EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62007CJ0256

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 maart 2009.
Mitsui & Co. Deutschland GmbH tegen Hauptzollamt Düsseldorf.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Düsseldorf - Duitsland.
Communautair douanewetboek - Terugbetaling van douaneheffingen - Artikel 29, lid 1 en lid 3, sub a - Douanewaarde - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 145, leden 2 en 3 - Inaanmerkingneming bij vaststelling van douanewaarde van betalingen die verkoper krachtens in koopovereenkomst opgenomen garantieverplichting heeft verricht - Toepassing ratione temporis - Materiële regels - Procedureregels - Terugwerkende kracht van regel - Geldigheid.
Zaak C-256/07.

Jurisprudentie 2009 I-01951

ECLI-code: ECLI:EU:C:2009:167

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

19 maart 2009 ( *1 )

„Communautair douanewetboek — Terugbetaling van douanerechten — Artikel 29, leden 1 en 3, sub a — Douanewaarde — Verordening (EEG) nr. 2454/93 — Artikel 145, leden 2 en 3 — Inaanmerkingneming, bij vaststelling van douanewaarde, van betalingen die verkoper krachtens in koopovereenkomst opgenomen garantieverplichting heeft verricht — Toepassing ratione temporis — Materiële regels — Procedureregels — Terugwerkende kracht van regel — Geldigheid”

In zaak C-256/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) bij beslissing van 16 mei 2007, ingekomen bij het Hof op , in de procedure

Mitsui & Co. Deutschland GmbH

tegen

Hauptzollamt Düsseldorf,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, K. Schiemann, J. Makarczyk, P. Kūris (rapporteur) en C. Toader, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 juni 2008,

gelet op de opmerkingen van:

Mitsui & Co. Deutschland GmbH, vertegenwoordigd door H. Nehm, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en C. Schulze-Bahr als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Schønberg en F. Hoffmeister als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 oktober 2008,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft enerzijds de uitlegging van artikel 29, lid 1 en lid 3, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”), en van artikel 145, leden 2 en 3, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2002 van de Commissie van (PB L 68, blz. 11; hierna: „uitvoeringsverordening”). Het verzoek betreft anderzijds de geldigheid van artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening.

2

Dit verzoek is door het Finanzgericht Düsseldorf ingediend in het kader van een geding tussen Mitsui & Co. Deutschland GmbH (hierna: „Mitsui”) en het Hauptzollamt Düsseldorf (hoofddouanekantoor te Düsseldorf; hierna: „Hauptzollamt”) inzake een verzoek om terugbetaling van douaneheffingen.

Rechtskader

Gemeenschapsregeling

3

Artikel 29 van het douanewetboek bepaalt:

„1.   De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33, mits:

a)

er ten aanzien van de overdracht of het gebruik van de goederen door de koper geen beperkingen zijn, met uitzondering van die welke

bij de wet of door de autoriteiten in de Gemeenschap worden opgelegd of geëist,

het geografische gebied beperken waarbinnen de goederen mogen worden doorverkocht

of

de waarde van de goederen niet aanzienlijk beïnvloeden;

b)

de verkoop of de prijs niet afhankelijk is gesteld van enige voorwaarde of prestatie waarvan de waarde met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, niet kan worden vastgesteld;

c)

geen enkel deel van de opbrengst van elke latere wederverkoop of overdracht, onderscheidenlijk van elk later gebruik van de goederen door de koper, direct of indirect de verkoper ten goede zal komen, tenzij krachtens artikel 32 een geëigende aanpassing kan worden uitgevoerd, en

d)

koper en verkoper niet onderling zijn verbonden of, indien dat wel het geval is, de transactiewaarde voor douanedoeleinden aanvaardbaar is overeenkomstig lid 2.

[…]

a)

De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper, werkelijk zijn of moeten worden gedaan. De betaling behoeft niet noodzakelijk in geld te geschieden; zij kan door middel van kredietbrieven of verhandelbaar papier worden verricht en zowel direct als indirect geschieden.

