Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IR1460

    Advies van het Europees Comité van de Regio’s over staatssteun en diensten van algemeen economisch belang

    PB C 88 van 21.3.2017, p. 22–27 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.3.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 88/22


    Advies van het Europees Comité van de Regio’s over staatssteun en diensten van algemeen economisch belang

    (2017/C 088/05)

    Rapporteur:

    Markus Töns (DE/PSE), lid van het parlement van de deelstaat Noordrijn-Westfalen

    HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

    Algemene opmerkingen

    1.

    Dit initiatiefadvies heeft betrekking op de volgende initiatieven van de Commissie: i) de mededeling van de Commissie over het begrip staatssteun volgens artikel 107, lid 1, VWEU (1); ii) de raadplegingsprocedure over het ontwerp voor een uitbreiding van de algemene groepsvrijstellingsverordening (2), op grond waarvan bepaalde vormen van investeringssteun voor havens en vliegvelden vrijgesteld zouden worden van voorafgaande beoordeling op staatssteun door de Commissie; iii) de door de Commissie door te voeren herziening van het „Almuniapakket” en van de inmiddels verlopen bepalingen over de de-minimisregels voor DAEB’s.

    2.

    Het Comité herhaalt dat de Europese regels inzake staatssteun voor DAEB's niet alleen tot de beginselen van mededinging mogen worden beperkt, maar ook gebaseerd dienen te zijn op de door de Verdragen verleende ruime discretionaire bevoegdheid voor de lidstaten om te bepalen wat een DAEB is, alsook op de beginselen van lokale en regionale autonomie op het gebied van economische, sociale en territoriale cohesie, en alsmede op neutraliteit met betrekking tot de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten, waarmee volledig rekening moet worden gehouden (artikel 3 VEU, de artikelen 14, 106 en 345 VWEU en Protocol nr. 26). De DAEB's moeten de verschillen in behoeften, voorkeuren van de gebruikers en overheidsopdrachten weerspiegelen. Die kunnen voortvloeien uit verschillende geografische, sociale of culturele situaties en democratische processen in de lidstaten. Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) herinnert eraan dat alleen aan de steunbepalingen mag worden getoetst indien een nationale, regionale of lokale regeling of financiering van DAEB's grensoverschrijdende en/of gevolgen voor de interne markt heeft.

    3.

    Het wijst op de belangrijke rol van de DAEB's voor groei en werkgelegenheid, alsmede op het feit dat de DAEB's vaak als voorwaarde gelden voor verdere publieke en particuliere investeringen. Derhalve moeten die diensten ook vanuit het oogpunt van de Europese investeringsagenda worden gezien. In dit verband heeft de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse 2016 opgemerkt dat het „van cruciaal belang [is] dat lidstaten sociale investeringen meer algemeen bevorderen, onder meer in de zorg, kinderopvang, huisvestingssteun en rehabilitatiediensten om bestaande en nieuwe capaciteiten van mensen te versterken zodat zij de arbeidsmarkt kunnen betreden en zich daarin inschakelen. […] Sociale investeringen geven ook een economisch en sociaal rendement op termijn, met name wat betreft vooruitzichten op een baan, inkomen uit arbeid en productiviteit, voorkomen van armoede en versterking van sociale cohesie.

    4.

    Daarom dient er verder te worden nagedacht over de vraag in hoeverre DAEB's zonder schending van de steunvoorschriften Europees kunnen worden gesteund. Zo dient de toepassing van de staatssteunvoorschriften verder vereenvoudigd te worden, bijvoorbeeld door bij financiering uit de ESIF het vermoeden van conformiteit met de staatssteunregels te veronderstellen voor zover zij voldoet aan eenvoudige criteria (zoals overeenstemming met de goedgekeurde operationele programma’s). De ongelijke behandeling van EU-Fondsen onder direct beheer, zoals het EFSI en Horizon 2020, enerzijds en de ESIF anderzijds wat staatssteun betreft, is nl. niet gerechtvaardigd, zorgt voor hogere lasten en vormt een belemmering voor de synergie-effecten tussen de verschillende instrumenten, die ook door de Commissie zelf worden nagestreefd.

    5.

