EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62008CJ0204

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juli 2009.
Peter Rehder tegen Air Baltic Corporation.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikelen 5, lid 1, sub c, en 7, lid 1, sub a - Verdrag van Montreal - Artikel 33, lid 1 - Luchtvervoer - Compensatievorderingen van passagiers tegen luchtvaartmaatschappijen bij vluchtannulering - Plaats van uitvoering van dienst - Rechterlijke bevoegdheid bij luchtvervoer van lidstaat naar andere lidstaat door luchtvaartmaatschappij gevestigd in derde lidstaat.
Zaak C-204/08.

Jurisprudentie 2009 I-06073

ECLI-code: ECLI:EU:C:2009:439

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

9 juli 2009 ( *1 )

„Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikelen 5, lid 1, sub c, en 7, lid 1, sub a — Verdrag van Montreal — Artikel 33, lid 1 — Luchtvervoer — Compensatievorderingen van passagiers tegen luchtvaartmaatschappijen bij vluchtannulering — Plaats van uitvoering van dienst — Rechterlijke bevoegdheid bij luchtvervoer van lidstaat naar andere lidstaat door luchtvaartmaatschappij gevestigd in derde lidstaat”

In zaak C-204/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 22 april 2008, ingekomen bij het Hof op , in de procedure

Peter Rehder

tegen

Air Baltic Corporation,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász (rapporteur), G. Arestis en J. Malenovský, rechters,

advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

griffier: N. Nanchev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 april 2009,

gelet op de opmerkingen van:

P. Rehder, vertegenwoordigd door J. Kummer, Rechtsanwalt,

Air Baltic Corporation, vertegenwoordigd door G.-S. Hök, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Kemper als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

de Letse regering, vertegenwoordigd door E. Eihmane en U. Dreimanis als gemachtigden,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Seeboruth als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en S. Grünheid als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen P. Rehder en Air Baltic Corporation (hierna: „Air Baltic”) als gevolg van het feit dat de door hem bij deze maatschappij geboekte vlucht van München (Duitsland) naar Vilnius (Litouwen) werd geannuleerd.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

3

Verordening nr. 44/2001 is op 1 maart 2002 in werking getreden en vervangt conform artikel 68, lid 1, ervan het Verdrag van betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals later gewijzigd (PB 1998, C 27, blz. 1; hierna: „Executieverdrag”).

4

In punt 1 van de considerans van deze verordening heet het dat „[d]e Gemeenschap […] zich ten doel [heeft] gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vast te stellen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.”

5

Volgens de tweede zin van punt 2 van de considerans van verordening nr. 44/2001 „[zijn] [b]epalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, […] onontbeerlijk”.

6

In de eerste zin van punt 11 van de considerans van deze verordening wordt uiteengezet dat „[d]e bevoegdheidsregels […] in hoge mate voorspelbaar [moeten] zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt”.

7

In punt 12 van de considerans van deze verordening heet het dat „[n]aast de woonplaats van de verweerder […] er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk [moeten] zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken”.

8

De bij verordening nr. 44/2001 vastgestelde bevoegdheidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk II, dat bestaat uit de artikelen 2 tot en met 31.

9

Artikel 2, lid 1, van deze verordening, dat deel uitmaakt van afdeling 1 („Algemene bepalingen”) van hoofdstuk II, luidt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

10

Artikel 3, lid 1, van deze verordening, dat in dezelfde afdeling 1 is opgenomen, bepaalt:

„Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

11

Artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001, dat te vinden is in afdeling 2 („Bijzondere bevoegdheid”) van hoofdstuk II, bepaalt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1)

a)

ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

b)

voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:

voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;

voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;

c)

punt a is van toepassing indien punt b niet van toepassing is.”

12

Artikel 60, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van:

a)

hun statutaire zetel, of

b)

hun hoofdbestuur, of

c)

hun hoofdvestiging.”

13

Artikel 71, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Deze verordening laat onverlet de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.”

