Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007TJ0428

    Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 17 juni 2010.
    Centre d’étude et de valorisation des algues SA (CEVA) tegen Europese Commissie.
    Arbitragebeding - In het kader van specifiek programma van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op gebied van 'Kwaliteit van het bestaan en beheer van de biologische hulpbronnen (1998-2002)' gesloten contracten - Projecten Seahealth en Biopal - Debetnota's - Verzoeken om nietigverklaring - Herkwalificatie van beroepen - Ontvankelijkheid - Beginsel van hoor en wederhoor en recht van verweer - Terugvordering van alle door Europese Unie verstrekte financiële bijdragen - Ernstige financiële onregelmatigheden.
    Gevoegde zaken T-428/07 en T-455/07.

    Jurisprudentie 2010 II-02431

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2010:240

    Gevoegde zaken T‑428/07 en T‑455/07

    Centre d’étude et de valorisation des algues SA (CEVA)

    tegen

    Europese Commissie

    „Arbitragebeding – Contracten gesloten in kader van specifiek programma van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op gebied van ‚Kwaliteit van het bestaan en beheer van de biologische hulpbronnen (1998‑2002)’ – Projecten Seahealth en Biopal – Debetnota’s – Verzoeken om nietigverklaring – Herkwalificatie van beroepen – Ontvankelijkheid – Beginsel van hoor en wederhoor en rechten van verdediging – Terugvordering van alle door Europese Unie verstrekte financiële bijdragen – Ernstige financiële onregelmatigheden”

    Samenvatting van het arrest

    1.      Beroep tot nietigverklaring – Beroep dat in werkelijkheid geschil inzake overeenkomst betreft – Herkwalificatie van beroep – Voorwaarden

    (Art. 230 EG en 238 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

    2.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding – Contracten gesloten in kader van specifiek programma van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie – Onderwerping van Commissie aan beginselen voor overeenkomsten – Vereffening van debetnota’s – Gevolgen

    (Art. 238 EG)

    3.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding – Contracten gesloten in kader van specifiek programma van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie – Recht om tijdens auditprocedure te worden gehoord – Inbeslagneming van bewijsstukken door Europees Bureau voor fraudebestrijding – Geen invloed op dit recht – Schending van dit recht – Gevolgen

    (Art. 238 EG)

    4.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding – Contracten gesloten in kader van specifiek programma van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie – Verzoeken tot aanstelling van deskundige – Onderzoek door gemeenschapsrechter op basis van procesregels inzake maatregelen van instructie

    (Art. 238 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 65‑67)

    5.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding – Contracten gesloten in kader van specifiek programma van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie – Ernstige financiële onregelmatigheden

    (Art. 238 EG)

    1.      Wanneer het Gerecht wordt verzocht uitspraak te doen op een beroep tot nietigverklaring of op een beroep tot schadevergoeding terwijl het in werkelijkheid gaat om een geschil van contractuele aard, herkwalificeert het dat beroep, indien is voldaan aan de voorwaarden voor een dergelijke herkwalificatie. Wanneer het Gerecht zich moet uitspreken over een geding van contractuele aard, acht het herkwalificatie van een beroep tot nietigverklaring onmogelijk hetzij wanneer de uitdrukkelijke wil van de verzoekende partij om haar vordering niet te baseren op artikel 238 EG zich tegen een dergelijke herkwalificatie verzet, hetzij wanneer het beroep niet gesteund is op een middel inzake schending van de op de contractuele verhouding van toepassing zijnde regels, ongeacht of het gaat om de contractuele bedingen dan wel om de bepalingen van het in het contract aangeduide nationale recht.

    Het is voldoende dat in het verzoekschrift een van de voor een beroep krachtens artikel 238 EG kenmerkende middelen wordt aangevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht opdat dit beroep kan worden geherkwalificeerd, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de rechten van verdediging van de verwerende instelling.

