EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62008CJ0100

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
Niet-nakoming - Artikelen 28 EG en 30 EG - Bescherming van in wild levende dier- en plantensoorten - Regeling inzake houden en verhandeling van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in handel zijn gebracht.
Zaak C-100/08.

Jurisprudentie 2009 I-00140*

ECLI-code: ECLI:EU:C:2009:537

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

10 september 2009 (*)

„Niet-nakoming – Artikelen 28 EG en 30 EG – Bescherming van in wild levende dier‑ en plantensoorten – Regeling inzake houden en verhandeling van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in handel zijn gebracht”

In zaak C‑100/08,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 3 maart 2008,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán en R. Troosters als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door T. Materne als gemachtigde, bijgestaan door G. Van Calster, advocaat,

verweerder,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), J. Klučka, P. Lindh en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk België:

–        door de invoer, het houden en de verkoop van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht, aan beperkende voorwaarden te onderwerpen die de betrokken marktdeelnemers verplichten om de merking van de specimens te wijzigen opdat deze aan de specifiek in de Belgische wetgeving gestelde voorwaarden voldoet, en door noch de merking die in andere lidstaten wordt aanvaard, noch de certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier‑ en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB 1997, L 61, blz. 1) (hierna: „CITES-certificaten”) te aanvaarden, en

–        door de handelaars de mogelijkheid te ontzeggen om afwijkingen te verkrijgen op het verbod op het houden van inheemse Europese vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht,

de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsregeling

 Verordening nr. 338/97

2        Punt 3 van de considerans van verordening nr. 338/97 – welke verordening op artikel 130 S van het EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 175 EG) is gebaseerd – luidt:

„[D]e bepalingen van deze verordening [doen] geen afbreuk [...] aan de strengere maatregelen die de lidstaten met inachtneming van het Verdrag kunnen nemen of handhaven, met name wat betreft het houden van specimens van soorten die onder deze verordening vallen”.

3        Overeenkomstig artikel 2, sub b, van deze verordening wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder „Overeenkomst”, de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier‑ en plantensoorten (CITES).

4        Artikel 3 van deze verordening bepaalt:

„1.      Bijlage A bij deze verordening omvat:

a)      de in bijlage I bij de Overeenkomst opgenomen soorten waarvoor de lidstaten geen voorbehoud hebben gemaakt;

b)      soorten:

i)      die voor gebruik in de Gemeenschap afgenomen worden of kunnen worden of die het voorwerp van internationale handel uitmaken of kunnen uitmaken, en die met uitsterven bedreigd worden dan wel zo zeldzaam zijn dat ook het meest beperkte handelsverkeer het voortbestaan van de soort in gevaar zou brengen,

of

ii)      die behoren tot een genus waarvan de meeste soorten, of die een soort vormen waarvan de meeste ondersoorten, op basis van de sub a of sub b‑i, vermelde criteria in bijlage A zijn opgenomen en die zelf ook in die bijlage dienen te worden opgenomen, omdat anders een doeltreffende bescherming van de beoogde taxa onmogelijk is.

2.      Bijlage B bij deze verordening omvat:

a)      de in bijlage II bij de Overeenkomst opgenomen soorten die niet in bijlage A zijn opgenomen, en waarvoor de lidstaten geen voorbehoud hebben gemaakt;

b)      de in bijlage I bij de Overeenkomst opgenomen soorten waarvoor een voorbehoud is gemaakt;

c)      niet in de bijlagen I of II bij de Overeenkomst opgenomen soorten:

i)      die het voorwerp uitmaken van zoveel internationale handel dat deze een bedreiging zou kunnen vormen:

–        voor het voortbestaan van deze soorten, of het voortbestaan van de populaties daarvan in bepaalde landen,

of

–        voor de instandhouding van de populatie op een voldoende getalsterkte opdat deze soorten in de ecosystemen waarin ze voorkomen hun rol naar behoren zouden kunnen vervullen;

of

ii)      waarvan de opneming in de bijlage, gezien hun uiterlijke gelijkenis met andere in bijlage A of bijlage B opgenomen soorten, onontbeerlijk is om de handel in tot deze soorten behorende specimens daadwerkelijk te kunnen controleren;

d)      soorten waarvan vaststaat dat het binnenbrengen van levende specimens in het natuurlijk milieu van de Gemeenschap een ecologische bedreiging vormt voor inheemse, in het wild levende dier‑ en plantensoorten van de Gemeenschap.

3.      Bijlage C bij deze verordening omvat:

a)      de in bijlage III bij de Overeenkomst opgenomen soorten die niet in de bijlagen A of B zijn opgenomen en waarvoor de lidstaten geen voorbehoud hebben gemaakt;

b)      de in bijlage II bij de Overeenkomst opgenomen soorten waarvoor een voorbehoud is gemaakt.

4.      Bijlage D bij deze verordening omvat:

a)      niet in de bijlagen A, B en C vermelde soorten waarvan de omvang van de invoer in de Gemeenschap een controle rechtvaardigt,

en

b)      de in bijlage III bij de Overeenkomst opgenomen soorten waarvoor een voorbehoud is gemaakt.

5.      Waar het bestand van de soorten die onder deze verordening vallen, hun opname in één van de bijlagen bij deze Overeenkomst noodzakelijk maakt, zullen de lidstaten aan de nodige wijzigingen bijdragen.”

5        In artikel 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 338/97 is bepaald:

„Met uitzondering van de toepassing van artikel 8 zijn op specimens van de in bijlage A genoemde soorten die in gevangenschap zijn geboren en gefokt of kunstmatig zijn gekweekt, de bepalingen van toepassing die gelden voor specimens van in bijlage B genoemde soorten.”

6        Artikel 8 van deze verordening luidt:

„1.      De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.

2.      De lidstaten kunnen het in bezit hebben van specimens, met name van tot de in bijlage A genoemde soorten behorende levende dieren, verbieden.

3.      In overeenstemming met de voorschriften van andere gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de lidstaat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:

[...]

d)      in gevangenschap geboren en gefokte specimens zijn van een diersoort of kunstmatig gekweekte specimens van een plantensoort of een deel van zo’n dier of zo’n plant zijn of daaruit zijn verkregen

[...]

5.      De in lid 1 genoemde verbodsbepalingen gelden ook voor specimens van de soorten genoemd in bijlage B, behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.

[...]”

7        Artikel 11, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Onverminderd strengere maatregelen die de lidstaten kunnen aannemen of handhaven zijn vergunningen en certificaten die overeenkomstig deze verordening door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn verstrekt, in de hele Gemeenschap geldig.”

 Verordening (EG) nr. 865/2006

8        Artikel 59, leden 2 en 5, van verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 338/97 (PB L 166, blz. 1), luidt:

„2.      De ontheffing voor de in artikel 8, lid 3, [sub] d, van verordening [...] nr. 338/97 bedoelde specimens wordt slechts verleend indien de aanvrager ten genoegen van de bevoegde administratieve instantie, welke overleg pleegt met een bevoegde wetenschappelijke autoriteit, aantoont dat aan de voorwaarden van artikel 48 van de onderhavige verordening is voldaan en dat de betrokken specimens overeenkomstig de artikelen 54, 55 en 56 van de onderhavige verordening in gevangenschap zijn geboren en gefokt of kunstmatig zijn gekweekt.

[...]

5.      Voor levende gewervelde dieren wordt een ontheffing uit hoofde van artikel 8, lid 3, van verordening [...] nr. 338/97 slechts verleend indien de aanvrager ten genoegen van de bevoegde administratieve instantie aantoont dat aan de relevante bepalingen van artikel 66 van deze verordening is voldaan.”

9        Artikel 66, leden 2 en 8, van deze verordening bepaalt:

„2.      In gevangenschap geboren en gefokte vogels worden gemerkt overeenkomstig lid 8 of, wanneer ten genoegen van de bevoegde administratieve instantie is aangetoond dat deze methode wegens de lichamelijke of gedragskenmerken van het betrokken dier niet geschikt is, door middel van een fraudebestendige microchiptransponder met een uniek nummer, die voldoet aan de ISO-normen 11784:1996 (E) en 11785:1996 (E).

[...]

8.      In gevangenschap geboren en gefokte vogels alsook andere in een gecontroleerd milieu geboren vogels worden gemerkt met behulp van een individueel gemerkte naadloze, gesloten pootring.

Als naadloze, gesloten pootring geldt een ononderbroken ring of manchet, zonder enige naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid en waarvan het formaat zodanig is dat hij, nadat hij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet meer kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt, en die commercieel voor dat doel is vervaardigd.”

10      In artikel 68, lid 1, van verordening nr. 865/2006 is bepaald:

„De bevoegde instanties van de lidstaten erkennen de door de bevoegde instanties van de andere lidstaten goedgekeurde merkingsmethoden die aan artikel 66 voldoen.”