14

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1), legt het beginsel vast dat passagiers in het kader van het internationale luchtvervoer bij vluchtannulering compensatie ontvangen. Artikel 5 („Annulering”) van deze verordening bepaalt:

„1.   In geval van annulering van een vlucht:

[…]

c)

hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij […] de annulering hun […] wordt meegedeeld […]

[…]”

15

Lid 1 van artikel 7 („Recht op compensatie”) van deze verordening bepaalt:

„Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

a)

250 EUR voor alle vluchten tot en met 1500 km;

[…]”

16

Artikel 12, lid 1, van deze verordening luidt:

„Deze verordening is van toepassing onverminderd de rechten van een passagier op verdere compensatie. De uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie kan op eventuele verdere compensatie in mindering worden gebracht.”

Verdrag van Montreal

17

Het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: „Verdrag van Montreal”) is door de Europese Gemeenschap ondertekend op en namens haar goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van (PB L 194, blz. 38). Dit verdrag is, wat de Gemeenschap betreft, op in werking getreden. Artikel 19 („Vertraging”) van dit verdrag luidt als volgt:

„De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen. […]”

18

Artikel 33, lid 1, van het Verdrag van Montreal luidt:

„De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

19

Rehder, die te München woont, had bij Air Baltic, met maatschappelijke zetel te Riga (Letland), een vlucht van München naar Vilnius geboekt. De afstand tussen München en Vilnius bedraagt iets minder dan 1500 kilometer. Ongeveer dertig minuten voor het geplande vertrek vanuit München werden de passagiers ervan op de hoogte gebracht dat hun vlucht werd geannuleerd. Na omboeking door Air Baltic vloog verzoeker via Kopenhagen naar Vilnius, waar hij meer dan zes uur na de voorziene aankomsttijd van de aanvankelijk geboekte vlucht aankwam.

20

Bij vordering ingesteld bij het Amtsgericht Erding, in het rechtsgebied waarvan de luchthaven van München is gelegen, verzocht Rehder om veroordeling van Air Baltic, overeenkomstig de artikelen 5, lid 1, sub c, en 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 261/2004, tot betaling aan hem van een compensatie van 250 EUR. Ervan uitgaande dat luchtvervoerdiensten worden verstrekt op de plaats van vertrek van het vliegtuig, wat impliceert dat de plaats van uitvoering van de verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 de luchthaven van vertrek is, in casu de luchthaven van München, verklaarde het Amtsgericht Erding zich bevoegd om kennis te nemen van Rehders compensatievordering.

21

Op hoger beroep van Air Baltic verklaarde het Oberlandesgericht München, van oordeel dat luchtvervoerdiensten worden verstrekt op de plaats waar de maatschappij die de vlucht uitvoert, haar maatschappelijke zetel heeft, de beslissing van de rechter in eerste aanleg nietig. Tegen dit arrest van de appèlrechter stelde Rehder beroep tot „Revision” in bij het Bundesgerichtshof.

22

De verwijzende rechter merkt op dat het antwoord op de vraag of het Amtsgericht Erding in casu bevoegd is, afhangt van de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001. Hij wijst erop dat het Hof met betrekking tot het eerste streepje van deze bepaling, inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, om te beginnen heeft geoordeeld dat deze bijzonderebevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst de plaats van levering als zelfstandig aanknopingspunt hanteert, bestemd om te worden toegepast op alle vorderingen uit één overeenkomst voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, en niet alleen op vorderingen die zijn gebaseerd op de leveringsverplichting zelf (arrest van 3 mei 2007, Color Drack, C-386/05, Jurispr. blz. I-3699, punt 26). Het Hof heeft verder geoordeeld dat die regel ook van toepassing is in het geval van een verscheidenheid van plaatsen van levering van zaken en dat dan onder plaats van uitvoering moet worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert. Daarbij blijkt de nauwste band in de regel aanwezig te zijn op de plaats van de hoofdlevering, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald (arrest Color Drack, reeds aangehaald, punt 40). Het Hof heeft ten slotte geoordeeld dat wanneer niet kan worden bepaald wat de plaats van de hoofdlevering is, elk van de leveringsplaatsen een toereikende band van nabijheid met de feiten van het geding heeft en dat in een dergelijk geval de eiser de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze kan oproepen (arrest Color Drack, reeds aangehaald, punt 42).

23

Het Bundesgerichtshof benadrukt evenwel dat het Hof in punt 16 van het reeds aangehaalde arrest Color Drack tevens uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zijn overwegingen enkel betrekking hadden op het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, en niet vooruitliepen op het antwoord dat moet worden gegeven in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen in verschillende lidstaten.

