken wetgeving of wetgevingen, worden geschorst ter hoogte van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerste lidstaat is vastgesteld en, zo nodig, wordt het deel dat dit bedrag overschrijdt uitbetaald in de vorm van een aanvullende toeslag. Als het recht op de uitkering in kwestie alleen gebaseerd is op de woonplaats, hoeft deze aanvullende toeslag echter niet te worden uitgekeerd voor kinderen die in een andere lidstaat wonen.”

    14

    Artikel 87, lid 1, van die verordening bevat de volgende overgangsbepaling, die volgens artikel 93 van verordening nr. 987/2009 ook van toepassing is op de onder de laatstgenoemde verordening vallende situaties:

    „Aan deze verordening kan geen enkel recht worden ontleend voor het tijdvak dat aan de datum van haar toepassing voorafgaat.”

    15

    Artikel 90 van verordening nr. 987/2009 bepaalt:

    „Voor de toepassing van [verordening nr. 883/2004] en [verordening nr. 987/2009] is de wisselkoers tussen twee valuta’s de door de Europese Centrale Bank bekendgemaakte referentiekoers. De peildatum voor de berekening van de wisselkoers wordt vastgesteld door de Administratieve Commissie [voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels].”

    16

    Die commissie heeft besluit nr. H3 van 15 oktober 2009 betreffende de in aanmerking te nemen datum voor het bepalen van de omrekeningskoersen als bedoeld in artikel 90 van verordening nr. 987/2009 (PB 2010, C 106, blz. 56) vastgesteld.

    Duits recht

    17

    § 62, lid 1, punt 1, van het Einkommensteuergesetz (wet op de inkomstenbelasting) bepaalt:

    „Voor kinderen in de zin van § 63 heeft recht op kinderbijslag overeenkomstig deze wet:

    1.

    degene die in het binnenland zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft [...]”.

    18

    § 65, met als titel „Andere uitkeringen voor kinderen”, lid 1, punt 2, van het Einkommensteuergesetz bepaalt:

    „Geen kinderbijslag wordt uitgekeerd voor een kind dat op een van de volgende uitkeringen recht heeft of zou kunnen hebben bij een aanvraag in die zin:

    [...]

    2.

    uitkeringen voor kinderen die in het buitenland worden toegekend en vergelijkbaar zijn met de kinderbijslag of met een van de in punt 1 vermelde uitkeringen”.

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    19

    Het echtpaar Wagener woont in Duitsland met zijn drie kinderen. B. Wagener werkt niet. Christoph Wagener werkt sinds 1 oktober 2006 in Zwitserland als werknemer. Wegens die activiteit heeft hij voor de periode van oktober 2006 tot en met november 2011 voor zijn drie kinderen gezinsbijslag ontvangen in Zwitserse frank.

    20

    In diezelfde periode heeft C. Wagener in Duitsland ook kinderbijslag ontvangen. Omdat de Familienkasse niet op de hoogte was gebracht van zijn beroepsactiviteit in Zwitserland, heeft C. Wagener die kinderbijslag volledig ontvangen.

    21

    Na in februari 2012 op de hoogte te zijn gebracht van de uitoefening van die activiteit, heeft de Familienkasse bij besluit van 18 oktober 2012 de toekenning van die bijslag met ingang van oktober 2006 ingetrokken en de bijslag teruggevorderd.

    22

    B. Wagener had volgens de Familienkasse op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 in Duitsland evenwel recht op een zogenoemde „aanvullende” toeslag ten belope van het verschil tussen het bedrag van de Duitse kinderbijslag en dat van de Zwitserse gezinsbijslag. De Familienkasse heeft B. Wagener dan ook uitgenodigd om een verzoek in die zin in te dienen.

    23

    Nadat het precieze bedrag van de in Zwitserland ontvangen gezinsbijslag was meegedeeld, heeft de Familienkasse bij besluit van 17 oktober 2012 het verzoek om aanvullende gezinsbijslag voor de periode van oktober 2006 tot en met november 2011 voor de eerste twee kinderen van B. Wagener echter afgewezen op grond dat de Zwitserse bijslag hoger was dan de Duitse bijslag. Voor het derde kind is B. Wagener voor die periode van vijf jaar een aanvullende gezinsbijslag van 39,42 EUR toegekend.