    (cf. punten 57, 59, 61)

    2.      De Commissie is in contractuele aangelegenheden onderworpen aan de beginselen die gelden voor overeenkomsten. In beginsel heeft zij in deze context niet het recht eenzijdige handelingen te stellen. Bijgevolg kan zij aan de betrokken medecontractant geen handeling met de aard van een beschikking richten opdat deze medecontractant zijn financiële contractuele verplichtingen nakomt, maar zij moet in voorkomend geval bij de bevoegde rechter een vordering tot betaling instellen.

    Het feit dat de andere contractpartij de debetnota’s heeft vereffend hoewel zij geen beschikking vormden, kan voorts niet worden beschouwd als een afstand van haar eventuele recht op betaling van de betrokken bedragen. Enkel de afstand van dit recht door de andere contractpartij of de verjaring van dit recht kunnen in de weg staan aan toewijzing van haar vorderingen tot betaling, zo deze door de contractuele bedingen zijn gerechtvaardigd.

    (cf. punten 68, 70)

    3.      De omstandigheid dat de bewijsstukken die in het bezit waren van een contractant, door het Europees Bureau voor fraudebestrijding in beslag waren genomen en dat zij onder de in verordening nr. 1049/2001 voorziene uitzonderingen op het recht op toegang tot documenten vallen, kan niet rechtvaardigen dat het recht dat deze contractant aan artikel 26, lid 3, van bijlage II bij de betrokken contracten ontleent om tijdens de auditprocedure te worden gehoord, tot dode letter wordt gemaakt.

    Aangaande de rechtsgevolgen van de schending van het recht van deze contractant om te worden gehoord is in het kader van een beroep wegens contractuele aansprakelijkheid een dergelijke onregelmatigheid op zich evenwel geen voldoende grond om de Commissie te kunnen veroordelen tot betaling aan de verzoeker van de door hem gevorderde bedragen. In het kader van beroepen op grond van artikel 238 EG moet de contractuele aansprakelijkheid van de Commissie immers worden beoordeeld op basis van alle relevante bedingen van de betrokken contracten waarop de partijen zich beroepen, en op basis van alle voor het Gerecht beschikbare gegevens, met eerbiediging van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van verdediging.

    (cf. punten 89‑90)

    4.      Overeenkomstig het rechtsbeginsel volgens hetwelk elke rechterlijke instantie haar eigen procesregels toepast, moet het Gerecht de subsidiaire verzoeken tot aanstelling van een deskundige onderzoeken op basis van het bepaalde in de artikelen 65 tot en met 67 van het Reglement voor de procesvoering inzake de maatregelen van instructie.

    (cf. punt 108)

    5.      In geval van in het kader van een audit vastgestelde fraude of ernstige financiële onregelmatigheden voorziet artikel 3, lid 5, van bijlage II bij de betrokken contracten in de mogelijkheid voor de Commissie om de door de Europese Unie uitbetaalde financiële bijstand volledig terug te vorderen en dit artikel heeft aldus een ontradende werking.

    Het met artikel 3, lid 5, van bijlage II nagestreefde doel, dat erin bestaat fraude en ernstige financiële onregelmatigheden te ontraden, maakt het voor de Commissie evenwel niet mogelijk zich te onttrekken aan het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw dienen te worden uitgevoerd, noch aan het verbod van misbruik van contractuele bedingen, door zich bij de interpretatie en uitvoering van deze bedingen een discretionaire bevoegdheid toe te eigenen.

    Gelet op de omvang en de ernst van de kennelijke financiële onregelmatigheden die bij de audit zijn vastgesteld en die zijn bevestigd door de stukken van het strafonderzoek waarover in casu door de partijen debat is gevoerd, kan terugvordering door de Commissie van het volledige bedrag van de voor de betrokken contracten verleende financiële bijstand niet worden beschouwd als misbruik van de bedingen van dat artikel 3, lid 5. Deze terugvordering is derhalve niet onevenredig gelet op de doelstellingen die met de relevante bedingen van de betrokken contracten worden nagestreefd.