    Het Comité betreurt dat de Commissie blijft weigeren om artikel 14 VWEU als rechtsgrondslag voor staatssteunvoorschriften voor de DAEB's te nemen. Dan zou er namelijk sprake zijn van een correcte wetgevingsprocedure, meer rechtszekerheid en democratische legitimiteit.

    6.

    De Europese steunbepalingen voor de DAEB's zijn door de complexiteit van de materie, de uiteenlopende interpretaties van de diverse concepten en de jaar in jaar uit doorgevoerde wijzigingen te omvangrijk, te gedetailleerd en onoverzichtelijk geworden. De administratieve rompslomp waarmee ondernemingen en steunverlenende overheden te kampen hebben, moet verder worden teruggedrongen en de Commissie moet zich vooral concentreren op de toepassing van de staatssteunregels op gevallen die het meeste effect op de interne markt hebben. Ook benadrukt het Comité dat de complexe regels er tevens in kunnen resulteren dat men ze eenvoudigweg niet kent en dat daarom geen gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigingsmogelijkheden voor de DAEB's. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook om de vele teksten van secundair recht en „soft law” op steungebied (verordeningen, mededelingen, richtsnoeren enz.) stringenter te formuleren en waar mogelijk te bundelen.

    7.

    Tevens herhaalt het CvdR zijn principiële verzet tegen de opneming van extra kwaliteits- en efficiëntiecriteria door de Commissie in de verenigbaarheidstoets betreffende de financiering van DAEB's. Die criteria, die in principe overigens niet onder de in de steunbepalingen van het VWEU aan de Commissie verleende bevoegdheid vallen, doen verdere afbreuk aan de beoordelingsvrijheid van de lokale en regionale steunverleners. Besluiten over kwaliteit en efficiëntie moeten aan de lokale en regionale overheden worden overgelaten (3).

    8.

    Verder raken handelsovereenkomsten niet aan het recht van de Unie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden om zelf voor diensten te zorgen en deze te regelen of te ondersteunen. Het Comité gaat ervan uit dat de door de Commissie in het kader van de onderhandelingen over het TTIP gegeven garanties ook voor alle andere onderhandelingen over handelsovereenkomsten gelden en dat niet wordt getornd aan de mogelijkheden van de lidstaten om regels vast te stellen of te behouden om de hoge kwaliteit van diensten te verzekeren en belangrijke doelstellingen van openbaar belang zoals gezondheid, veiligheid of het milieu te beschermen, dat geen privatisering van diensten wordt voorgeschreven, dat de overheid haar scala van openbare diensten kan uitbreiden en openbare diensten kan aanbieden die vroeger door particuliere dienstverleners werden verleend (4).

    9.

    Er zij in het licht van de banden tussen openbare investeringen en DAEB's herinnerd aan de bezorgdheid van het Comité dat de boekhoudkundige normen van het nieuwe Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 2010) van Eurostat, dat vanaf september 2014 geldt, geen onderscheid maken tussen overheidsuitgaven en overheidsinvesteringen. Bovendien betekent de omzetting van deze normen in nationaal recht in sommige lidstaten dat de lokale en regionale overheden verplicht worden om per jaar en per inwoner met plafonds voor openbare investeringen te werken. Ook belemmeren die plafonds lokale en regionale overheden met middelen in reserve voor grote investeringsprojecten in DAEB's om die projecten te beginnen. De Commissie zou daarom een rapport moeten uitbrengen over de uitvoering van ESR 2010 (5).

    Mededeling betreffende het begrip staatssteun  (6)

    10.

    Het Comité wijst erop dat het aanmerken van een activiteit als een DAEB vanwege de toenemende culturele en politieke structuren en de noodzaak om een dergelijke activiteit voortdurend verder te ontwikkelen een zaak van de lidstaten is en dat de regionale en lokale autoriteiten volledig onafhankelijk kunnen beslissen welke diensten zij als zijnde van algemeen economisch belang beschouwen.

    11.