 Nationale regeling

 Koninklijk besluit van 9 september 1981

11      In artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 september 1981 betreffende de bescherming van vogels in het Vlaamse Gewest (Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1981, blz. 13879), zoals gewijzigd (hierna: „koninklijk besluit van 1981”), is bepaald:

„Dit besluit is van toepassing op alle vogels behorende tot één van de op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen in het wild voorkomende vogelsoorten. Daarin worden alle ondersoorten, rassen of variëteiten van deze vogelsoorten begrepen, ongeacht hun geografische herkomst en ongeacht of de vogels levend, dood of opgezet zijn.

Vallen echter niet onder de bepalingen van dit besluit:

[...]

3°      de in gevangenschap geboren en gekweekte vogels, genoemd in bijlage I, geringd met een gesloten voetring, volgens de voorwaarden bepaald in artikel 7 ter;

[...]”

12      Artikel 3, lid 1, van dit koninklijk besluit luidt:

„Het is te allen tijde en om het even waar verboden de vogels, bedoeld in artikel 1, gemakkelijk herkenbare delen van deze vogels of uit deze vogels verkregen producten, evenals hun eieren, te bemachtigen, te doden of te verdelgen, te vervoeren, door te voeren en, zelfs tijdelijk, in of uit te voeren behoudens de in dit besluit vermelde afwijkingen.”

13      Artikel 5 van dit koninklijk besluit bepaalt:

„Het is te allen tijde en om het even waar verboden de vogels bedoeld in artikel 1, gemakkelijk herkenbare delen van deze vogels of uit deze vogels verkregen producten, evenals hun eieren, onder zich te hebben, te verkoop voorhanden te hebben, te kopen, te verkopen, te koop te stellen of te vragen en te leveren behoudens de hierna vermelde afwijkingen.”

14      Artikel 7 bis van het koninklijk besluit van 1981 luidt:

„De vogels die niet behoren tot soorten, vermeld in bijlage I van dit besluit, mogen in gevangenschap worden gehouden en gekweekt op voorwaarde dat de vogels geringd zijn met een gesloten voetring, aanvaard door de minister en afgeleverd door een vereniging die op grond van artikel 11 van dit besluit door de minister is erkend en voor zover de kweker in het bezit is van een legaal verkregen ouderpaar dat als dusdanig is opgenomen in de databank bedoeld in dit artikel en voor zover de afstamming kan bewezen worden van het ouderpaar dat legaal in gevangenschap aanwezig is op het ogenblik van de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit van 18 december 1998.

Deze ring moet aangepast zijn aan de afmeting van de poot en dient daaraan derwijze te worden bevestigd dat hij niet kan worden weggenomen zonder beschadiging of verandering. Bij het bevestigen van de ring mag het pootgewricht niet worden gewond.

De aldus geringde vogels mogen door de vogelhouders gans het jaar worden tentoongesteld en vervoerd. Het vervoeren en verhandelen van eieren van die vogels is verboden.

De levende vogels dienen ingeschreven te worden in een inventaris die voldoet aan de vormen door de minister bepaald.

De vogelhandelaars mogen deze vogels niet onder zich hebben in hun winkels, op hun erven, in hun magazijnen of aanpalende woonhuizen.

Voor elke vogel vermeld op deze inventaris wordt [door] de houder van de vogel een individuele steekkaart ingevuld, waarvan de vorm en de wijze van afgifte door de minister worden bepaald.

De vogelhouders en vogelhandelaars zijn verplicht het toezicht van de overheidspersonen, vermeld in artikel 24 van de jachtwet van 28 februari 1882 te aanvaarden, alsook alle maatregelen te nemen voor het vergemakkelijken van dat toezicht. Dit kan het vangen van de vogels in de volière ten behoeve van de controle inhouden.

De verenigingen die op grond van artikel 11 van dit besluit door de minister zijn erkend, houden de inventarissen van hun leden bij in een databank, opgebouwd volgens criteria bepaald door de minister.

Personen die met deze vogels kweken moeten zich vooraf laten registreren onder de voorwaarden bepaald door de minister. Enkel deze personen kunnen deze vogels verhandelen en dit na het functioneren van de databank.”

15      Artikel 7 ter van dit koninklijk besluit bepaalt:

„De in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die behoren tot de soorten als bedoeld in bijlage I van dit besluit, moeten geringd zijn met een gesloten voetring, aanvaard door de minister en afgeleverd door een vereniging die krachtens artikel 11 van dit besluit door de minister is erkend.

Die ring moet aangepast zijn aan de afmeting van de poot en dient zo te worden bevestigd dat hij niet kan worden weggenomen zonder beschadiging of verandering.

Bij het bevestigen van de ring mag het pootgewricht niet worden gewond.

De verenigingen die krachtens artikel 11 van dit besluit door de minister zijn erkend, melden aan het provinciaal diensthoofd van de afdeling Natuur aan welke personen zij voetringen hebben uitgereikt, met vermelding van het aantal. De melding geschiedt volgens de voorwaarden, bepaald door de minister.

[...]”

16      Artikel 11 van dit koninklijk besluit luidt:

„De Minister kan groeperingen van vogelliefhebbers of vinkeniers erkennen. Om in aanmerking te komen voor erkenning moeten deze groeperingen voldoen aan volgende voorwaarden:

–        [...]

–        sinds drie jaar onafhankelijk actief zijn in ten minste twee Vlaamse provincies.

[...]”

 Ministerieel besluit van 14 september 1981

17      In artikel 2 van het ministerieel besluit van 14 september 1981 waarbij het houden van vogels en een tijdelijke bevoorrading in vogels wordt toegestaan in toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 9 september 1981 betreffende de bescherming van vogels in het Vlaamse Gewest (Belgisch Staatsblad van 13 november 1981, blz. 14325), zoals gewijzigd (hierna: „ministerieel besluit van 1981”), is bepaald:

„[...]

Worden voorzien van een gesloten voetring: de vogels van bijlage I [bij het koninklijk besluit van 1981] en de vogels, bedoeld in artikel 7 bis van hetzelfde koninklijk besluit die in gevangenschap worden geboren.

De ringen moeten voldoen aan de in bijlage 4 bij dit besluit vermelde vormen.

[...]

De gesloten voetringen, waarvan de diameter aangepast is aan de vogelsoort, worden afgeleverd aan de vogelhouders door erkende groeperingen van vogelliefhebbers en vinkeniers. Deze ringen moeten ten laatste tien dagen na de geboorte van de vogel aan de poot van de vogel worden bevestigd.”

18      Tot de in bijlage 4 bij het ministerieel besluit van 1981 bedoelde voorschriften behoort, zoals het Koninkrijk België heeft opgemerkt, de verplichting om de ringen te anodiseren.

 Koninklijk besluit van 26 oktober 2001

19      In artikel 1 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2001 houdende de maatregelen inzake de invoer, de uitvoer en de doorvoer van bepaalde wilde, niet-inheemse vogelsoorten (Belgisch Staatsblad van 6 december 2001, blz. 41999; hierna: „koninklijk besluit van 2001”), is bepaald:

„Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.      Invoer: het invoeren op het Belgisch grondgebied van specimens afkomstig uit lidstaten of derde landen, hierbij inbegrepen de specimens in doorvoer en de specimens die overgeladen worden;

2.      Uitvoer: het verzenden vanaf Belgisch grondgebied van specimens naar een lidstaat of een derde land;

[...]

5.      Niet inheemse soorten: alle soorten of ondersoorten van vogels die op natuurlijke wijze in het wild leven op het Europese grondgebied van de lidstaten, hoewel ze niet natuurlijk in het wild leven op het Belgisch grondgebied, evenals de vogelondersoorten die slechts buiten het Europese grondgebied van de lidstaten natuurlijk in het wild leven, terwijl de soort waartoe die ondersoorten behoren, of een andere ondersoort van dezelfde vogelsoort, in het wild leeft op het Europese grondgebied;

Voor de toepassing van dit besluit wordt niet als niet-inheemse soort beschouwd, een vogelsoort die, enerzijds, niet voorkomt op het Belgische grondgebied, maar die leeft in een andere lidstaat waar de jacht op die soort zowel volgens richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand [PB L 103, blz. 1] als volgens de wetgeving van die andere lidstaat is toegestaan, en anderzijds, geen trekvogel is noch een bedreigde soort, in [de] zin van die richtlijn.

[...]”

20      Artikel 3 van dit koninklijk besluit luidt:

„1.      De invoer, uitvoer en de doorvoer van specimens van niet-inheemse soorten zijn verboden. Eveneens verboden zijn het bezit, de verkoop, het te koop aanbieden en het transport voor de ver‑ of aankoop ervan wanneer dergelijke handelingen specimens betreffen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een invoer, een uitvoer of een doorvoer.