[…]”

4

Artikel 67 van het douanewetboek luidt als volgt:

„Behoudens andersluidende specifieke bepalingen geldt de datum van aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten als datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van alle bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven.”

5

Artikel 236 van het douanewetboek bepaalt:

„1.   Tot terugbetaling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt overgegaan wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was, dan wel dat het bedrag in strijd met artikel 220, lid 2, werd geboekt.

[…]

2.   Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaren te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.

Deze termijn wordt verlengd indien de belanghebbende het bewijs levert dat hij ten gevolge van toeval of overmacht zijn verzoek niet binnen de genoemde termijn heeft kunnen indienen.

De douaneautoriteiten gaan ambtshalve tot terugbetaling of kwijtschelding over wanneer zij zelf gedurende deze termijn het bestaan van een der in lid 1, eerste en tweede alinea, bedoelde omstandigheden vaststellen.”

6

De punten 5 en 6 van de considerans van verordening nr. 444/2002 preciseren:

„(5)

Na het in het vrije verkeer brengen, kan in sommige gevallen de tussen de koper en de verkoper overeengekomen prijs worden gewijzigd teneinde rekening te houden met het feit dat deze goederen gebreken vertoonden.

(6)

De desbetreffende bepalingen dienen derhalve uitdrukkelijk te bepalen dat de transactiewaarde in de zin van artikel 29 van het [douanewetboek] met deze bijzondere omstandigheid rekening kan houden, in samenhang met passende voorzorgsmaatregelen en redelijke termijnen.”

7

Bij verordening nr. 444/2002, die in werking is getreden op 19 maart 2002, is een nieuwe versie van artikel 145 van de uitvoeringsverordening ingevoerd.

8

Dit artikel 145, leden 2 en 3, bepaalt:

„2.   Na het in het vrije verkeer brengen van de goederen kan de wijziging, door de verkoper ten gunste van de koper, van de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs voor het bepalen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 29 van het [douanewetboek] in aanmerking worden genomen wanneer ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

a)

deze goederen op het in artikel 67 van het [douanewetboek] bedoelde tijdstip gebreken vertoonden;

b)

de verkoper de wijziging heeft verricht ter uitvoering van een contractuele garantieverplichting bepaald in een vóór het in het vrije verkeer brengen van de genoemde goederen gesloten koopovereenkomst, en

c)

met de gebreken van de goederen niet reeds in het desbetreffende verkoopcontract rekening is gehouden.

3.   De werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs, zoals gewijzigd overeenkomstig lid 2, mag slechts in aanmerking worden genomen, indien deze wijziging binnen twaalf maanden na de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer van de goederen is geschied.”

Nationale regeling

9

Het tweede boek van het Duitse burgerlijke wetboek (Bürgerliches Gesetzbuch; hierna: „BGB”) regelt het verbintenissenrecht. Hoofdstuk VIII van dit deel bevat, in titel I, de regels betreffende de koopovereenkomst.

10

In geval van een gebrekkige zaak verleent artikel 437 BGB de koper de volgende rechten:

„Wanneer de zaak een gebrek vertoont, kan de koper, indien de voorwaarden van de hierna volgende bepalingen zijn vervuld en behoudens andersluidende bepaling:

1.

de levering van een zaak zonder gebreken verlangen overeenkomstig artikel 439;

2.

de overeenkomst ontbinden […], of overeenkomstig artikel 441 de koopprijs verlagen;

3.

schadevergoeding […] of vergoeding van kosten […] vorderen.”

11

Ingeval de koper voor levering van een zaak zonder gebreken kiest, verleent artikel 439, lid 1, BGB hem de volgende rechten:

„De koper kan naar goeddunken ofwel herstel van het gebrek, ofwel de levering van een zaak zonder gebreken verlangen.”