24

Het Bundesgerichtshof vraagt zich dan ook af of, gelet op de doelen van verordening nr. 44/2001, die erin bestaan de bevoegdheidsregels eenvormig en voorspelbaar te maken, en één enkele plaats van uitvoering vast te stellen, die in beginsel de plaats is die de nauwste band verzekert tussen het geschil en het bevoegde gerecht, artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 niet op dezelfde wijze moet worden uitgelegd, en of ook de rechterlijke bevoegdheid voor geschillen over verbintenissen uit een overeenkomst voor internationaal luchtvervoer niet in beginsel aan één plaats van uitvoering moet worden verbonden, hoewel het bij een dergelijke overeenkomst niet gemakkelijk is, de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verstrekt, eenduidig te bepalen.

25

Gelet op een en ander, heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Dient artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening […] nr. 44/2001 […] aldus te worden uitgelegd, dat er ook bij vliegreizen van een lidstaat van de Gemeenschap naar een andere lidstaat sprake is van een uniforme plaats van uitvoering van alle verbintenissen uit overeenkomst, namelijk de aan de hand van economische criteria vast te stellen plaats van de voornaamste dienstverrichting?

2)

Welke zijn de belangrijkste criteria wanneer er een uniforme plaats van uitvoering moet worden vastgesteld; speelt met name de plaats van vertrek of van aankomst hierin een hoofdrol?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

26

Alvorens in te gaan op de vragen van de verwijzende rechter, zij ter inleiding erop gewezen dat in een aantal van de bij het Hof ingediende opmerkingen de vraag wordt opgeworpen naar de toepasbaarheid, in een situatie als die in het hoofdgeding, van artikel 33 van het Verdrag van Montreal ter aanwijzing van het bevoegde gerecht.

27

Dienaangaande zij opgemerkt dat het bij het recht waarop verzoeker in het hoofdgeding zich in casu beroept, dat wordt ontleend aan artikel 7 van verordening nr. 261/2004, gaat om een recht op een forfaitaire en uniforme compensatie voor de passagier als gevolg van vluchtannulering, dat losstaat van de vergoeding van de schade in het kader van artikel 19 van het Verdrag van Montreal (zie arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C-344/04, Jurispr. blz. I-403, punten 43-46). Aanspraken die op de genoemde bepaling van verordening nr. 261/2004 zijn gebaseerd en die welke op de genoemde bepaling van het Verdrag van Montreal berusten, vallen dus onder een verschillend regelgevingskader.

28

Bijgevolg moet de vordering in het hoofdgeding, nu die alleen op grond van verordening nr. 261/2004 is ingesteld, in het licht van verordening nr. 44/2001 worden onderzocht.

29

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, verzoekt de verwijzende rechter het Hof in wezen, in de context van een op verordening nr. 261/2004 gebaseerde vordering tot compensatie te preciseren hoe de uitdrukking „de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden” in artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 moet worden uitgelegd wanneer het gaat om luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat.

30

In feite zijn deze vragen erop gericht, van het Hof te vernemen of, bij een dienstverrichting als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde, die uitdrukking dezelfde uitlegging moet krijgen als die welke het Hof in zijn reeds aangehaalde arrest Color Drack heeft gegeven met betrekking tot het eerste streepje van die bepaling, in het geval dat roerende lichamelijke zaken op meerdere plaatsen binnen eenzelfde lidstaat moeten worden geleverd.

31

In punt 18 van het arrest Color Drack heeft het Hof zich ter beantwoording van de gestelde vraag gebaseerd op de ontstaansgeschiedenis, de doelstellingen en het systeem van verordening nr. 44/2001.

32

Dienaangaande heeft het Hof om te beginnen in herinnering gebracht dat de bijzonderebevoegdheidsregel in artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 voor verbintenissen uit overeenkomst, waarmee de algemene regel dat het gerecht van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, wordt aangevuld, aan een nabijheidsdoelstelling beantwoordt en is ingegeven door de wenselijkheid van een nauwe band tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen (arrest Color Drack, reeds aangehaald, punt 22).