    Het CvdR is verheugend dat de Commissie op 19 mei 2016, twee jaar na de raadplegingsprocedure uit het eerste halfjaar van 2014 over het begrip staatssteun volgens artikel 107, lid 1, VWEU, haar mededeling gepubliceerd heeft die het toepassingsgebied toelicht van de staatssteunregels van de EU ter ondersteuning van de overheidsinvesteringen. Het Comité erkent dat de Commissie voornemens is om haar middelen toe te spitsen op de handhaving van de staatssteunregels in de zaken met de grootste impact op de interne markt. Tegelijk beperkt de mededeling zich tot een uitlegging van het begrip staatssteun op gebieden waarover al jurisprudentie van het HvJ bestaat. Daarom wordt ter discussie gesteld of dit uitgangspunt niet te restrictief is en in strijd met verschillende dynamische ontwikkelingen op het gebied van openbare investeringen, bijvoorbeeld in verband met belastingen en de ontwikkeling van nieuwe sociale voorzieningen.

    12.

    Het brengt zijn tevredenheid tot uiting over de in de mededeling bevestigde beperking van het begrip „effect op het handelsverkeer in de EU”. Voortbouwend op zeven besluiten van 29 april 2015 (7) over afzonderlijke gevallen en overeenkomstig de eis in het oorspronkelijke CvdR-advies dienen subsidies voor lokale infrastructuur of lokale diensten waarop in andere lidstaten nauwelijks aanspraak zou worden gemaakt, en die hoogstens marginale effecten hebben op grensoverschrijdende handel, thans immers niet meer onder de staatssteunvoorschriften te vallen (8).

    13.

    Het Comité stelt vast dat de Commissie meent dat overheidsinvesteringen voor de bouw of de modernisering van infrastructuur geen staatssteun vormen, als de betreffende infrastructuur niet rechtstreeks met andere, soortgelijke infrastructuur concurreert. Het Comité bestrijdt echter het standpunt van de Commissie dat dit doorgaans het geval is bij wegen- of spoorweginfrastructuur, binnenvaartwegen, watervoorziening en riolering, maar niet geldt op het gebied van energie, breedband, luchthavens of havens.

    14.

    Het Comité is ingenomen met de verduidelijking dat overheidsmiddelen voor bepaalde culturele activiteiten die niet van commerciële aard zijn, maar gratis of tegen een vergoeding van maximaal 50 % van de kosten toegankelijk zijn voor het publiek, niet onder de staatssteunregels vallen. Hoewel controle in afzonderlijke gevallen noodzakelijk zal blijven, zal de hoge controlelast voor lokale en regionale overheden daardoor aanzienlijk worden verminderd en de rechtszekerheid bij steunverlening aan culturele activiteiten worden vergroot.

    15.

    Het ziet daarom uit naar een verduidelijking van de Commissie dat het handelsverkeer niet ongunstig door een lokale dienst dreigt te worden beïnvloed en hoopt dat de klager en/of de Commissie moeten bewijzen dat de intracommunautaire handel ongunstig wordt of ongunstig kan worden beïnvloed.

    16.

    Het Comité hoopt ook dat de lokale en regionale overheden in alle rechtszekerheid zullen kunnen beoordelen of zij rechtmatig steun verlenen.

    17.

    Het pleit er tevens voor om in het kader van het in april 2016 voorgelegde actieplan over één Europese btw-ruimte, waarover het CvdR een apart advies zal uitbrengen, de vrijstelling voor DAEB's niet te beperken.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV)

    18.

    Het CvdR benadrukt het nut van de praktische wenken bij de huidige algemene groepsvrijstellingsverordening (9), waarin de antwoorden van de Commissie op vragen van de nationale overheden worden samengevat, al worden de interpretatiekwesties die door de lidstaten zijn voorgelegd daarin niet altijd helemaal opgehelderd.

    19.

    Voorts is het ingenomen met het initiatief van de Commissie om een eerste raadpleging (tot 30 mei 2016) te organiseren over een verdere herziening van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) (10) met het doel om steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur vrij te stellen om de administratieve belasting voor overheden en eindbegunstigden te verminderen door het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening uit te breiden.

    20.