2.      De beschikkingen van § 1 zijn niet van toepassing op specimens die in gevangenschap gekweekt zijn. Niettemin moeten de levende of dode vogels die in gevangenschap zijn geboren en gefokt, geïdentificeerd worden via een individuele ring die uit een cilindrisch gesloten ring bestaat die, nadat deze tijdens de eerste levensdagen van de vogel is geplaatst, niet van de poot van de vogel die volwassen is geworden kan worden gehaald. Wanneer is aangetoond dat deze identificatiemethode wegens de lichamelijke of gedragskenmerken van de betrokken soort niet kan worden toegepast of voor vogels die in het buitenland gekweekt werden, kan een andere identificatiemethode erkend door de Minister of zijn afgevaardigde, gebruikt worden.”

 Precontentieuze procedure

21      Op 18 oktober 2005 heeft de Commissie het Koninkrijk België krachtens artikel 226 EG een aanmaningsbrief gezonden waarin zij deze lidstaat verzocht, binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van die brief zijn opmerkingen in te dienen over de bezwaren die zij tegen bepaalde aspecten van de Belgische regeling inzake het houden en de verhandeling van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels (hierna: „litigieuze regeling”) had.

22      De Belgische autoriteiten hebben eerst geantwoord bij brief van 22 december 2005, waaruit blijkt dat het Waalse Gewest volgens de Waalse minister van Landbouw niet bevoegd is ter zake, vervolgens bij brief van 23 december 2005, waarbij zij om verlenging van de antwoordtermijn hebben verzocht – hetgeen de Commissie niet heeft toegestaan omdat het verzoek te laat was ingediend – en tot slot bij brief van 27 maart 2006, waarin die autoriteiten hun standpunt over de door de Commissie geformuleerde verwijten hebben bepaald.

23      Van oordeel dat deze laatste brief geen overtuigend antwoord bood op de bezwaren die zij in de aanmaningsbrief had geformuleerd, heeft de Commissie het Koninkrijk België op 18 oktober 2006 een met redenen omkleed advies gezonden, waarin zij de in de onderhavige procedure aan de orde zijnde bezwaren vermeldde en die lidstaat verzocht om binnen twee maanden na ontvangst van dit advies zijn opmerkingen kenbaar te maken.

24      De Belgische autoriteiten hebben op dit met redenen omkleed advies geantwoord bij brieven van 16 januari, 1 februari en 14 juni 2007. Zij betoogden daarin in wezen dat de litigieuze regeling de erkenning van in andere lidstaten erkende ringen niet steeds uitsloot. Bovendien konden op basis van de relevante gemeenschapsregeling strengere nationale maatregelen worden toegepast dan die welke uit deze regeling voortvloeiden. Zelfs indien artikel 28 EG van toepassing was, vonden de door deze regeling ingevoerde beperkingen en verboden hoe dan ook hun rechtvaardiging in de bescherming van het leven van dieren en waren zij evenredig met dit doel. In bedoelde brief van 14 juni 2007 uitte het Koninkrijk België de bedoeling om, in het bijzonder wat het Vlaamse Gewest betreft, rekening te houden met de door de Commissie geformuleerde bezwaren en daartoe de nodige wijzigingen aan te brengen aan de betrokken regeling.

25      Van oordeel dat de door het Koninkrijk België verstrekte antwoorden niet volstonden en aangezien deze lidstaat geen andere informatie had meegedeeld, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

 Beroep

 Opmerkingen vooraf

26      Het koninklijk besluit van 1981 bevat bepalingen inzake de bescherming, in het Vlaamse Gewest, van vogels die in het wild leven op het grondgebied van de Europese Gemeenschap (hierna: „Europese inheemse vogels”). Dit koninklijk besluit is van toepassing op in het wild levende vogels en op vogels die in gevangenschap zijn geboren en gekweekt.

27      De artikelen 3 en 5 van het koninklijk besluit van 1981 verbieden respectievelijk de in‑ en uitvoer, het houden en de aan‑ en verkoop van de in artikel 1 van dit besluit bedoelde Europese inheemse vogels.

28      Met betrekking tot de in gevangenschap geboren en gekweekte specimens van soorten die in bijlage I bij het koninklijk besluit van 1981 zijn vermeld, bepaalt artikel 1, lid 2, 3°, van dit besluit dat deze specimens niet onder dit besluit vallen, en dus niet aan de verboden van de artikelen 3 en 5 daarvan zijn onderworpen, wanneer zij met een gesloten ring zijn geringd overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 ter van dit besluit. Deze laatste bepaling schrijft met name voor dat de ring zo dient te worden bevestigd dat hij niet kan worden weggenomen zonder beschadiging of verandering, dat hij moet zijn aanvaard door de bevoegde minister en dat hij moet zijn afgeleverd door een erkende vereniging. Artikel 11 van dit koninklijk besluit bepaalt dat alleen groeperingen kunnen worden erkend die sinds drie jaar actief zijn in ten minste twee Vlaamse provincies.

29      Met betrekking tot de in gevangenschap geboren en gekweekte specimens van soorten die niet in bijlage I bij het koninklijk besluit van 1981 zijn vermeld, bepaalt artikel 7 bis, leden 1 en 2, daarvan dat deze specimens in gevangenschap mogen worden gehouden en gekweekt op voorwaarde met name dat zij geringd zijn met een gesloten ring die door de bevoegde minister is aanvaard, aldus is bevestigd dat hij niet kan worden weggenomen zonder beschadiging of verandering, en is afgeleverd door een erkende vereniging die aan de voorschriften van artikel 11 van dit besluit voldoet. Bovendien bepaalt artikel 7 bis, lid 5, van dit koninklijk besluit dat de afwijking met betrekking tot het houden van vogels die niet in bijlage I zijn vermeld, niet geldt voor vogelhandelaars, die deze vogels niet onder zich mogen hebben in hun winkels, op hun erven, in hun magazijnen of aanpalende woonhuizen.

30      Het Koninkrijk België merkt op dat de ringen krachtens bijlage 4, deel A, bij het koninklijk besluit van 1981 geanodiseerd moeten zijn, terwijl de voorwaarde inzake het afleveren van ringen door erkende verenigingen niet geldt voor ringen van vogels die van buiten het Vlaamse Gewest afkomstig zijn.

31      Artikel 3, lid 1, van het koninklijk besluit van 2001 verbiedt de invoer, de uitvoer en de doorvoer alsmede het houden en de met invoer, uitvoer en doorvoer verbonden verkoop van specimens van Europese inheemse vogels die niet inheems zijn op het Belgische grondgebied. Artikel 3, lid 2, voorziet in een afwijking op dit verbod voor specimens die in gevangenschap gekweekt zijn, op voorwaarde dat zij een ring dragen die uit een cilindrisch gesloten ring bestaat. Wanneer is aangetoond dat deze identificatiemethode wegens de lichamelijke of gedragskenmerken van de betrokken soort niet kan worden toegepast of voor vogels die in het buitenland gekweekt werden, erkent de bevoegde minister andere gelijkwaardige identificatiemethoden die dezelfde waarborg bieden als de gesloten ring.

32      Waar het koninklijk besluit van 2001 dus betrekking heeft op de intracommunautaire handel in Europese inheemse vogels die niet inheems zijn op het Belgische grondgebied, betreft het koninklijk besluit van 1981 onder meer de intracommunautaire handel in deze vogels die inheems zijn op het Belgische grondgebied, alsmede de handel in en het houden en de verkoop op dit grondgebied van alle Europese inheemse vogels.

33      Met haar beroep verwijt de Commissie het Koninkrijk België dat het de litigieuze regeling handhaaft voor zover deze voor de invoer, het houden en de verkoop van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht, beperkende voorwaarden stelt volgens welke de betrokken ondernemers de merking van vogels zoals deze in die staten is erkend, moeten wijzigen opdat deze aan de vereisten van bedoelde regeling voldoet, en vogelhandelaars zonder enige afwijkingsmogelijkheid verbiedt om bepaalde specimens van vogels onder zich te hebben, zelfs wanneer deze zijn geringd met een gesloten ring die aan de vereisten van deze regeling voldoet.

 Eerste bezwaar

 Argumenten van partijen

–       Toepasselijkheid van artikel 28 EG

34      De Commissie betoogt dat de weigering van het Koninkrijk België om, wat specimens van in bijlage A bij verordening nr. 338/97 vermelde soorten betreft, de CITES-certificaten te erkennen die in andere lidstaten zijn afgegeven voor in gevangenschap geboren en gekweekte specimens die uit deze laatste staten afkomstig zijn, moet worden getoetst aan artikel 28 EG. Een dergelijke weigering is een strengere maatregel, in de zin van artikel 176 EG, dan de maatregelen bedoeld in de verordeningen nrs. 338/97 en 865/2006.