12

Ingeval de koper voor vermindering van de koopprijs kiest, bepaalt artikel 441 BGB het volgende:

„1.   In plaats van van de koop af te zien, kan de koper de koopprijs verlagen door een verklaring tegenover de verkoper […]

[…]

3.   In geval van verlaging moet de prijs worden verlaagd naar rato van de waarde die de zaak bij het sluiten van de overeenkomst zonder gebreken zou hebben gehad in verhouding tot de werkelijke waarde. Zo nodig dient de prijsverlaging door schatting te worden bepaald.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Volgens de verwijzende rechterlijke instantie importeert Mitsui uit Japan nieuwe voertuigen van het merk Subaru, die in de Europese Unie via dealers worden verkocht. De fabrikant-verkoper verleent voor deze voertuigen een driejarige garantie voor technische of andere gebreken. In het kader van deze garantie vergoedt de fabrikant-verkoper Mitsui de kosten die voor haar in het kader van de garantieverrichtingen jegens derden zijn ontstaan, met name de kosten die de dealers voor de toepassing van deze garantie hebben moeten maken om gebreken te verhelpen. Mitsui meldt de fabrikant-verkoper aan het einde van elke maand welke garantieprestaties zij heeft verleend en ontvangt de volgende maand dan een creditnota voor dat bedrag.

14

Op 13 juni 2003 heeft Mitsui verzocht om terugbetaling van douaneheffingen over garantieprestaties voor voertuigen die zij in juli 2000 in het vrije verkeer had gebracht.

15

Bij beschikking van 27 mei 2004 heeft het Hauptzollamt Mitsui terugbetaling van douaneheffingen verleend voor de garantieprestaties die zij de fabrikant-verkoper tot februari 2002 in rekening had gebracht. Het verzoek om terugbetaling voor de garantieprestaties die tussen maart 2002 en juni 2003 waren verricht, is daarentegen afgewezen.

16

Het Hauptzollamt heeft in dit verband verklaard dat volgens artikel 145, lid 3, van de uitvoeringsverordening garantiekosten enkel dan nog als een vermindering van de douanewaarde in aanmerking kunnen worden genomen, indien de prijs van de ingevoerde goederen binnen twaalf maanden na het in het vrije verkeer brengen is aangepast. Deze bepaling geldt ook voor inklaringen vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 444/2002 op 19 maart 2002. Voor in juli 2000 voor het vrije verkeer aangegeven goederen kunnen enkel tot en met februari 2002 verrichte prijsaanpassingen in aanmerking worden genomen.

17

Mitsui heeft bezwaar tegen deze beschikking ingediend. Zij stelde dat artikel 145 van de uitvoeringsverordening niet van toepassing is op haar aanvraag tot terugbetaling, aangezien het in gevallen van garantieverlening niet gaat om prijswijzigingen achteraf in de zin van deze bepaling, maar om de vaststelling van het bedrag van een contractuele garantieverplichting. Bovendien kan deze bepaling, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2002, niet worden toegepast op ingevoerde goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht vóór 19 maart 2002, dat wil zeggen vóór de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 444/2002. Het gemeenschapsrecht bevat immers een algemeen verbod van terugwerkende kracht, dat juist geldt voor materieelrechtelijke regelingen zoals artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening.

18

Omdat hij twijfels had over de uitlegging van artikel 29 van het douanewetboek en over de uitlegging en de geldigheid van artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening, heeft het Finanzgericht Düsseldorf de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)

Verminderen betalingen die de fabrikant-verkoper, zoals in casu, in het kader van een garantieovereenkomst aan de koper doet ter vergoeding van de reparatiekosten die de koper door zijn afnemers zijn aangerekend, de douanewaarde bedoeld in artikel 29, lid 1 en lid 3, sub a, van het douanewetboek die op basis van de tussen de fabrikant-verkoper en de koper overeengekomen prijs was opgegeven?

2)

Vormen de in de eerste vraag genoemde betalingen die de fabrikant-verkoper aan de koper doet ter vergoeding van garantiekosten een wijziging van de transactiewaarde bedoeld in artikel 145, lid 2, van de uitvoeringsverordening?