    Wat de havens betreft, wijst het Comité er evenwel op dat tot nu toe iedere rechtsgrondslag met betrekking tot de verenigbaarheidscriteria voor investeringssteun ontbrak, die de Commissie had kunnen gebruiken om een casuïstiek te ontwikkelen met een grotere rechtszekerheid. Het verzoekt de Commissie dan ook zich nader te buigen over de aan- of afwezigheid van staatssteun en daarbij zowel te verwijzen naar de soorten investeringen als naar de omvang van de havens, en rekening te houden met de specifieke kenmerken van de havenorganisatie in de verschillende lidstaten, mede met het oog op hun publieke taak.

    21.

    Wat de binnenhavens betreft, hoeven sommige maatregelen van lidstaten niet als staatssteun te worden beschouwd omdat de begunstigde geen economische activiteit uitoefent of omdat er geen effect is op de handel tussen lidstaten. Dit kan, onder bepaalde omstandigheden, het geval zijn voor steunmaatregelen voor binnenhaveninfrastructuur met een zuiver lokaal karakter of voor infrastructuur van binnenhavens die geen rechtstreekse toegang tot de zee hebben en ook geen rol spelen bij de handel of communicatie met andere lidstaten via de binnenwateren, en derhalve de mededinging niet verstoren.

    22.

    Het CvdR dringt erop aan dat in de algemene groepsvrijstellingsverordening ook een vrijstelling wordt opgenomen voor exploitatiesteun voor havens of ten minste voor bepaalde categorieën havens, net zoals voor sommige luchthavens wordt gevraagd (zie paragraaf 28 van dit advies).

    23.

    het spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat, wanneer de haveninfrastructuur eenmaal in de algemene groepsvrijstellingsverordening is opgenomen, iedere overheidsmaatregel die onder de definitie van staatssteun valt en die niet kan profiteren van de vrijstelling, wordt onderworpen aan een uiterst ingewikkelde beoordeling waarvan de uitkomst onzeker is, met het oog op de mogelijke rechtstreekse goedkeuring ervan op basis van het Verdrag. Daarom verzoekt het de Commissie een voorstel te doen voor de vaststelling van specifieke richtsnoeren voor dergelijke vormen van steun, wanneer deze boven de vrijstellingsdrempel liggen.

    24.

    Bijval verdient verder expliciet de behandeling van investeringssteun voor regionale luchthavens door de Commissie: vastlegging van een aanmeldingsdrempel in de vorm van een steunbedrag is niet doelmatig aangezien de invloed van de steun op de mededinging vooral van de grootte van de luchthaven en niet van de omvang van de investering afhangt.

    25.

    Het Comité hoopt dat de Commissie in de definities voor steun ten behoeve van regionale luchthavens aanknoopt bij de bestaande EU-wetgeving.

    26.

    Het herhaalt voorts zijn eerdere standpunt dat de Commissie zich op de grote luchthavens moet richten, en dat steun voor kleine luchthavens met minder dan 300 000 passagiers per jaar buiten het toepassingsgebied van de steunregels moeten vallen omdat zij geen noemenswaardige invloed op de handel tussen lidstaten kunnen hebben, omdat deze luchthavens structureel niet in staat zijn hun investerings- en exploitatiekosten (11) te dragen en omdat de steun is gericht op de uitbouw van veilige en levensvatbare luchttransportinfrastructuur in slecht geconnecteerde gebieden (12). Dit dient uiteraard gepaard te gaan met een aanzienlijke verhoging van de vrijstellingsdrempel voor steun aan luchthavens als een DAEB (momenteel vastgesteld op 200 000 passagiers per jaar), door deze terug te brengen naar het niveau dat van kracht was vóór de vaststelling van het zogenaamde „Almuniapakket” voor DAEB's, d.w.z. 1 miljoen passagiers/jaar. Daarbij dient echter wel de voorwaarde gehanteerd te worden dat een redelijke connectiviteit niet op andere wijze tot stand gebracht kan worden.

    27.

    Het is twijfelachtig of kleine luchthavens zelf een minimumdrempel van 25 % van de investeringssteun kunnen ophoesten. De Commissie wordt in dit verband dan ook verzocht ermee rekening te houden dat in de regel de steun niet is bedoeld voor capaciteitsverhoging maar voor infrastructuurvereisten.

    28.