    24

    Voor de omrekening van de Zwitserse gezinsbijslag naar euro heeft de Familienkasse zich gebaseerd op een door het Bundesagentur für Arbeit voor het vierde kwartaal van 2012 vastgestelde wisselkoers.

    25

    Bij bezwaar van 8 november 2012 is B. Wagener opgekomen tegen de toepassing van die wisselkoers. Bij besluit van 21 november 2012 heeft de Familienkasse dat bezwaar afgewezen, daarbij preciserend dat die omrekening had plaatsgevonden overeenkomstig artikel 107, leden 1 en 2, van verordening nr. 574/72.

    26

    Vervolgens heeft B. Wagener bij de verwijzende rechter beroep ingesteld, met name op grond dat die omrekening moet plaatsvinden overeenkomstig de verordeningen nr. 883/2004 en nr. 987/2009 juncto besluit nr. H3.

    27

    De verwijzende rechter is van oordeel dat die verordeningen wat de Zwitserse Bondsstaat betreft pas vanaf 1 april 2012 van toepassing zijn. Voorts vermeldt hij uiteenlopende nationale rechtspraak inzake de valutaomrekening voor de berekening van rechten op aanvullende kinderbijslag. Terwijl sommige nationale rechterlijke instanties artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72 hebben toegepast, hebben andere, zoals het Finanzgericht München (financiële rechtbank te München), zich immers gebaseerd op artikel 107, lid 1, van die verordening, hoewel artikel 10 van die verordening niet in die bepaling is vermeld.

    28

    Volgens laatstgenoemde rechter leent artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72 zich niet voor de valutaomrekening van sociale uitkeringen voor de berekening van een aanvullende gezinsbijslag krachtens artikel 10 van die verordening, aangezien het niet vermeldt wanneer die omrekening moet plaatsvinden. Voorts maakt de toepassing van artikel 107, lid 6, van die verordening de praktische wijze van berekening door de bevoegde autoriteit van gedurende een lange periode aan een groot aantal ontvangers betaalde uitkeringen ingewikkelder, doordat die autoriteit wordt verplicht het bedrag van die uitkeringen te berekenen volgens de datum van iedere betaling van die uitkeringen aan iedere individuele ontvanger. Er bestaat dan ook een leemte in het Unierecht die moet worden opgevuld door analoge toepassing van artikel 107, lid 1, van die verordening.

    29

    Daarom heeft het Finanzgericht Baden-Württemberg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

    „1)

    Moet in omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin een Duits fonds voor gezinsbijslagen op 17 oktober 2012 op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van verordening [...] nr. 574/72 voor de periode van oktober 2006 tot en met november 2011 kinderbijslag ten belope van het verschil met de gezinsbijslagen van de Zwitserse Bondsstaat heeft toegekend en (door verrekening) uitbetaald, de omrekening van de Zwitserse gezinsbijslagen van Zwitserse frank naar euro gebeuren overeenkomstig artikel 107, lid 1, van verordening [...] nr. 574/72, artikel 107, lid 6, van verordening [...] nr. 574/72 of artikel 90 van verordening [...] nr. 987/2009 juncto besluit nr. H3 [...]?

    2)

    Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de omrekening geheel of gedeeltelijk moet gebeuren overeenkomstig artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72: is in de in de eerste vraag genoemde omstandigheden voor de omrekening bepalend wanneer de te verrekenen buitenlandse bijslag is betaald of is van belang wanneer de binnenlandse bijslag, waarmee de buitenlandse bijslag wordt verrekend, wordt betaald?

    3)

    Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de omrekening geheel of gedeeltelijk moet gebeuren overeenkomstig artikel 107, lid 1, van verordening nr. 574/72: hoe moet in omstandigheden als in het hoofdgeding de referentieperiode krachtens artikel 107, leden 2 en 4, van verordening nr. 574/72 worden vastgesteld? Is het voor de omrekening van belang wanneer het Zwitserse verantwoordelijke orgaan de te verrekenen gezinsbijslagen heeft toegekend of uitbetaald?