3)

Indien bevestigend dient te worden geantwoord op de eerste of de tweede vraag, moet dan artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening worden toegepast op importen waarvoor de douaneaangiften vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 444/2002 zijn aanvaard?

4)

Indien bevestigend dient te worden geantwoord op de derde vraag, is dan artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening geldig?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste en tweede vraag

19

Met de eerste twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 29, lid 1 en lid 3, sub a, van het douanewetboek en artikel 145, lid 2, van de uitvoeringsverordening aldus moeten worden uitgelegd dat, wanneer gebreken van goederen die zijn gebleken nadat deze goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, maar waarvan is bewezen dat zij reeds daarvóór bestonden, nadien krachtens een contractuele garantieverplichting leiden tot vergoedingen door de fabrikant-verkoper aan de koper ten belope van de reparatiekosten die deze laatste door zijn afnemers in rekening worden gebracht, deze vergoedingen kunnen leiden tot een vermindering van de transactiewaarde van deze goederen en bijgevolg van de douanewaarde ervan die op basis van de tussen de fabrikant-verkoper en de koper aanvankelijk overeengekomen prijs was opgegeven.

20

Ter beantwoording van deze vragen zij er allereerst aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de communautaire regeling inzake de douanewaarde een billijk, uniform en neutraal systeem beoogt in te voeren, dat het gebruik van willekeurige of fictieve douanewaarden uitsluit (arresten van 6 juni 1990, Unifert, C-11/89, Jurispr. blz. I-2275, punt 35, en , Sommer, C-15/99, Jurispr. blz. I-8989, punt 25). De douanewaarde moet dus de werkelijke economische waarde van een ingevoerd goed weergeven en rekening houden met alle elementen van dat goed die een economische waarde vertegenwoordigen (zie arrest van , Compaq Computer International Corporation, C-306/04, Jurispr. blz. I-10991, punt 30).

21

Zoals uit de vaststellingen van de verwijzende rechterlijke instantie blijkt, verkocht de Japanse fabrikant-verkoper nieuwe voertuigen aan Mitsui. De opgegeven douanewaarde van de ingevoerde goederen kwam in het hoofdgeding overeen met de prijs die aanvankelijk was overeengekomen tussen de fabrikant-verkoper en Mitsui. Daar de fabrikant-verkoper een driejarige garantie voor technische of andere gebreken van de verkochte nieuwe voertuigen had verleend, diende hij Mitsui nadien de kosten te vergoeden die in voorkomend geval voor deze laatste in het kader van deze garantie jegens derden waren ontstaan.

22

Indien na de datum waarop een voertuig is ingevoerd blijkt dat dit voertuig op het tijdstip van de invoer ervan gebreken vertoonde, is de werkelijke economische waarde ervan, zoals de advocaat-generaal in punt 21 van zijn conclusie heeft opgemerkt, lager dan de transactiewaarde die is opgegeven op het tijdstip waarop het in het vrije verkeer is gebracht.

23

Het is juist dat artikel 29, leden 1 en 3, van het douanewetboek niet uitdrukkelijk regelt hoe latere wijzigingen van de transactiewaarde, die de grondslag voor de berekening van de douanewaarde vormt, moeten worden behandeld.

24

De werkelijk betaalde of te betalen prijs is evenwel een gegeven dat eventueel moet worden gecorrigeerd, wanneer zulks noodzakelijk is om de vaststelling van een willekeurige of fictieve douanewaarde te voorkomen (zie in die zin arrest van 12 juni 1986, Repenning, 183/85, Jurispr. blz. 1873, punt 16).

25

Het Hof heeft inzonderheid reeds geoordeeld dat wanneer goederen waarvan de waarde moet worden vastgesteld, bij aankoop onbeschadigd waren doch vóór de inklaring schade hebben opgelopen, de werkelijk betaalde of te betalen prijs naar evenredigheid van de ingetreden schade moet worden verminderd ingeval het om een onvoorziene vermindering van de handelswaarde van de goederen gaat (zie reeds aangehaald arresten Repenning, punt 18, en Unifert, punt 35).