    (cf. punten 128‑129, 140)







    ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

    17 juni 2010 (*)

    „Arbitragebeding – Contracten gesloten in kader van specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op gebied van ,Kwaliteit van bestaan en beheer van biologische hulpbronnen (1998‑2002)’ – Projecten Seahealth en Biopal – Debetnota’s – Verzoeken tot nietigverklaring – Herkwalificatie van beroepen – Ontvankelijkheid – Beginsel van hoor en wederhoor en rechten van verdediging – Terugvordering van volledige door Europese Unie betaalde financiële bijstand – Ernstige financiële onregelmatigheden”

    In de gevoegde zaken T‑428/07 en T‑455/07,

    Centre d’étude et de valorisation des algues SA (CEVA), gevestigd te Pleubian (Frankrijk), vertegenwoordigd door J.‑M. Peyrical, advocaat,

    verzoekster,

    tegen

    Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door L. Escobar Guerrero en W. Roels, vervolgens door W. Roels, als gemachtigden, bijgestaan door E. Bouttier, advocaat,

    verweerster,

    betreffende een verzoek tot nietigverklaring, in zaak T‑428/07, van debetnota nr. 3240908670 van 20 september 2007 betreffende het project Seahealth en, in zaak T‑455/07, van debetnota nr. 3240909271 van 4 oktober 2007 betreffende het contract Biopal, alsmede tot veroordeling van de Commissie tot terugbetaling van deze debetnota’s aan CEVA,

    wijst

    HET GERECHT (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: A. W. H. Meij (rapporteur), kamerpresident, V. Vadapalas en L. Truchot, rechters,

    griffier: T. Weiler, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 december 2009,

    het navolgende

    Arrest

     Contractuele context en voorgeschiedenis van het geding

    1        Op 24 december 2002 heeft de Europese Commissie met name met verzoekster, Centre d’étude et de valorisation des algues SA (CEVA), een Franse plaatselijke gemengde vennootschap, als coördinator van een consortium twee overeenkomsten gesloten betreffende eventuele terugbetaling van de kosten voor projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Deze overeenkomsten werden gesloten in het kader van beschikking 1999/167/EG van de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van „Kwaliteit van het bestaan en beheer van de biologische hulpbronnen (1998‑2002)” (PB L 64, blz. 1). Een van deze overeenkomsten, genaamd Seahealth (contract nr. GLK1-CT‑2002‑02433; hierna: „contract Seahealth”), betreft een project met de naam „Seaweed antioxydants as novel ingredients for better health and food quality” („Antioxidantia uit zeewier als nieuw ingrediënt voor de verbetering van de gezondheid en de kwaliteit van voedingsmiddelen”). De andere overeenkomst, genaamd BIOPAL (contract nr. QLK5-CT‑2002‑02431; hierna: „contract Biopal”), betreft een project met de naam „Algae as raw material for production of bioplastics and biocomposites contributing to sustainable development of european coastal regions” („Algen als grondstof voor de productie van biokunststof en biocomposieten: een bijdrage tot de duurzame ontwikkeling van de kustgebieden in Europa”).

    2        Artikel 5, eerste alinea, van deze contracten bepaalt dat het Belgische recht van toepassing is. Bovendien bevatten zij een arbitragebeding in de zin van artikel 238 EG. Deze contracten zijn in het Engels opgesteld.

    3        Volgens verzoeksters aanwijzingen, die de Commissie niet betwist, werden deze twee contracten naar behoren uitgevoerd van 2003 tot en met 2005.

    4        De voor terugbetaling in aanmerking komende kosten zijn omschreven in de artikelen 22 tot en met 24 van de gemeenschappelijke algemene voorwaarden van de twee contracten, die zijn opgenomen in bijlage II bij elk contract (hierna: „bijlage II”).