    4)

    Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de omrekening geheel of gedeeltelijk moet gebeuren overeenkomstig artikel 90 van verordening nr. 987/2009 juncto besluit nr. H3 [...]: op grond van welke bepaling (punt 2, punt 3, sub a, of punt 3, sub b) van besluit nr. H3 [...] en op welke wijze moeten de gezinsbijslagen worden omgerekend indien naar nationaal recht geen binnenlandse gezinsbijslagen worden toegekend (§ 65, lid 1, punt 2, van de wet op de inkomstenbelasting) en gezinsbijslagen enkel op grond van het Unierecht worden toegekend? Is het voor de omrekening van belang wanneer het Zwitserse verantwoordelijke orgaan de te verrekenen gezinsbijslagen heeft toegekend of uitbetaald?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    30

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of in omstandigheden als in het hoofdgeding de valutaomrekening van gezinsbijslag moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 107, lid 1, van verordening nr. 574/72, dan wel artikel 107, lid 6, van die verordening, dan wel artikel 90 van verordening nr. 987/2009.

    31

    Dienaangaande blijkt uit artikel 1, lid 1, van bijlage II bij de overeenkomst over het vrije verkeer van personen juncto besluit nr. 1/2012 dat voor de coördinatie van de in die overeenkomst bedoelde uitkeringen voor de periode van 1 juni 2002 tot en met 31 maart 2012 de verordeningen nr. 1408/71 en nr. 574/72 van toepassing zijn. De verordeningen nr. 883/2004 en nr. 987/2009 zijn daarentegen met ingang van 1 april 2012 van toepassing.

    32

    In het hoofdgeding staat het aan de Duitse autoriteiten om de door Zwitserland voor de periode van oktober 2006 tot en met november 2011 betaalde gezinsbijslag naar euro om te rekenen. Het recht op die bijslag is geregeld in de verordeningen nr. 1408/71 en nr. 574/72, om preciezer te zijn in de artikelen 13, lid 2, sub a, en 73 van verordening nr. 1408/71 alsook in artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72, en niet in de verordeningen nr. 883/2004 en nr. 987/2009.

    33

    Bijgevolg moet de valutaomrekening van die bijslag plaatsvinden overeenkomstig artikel 107 van verordening nr. 574/72, betreffende de omrekening van de in de verordeningen nr. 1408/71 en nr. 574/72 bedoelde uitkeringen, en niet overeenkomstig artikel 90 van verordening nr. 987/2009, aangezien de laatstgenoemde bepaling volgens de bewoordingen ervan enkel ziet op de toepassing van de verordeningen nr. 883/2004 en nr. 987/2009.

    34

    Om vast te stellen welk lid van artikel 107 van verordening nr. 574/72 in het hoofdgeding van toepassing is, zij eraan herinnerd dat artikel 107, lid 1, van die verordening uitsluitend voor de toepassing van uitdrukkelijk in dat artikel vermelde bepalingen een valutaomrekeningsmethode bevat (zie in die zin arrest Grisvard en Kreitz, C‑201/91, EU:C:1992:368, punten 23 en 25).

    35

    Artikel 107, lid 1, van die verordening verwijst noch naar artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71, noch naar artikel 73 van die verordening, noch naar artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72. Derhalve kan het niet worden toegepast in het hoofdgeding.

    36

    Aangezien artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72 volgens de tekst ervan moet worden toegepast in de gevallen die niet onder artikel 107, lid 1, van die verordening vallen, regelt het de valutaomrekening van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkeringen.

    37

    Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument dat artikel 107, lid 6, van die verordening de valutaomrekening van uitkeringen voor de berekening van de aanvullende gezinsbijslag krachtens artikel 10 van die verordening niet vergemakkelijkt.

    38

    Aangezien de tekst van artikel 107 van verordening nr. 574/72 duidelijk is wat het verband tussen de leden 1 en 6 ervan betreft, kan het gemak van de in artikel 107, lid 1, van die verordening vermelde methode immers niet als argument worden aangevoerd om af te wijken van die tekst (zie in die zin arrest Grisvard en Kreitz, EU:C:1992:368, punten 23 en 25).

    39

    Dat mogelijk vragen rijzen over de datum voor de valutaomrekening overeenkomstig artikel 107, lid 6, van die verordening kan niet rechtvaardigen dat die bepaling niet wordt toegepast. Het antwoord op die vragen moet daarentegen uit de uitlegging van de betrokken bepaling volgen.

    40

    Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat in omstandigheden als in het hoofdgeding de valutaomrekening van gezinsbijslag moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72.