26

Evenzo kan in het hoofdgeding de werkelijk betaalde of te betalen prijs wegens een verborgen gebrek waarvan is bewezen dat het bestond vóórdat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht en nadien tot vergoedingen krachtens een contractuele garantieverplichting heeft geleid, worden verlaagd naar evenredigheid van de vermindering van de handelswaarde van de goederen en bijgevolg ertoe leiden dat de douanewaarde van deze goederen achteraf wordt verminderd.

27

Zoals uit de punten 5 en 6 van de considerans van verordening nr. 444/2002 blijkt, heeft artikel 145, lid 2, van de uitvoeringsverordening op dit punt een oplossing geformuleerd die reeds in artikel 29 van het douanewetboek zelf is aangegeven. Voormeld artikel 145, lid 2, van de uitvoeringsverordening regelt onder welke voorwaarden een wijziging van de voor de in het vrije verkeer gebrachte goederen werkelijk betaalde prijs ten gunste van de verkoper door de koper in aanmerking kan worden genomen voor het bepalen van de douanewaarde. Het betreft hier drie cumulatieve voorwaarden. Deze zijn vervuld wanneer kan worden bewezen dat de goederen op het tijdstip van aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten gebreken vertoonden, dat de prijswijziging voortvloeit uit de uitvoering van een contractuele garantieverplichting die voortvloeit uit een vóór het in het vrije verkeer brengen van de genoemde goederen gesloten koopovereenkomst, en dat met de gebreken van de goederen niet reeds in het verkoopcontract rekening is gehouden.

28

Evenzo vormen de betalingen die een verkoper krachtens een garantieovereenkomst aan een koper doet ter vergoeding van de reparatiekosten die de koper door zijn eigen afnemers in rekening worden gebracht, een „wijziging” van de werkelijk betaalde of te betalen prijs, aangezien het begrip „wijziging van de prijs” in voornoemd artikel 145 van de uitvoeringsverordening betrekking heeft op verschillende situaties, waaronder die van een vermindering van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

29

Bijgevolg moeten de eerste twee vragen aldus worden beantwoord dat artikel 29, lid 1 en lid 3, sub a, van het douanewetboek en artikel 145, lid 2, van de uitvoeringsverordening aldus moeten worden uitgelegd dat, wanneer gebreken van goederen die zijn gebleken nadat deze goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, maar waarvan is bewezen dat zij reeds daarvóór bestonden, nadien krachtens een contractuele garantieverplichting leiden tot vergoedingen door de fabrikant-verkoper aan de koper ten belope van de reparatiekosten die deze laatste door zijn eigen afnemers in rekening worden gebracht, deze vergoedingen kunnen leiden tot een vermindering van de transactiewaarde van deze goederen en bijgevolg van de douanewaarde ervan die op basis van de tussen de fabrikant-verkoper en de koper aanvankelijk overeengekomen prijs was opgegeven.

Derde vraag

30

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen van het Hof te vernemen of artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening van toepassing is op importen waarvoor de douaneaangiften zijn aanvaard vóór 19 maart 2002, de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 444/2002, waarbij bedoeld artikel 145 is gewijzigd.

31

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel deel uitmaken van de communautaire rechtsorde. Uit dien hoofde moeten zij door de gemeenschapsinstellingen worden geëerbiedigd (zie onder meer arrest van 26 april 2005, „Goed Wonen”, C-376/02, Jurispr. blz. I-3445, punt 32 en aangehaalde rechtspraak).