    5        Met betrekking tot de personeelskosten bepaalt artikel 23, lid 1, sub a:

    „Het totale aantal werkuren die aan het contract worden besteed, moet worden geregistreerd gedurende de looptijd van het project en voor de coördinator zelfs gedurende maximaal twee maanden na afloop van het project. Dit totale aantal werkuren moet minstens eenmaal per maand worden gecertificeerd door de persoon die verantwoordelijk is voor de werken zoals aangeduid door de medecontractant overeenkomstig artikel 2, lid 2, sub a, van deze bijlage of door de naar behoren gemachtigde financieel directeur van de contractant.”

    6        Met betrekking tot de financiële bijstand van de Gemeenschap bepaalt artikel 3, lid 2, van bijlage II dat „[d]e Commissie [...] in geval van fraude of ernstige financiële onregelmatigheden van de contractant de betalingen [kan] schorsen en/of de coördinator bevelen elke betaling aan de contractant stop te zetten. De contractant blijft door zijn contractuele verbintenissen gehouden.”

    7        Artikel 3, lid 4, van bijlage II bepaalt:

    „Wanneer het totale bedrag van de door de Gemeenschap verschuldigde financiële bijstand, nadat eventuele aanpassingen, onder meer naar aanleiding van de financiële audit bedoeld in artikel 26 van deze bijlage, zijn doorgevoerd, kleiner is dan het totale bedrag van de in lid 1, eerste alinea, van dit artikel bedoelde betalingen, betalen de betrokken contractanten het verschil in euro terug binnen de termijn die de Commissie daartoe heeft gesteld in haar per aangetekende brief met ontvangstbewijs verstuurd verzoek [...]”

    8        Bovendien bepaalt artikel 3, lid 5:

    „Na het verstrijken van het contract, na opzegging van het contract of na beëindiging van de deelneming van een contractant kan de Commissie naar aanleiding van in het kader van een audit vastgestelde fraude of ernstige financiële onregelmatigheden van de contractant terugbetaling vorderen of in voorkomend geval vordert zij terugbetaling van het totale bedrag aan betaalde communautaire bijstand. Het terug te betalen bedrag wordt vermeerderd met rente tegen een tarief dat 2 % hoger is dan het tarief dat de Europese Centrale Bank toepast op zijn belangrijkste herfinancieringsverrichtingen op de eerste dag van de maand waarin de betrokken contractant de fondsen heeft ontvangen. De rente is verschuldigd over de periode tussen ontvangst en terugbetaling van de fondsen.”

    9        Artikel 7, lid 4, sub b, van bijlage II bepaalt met name dat de Commissie het contract of de deelneming van een contractant onmiddellijk beëindigt wanneer de contractant „valse verklaringen heeft afgelegd waarvoor hij aansprakelijk kan worden geacht, of opzettelijk een verzuim heeft gepleegd om de financiële bijstand van de Gemeenschap of enig ander contractueel bepaald voordeel te verkrijgen”.

    10      Artikel 7, lid 6, sub c, van bijlage II bepaalt dat in geval van beëindiging van het contract op grond van artikel 7, lid 4, sub b, „de Commissie terugbetaling van het geheel of een deel van de financiële bijstand van de Gemeenschap kan vorderen. Het terug te betalen bedrag wordt vermeerderd met rente tegen een tarief dat 2 % hoger is dan het tarief dat de Europese Centrale Bank toepast op zijn belangrijkste herfinancieringsverrichtingen op de eerste dag van de maand waarin de betrokken contractant de fondsen heeft ontvangen. De rente is verschuldigd over de periode tussen ontvangst en terugbetaling van de fondsen.”

    11      Voor de financiële audit van het project legt artikel 26, lid 3, van bijlage II de volgende procedure vast:

    „Op basis van de vaststellingen die tijdens de financiële audit zijn gedaan, wordt een voorlopig rapport opgesteld. Dit rapport wordt door de Commissie aan de betrokken contractant meegedeeld. Hij beschikt over een termijn van ten hoogste een maand vanaf ontvangst ervan om opmerkingen te maken.