35      Hetzelfde geldt voor het verbod om specimens van de in bijlage B bij verordening nr. 338/97 genoemde soorten voor commerciële doeleinden te gebruiken, aangezien dit, wanneer het toepassing vindt op specimens die afkomstig zijn uit andere lidstaten, de handel tussen de lidstaten in de zin van artikel 28 EG belemmert (arrest van 23 oktober 2001, Tridon, C‑510/99, Jurispr. blz. I‑7777, punt 49). De verboden en modaliteiten voor afwijking die respectievelijk in artikel 8, leden 1 en 3, van verordening nr. 338/97 zijn neergelegd, zijn niet alleen van toepassing op specimens van soorten die in bijlage A bij deze verordening zijn genoemd, maar ook op die welke in bijlage B daarbij zijn vermeld. Bovendien kunnen de lidstaten krachtens artikel 8, lid 2, het houden van specimens van in bijlage B opgenomen soorten verbieden.

36      Aangezien artikel 8, lid 1, van verordening nr. 338/97 niet van toepassing is op soorten die in de bijlagen C en D daarbij zijn genoemd, en evenmin op specimens van soorten die niet in de bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen, moet volgens de Commissie ook worden nagegaan of de verbodsmaatregelen betreffende die soorten verenigbaar zijn met artikel 28 EG.

37      Het Koninkrijk België betoogt primair dat de litigieuze regeling de verordeningen nrs. 338/97 en 865/2006 correct uitvoert. Op basis van artikel 11 van verordening nr. 338/97 heeft het Vlaamse Gewest strengere maatregelen vastgesteld dan die welke uit deze verordening voortvloeien, namelijk, in feite, de niet-erkenning van de CITES-certificaten voor de verwezenlijking van de door deze verordening nagestreefde doelstellingen indien de betrokken ring niet geanodiseerd is.

38      Het vereiste dat de gesloten ringen moeten worden geanodiseerd, strookt met dat van artikel 66, lid 8, van verordening nr. 865/2006. Dezelfde redenering gaat op voor Europese inheemse vogels die niet op Belgisch grondgebied voorkomen, die onder het koninklijk besluit van 2001 vallen. De verschillende ringen die in talrijke lidstaten voor de merking van vogels worden gebruikt, zoals ringen in metaal, in aluminium of in roestvrij staal, worden waarschijnlijk erkend en de overige identificatiemethoden, zoals kettingen en vleugelplaatjes, worden ook erkend wanneer zij dezelfde bescherming bieden als merking aan de hand van een ring.

39      Volgens het Koninkrijk België moet verordening nr. 338/97 aldus worden opgevat dat zij de wederzijdse erkenning en de voorwaarden daartoe van de relevante vergunningen en certificaten volledig harmoniseert. Artikel 11 van deze verordening bevat een vrijwaringsclausule die de lidstaten duidelijk een ruime beoordelingsmarge laat buiten het referentiekader van de artikelen 28 EG tot en met 30 EG. In dat geval moet de niet-erkenning van de CITES-certificaten voor de in de bijlagen A en B bij deze verordening vermelde vogels, niet langer worden getoetst aan de bepalingen van het EG-Verdrag (zie naar analogie arresten van 13 december 2001, DaimlerChrysler, C‑324/99, Jurispr. blz. I‑9897, en 23 januari 2003, Commissie/Oostenrijk, C‑221/00, Jurispr. blz. I‑1007). Hoe dan ook volgt uit artikel 11, lid 1, van deze verordening dat niet kan worden geconcludeerd tot een absolute wederzijdse erkenning van deze certificaten, die uit hoofde van deze verordening zijn afgeleverd, omdat anders deze bepaling elke nuttige werking wordt ontnomen.

40      Subsidiair voert het Koninkrijk België aan dat de uitlegging van hoofdstuk XVI van verordening nr. 865/2006, waartoe artikel 66 behoort, geen afbreuk mag doen aan de nuttige werking van hoofdstuk XV van deze verordening, waartoe artikel 59 behoort. Volgens deze lidstaat heeft het begrip „bevoegde administratieve instantie” in de zin van artikel 59, lid 2, ook betrekking op die instantie in de lidstaat van invoer. De beschermingsdoelstelling van de verordeningen nrs. 338/97 en 865/2006 wordt slechts bereikt indien het parcours van de specimens van A tot Z in overweging wordt genomen en indien de bevoegde autoriteit in het land van invoer ook zijn zeg heeft (zie in die zin arresten van 29 november 1990, Commissie/Frankrijk, C‑182/89, Jurispr. blz. I‑4337, en 16 december 2004, EU-Wood-Trading, C‑277/02, Jurispr. blz. I‑11957).

41      Het Koninkrijk België betoogt kortom dat de litigieuze regeling verenigbaar is met het afgeleide gemeenschapsrecht, dat het aan de orde zijnde gebied volledig heeft geharmoniseerd, zodat zij niet aan artikel 28 EG hoeft te worden getoetst.

–       Bestaan van belemmeringen van het communautaire handelsverkeer

42      De Commissie wijst erop dat de litigieuze regeling een principieel verbod bevat op de invoer, het houden en de verkoop van Europese inheemse vogels die in gevangenschap zijn gekweekt en in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht. Een dergelijk verbod belemmert de intracommunautaire handel in die vogels in de zin van artikel 28 EG (zie met name arrest van 5 februari 1981, Koninklijke Kaasfabriek Eyssen, 53/80, Jurispr. blz. 409, en arrest Tridon, reeds aangehaald). Bovendien schenden de voorwaarden voor het verkrijgen van een afwijking op dat verbod, zoals die welke in de artikelen 7 bis en 7 ter van het koninklijk besluit van 1981 en in artikel 3, lid 2, van het koninklijk besluit van 2001 zijn neergelegd, artikel 28 EG.

43      Volgens het Koninkrijk België kunnen, zoals in punt 38 van het onderhavige arrest is aangegeven, ringen en merkingsmethoden die in andere lidstaten worden gebruikt, voldoen aan de vereisten van de litigieuze regeling. Dit is te meer het geval omdat het ministerieel besluit van 1981, in het bijzonder artikel 2, gelezen in samenhang met bijlage 4, deel A, punt 6, vrijstelling verleent van het vereiste dat de merking van vogelspecimens moet gebeuren door verenigingen die in Vlaanderen actief zijn, ook al had dit besluit die vrijstelling duidelijker kunnen formuleren.

44      Het Koninkrijk België betoogt dat indien, anders dan het van mening is, de in de litigieuze regeling bepaalde maatregelen moeten worden aangemerkt als verboden maatregelen van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in de zin van artikel 28 EG, dergelijke maatregelen hoe dan ook gerechtvaardigd zijn uit hoofde van artikel 30 EG.

–       Mogelijke rechtvaardigingen van de litigieuze maatregelen

45      Het Koninkrijk België betoogt dat de litigieuze regeling niet ertoe strekt het handelsverkeer tussen de lidstaten te regelen, maar enkel beoogt een doeltreffende bescherming van de beschermde soorten in het wild levende vogels te verzekeren aan de hand van een uitzondering op het vrije houden van de betrokken vogels en van de verplichting om deze vogels van gesloten ringen te voorzien. Dit belang strookt met de door de verordeningen nrs. 338/97 en 865/2006 nagestreefde doelstelling van milieubescherming, die in de rechtspraak van het Hof is erkend.

46      In Vlaanderen bestaat een groep houders van vogels die illegaal gevangen genomen zijn, maar als in gevangenschap gekweekte vogels worden vertoond. De litigieuze regeling heeft tot doel het leven en de gezondheid van dieren te beschermen, daaronder begrepen met het oog op het behoud van de biodiversiteit (zie, over dit laatste punt, arrest van 3 december 1998, Bluhme, C‑67/97, Jurispr. blz. I‑8033, punt 33).

47      Dat een lidstaat minder strenge voorschriften oplegt dan die welke in een andere lidstaat gelden, betekent op zich niet dat de strengere regels disproportioneel zijn.

48      Het vereiste dat de gesloten ringen in het Vlaamse Gewest moeten worden geanodiseerd, is noodzakelijk, gelet op de fraudemogelijkheden die inherent zijn aan de andere merkingsmethoden, aan de hand waarvan illegaal in de natuur gevangen genomen vogels kunnen worden vertoond als in gevangenschap gekweekte vogels. De duidelijk grotere mogelijkheid om te knoeien met ringen die niet geanodiseerd zijn, zet immers meer aan tot het illegale ringen van vogels die in de natuur geboren zijn, die uit het nest worden geroofd of illegaal gevangen worden genomen op iets oudere leeftijd en die van een gesloten ring worden voorzien. In beide gevallen kan die ring niet meer worden aangebracht, zonder dat ermee wordt geknoeid, over het pootgewricht van de vogel en zonder de poot te kwetsen. Bovendien verdienen geanodiseerde ringen in aluminium voor het welzijn van de vogels de voorkeur boven ringen in plastic, zoals uit de bij het verweerschrift gevoegde wetenschappelijke studies blijkt. Tot slot strookt dit vereiste volkomen met artikel 66, lid 8, van verordening nr. 865/2006, dat het heeft over een „ring [...] waarmee op geen enkele wijze is geknoeid”.