    Ook moet er in de algemene verordening een vrijstelling voor steun aan genoemde luchthavens worden opgenomen want in de desbetreffende richtsnoeren (van 2014, paragraaf 112 e.v.) spreekt de Commissie klare taal met betrekking tot bijv. de berekening van het oorspronkelijk investeringstekort, dat via een vrijstelling zou kunnen worden opgevuld.

    29.

    De huidige bepalingen met betrekkingen tot havens en luchthavens zouden op het punt van investeringssteun of exploitatiesteun moeten worden aangepast aan de situatie in ultraperifere regio’s, aangezien deze moeilijk bereikbaar zijn en volledig zijn aangewezen op lucht- en zeevervoer; op een andere manier zijn deze afgelegen gebieden feitelijk niet te bereiken.

    30.

    Voor steun aangaande investeringen en exploitatie in verband met cultuur (behoud) moet het door de Commissie in de herziene vrijstellingsverordening voorgestelde plafond niet met 50 maar met 100 % worden verhoogd (dus van 100 naar 150 miljoen EUR per project en van 50 naar 75 miljoen EUR per bedrijf en per jaar). Verder roept het CvdR op tot een betere afstemming van de naam en grondslagen van de AGVV met de tekst van de mededeling betreffende het begrip „staatssteun”, omdat deze laatste enkele fundamentele toelichtingen bevat waarop de lidstaten positief hebben gereageerd, maar die niet dezelfde bindende werking hebben als de AGVV, die rechtstreeks toepasselijk is.

    31.

    In lijn met de hierboven gevraagde verhoging van het plafond vraagt het CvdR bovendien, wat betreft investeringssteun en exploitatiesteun voor cultuur en instandhouding van het cultureel erfgoed, om het plafond voor het toepassen van de methode voor de berekening van de steun in de zin van artikel 53, lid 8, van Verordening (EU) nr. 651/2014 te verhogen van 1 naar 2 miljoen EUR, oftewel om een steunintensiteit van 80 % van de in aanmerking komende kosten van het project toe te passen (als alternatief voor de in artikel 53, leden 6 en 7, van Verordening (EU) nr. 651/2014 bedoelde methode).

    32.

    De Commissie zou dan ook de status van investeringssteun voor infrastructuur moeten verduidelijken. Op basis van Beschikking Propapier/Eisenhüttenstadt van 1 oktober 2014 (13) moet bij algemene infrastructuurmaatregelen altijd worden onderzocht of de positieve effecten van de steun voor de regionale ontwikkeling niet opwegen tegen de negatieve gevolgen voor de mededinging.

    33.

    Het CvdR verwacht dat sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur in de herziene groepsvrijstellingsverordening in die zin gelijk worden gesteld dat ook exploitatiesteun voor multifunctionele recreatieve infrastructuur tot maximaal 2 miljoen EUR per infrastructuur en jaar wordt vrijgesteld.

    Diensten van algemeen economisch belang

    34.

    Het CvdR pleit voor een dynamische uitbreiding van het begrip DAEB. Nieuwe vormen van maatschappelijke dienstverlening, zoals sociale diensten in verband met de eerste opvang en integratie van vluchtelingen en migranten, of digitale regionale infrastructuur, waar de markt tekort zou schieten, bijv. in regio’s die met de uitdagingen van demografische verandering te kampen hebben, zouden als noodzakelijk onderdeel van dagelijkse verzorging voor alle burgers kunnen worden beschouwd. Ook nieuwe ontwikkelingen moeten regelmatig worden bekeken en ook op lidstaatniveau als DAEB kunnen worden beschouwd wanneer dit noodzakelijk is.

    35.

    Het heeft dan ook kritiek op het feit dat de Commissie in haar mededeling haar beoordelingsbevoegdheid in wat als DAEB kan worden omschreven onder verwijzing naar „normale marktvoorwaarden” (14) probeert uit te breiden. Dat is in tegenspraak met de beginselen van lokaal en regionaal zelfbestuur en in de praktijk is het nauwelijks mogelijk voor de overheid om aan haar voorwaarden te voldoen.

    36.