    Het definitieve rapport wordt aan de betrokken contractant meegedeeld. Hij kan binnen de maand na ontvangst opmerkingen bij de Commissie indienen. De Commissie kan beslissen om geen rekening te houden met opmerkingen die na deze termijn zijn ingediend.

    Op basis van de conclusie van de audit kan de Commissie elke passende maatregel nemen die zij noodzakelijk acht, daaronder begrepen een bevel tot terugbetaling van het geheel of een deel van de door haar gestorte bedragen.”

    12      In mei 2006 hebben leden van de diensten van de Commissie op grond van artikel 26 van bijlage II (zie punt 11 supra) een financiële audit bij CEVA uitgevoerd.

    13      Bij brief van 1 augustus 2006 heeft CEVA opmerkingen ingediend over het ontwerp van auditrapport dat haar in juni 2006 was meegedeeld en waarin in de conclusie gewag werd gemaakt van onregelmatigheden betreffende de door CEVA gedeclareerde kosten.

    14      In oktober 2006 heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) een onderzoek bij CEVA verricht en de originelen van alle contracten en bewijsstukken, waaronder de „timesheets” van de betrokken contracten, alsmede de briefwisseling en de nota’s die in verband met de missies werden verstuurd, in beslag genomen. Bovendien werd op verzoek van OLAF een vooronderzoek betreffende „het beheer door CEVA van recent ontvangen nationale en Europese overheidsfinancieringen [...]” geopend door het parket te Guingamp (Frankrijk). Naderhand is de zaak aan dit parket onttrokken en toegewezen aan de gespecialiseerde interregionale rechterlijke instantie te Rennes (Frankrijk).

    15      In haar definitieve auditrapport dat zij bij brief van 14 december 2006 aan CEVA heeft meegedeeld, is de Commissie bij haar vaststellingen betreffende talrijke ernstige financiële onregelmatigheden in de kostendeclaraties gebleven.

    16      Volgens dit rapport hebben de auditors overeenkomstig het bepaalde in bijlage II de bewijsstukken betreffende de gedeclareerde kosten steekproefsgewijs onderzocht. Zij hebben benadrukt dat de audit niet ertoe strekte afgewentelde kosten of fraude op het spoor te komen.

    17      In dit definitieve rapport zijn de auditors tot de conclusie gekomen dat de personeelskosten niet in aanmerking kwamen voor terugbetaling door de Europese Unie op grond dat de door CEVA opgestelde tijdsoverzichten niet betrouwbaar waren en het aantal werkuren dat voor de betrokken projecten was opgegeven, niet correct was.

    18      Bovendien hebben de auditors in de algemene conclusie van dit rapport verklaard dat met uitzondering van de hierboven bedoelde correcties voor voornamelijk de personeelskosten de kosten die verzoekster bij de Commissie heeft gedeclareerd, overeenstemden met de bedragen die verzoekster in haar boekhouding had opgenomen, en door overeenstemmende documenten en betalingen waren gestaafd.

    19      De auditors hebben op basis van deze vaststellingen de in aanmerking komende kosten aangepast en verklaard dat van een totaalbedrag van gedeclareerde kosten voor 2003 en 2004 van 465 409 EUR voor het contract Seahealth en van 351 430 EUR voor het contract Biopal, de in aanmerking komende kosten voor het contract Seahealth na aanpassing 110 971 EUR en voor het contract Biopal 32 110 EUR bedroegen.