49      Wat de omstandigheid betreft dat het koninklijk besluit van 1981, de merking van in gevangenschap geboren vogels met een microchip de facto niet erkent, rechtvaardigen volgens het Koninkrijk België dezelfde redenen het vereiste om gesloten ringen te anodiseren. Waar een geanodiseerde gesloten ring slechts fraude mogelijk maakt die erin bestaat eieren of vogeljongen uit de natuur te roven, kan het gebruik van een microchip tot meer fraude aanleiding geven. Een microchip kan overigens gemakkelijk in het lichaam van een volwassen vogel worden ingebracht. Het bestaan van grootschalige fraude, waarbij in de natuur gevangen genomen vogels worden vertoond als vogels die in gevangenschap zijn gekweekt, rechtvaardigt dat die methode niet wordt erkend.

50      Voor zover de litigieuze regeling doelt op de bescherming van Europese inheemse vogelsoorten die niet inheems zijn op het Belgische grondgebied, is zij gerechtvaardigd door het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk milieu in Europa, ondertekend te Bern op 19 september 1979 en namens de Europese Economische Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 82/72/EEG van de Raad van 3 december 1981 (PB 1982, L 38, blz. 1), door richtlijn 79/409 en door het op 18 oktober 1950 te Parijs ondertekende internationale vogelbeschermingsverdrag. Gelet op de internationale roeping van de biodiversiteit en de vogelbescherming, verzetten noch het Verdrag noch het afgeleide gemeenschapsrecht zich ertegen dat de Belgische en de Vlaamse wetgeving op niet-inheemse vogelsoorten toepassing kunnen vinden (zie naar analogie arrest EU-Wood-Trading, reeds aangehaald).

51      Met betrekking tot de bescherming van het leven en de gezondheid van dieren, daaronder begrepen het „aspect van de biodiversiteit”, waarop het Koninkrijk België zich beroept, is de Commissie van mening dat deze lidstaat niet aantoont welke inheemse dierensoorten met bijzondere kenmerken worden beschermd door de bepalingen van de litigieuze regeling, die ook betrekking hebben op soorten die niet inheems zijn op het Belgische grondgebied.

52      De Commissie erkent dat de bescherming van het milieu, waarnaar ook het Koninkrijk België verwijst, van belang is en dat een rechtvaardiging uit hoofde van de bescherming van zeldzame soorten (zie, ter zake van de in bijlage B bij verordening nr. 338/97 genoemde soorten, arrest Tridon, reeds aangehaald, punt 50) in beginsel kan worden ingeroepen, maar zij benadrukt dat een dergelijke rechtvaardiging enkel mogelijk is voor bedreigde soorten (zie arrest van 23 mei 1990, Van den Burg, C‑169/89, Jurispr. blz. I‑2143, punten 14 en 15), hetgeen in casu niet het geval is.

53      De litigieuze regeling voldoet hoe dan ook niet aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en evenredigheid. De omstandigheid dat in andere lidstaten erkende methoden algemeen niet worden erkend, de verplichting om de ringen te anodiseren – die alle niet-metalen ringen, zoals ringen in plastic, uitsluit – en de weigering om de merking door microchips te erkennen, zijn disproportioneel, aangezien minder strenge maatregelen mogelijk zijn.

54      Met betrekking tot de toepassing van de vereisten van de litigieuze regeling inzake merking op Europese specimens die niet inheems zijn op het Belgische grondgebied, veronderstelt de rechtvaardiging uit hoofde van de bescherming van de biodiversiteit dat deze bescherming een populatie met bijzondere kenmerken betreft, ook al heeft de bescherming van vogelpopulaties een internationale draagwijdte.

 Beoordeling door het Hof

–       Toepasselijkheid van artikel 28 EG

55      Zoals uit de punten 27 en 31 van het onderhavige arrest blijkt, bevat de litigieuze regeling een principieel verbod op de invoer, de uitvoer, het houden, de aankoop en de verkoop van specimens van Europese inheemse vogels die in gevangenschap zijn geboren en gekweekt en in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht. Aan de in deze regeling vastgelegde uitzonderingen en afwijkingen op dit verbod is de voorwaarde gekoppeld van eerbiediging van nationale specificaties, met name inzake merking van de betrokken specimens, hetgeen impliceert dat het Koninkrijk België de in andere lidstaten aanvaarde merkingsmethoden en de krachtens verordening nr. 338/97 afgegeven CITES-certificaten niet automatisch erkent.

56      Voor zover de Belgische regeling van toepassing is op in gevangenschap geboren en gekweekte specimens die onder bijlage A bij verordening nr. 338/97 vallen, dient er meteen op te worden gewezen dat artikel 8, lid 1, van deze verordening een algemeen verbod bevat op het commerciële gebruik van specimens van soorten die in deze bijlage zijn genoemd (zie in die zin arrest Tridon, reeds aangehaald, punt 33, en arrest van 19 juni 2008, Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, C‑219/07, Jurispr. blz. I‑4475, punt 18), en dat de lidstaten op basis van artikel 8, lid 2, ook het houden van deze specimens kunnen verbieden.

57      Volgens artikel 8, lid 3, sub d, van verordening nr. 338/97 kunnen de lidstaten echter afwijken van het in artikel 8, lid 1, neergelegde verbod wanneer het gaat om in gevangenschap geboren en gekweekte specimens, mits door de administratieve instantie van de lidstaat waarin de specimens zich bevinden, daartoe per geval een CITES-certificaat wordt afgegeven.

58      Op basis van artikel 59, lid 5, van verordening nr. 865/2006 kan de afwijking van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 338/97 worden verleend voor in gevangenschap geboren en gekweekte vogels indien de aanvrager ten genoegen van de bevoegde administratieve instantie aantoont dat aan de bepalingen van artikel 66 van deze verordening is voldaan, namelijk onder meer of de vogels zijn gemerkt met behulp van een individueel gemerkte naadloze gesloten ring dan wel, wanneer ten genoegen van de bevoegde administratieve instantie is aangetoond dat deze merkingsmethode wegens de lichamelijke of gedragskenmerken van het dier niet geschikt is, of zij zijn gemerkt met behulp van een fraudebestendige microchiptransponder.

59      Artikel 68, lid 1, van verordening nr. 865/2006 bepaalt dat de bevoegde instanties van de lidstaten de door de instanties van andere lidstaten goedgekeurde merkingsmethoden erkennen die aan artikel 66 van deze verordening voldoen. Tot slot zijn overeenkomstig artikel 11, lid 1, van verordening nr. 338/97 de CITES-certificaten in de gehele Gemeenschap geldig, onverminderd strengere maatregelen die de lidstaten kunnen aannemen of handhaven.

60      Zoals de Commissie terecht benadrukt, moet in deze omstandigheden het feit dat het Koninkrijk België CITES-certificaten die zijn afgegeven met het oog op de verkrijging van een afwijking op het verbod van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 338/97, met betrekking tot de in gevangenschap geboren en gekweekte specimens die behoren tot soorten die in bijlage A bij die verordening zijn genoemd, niet erkent, worden aangemerkt als een strengere maatregel in de zin van artikel 176 EG dan de maatregelen die in de artikelen 11, lid 1, van verordening nr. 338/97 en 68, lid 1, van verordening nr. 865/2006 zijn vastgelegd.

61      Deze laatste bepalingen stellen immers geen extra voorwaarden zoals de goedkeuring van de merkingsmethode door de bevoegde minister en de afgifte van de ring door een erkende vereniging die in het betrokken gewest actief is. Zoals het Koninkrijk België overigens toegeeft, volgt de vrijstelling van het uitdrukkelijk in de artikelen 7 bis en 7 ter van het koninklijk besluit van 1981 neergelegde vereiste dat de ring moet worden afgegeven door een erkende vereniging die in Vlaanderen actief is, niet duidelijk uit de litigieuze regeling.

62      Artikel 176 EG bepaalt dat de beschermende maatregelen die, zoals verordening nr. 338/97, worden vastgesteld uit hoofde van artikel 175 EG, niet beletten dat een lidstaat verdergaande beschermende maatregelen handhaaft en treft, die verenigbaar moeten zijn met het Verdrag (zie met name arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 15).

63      Bijgevolg moet de weigering van het Koninkrijk België om door andere lidstaten afgegeven CITES-certificaten te erkennen, voor zover de betrokken vogels onder bijlage A bij verordening nr. 338/97 vallen, worden getoetst aan artikel 28 EG.

64      Verordening nr. 338/97 bevat geen algemeen verbod op de invoer en de verhandeling van andere soorten dan die welke in bijlage A daarbij zijn bedoeld (arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 18).

65      Wat meer bepaald specimens van in bijlage B bij verordening nr. 338/97 genoemde soorten betreft, is het commerciële gebruik van deze soorten toegestaan indien aan de in artikel 8, lid 5, van deze verordening gestelde voorwaarden is voldaan (arrest Tridon, reeds aangehaald, punt 44), en de in artikel 8, lid 3, neergelegde modaliteiten voor afwijking zijn ook van toepassing. De lidstaten kunnen het houden van deze soorten verbieden krachtens artikel 8, lid 2.