33

Voorts heeft het Hof erop gewezen dat, wat de plaats van uitvoering van de verbintenissen uit overeenkomsten voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken betreft, artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 dit aanknopingspunt ter bevordering van de doelstellingen van eenvormigheid van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid en voorspelbaarheid op autonome wijze omschrijft. In dergelijke gevallen wordt de plaats van levering van de zaken dus als zelfstandig aanknopingspunt gehanteerd, bestemd om te worden toegepast op alle vorderingen uit één koop- en verkoopovereenkomst (arrest Color Drack, reeds aangehaald, punten 24 en 26).

34

In het licht van de doelstellingen van nabijheid en voorspelbaarheid heeft het Hof geoordeeld dat de in artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 neergelegde regel ook van toepassing is in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, met dien verstande dat één gerecht bevoegd moet zijn om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst (arrest Color Drack, reeds aangehaald, punten 36 en 38).

35

Ten slotte heeft het Hof in een dergelijk geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen van de zaken binnen één lidstaat geoordeeld dat de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert, de plaats van de hoofdlevering is, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald, en dat, wanneer niet kan worden bepaald wat de plaats van de hoofdlevering is, elk van de leveringsplaatsen een toereikende band van nabijheid met de feiten van het geding heeft. In dat geval kan de eiser de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen (arrest Color Drack, reeds aangehaald, punten 40 en 42).

36

Benadrukt zij dat de overwegingen waarop het Hof zich heeft gebaseerd om tot de in het arrest Color Drack geformuleerde uitlegging te komen, tevens gelden voor overeenkomsten voor de verstrekking van diensten, ook wanneer die diensten niet binnen één lidstaat worden verstrekt. De bijzonderebevoegdheidsregels waarin verordening nr. 44/2001 voorziet voor overeenkomsten voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken en de verstrekking van diensten, hebben namelijk dezelfde ontstaansgeschiedenis, streven hetzelfde doel na en nemen in het door deze verordening ingevoerde systeem dezelfde plaats in.

37

De doelstellingen van nabijheid en voorspelbaarheid, die moeten worden verwezenlijkt met de concentratie van de rechterlijke bevoegdheid op de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst in kwestie moeten worden verstrekt en met de aanwijzing van één bevoegde rechter voor alle vorderingen uit die overeenkomst, kunnen niet anders worden benaderd wanneer de betrokken diensten op meerdere plaatsen in verschillende lidstaten moeten worden verstrekt. Afgezien van het feit dat een dergelijke differentiatie geen grondslag vindt in de bepalingen van verordening nr. 44/2001, is zij namelijk in tegenspraak met het doel dat bij de vaststelling van die verordening voorop heeft gestaan, namelijk dat zij door de harmonisatie van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken zou bijdragen tot de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en tot de goede werking van de interne markt binnen de Gemeenschap (zie punten 1 en 2 van de considerans van verordening nr. 44/2001).

38

Bijgevolg moet ook in het geval dat diensten op meerdere plaatsen in verschillende lidstaten moeten worden verstrekt, worden nagegaan welke plaats de nauwste band verzekert tussen de betrokken overeenkomst en het bevoegde gerecht, met name op welke plaats volgens die overeenkomst de hoofddienst moet worden verstrekt.

39

Dienaangaande zij onmiddellijk vastgesteld dat de plaats waar de betrokken luchtvaartmaatschappij haar zetel of hoofdvestiging heeft, zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, niet de vereiste nauwe band met de overeenkomst heeft. De verrichtingen en handelingen die vandaaruit plaatsvinden, zoals met name het beschikbaar stellen van een geschikt toestel en gekwalificeerde bemanning, vormen immers logistieke en voorbereidende maatregelen met het oog op de uitvoering van de luchtvervoerovereenkomst en geen diensten waarvan de verstrekking verband houdt met de eigenlijke inhoud van die overeenkomst. Hetzelfde geldt voor de plaats waar de luchtvervoerovereenkomst wordt gesloten en die waar het ticket wordt afgegeven.

40

De diensten die ter uitvoering van de verbintenissen uit een overeenkomst voor het vervoer van personen door de lucht worden verstrekt, betreffen namelijk het inchecken en instappen van de passagiers alsmede hun onthaal aan boord van het vliegtuig op de in de betrokken vervoerovereenkomst overeengekomen plaats van vertrek, het vertrek van het toestel op het voorziene tijdstip, het vervoer van de passagiers en hun bagage van de plaats van vertrek naar de plaats van aankomst, de zorg voor de passagiers tijdens de vlucht, en, ten slotte, het uitstappen van de passagiers in veilige omstandigheden op de plaats en het tijdstip van landing die in die overeenkomst zijn overeengekomen. In dit opzicht hebben ook de plaatsen waar het toestel eventueel een tussenlanding maakt geen toereikende band met de voornaamste uit deze overeenkomst voortvloeiende diensten.