    Tweede vraag

    41

    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72 aldus moet worden uitgelegd dat de valutaomrekening van gezinsbijslag als in het hoofdgeding voor de berekening van de aanvullende gezinsbijslag krachtens artikel 10, lid 1, sub a, van die verordening moet plaatsvinden tegen de officiële wisselkoers van de dag van betaling van die bijslag door de staat van tewerkstelling, dan wel van de dag van betaling van die aanvullende toeslag door de staat van verblijf.

    42

    Dienaangaande bepaalt artikel 107, lid 6, van die verordening dat in geval van storting van uitkeringen de valutaomrekening plaatsvindt tegen de officiële wisselkoers van de dag van betaling.

    43

    Voorts blijkt uit de artikelen 13, lid 2, sub a, en 73 van verordening nr. 1408/71 juncto artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 dat de werknemer recht heeft op de volledige gezinsbijslag waarin de wettelijke regeling van de staat van tewerkstelling voorziet, terwijl zijn recht op de gezinsbijslag waarin de wettelijke regeling van de staat van verblijf voorziet, wordt geschorst ten belope van het bedrag van die eerste bijslag.

    44

    Wanneer de gezinsbijslag waarin de wettelijke regeling van de staat van tewerkstelling voorziet hoger is dan de gezinsbijslag waarin de wettelijke regeling van de staat van verblijf voorziet, wordt het recht van de werknemer op de laatstgenoemde bijslag bijgevolg geschorst ten belope van de volledige door de staat van tewerkstelling betaalde gezinsbijslag. Die werknemer ontvangt derhalve geen betaling van de staat van verblijf.

    45

    Artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72, waarin de omrekening van de uitkeringen onvoorwaardelijk met de officiële wisselkoers van de dag van „betaling” wordt verbonden, moet aldus worden begrepen dat het verwijst naar de omrekening van de door de staat van tewerkstelling betaalde uitkeringen, aangezien die betaling in ieder geval plaatsvindt, terwijl de betaling van de uitkeringen waarin de staat van verblijf voorziet, slechts onder specifieke voorwaarden plaatsvindt en dus voorwaardelijk en onzeker is.

    46

    Voorts waarborgt die uitlegging de nuttige werking van de anti‑cumulatievoorschriften als het bepaalde in artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72, waarmee wordt beoogd de ontvanger van door verschillende lidstaten betaalde uitkeringen een totaal uitkeringsbedrag te garanderen dat identiek is aan het bedrag van de gunstigste uitkering die hem krachtens de wetgeving van slechts één van die staten verschuldigd is (zie in die zin arrest Romano, 98/80, EU:C:1981:104, punt 24).

    47

    Opgemerkt zij immers dat in een zaak als in het hoofdgeding de ontvanger van de door de staat van tewerkstelling betaalde gezinsbijslag in de lidstaat woont die de aanvullende gezinsbijslag toekent, zodat de door de staat van tewerkstelling betaalde bijslag wordt overgemaakt naar de staat van verblijf. Pas na betaling van die bijslag door de staat van tewerkstelling en de omrekening ervan naar de valuta van de staat van verblijf, kan de betrokkene in de laatstgenoemde staat in aanmerking komen voor die aanvullende toeslag indien het omgerekende bedrag lager is dan dezelfde bijslag die krachtens de wetgeving van de staat van verblijf verschuldigd is.

    48

    Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72 aldus moet worden uitgelegd dat de valutaomrekening van gezinsbijslag als in het hoofdgeding voor de berekening van de aanvullende gezinsbijslag krachtens artikel 10, lid 1, sub a, van die verordening moet plaatsvinden tegen de officiële wisselkoers van de dag van betaling van die bijslag door de staat van tewerkstelling.

    Derde en vierde vraag

    49

    Gelet op het antwoord op de eerste vraag, hoeven de derde en de vierde vraag niet te worden beantwoord.

    Kosten

    50

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    In omstandigheden als in het hoofdgeding moet de valutaomrekening van gezinsbijslag plaatsvinden overeenkomstig artikel 107, lid 6, van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1386/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001.

     

    2)

    Artikel 107, lid 6, van verordening nr. 574/72, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1386/2001, moet aldus worden uitgelegd dat de valutaomrekening van gezinsbijslag als in het hoofdgeding voor de berekening van de aanvullende gezinsbijslag krachtens artikel 10, lid 1, sub a, van die verordening moet plaatsvinden tegen de officiële wisselkoers van de dag van betaling van die bijslag door de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken werknemer werkzaamheden in loondienst uitoefent.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Naar boven