    20      Bij brief van 22 januari 2007 heeft de Commissie de twee contracten opgezegd op grond van artikel 7, lid 4, sub b, van bijlage II, dat met name bepaalt dat de Commissie een contract onmiddellijk beëindigt wanneer een contractant valse verklaringen aflegt waarvoor hij aansprakelijk kan worden geacht, of opzettelijk een verzuim pleegt om de financiële bijstand van de Gemeenschap of enig ander contractueel bepaald voordeel te verkrijgen. De Commissie heeft haar beslissing gemotiveerd op grond van schending door verzoekster van artikel 22 en artikel 23, lid 1, van bijlage II. Zij heeft zich daartoe gebaseerd op de in het definitieve auditrapport opgenomen vaststellingen betreffende de personeelskosten, en opgemerkt dat deze vaststellingen zijn bevestigd tijdens de inspectie van OLAF.

    21      Bij brief van diezelfde datum heeft de Commissie, van oordeel dat verzoekster ernstige financiële onregelmatigheden had gepleegd, haar onder verwijzing naar artikel 3, leden 2 en 4, van bijlage II op de hoogte gebracht van haar voornemen om terugbetaling te eisen van alle bedragen die haar waren uitbetaald bij de uitvoering van de twee betrokken contracten. Bovendien heeft zij gemeld dat zij voor deze contracten geen enkele bijkomende betaling zou verrichten.

    22      In diezelfde brief heeft de Commissie gepreciseerd dat zij voornemens was voor het contract Biopal een bedrag van 208 613 EUR en voor het contract Seahealth een bedrag van 140 320 EUR terug te vorderen. Zij heeft verzoekster gevraagd opmerkingen te maken en op bankuittreksels gebaseerde informatie te geven over het deel van de voorschotten die zij als coördinator had ontvangen en nog niet aan de andere medecontractanten had doorgestort.

    23      Bij brief van 1 maart 2007 heeft verzoekster haar opmerkingen ingediend en de in de hierboven genoemde brief van de Commissie gevraagde informatie verstrekt. Zij stelde niet meer in het bezit te zijn van de contracten, de „tijdsoverzichten”, de briefwisseling en de nota’s die in verband met de missies waren verstuurd, daar deze documenten door OLAF in beslag waren genomen.

    24      Naar aanleiding van deze brief heeft de Commissie het terug te betalen bedrag herberekend. Bij brief van 20 maart 2007 heeft zij CEVA gemeld dat zij thans voor het contract Biopal een bedrag van 205 745 EUR en voor het contract Seahealth een bedrag van 189 703 EUR zou terugvorderen, en CEVA opnieuw verzocht om haar opmerkingen. Als bijlage bij deze brief was een kopie van de contracten en van het auditrapport gevoegd.

    25      Bij brief van 3 april 2007 heeft verzoekster haar directeur-generaal ontslagen met name op grond van „zeer ernstige onregelmatigheden in het beheer en het bijhouden van de boekhouding”.

    26      Bij brief van 25 mei 2007 heeft verzoekster haar opmerkingen ingediend. Allereerst stelde zij niet te gelegenheid te hebben gehad verweer te voeren. In het kader van het op verzoek van OLAF geopende vooronderzoek betreffende het beheer door CEVA van recent ontvangen nationale en communautaire overheidsfinancieringen had het parket te Rennes immers bevestigd dat gedurende het hele onderzoek geen toegang zou worden verleend tot de door OLAF in beslag genomen documenten, en geweigerd haar een kopie van deze documenten mee te delen. Bijgevolg heeft verzoekster de Commissie gevraagd om een kopie „van de stukken op basis waarvan zij [haar] diagnose [had] gesteld alsmede van het rapport van OLAF”. Vervolgens heeft verzoekster in diezelfde brief erop gewezen dat zij naar aanleiding van de audit van de Commissie en van het onderzoek van OLAF een nieuw systeem van „tijdsoverzichten” had ingevoerd dat op de verschillende projecten werd toegepast sinds februari 2007, met een tijdsindicatie vanaf 1 januari 2007. Bovendien had zij een nieuw kostprijsberekeningsmodel ingevoerd, zodat de oude projecten konden worden herberekend. Verzoekster stelde dus voor om op haar kosten de kostendeclaraties voor de betrokken contracten op basis van de documenten in het bezit van de Commissie opnieuw te doen opstellen door een onafhankelijke, in gemeen overleg gekozen dienstverrichter.