41

De enige plaatsen die een rechtstreekse band hebben met de genoemde diensten, die worden verstrekt ter uitvoering van de met het voorwerp van de overeenkomst verband houdende verbintenissen, zijn de plaats van vertrek en die van aankomst van het vliegtuig, met dien verstande dat onder „plaats van vertrek en plaats van aankomst” de plaatsen moeten worden verstaan die zijn overeengekomen in de betrokken vervoerovereenkomst welke is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij, die de vlucht uitvoert.

42

In dit verband zij evenwel erop gewezen dat het bij luchtvervoer — anders dan bij leveringen van roerende lichamelijke zaken op verschillende plaatsen, die met het oog op de bepaling van de hoofdlevering aan de hand van economische criteria, afzonderlijke en kwantificeerbare verrichtingen zijn — naar de aard daarvan gaat om diensten die op ondeelbare wijze en als één geheel worden verstrekt vanaf de plaats van vertrek tot op die van aankomst van het vliegtuig, zodat in dergelijke gevallen niet aan de hand van een economisch criterium een afzonderlijk onderdeel van de dienstverrichting kan worden aangewezen dat de op een welbepaalde plaats verstrekte hoofddienst zou vormen.

43

In die omstandigheden moeten zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst van het vliegtuig gelijkelijk worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt.

44

Elk van deze twee plaatsen heeft een toereikende band van nabijheid met de feiten van het geding en verzekert bijgevolg de nauwe band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht die door de in artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 neergelegde bijzonderebevoegdheidsregels wordt verlangd. Derhalve kan de eiser van een op verordening nr. 261/2004 gebaseerde compensatie de verweerder op grond van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 naar zijn keuze oproepen voor het gerecht in het rechtsgebied waarvan één van die plaatsen is gelegen.

45

Met een dergelijke keuzemogelijkheid voor de eiser wordt niet alleen het criterium van nabijheid in acht genomen, maar wordt ook voldaan aan het vereiste van voorspelbaarheid, aangezien daardoor zowel de eiser als de verweerder gemakkelijk kan uitmaken voor welke gerechten het geding aanhangig kan worden gemaakt. Voorts is zij in overeenstemming met het doel van rechtszekerheid, omdat de keuze van de eiser in het kader van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 beperkt is tot twee gerechten. Verder zij eraan herinnerd dat de eiser de mogelijkheid behoudt om zich te wenden tot het in artikel 2, lid 1, van deze verordening bedoelde gerecht van de woonplaats van de verweerder, dat wil zeggen, in het onderhavige geval, conform artikel 60, lid 1, van deze verordening, het gerecht in het rechtsgebied waarvan de luchtvervoerder zijn statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft, wat strookt met artikel 33 van het Verdrag van Montreal.

46

Bovendien beschikt de eiser volgens de vaste rechtspraak van het Hof ook in het kader van de in artikel 5, punt 3, van het Executieverdrag bedoelde en verder in artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 overgenomen bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad over een dergelijke keuzemogelijkheid, zelfs wanneer het gaat om gerechten in verschillende lidstaten (zie met name arresten van 30 november 1976, Bier, „Franse Kalimijnen”, 21/76, Jurispr. blz. 1735, punten 24 en 25, en , Kronhofer, C-168/02, Jurispr. blz. I-6009, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47

Gelet op het voorgaande, moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij, welke de vlucht uitvoert, het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van een op die vervoerovereenkomst en verordening nr. 261/2004 gebaseerde vordering tot compensatie, naar keuze van de eiser het gerecht is in het rechtsgebied waarvan zich de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig bevindt, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn overeengekomen.

Kosten

48

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij, welke de vlucht uitvoert, het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot compensatie gebaseerd op die vervoerovereenkomst en verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, naar keuze van de eiser het gerecht is in het rechtsgebied waarvan zich de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig bevindt, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn overeengekomen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Naar boven