66      In deze omstandigheden moet de toepassing van de litigieuze regeling, voor zover zij een verbod op de invoer, het houden en de verhandeling van deze vogelsoorten en de niet-erkenning van door andere lidstaten afgegeven CITES-certificaten voor deze soorten bevat, ook als een strengere maatregel in de zin van artikel 176 EG worden aangemerkt (zie in die zin met name arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 19).

67      Dit is ook het geval voor specimens van soorten die in de bijlagen C en D bij verordening nr. 338/97 zijn genoemd, aangezien deze laatste geen specifieke bepaling bevat op grond waarvan commercieel gebruik van deze specimens verboden is. Dezelfde conclusie geldt a fortiori voor specimens van soorten die niet onder die verordening vallen, aangezien op communautair niveau geen harmonisatiemaatregelen zijn genomen die commercieel gebruik van deze specimens verbieden (zie in die zin arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 19).

68      Bijgevolg moet de litigieuze regeling, voor zover zij van toepassing is op specimens van soorten die niet in bijlage A bij verordening nr. 338/97 zijn vermeld, ook worden getoetst aan artikel 28 EG (zie in die zin arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 20).

69      Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, kan aan de conclusie dat de litigieuze regeling onder artikel 28 EG valt, niet worden afgedaan door het betoog van het Koninkrijk België volgens hetwelk deze regeling een correcte uitvoering is van de verordeningen nrs. 338/97 en 865/2006, die het bedoelde gebied volledig harmoniseren.

70      Om te beginnen heeft verordening nr. 338/97 het gebied waarop zij betrekking heeft niet volledig geharmoniseerd, zoals uit bovenstaande uiteenzettingen blijkt. Weliswaar kunnen de lidstaten strengere maatregelen nemen of handhaven, maar deze moeten verenigbaar zijn met artikel 28 EG (zie met name reeds aangehaalde arresten Tridon, punten 45 en 46, en Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, punten 14 en 15).

71      Geen andere conclusie kan worden getrokken uit de reeds aangehaalde arresten DaimlerChrysler en Commissie/Oostenrijk, die betrekking hadden op andere verordeningen dan die welke in het onderhavige geding aan de orde is. Het eerste arrest betrof verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PB L 30, blz. 1), en het tweede had betrekking op richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB 1979, L 33, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 (PB L 43, blz. 21). Overigens heeft het Hof in deze arresten juist geoordeeld, in tegenstelling tot hetgeen in casu het geval is, dat de toepasselijke communautaire regeling, namelijk verordening nr. 259/93 (arrest DaimlerChrysler, reeds aangehaald, punten 42 en 43) en richtlijn 79/112 (arrest Commissie/Oostenrijk, reeds aangehaald, punt 42), de betrokken gebieden had geharmoniseerd.

72      Bovendien kan, anders dan het Koninkrijk België stelt, de omstandigheid dat de Belgische autoriteiten de CITES-certificaten en de controles van de bevoegde instanties van andere lidstaten, algemeen en stelselmatig niet erkennen, geen grondslag vinden in verordening nr. 865/2006.

73      In de eerste plaats volgen de door de litigieuze regeling gestelde vereisten inzake merkingsmethoden geenszins uit artikel 66, lid 8, van verordening nr. 865/2006. Naast de omstandigheid dat deze bepaling hoe dan ook slechts geldt voor vogelsoorten die in bijlage A bij verordening nr. 338/97 zijn genoemd en, in voorkomend geval, voor die welke in bijlage B daarbij zijn vermeld, volstaat het immers vast te stellen dat zij niet verlangt dat de ringen voor die soorten worden geanodiseerd, en zij geen invloed heeft op de toepasselijkheid van artikel 66, lid 1, dat de merking van vogels door middel van microchips niet verbiedt.

74      In de tweede plaats moet artikel 59, lid 5, van verordening nr. 865/2006, volgens hetwelk de afwijking voor de in artikel 8, lid 3, sub d, van verordening nr. 338/97 bedoelde specimens slechts wordt verleend indien de aanvrager ten genoegen van de „bevoegde administratieve instantie” aantoont dat de betrokken specimens in gevangenschap zijn geboren en gefokt of kunstmatig zijn gekweekt overeenkomstig de artikelen 54 tot en met 56 van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat het enkel doelt op de administratieve instantie van de lidstaat van herkomst en niet ook op de administratieve instantie van de lidstaat van bestemming, zoals het Koninkrijk België betoogt.

75      Naast het feit dat de betrokken bepalingen kennelijk betrekking hebben op een situatie van eerste erkenning, zou de uitlegging die het Koninkrijk België verdedigt, immers elke nuttige werking ontnemen aan het beginsel van wederzijdse erkenning dat in artikel 68 van verordening nr. 865/2006 is neergelegd.

76      De door deze lidstaat verdedigde uitlegging wordt evenmin bevestigd door de reeds aangehaalde arresten EU-Wood-Trading en Commissie/Frankrijk, die andere juridische en feitelijke situaties betroffen dan de onderhavige procedure.

77      In dit verband volstaat het op te merken dat de zaak die tot het reeds aangehaalde arrest EU-Wood-Trading (zie met name punt 16 daarvan) aanleiding heeft gegeven, betrekking had op de uitlegging van een bepaling van verordening nr. 259/93, inzake de overbrenging van afvalstoffen, die uitdrukkelijk voorzag in het optreden van de „bevoegde autoriteiten van verzending en bestemming”. Bovendien had de zaak die tot het reeds aangehaalde arrest Commissie/Frankrijk aanleiding heeft gegeven, geen betrekking op een situatie van intracommunautaire doorvoer, zoals in casu, maar op de invoer in de Gemeenschap van specimens uit een derde staat, die in die tijd viel onder verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad van 3 december 1982 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier‑ en plantensoorten (PB L 384, blz. 1), die de invoer van de bedoelde soorten onderworp aan de voorlegging van een invoervergunning, die in die tijd werd afgegeven overeenkomstig artikel 10, lid 1, sub b, van deze verordening en thans door een administratieve instantie van de lidstaat van bestemming onder de voorwaarden van artikel 4 van verordening nr. 338/97.

78      Het betoog van het Koninkrijk België dat de litigieuze regeling verenigbaar is met de verordeningen nrs. 38/97 en 865/2006, kan hoe dan ook niet worden aanvaard voor vogelsoorten die in de bijlagen C en D bij verordening nr. 338/97 zijn opgenomen en voor vogelsoorten die niet in de bijlagen bij deze verordening zijn vermeld. De nationale bepalingen inzake het houden en de verhandeling van deze soorten moeten in overeenstemming zijn met de artikelen 28 EG tot en met 30 EG.

79      Gelet op al het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de litigieuze regeling moet worden getoetst aan artikel 28 EG voor de in gevangenschap geboren en gekweekte specimens die zowel behoren tot de in de verschillende bijlagen bij verordening nr. 338/97 genoemde soorten als tot die welke in geen van deze bijlagen zijn vermeld.

–       Bestaan van belemmeringen van het communautaire handelsverkeer

80      Volgens vaste rechtspraak moet iedere handelsregeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, worden beschouwd als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen in de zin van artikel 28 EG (zie met name arrest van 10 februari 2009, Commissie/Italië, C‑110/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 33).

81      Artikel 28 EG geeft uitdrukking aan de verplichting tot eerbiediging van de beginselen van non-discriminatie en van wederzijdse erkenning van producten die in andere lidstaten rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, alsook aan de verplichting om de communautaire producten vrije toegang tot de nationale markten te verzekeren (arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 34).

82      Als maatregelen van gelijke werking zijn aldus aan te merken belemmeringen van het vrije goederenverkeer die, bij ontbreken van harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen, voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere lidstaten, waarin deze goederen rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen, ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle producten van toepassing zijn (zie met name arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 35 en aangehaalde rechtspraak).

83      Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, zijn de uit de litigieuze regeling voortvloeiende beperkingen van de invoer, de verkoop en het houden van in gevangenschap geboren en gekweekte specimens, maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen in de zin van artikel 28 EG.

84      Voor zover deze regeling in het Vlaamse Gewest en in andere delen van het Belgische grondgebied van toepassing is op in gevangenschap geboren en gekweekte specimens die uit andere lidstaten afkomstig zijn en behoren tot soorten die niet in bijlage A bij verordening nr. 338/97 zijn vermeld, belemmert zij, in strijd met artikel 28 EG, het intracommunautaire handelsverkeer, aangezien zij een principieel verbod op de invoer, het houden en de verkoop van die specimens bevat, ook indien deze in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht (zie in die zin met name reeds aangehaalde arresten Tridon, punt 49, en Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, punten 20 en 21).