    Het Comité wil er hier wel op wijzen dat de vierde voorwaarde van het Altmark-arrest enkel een stimulans voor de lidstaten inhoudt om voorschriften voor de gunning van overheidsopdrachten te gebruiken in plaats van voor een op DAEB-gebaseerde aanpak te kiezen. De lokale en regionale overheden worden inderdaad geconfronteerd met het probleem dat het tweede alternatief van die vierde voorwaarde, namelijk een gemiddeld, goed beheerd en behoorlijk uitgerust bedrijf met adequate middelen, geen benchmark is in gevallen waarin geen particuliere ondernemingen in de betrokken sector actief zijn. Het Comité doet daarom een beroep op de Commissie om gedetailleerde richtsnoeren te geven voor de vervulling van het vierde Altmark-criterium om te bepalen wat een gemiddeld, goed beheerd en behoorlijk uitgerust bedrijf met adequate middelen is, onder meer via marktstudies om te bepalen wat de standaardkosten zijn, en dus de overheid een specifieke vrijstelling voor een staatssteunonderzoek inzake DAEB te verlenen.

    37.

    Ook is het van mening dat herziening van de definitie van redelijke winst voor een DAEB wezenlijk is, met name om rekening te houden met het feit dat deze winsten worden geherinvesteerd in de dienstverlener, onder meer via stimulansen of een verhoging van het percentage redelijke winst.

    38.

    Voorts herhaalt het zijn roep om een verhoging van de drempels van de de-minimisregels voor staatssteun voor DAEB's. De drempelwaarde voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van steun voor DAEB's moet per drie belastingjaren en per geval 1 miljoen EUR bedragen. Beneden deze drempel wordt toch niet verwacht dat de steun voldoet aan alle criteria om te worden beschouwd als staatssteun die — vanwege het uitsluitend lokale belang van de dienst — überhaupt aanleiding zou geven tot een grensoverschrijdende belemmering van het handelsverkeer of van concurrentievervalsing die schadelijk zou zijn voor de interne markt

    39.

    De aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het VWEU moet voor DAEB-compensatie van maximaal 15 miljoen EUR per jaar tot de drempel van vóór 2011 van 30 miljoen EUR worden verhoogd.

    40.

    Ook moet de normale looptijd van de regels van toewijzingsbesluiten tot meer dan tien jaar worden verlengd om recht te doen aan beheer en afschrijving van investeringen door entiteiten die zijn belast met de uitvoering van DAEB's.

    41.

    Verder moet de definitie die de Commissie in haar besluit van 20 december 2011 van sociale woningbouw heeft gegeven, worden uitgebreid. De lidstaten moeten ruime beoordelingsvrijheid hebben bij het aanbieden, verzorgen, financieren en organiseren van de sociale huisvesting en de democratische keuzevrijheid dient te worden gewaarborgd. De beperking tot behoeftige of sociaal zwakkere bevolkingsgroepen dient dan ook geschrapt te worden. Het recht op betaalbare en passende huisvesting moet een belangrijkere plaats innemen. De markt blijkt niet in staat aan alle huisvestingsbehoeften te voldoen. Dat heeft niet alleen gevolgen voor personen die gewoonweg geen toegang tot huisvesting hebben, maar ook voor mensen die in ongezonde, ontoereikende of overvolle woningen wonen en voor mensen die het grootste deel van hun inkomen aan huur of maandelijkse hypotheeklasten besteden.

    42.

    De Commissie en de lidstaten moeten samen meer kennis verwerven over steunverlening en DAEB's. De Commissie moet ook rechtstreeks met de lokale en regionale autoriteiten in dialoog treden en deze autoriteiten ondersteunen.

    43.

    De lidstaten worden aangemoedigd om samen met de Commissie aan geschikte communicatie- en coördinatiemechanismen te werken en richtsnoeren voor de lokale en regionale overheden te ontwikkelen om het ingewikkelde controleproces in verband met steun voor DAEB's te vergemakkelijken. Voorts zou het Comité graag zien dat de lidstaten de lokale en regionale overheden en hun verenigingen bij het opstellen van de nationale verslagen over de tenuitvoerlegging van het Almunia-pakket betrekken om een realistisch beeld te krijgen van de daadwerkelijke DAEB-relevante moeilijkheden en uitdagingen.

    44.