    27      Bij brief van 21 augustus 2007 heeft OLAF geweigerd verzoekster de documenten en de conclusie van haar onderzoek mee te delen met name op grond dat zij een lopend onderzoek betroffen en dus onder de uitzonderingsregeling inzake het recht van toegang tot documenten vielen zoals voorzien in verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).

    28      Bij brief van 28 augustus 2007 heeft de Commissie op verzoeksters brief van 25 mei 2007 geantwoord dat de haar meegedeelde contracten en het haar meegedeelde auditrapport toereikend waren opdat verzoekster verweer kon voeren. Zij heeft benadrukt dat de vaststellingen van OLAF de resultaten van de audit van de Commissie zonder meer bevestigden. Zij heeft opgemerkt dat het door verzoekster ingevoerde nieuwe timemanagementsysteem het enkel mogelijk maakte het aantal daadwerkelijk aan het project bestede uren te berekenen op basis van „timesheets” die door de personeelsleden en hun hiërarchisch oversten waren ondertekend tijdens de uitvoering van het project. Bijgevolg heeft de Commissie verzoekster op de hoogte gebracht van haar beslissing om op grond van artikel 3, lid 5, van bijlage II terugbetaling te vorderen van het totale bedrag dat haar voor de contracten Seahealth en Biopal was toegekend.

    29      Bij brief van 9 oktober 2007 heeft de Commissie, die weliswaar heeft opgemerkt dat verzoekster „te goeder trouw naar een redelijke en billijke oplossing [zocht]”, bevestigd dat zij verplicht was om naar aanleiding van verzoeksters ernstige financiële onregelmatigheden in het beheer van de betrokken projecten de aan verzoekster uitbetaalde bedragen terug te vorderen.

    30      Bijgevolg heeft CEVA debetnota nr. 3240908670 van 20 september 2007 vereffend voor een totaal bedrag van 189 703 EUR, dat haar was uitbetaald voor het contract Seahealth, alsmede debetnota nr. 3240909271 van 4 oktober 2007 voor een totaal bedrag van 205 745 EUR, dat haar was uitbetaald voor het contract Biopal.

     Procesverloop en conclusies van de partijen

    31      Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 november respectievelijk 14 december 2007, heeft verzoekster de onderhavige beroepen ingesteld.

    32      Op 16 juni 2008 is in het kader van de in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voorziene maatregelen tot organisatie van de procesgang een vergadering voor de rechter-rapporteur gehouden, waarop de vertegenwoordigers van de partijen aanwezig waren, teneinde bepaalde punten tussen de partijen te verduidelijken en het aangaan van een onderlinge discussie te vergemakkelijken met het oog op een eventuele minnelijke regeling van de geschillen. De partijen hebben hun opmerkingen gemaakt en er werd afgesproken dat de Commissie binnen een maand het Gerecht zou meedelen of zij bereid was opnieuw met CEVA contact op te nemen in een poging om tot een minnelijke regeling te komen. Bij brief van 10 juli 2008 heeft de Commissie het Gerecht meegedeeld dat het haar onmogelijk was te dien einde besprekingen aan te gaan.

    33      De schriftelijke behandeling is op 29 oktober 2008 gesloten.

    34      Bij beschikking van 27 november 2009 heeft de president van de Zesde kamer, na de partijen te hebben gehoord, gelast de zaken T‑428/07 en T‑455/07 te voegen voor de mondelinge behandeling en voor het arrest.

    35      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Zesde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht de partijen verzocht, een aantal schriftelijke vragen te beantwoorden. De partijen zijn op dit verzoek ingegaan en de Commissie heeft een aantal documenten overgelegd.