85      Met betrekking tot meer bepaald de voorwaarden voor het verkrijgen van een afwijking op het principiële verbod om in gevangenschap geboren en gekweekte specimens in te voeren, te houden en te verkopen, welke respectievelijk in de artikelen 7 bis en 7 ter van het koninklijk besluit van 1981 en in artikel 3, lid 2, van het koninklijk besluit van 2001 zijn vermeld, deze vormen een belemmering van het handelsverkeer tussen de lidstaten, aangezien zij er op neerkomen dat vogelhandelaars verplicht zijn om de vertoning van de specimens zoals deze in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht, te wijzigen. Wanneer deze vogels niet volgens een door de litigieuze regeling erkende methode zijn gemerkt, moeten zij, in strijd met het beginsel van wederzijdse erkenning, opnieuw worden gemerkt om aan de vereisten van deze regeling te voldoen (zie in die zin met name arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 35).

86      Zoals reeds is opgemerkt, vereist het koninklijk besluit van 1981 immers dat de ring bepaalde kenmerken vertoont, dat hij door de bevoegde minister is goedgekeurd en dat hij wordt afgeleverd door een erkende vereniging die in Vlaanderen actief is, zodat de ringen die in andere lidstaten zijn erkend, niet zonder meer in het Vlaamse Gewest worden erkend, maar ook aan de vereisten van de litigieuze regeling moeten voldoen.

87      Bovendien vereist het koninklijk besluit van 2001, dat van toepassing is op Europese inheemse vogels die niet inheems zijn op het Belgische grondgebied, merking door middel van een gesloten ring of door een andere door de bevoegde minister goedgekeurde methode. De voorwaarde dat de in de andere lidstaten erkende identificatiemethoden „dezelfde bescherming” moeten bieden als de door de litigieuze regeling bepaalde maatregelen en de stelling van het Koninkrijk België dat in andere lidstaten erkende ringen „waarschijnlijk” zullen worden erkend in België, bevestigen ook dat deze regeling strengere vereisten stelt dan de enkele verificatie dat daadwerkelijk een merking is aangebracht volgens de in andere lidstaten erkende methoden.

88      Een belemmering van het handelsverkeer tussen de lidstaten ontstaat eveneens doordat door de litigieuze regeling niet worden erkend de overeenkomstig artikel 8, lid 3, van verordening nr. 338/97 en de bepalingen van verordening nr. 865/2006 afgegeven CITES-certificaten voor de specimens van vogels van de in de bijlagen A en B bij verordening nr. 338/97 genoemde soorten, die enkel kunnen worden ingevoerd, gehouden en verkocht indien zij ook voldoen aan de vereisten inzake merking van de door deze regeling gedefinieerde vogels.

89      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat bepaalde ringen die in andere lidstaten worden aanvaard, in voorkomend geval kunnen worden geacht een gelijkwaardige bescherming te bieden als die van de in de litigieuze regeling vastgelegde merkingsmethoden, terwijl met name, zoals het Koninkrijk België toegeeft, methoden zoals ringen in plastic of microchips in geen geval kunnen voldoen aan de vereisten van deze regeling en terwijl vooral de vaststelling van een belemmering van het intracommunautaire handelsverkeer niet noodzakelijkerwijs veronderstelt dat alle vogels de restrictieve gevolgen van die regeling ondergaan.

–       Mogelijke rechtvaardigingen van de in de litigieuze regeling vastgelegde maatregelen

90      Het Koninkrijk België betoogt in wezen dat de litigieuze regeling een uitzondering vastlegt op de vrijheid om vogels te houden en dat de verplichting om deze vogels van een geanodiseerde gesloten ring te voorzien, enkel beoogt het leven en de gezondheid van de dieren, daaronder begrepen het aspect biodiversiteit, te beschermen door strijd te voeren tegen een grootschalige fraude waarbij vogels die in de natuur leven, illegaal gevangen worden genomen en worden vertoond als in gevangenschap geboren en gekweekte vogels.

91      De bescherming van het dierenwelzijn is een legitiem doel van algemeen belang, waarvan het belang met name tot uitdrukking is gekomen in de omstandigheid dat de lidstaten het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren (PB 1997, C 340, blz. 110) hebben vastgesteld. Het Hof heeft overigens meermaals het belang vastgesteld dat de Gemeenschap hecht aan de gezondheid en de bescherming van dieren (zie met name arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 27).

92      Overeenkomstig artikel 30 EG vormt het bepaalde in de artikelen 28 EG en 29 EG geen beletsel voor verboden of beperkingen welke gerechtvaardigd zijn, onder meer, uit hoofde van de bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren, op voorwaarde dat deze verboden of beperkingen geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen, en het Hof heeft geoordeeld dat de bescherming van de gezondheid en het leven van dieren een door het gemeenschapsrecht erkend fundamenteel vereiste is (arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 28).

93      Wat het behoud van de biodiversiteit betreft, heeft het Hof geoordeeld dat maatregelen tot behoud van een inheemse dierpopulatie met typische kenmerken, bijdragen tot het behoud van de biodiversiteit doordat het voortbestaan van de betrokken populatie wordt verzekerd. Deze maatregelen beogen dus het leven van die dieren te beschermen, zodat zij gerechtvaardigd kunnen zijn op grond van artikel 30 EG (arrest Bluhme, reeds aangehaald, punt 33).

94      Ook verlangt het evenredigheidsbeginsel, dat ten grondslag ligt aan de laatste zin van artikel 30 EG, weliswaar dat de bevoegdheid van de lidstaten om de invoer, het houden en de verkoop van dieren uit andere lidstaten waarin zij rechtmatig in de handel zijn gebracht, te verbieden, beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is ter verwezenlijking van de rechtmatig nagestreefde beschermingsdoelstellingen, maar er moet rekening worden gehouden met de bijzondere aard van de betrokken soorten en met de belangen en de vereisten die in de punten 91 en 92 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht (zie in die zin arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 30).

95      Het feit dat in de ene lidstaat minder strikte bepalingen gelden dan in de andere, betekent bovendien op zich niet dat de in laatstbedoelde lidstaat geldende bepalingen disproportioneel zijn en derhalve onverenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht. De enkele omstandigheid dat de ene lidstaat voor een ander stelsel van bescherming heeft gekozen dan de andere, kan namelijk niet van invloed zijn op de beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de ter zake getroffen regelingen (zie met name arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 31).

96      De rechtvaardiging inzake de bescherming van de biodiversiteit moet echter meteen al worden afgewezen, aangezien het Koninkrijk België niet heeft kunnen verduidelijken welke „inheemse dierpopulatie met typische kenmerken” wordt beschermd door de beperkingen van de litigieuze regeling, die overigens op dezelfde wijze van toepassing zijn op Europese vogels, ongeacht of zij al dan niet inheems zijn op Belgisch grondgebied.

97      Een regeling die, zoals die welke in het onderhavige beroep aan de orde is, aan de invoer, het houden en de verkoop van vogels de voorwaarde verbindt dat de bevoegde minister per geval de gebruikte ringmethode heeft goedgekeurd, die ook van toepassing is op specimens die rechtmatig worden gehouden in andere lidstaten, is overigens slechts in overeenstemming met het gemeenschapsrecht indien aan diverse voorwaarden is voldaan (zie naar analogie arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 33).

98      In de eerste plaats moet die regeling berusten op criteria die objectief en niet discriminerend zijn (zie naar analogie arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 34).

99      Voorts moet die regeling voorzien in een procedure die gemakkelijk toegankelijk is, hetgeen veronderstelt dat zij uitdrukkelijk bij een handeling met algemene strekking is vastgesteld en binnen een redelijke termijn kan worden afgesloten, en waartegen, indien zij uitloopt op een weigering – welke moet worden gemotiveerd – in rechte moet kunnen worden opgekomen (zie naar analogie arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 35).

100    Tot slot kunnen de bevoegde administratieve instanties van een lidstaat de merkingsmethode slechts afwijzen wanneer deze een reëel gevaar voor de bescherming of de eerbiediging van de belangen en de vereisten vermeld in de punten 91 en 92 van het onderhavige arrest oplevert (zie naar analogie arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, punt 36).

101    Hoe dan ook kunnen de bevoegde autoriteiten een merkingsmethode slechts afwijzen op basis van een uitgebreid onderzoek van het gevaar dat zij inhoudt voor de bescherming van de belangen en de vereisten vermeld in de punten 91 en 92 van het onderhavige arrest, verricht aan de hand van de meest betrouwbare wetenschappelijke gegevens die beschikbaar zijn en de meest recente resultaten van het internationale onderzoek (zie naar analogie met name arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 37).

102    Wanneer het onmogelijk blijkt te zijn het bestaan of de omvang van het gestelde gevaar met zekerheid te bepalen omdat de resultaten van de studies ontoereikend, niet overtuigend of onnauwkeurig zijn, maar reële schade voor de gezondheid van dieren waarschijnlijk blijft ingeval dit gevaar intreedt, rechtvaardigt het voorzorgsbeginsel de vaststelling van beperkende maatregelen (arrest Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, reeds aangehaald, punt 38).