    Ten behoeve van rechtszekerheid voor lokale en regionale overheden moet er een verjaringstermijn van vijf jaar voor klachten worden ingevoerd. Die termijn zou moeten lopen vanaf het begin van de compensatie of investering. De huidige termijn waarbinnen de Commissie een procedure kan inleiden die uitmondt in een besluit tot terugvordering van tien jaar vanaf de datum waarop de onwettige steun aan de begunstigde werd verleend, is te lang. Die termijn fungeert in feite ook als klachtentermijn. De lokale en regionale overheden, alsook de gesteunde bedrijven hebben behoefte aan meer rechtszekerheid. Een verjaringstermijn van tien jaar, waaraan de tijd moet worden toegevoegd die nodig is voor de procedures zodat ook steun die 20 of 25 jaar eerder is toegekend, kan worden teruggevorderd, is onevenredig en vormt een bedreiging voor een fundamentele behoefte van lokale en regionale overheden en hun ondernemingen, die zich vaak geen juridisch advies kunnen veroorloven. Bovendien ondermijnt het een van de doelstellingen van de terugvordering van staatssteun, namelijk om de voorafgaande concurrentiesituatie te herstellen.

    45.

    Het Comité acht het noodzakelijk dat uitsluitend diegene die rechtstreeks economisch geraakt is een klacht kan indienen. De kring van potentiële klagers is nog altijd te ruim: „een lidstaat en een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden geraakt, in het bijzonder de begunstigde van de steun, concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen” (artikel 20 en artikel 1, onder h).

    Brussel, 11 oktober 2016.

    De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

    Markku MARKKULA


    (1)  Zie de mededeling van 19 mei 2016, http://ec.europa.eu/competition/state_aid/modernisation/notice_aid_en.html

    (2)  http://europa.eu/rapid/press-release_IP-16-622_nl.htm

    (3)  Zie paragraaf 29 van het CvdR-advies van 30 november 2012 over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid.

    (4)  http://europa.eu/rapid/press-release_STATEMENT-15-4646_en.htm

    (5)  Zie paragraaf 20 van het CvdR-advies van 3 december 2014 over de bevordering van de kwaliteit van overheidsuitgaven op gebieden die het voorwerp zijn van EU-optreden (BUDG-V-009).

    (6)  http://ec.europa.eu/competition/consultations/2014_state_aid_notion/index_en.html

    (7)  http://europa.eu/rapid/press-release_IP-15-4889_en.htm: Öffentliche Krankenhäuser in Hradec Králové/CZ (SA.37432), Medizinisches Versorgungszentrum Durmersheim/DE (SA.37904), Städtische Projektgesellschaft „Wirtschaftsbüro Gaarden” (Kiel)/DE (SA.33149), Landgrafen-Klinik/DE (SA.38035), Investitionsbeihilfe für den Hafen von Lauwersoog/NL (SA.39403), Glenmore Lodge/UK (SA.37963), Golfclubs im Eigentum der Mitglieder/UK (SA.38208).

    (8)  Zie de punten 196 en 197 van de mededeling van de Commissie betreffende het begrip „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

    (9)  http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/practical_guide_gber_en.pdf

    (10)  http://ec.europa.eu/competition/consultations/2016_gber_review/index_en.html

    (11)  CvdR-advies van 28 november 2013 over EU-richtsnoeren betreffende staatssteun voor luchthavens en luchtvaartmaatschappijen, COTER-V-043.

    (12)  Zie de beschikking van de Commissie over de luchthaven van Angoulême van 23 juli 2014: http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-14-498_en.htm

    (13)  DG Mededinging, geregistreerd onder nummer SA.23827.

    (14)  Zie punt 48: „Volgens de Commissie zou het evenwel niet wenselijk zijn om specifieke openbaredienstverplichtingen te verbinden aan een activiteit die al wordt verricht of die op bevredigende wijze kan worden verricht en op voorwaarden (zoals prijs, objectieve kwaliteitskenmerken en continuïteit van de dienst en toegang tot de dienst) die stroken met het algemeen belang, zoals dat door de staat is omschreven, door ondernemingen die onder normale marktomstandigheden actief zijn.”.


    Top