32

Ofschoon het rechtszekerheidsbeginsel zich er in het algemeen tegen verzet dat een gemeenschapshandeling reeds vóór de publicatie van deze handeling van kracht is, kan hiervan bij wijze van uitzondering worden afgeweken indien dit voor een doel van algemeen belang noodzakelijk is en het rechtmatige vertrouwen van de betrokkenen naar behoren in acht wordt genomen (zie onder meer arrest „Goed Wonen”, reeds aangehaald, punt 33), of wanneer er blijkens de bewoordingen, de doelstellingen of de opzet van de betrokken communautaire regels zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend (zie in die zin arrest van 9 maart 2006, Beemsterboer Coldstore Services, C-293/04, Jurispr. blz. I-2263, punt 21 en aangehaalde rechtspraak).

33

Noch de bewoordingen van de bepalingen of de overwegingen van de considerans van verordening nr. 444/2002, noch de voorbereidende werkzaamheden van deze handeling bevatten evenwel enigerlei aanduiding dat aan artikel 145 van de uitvoeringsverordening een dergelijke terugwerkende kracht moet worden toegekend.

34

Uit de notulen van het Comité douanewetboek (afdeling douanewaarde) (samenvatting van de conclusies die zijn vastgesteld op de bijeenkomst van 26 oktober 2001; TAXUD/906.2001, EN, blz. 3) blijkt veeleer dat deze „bepaling […] niet in de retroactieve toepassing ervan voorzag, en dat het evenmin de bedoeling was om daarin te voorzien, behalve indien het Comité zulks uitdrukkelijk zou wensen”. Dat was evenwel niet het geval.

35

Hoe dan ook mag blijkens de punten 31 en 32 van het onderhavige arrest de werking die aan een bepaling van gemeenschapsrecht wordt verleend niet indruisen tegen de fundamentele beginselen van de Gemeenschap, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.

36

Ofschoon artikel 145 van de uitvoeringsverordening de rechtszekerheid beoogt te bevorderen door uitdrukkelijk te specificeren wanneer de wijziging van de prijs van de goederen in aanmerking kan worden genomen ingeval deze goederen op het tijdstip van hun invoer gebreken vertonen, zou toepassing van deze bepaling in gevallen zoals aan de orde in het hoofdgeding meebrengen dat afbreuk wordt gedaan aan het gewettigd vertrouwen van de Duitse marktdeelnemers. Zoals de advocaat-generaal in punt 50 van zijn conclusie heeft aangegeven, pasten de Duitse douaneautoriteiten immers de algemene termijn van drie jaar van artikel 236, lid 2, van het douanewetboek toe in gevallen waarin de transactiewaarde van de goederen voor het bepalen van de douanewaarde ervan werd gewijzigd omdat de goederen gebreken vertoonden.

37

Bijgevolg moet worden vastgesteld dat artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening niet van toepassing is op situaties die vóór 19 maart 2002 zijn ontstaan.

38

Blijkens het voorgaande moet de derde vraag aldus worden beantwoord dat artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening niet van toepassing is op importen waarvoor de douaneaangiften zijn aanvaard vóór 19 maart 2002.

Vierde vraag

39

Gelet op het antwoord op de derde vraag hoeft de vierde vraag niet te worden beantwoord.

Kosten

40

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 29, lid 1 en lid 3, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, en artikel 145, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2002 van de Commissie van , moeten aldus worden uitgelegd dat, wanneer gebreken van goederen die zijn gebleken nadat deze goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, maar waarvan is bewezen dat zij reeds daarvóór bestonden, nadien krachtens een contractuele garantieverplichting leiden tot vergoedingen door de fabrikant-verkoper aan de koper ten belope van de reparatiekosten die deze laatste door zijn eigen afnemers in rekening worden gebracht, deze vergoedingen kunnen leiden tot een vermindering van de transactiewaarde van deze goederen en bijgevolg van de douanewaarde ervan die op basis van de tussen de fabrikant-verkoper en de koper aanvankelijk overeengekomen prijs was opgegeven.

 

2)

Artikel 145, leden 2 en 3, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2002, is niet van toepassing op importen waarvoor de douaneaangiften zijn aanvaard vóór 19 maart 2002.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Naar boven