103    In casu echter kan de omstandigheid dat de CITES-certificaten en de merkingsmethoden die in andere lidstaten dan het Koninkrijk België zijn aanvaard, automatisch, algemeen en zonder onderscheid niet worden erkend – het koninklijk besluit van 1981 legt vogelhandelaars de verplichting op om vogels te merken met een door een erkende vereniging afgeleverde gesloten ring, en ingevolge het koninklijk besluit van 2001 moeten vogels worden gemerkt met behulp van een gesloten ring of andere „gelijkwaardige” methoden die door de bevoegde minister zullen worden erkend indien zij „dezelfde waarborg bieden” als merking met een gesloten ring – hoe dan ook niet worden geacht aan het vereiste van proportionaliteit van de litigieuze regeling te voldoen.

104    Wat meer bepaald het voorschrift betreft dat de ringen moeten worden geanodiseerd, heeft het Koninkrijk België niet kunnen aantonen dat, anders dan de Commissie betoogt, andere soorten ringen die niet door deze lidstaat worden erkend, zoals ringen in plastic, een materiaal dat aan de vereisten van artikel 66, lid 8, van verordening nr. 865/2006 kan voldoen, niet volstaan om de vermeende fraude in het Vlaamse Gewest doeltreffend te bestrijden. Bovendien blijkt uit het aan de vogelhandelaars opgelegde verbod op het houden van soorten die een geanodiseerde ring dragen, dat anodisering volgens de Belgische autoriteiten zelf niet volstaat als remedie tegen de vermeende fraude. Daarbij komt dat niet kan worden uitgesloten dat de verplichting om één merkingsmethode voor vogels te gebruiken, ongeacht de soort en de omvang van deze vogels, juist het welzijn van de vogels kan schaden.

105    Met betrekking tot de weigering van het Koninkrijk België om de merking van vogels door middel van een microchip te erkennen, welke methode onder bepaalde voorwaarden uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge artikel 66, lid 2, van verordening nr. 865/2006, heeft deze lidstaat, die overigens zelf merking met een microchip oplegt om de identificatie van andere dieren, zoals honden, te waarborgen, evenmin aangetoond dat, anders dan de Commissie betoogt, de methode van merking met een ring niet kan worden aanbevolen voor grote vogels, zoals roofvogels, ooievaars of ibissen, teneinde met name verwondingen of andere complicaties die te wijten zijn aan de merking met behulp van een ring, te voorkomen. In dit verband bevat het CITES-certificaat, wat meer bepaald de verhandeling betreft van vogels die onder verordening nr. 338/97 vallen en waarvoor dit certificaat is vereist, alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de identificatie van het betrokken specimen, en het wordt slechts afgegeven indien de aanvraag vergezeld gaat van een veterinair certificaat en een rechtvaardiging bevat van de beslissing om geen ring te gebruiken.

106    Wat tot slot de toepassing betreft van de vereisten inzake merking van Europese specimens die niet inheems zijn op Belgisch grondgebied, kan geen beroep worden gedaan op richtlijn 79/409, aangezien deze richtlijn geen betrekking heeft op specimens die in gevangenschap zijn geboren en gekweekt (arrest van 8 februari 1996, Vergy, C‑149/94, Jurispr. blz. I‑299, punt 15). Zoals reeds is opgemerkt, veronderstelt de door het Koninkrijk België aangevoerde bescherming van de biodiversiteit bovendien dat deze een inheemse populatie met typische kenmerken betreft, terwijl de bescherming van niet-inheemse soorten, die niet natuurlijk op Belgisch grondgebied voorkomen, juist niet aan deze voorwaarde voldoet.

107    Gelet op al het voorgaande moet het eerste bezwaar worden aanvaard.

 Tweede bezwaar

 Argumenten van partijen

108    De Commissie betoogt dat het aan handelaars opgelegde verbod om in Vlaanderen vogels te houden of tentoon te stellen die niet in bijlage I bij het koninklijk besluit van 1981 zijn genoemd, zij het om commerciële doeleinden of als vogelliefhebber, deze categorie van personen een gebruiksverbod oplegt waardoor hun mogelijkheid wordt beperkt om handel te voeren en klanten te hebben voor deze vogelspecimens. Dit verbod, dat ook van toepassing is wanneer de vogels met een gesloten ring zijn geringd, is disproportioneel en kan dus niet worden gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 30 EG.

109    Volgens het Koninkrijk België is het verbod dat artikel 7 bis, lid 5, van bedoeld koninklijk besluit de vogelhandelaars oplegt om vogels onder zich te hebben, zelfs indien deze correct zijn gemerkt met behulp van een gesloten ring, bijzonder noodzakelijk voor vogels die niet in de lijst van bijlage I bij dit besluit zijn genoemd, teneinde het gevaar voor stroperij en diefstal van zowel de eieren als de jonge vogels die in de natuur leven, te beperken. Geanodiseerde ringen kunnen immers worden aangebracht wanneer jonge specimens uit de natuur worden gehaald door stroperij. Dit verbod is de enige maatregel waarmee mogelijke grootschalige fraude kan worden voorkomen. Het gevaar daarvoor neemt namelijk toe naarmate de vraag stijgt wegens het feit dat de handelaars de mogelijkheid hebben om de betrokken specimens te houden.

 Beoordeling door het Hof

110    Om dezelfde redenen als die welke in het kader van de beoordeling van het eerste bezwaar zijn vermeld, vormt het in artikel 7 bis, lid 5, van het koninklijk besluit van 1981 neergelegde verbod, volgens hetwelk vogelhandelaars vogels die niet behoren tot de in bijlage I bij dit besluit genoemde soorten in geen geval onder zich mogen hebben in hun winkels, op hun erven, in hun magazijnen of aanpalende woonhuizen, ook al dragen deze een door de bevoegde minister goedgekeurde gesloten ring die door een krachtens artikel 11 van dit besluit door deze minister erkende vereniging is afgeleverd, een strengere maatregel dan de maatregelen die in de verordeningen nrs. 338/97 en 865/2006 zijn vastgelegd en is zij van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in de zin van artikel 28 EG.

111    Dit absolute verbod op het houden van de betrokken soorten, dat kennelijk het gebruik en de verhandeling van deze soorten door de in het Vlaamse Gewest gevestigde vogelhandelaars aanzienlijk belemmert, kan niet worden geacht noodzakelijk te zijn om de door het Koninkrijk België aangevoerde doelstelling van bestrijding van grootschalige fraude te bereiken.

112    Voor zover het Koninkrijk België betoogt dat merking door middel van een geanodiseerde gesloten ring vogels tegen die fraude beschermt, heeft deze lidstaat immers niet aangetoond waarom een absoluut verbod op het houden door vogelhandelaars, dat overigens in artikel 7 bis, lid 5, van het koninklijk besluit van 1981 is neergelegd en zonder onderscheid geldt voor alle specimens van vogels die niet in bijlage I bij dit besluit zijn vermeld, evenredig zou zijn met de aangevoerde doelstelling van fraudebestrijding.

113    Dit verbod, dat vogelhandelaars de mogelijkheid ontzegt om afwijkingen te verkrijgen, is te meer disproportioneel omdat het een belemmering vormt van de handel van al deze handelaars, dus ook handelaars die niet aan de door het Koninkrijk België aangevoerde internationale fraude meewerken, terwijl deze lidstaat echter niet heeft aangetoond dat laatstgenoemden de uitzondering zouden zijn en het bovendien voor particulieren niet verboden is om die specimens te houden en te verkopen.

114    In deze omstandigheden moet ook het tweede bezwaar worden aanvaard.

115    Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk België:

–        door de invoer, het houden en de verkoop van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht, aan beperkende voorwaarden te onderwerpen die de betrokken marktdeelnemers verplichten om de merking van de specimens te wijzigen opdat deze aan de specifiek in de Belgische wetgeving gestelde voorwaarden voldoet, en door noch de merking die in andere lidstaten wordt aanvaard, noch de certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig verordening nr. 338/97 te aanvaarden, en

–        door de handelaars de mogelijkheid te ontzeggen om afwijkingen te verkrijgen op het verbod op het houden van Europese inheemse vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht,

de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Kosten

116    Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie verwijzing van het Koninkrijk België in de kosten heeft gevorderd en het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart:

1)      Het Koninkrijk België is

–        door de invoer, het houden en de verkoop van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht, aan beperkende voorwaarden te onderwerpen die de betrokken marktdeelnemers verplichten om de merking van de specimens te wijzigen opdat deze aan de specifiek in de Belgische wetgeving gestelde voorwaarden voldoet, en door noch de merking die in andere lidstaten wordt aanvaard, noch de certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier‑ en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, te aanvaarden, en

–        door de handelaars de mogelijkheid te ontzeggen om afwijkingen te verkrijgen op het verbod op het houden van Europese inheemse vogels die in andere lidstaten rechtmatig in de handel zijn gebracht,

de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)      Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.

Naar boven