    36      De partijen hebben pleidooi gehouden en op de mondelinge vragen van het Gerecht geantwoord ter terechtzitting van 17 december 2009.

    37      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

    –        debetnota’s nrs. 3240908670 en 3240909271 nietig te verklaren;

    –        de Commissie te gelasten de op grond van deze debetnota’s betaalde bedragen terug te betalen;

    –        subsidiair, de debetnota’s nietig te verklaren voor zover daarbij volledige terugbetaling wordt gevraagd van de bedragen die haar zijn uitbetaald voor de contracten Biopal en Seahealth, en de Commissie te gelasten de op grond van deze debetnota’s betaalde bedragen terug te betalen;

    –        meer subsidiair, een deskundige aan te stellen.

    38      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

    –        de beroepen tot nietigverklaring niet-ontvankelijk te verklaren;

    –        subsidiair, de vorderingen tot vermindering van de bedragen van de debetnota’s of tot aanstelling van een deskundige af te wijzen;

    –        meest subsidiair, de behandeling van de zaak te schorsen in afwachting dat CEVA tijdens de in Frankrijk lopende strafprocedure in de gelegenheid wordt gesteld kennis te nemen van de documenten die zij voor de verdediging van haar belangen noodzakelijk acht;

    –        verzoekster te verwijzen in de kosten.

     Ontvankelijkheid

     Argumenten van de partijen

    39      Hoewel de Commissie geen formele exceptie van niet-ontvankelijkheid opwerpt, stelt zij primair dat de onderhavige beroepen tot nietigverklaring van voornoemde debetnota’s niet-ontvankelijk zijn.

    40      De Commissie is van mening dat het Gerecht de onderhavige beroepen niet kan herkwalificeren.

    41      Slechts bij uitzondering kan het Gerecht een beroep dat is ingesteld tot nietigverklaring herkwalificeren als een beroep wegens contractuele aansprakelijkheid wanneer in het verzoekschrift schending van het op het contract van toepassing zijnde recht wordt gesteld. Op basis van het feit alleen dat bepaalde bedingen van het contract zijn geschonden, kan een beroep niet aldus worden geherkwalificeerd.

    42      Zij verwijst in dit verband naar de beschikking van het Gerecht van 26 februari 2007, Evropaïki Dynamiki/Commissie (T‑205/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 57), waarbij het Gerecht heeft geoordeeld dat „een dergelijke herkwalificatie niet mogelijk is aangezien, anders dan is bepaald in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, verzoekster zelfs niet summier een middel, argument of grief inzake schending van het Luxemburgse recht [dat in casu van toepassing is] of van welbepaalde bedingen van het contract aanvoert”.

    43      Dienaangaande voert de Commissie aan dat een middel noodzakerlijkwijs ziet op een beweerde schending van het recht. Daaruit leidt zij af dat het Gerecht in de reeds aangehaalde beschikking Evropaïki Dynamiki/Commissie slechts ten overvloede, gelet alleen al op de feiten van het geding, heeft opgemerkt dat verzoekster zich niet beriep op schending van de bedingen van het contract. Deze uitlegging vindt steun in de beschikking van het Gerecht van 2 april 2008, Maison de l’Europe Avignon Méditerranée/Commissie (T‑100/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).

    44      Elke andere oplossing zou trouwens afbreuk doen aan de rechten van de verdediging en aan het beginsel van hoor en wederhoor. Bijgevolg kunnen de onderhavige beroepen niet worden geherkwalificeerd als beroepen wegens contractuele aansprakelijkheid aangezien, anders dan is bepaald in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement van de procesvoering, in de verzoekschriften van CEVA geen middel wordt aangevoerd inzake schending van het Belgische recht, dat bij uitsluiting op het contract van toepassing is.

    45      Verzoekster betwist dit betoog. In repliek stelt zij dat, wanneer bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring of beroep tot schadevergoeding is ingesteld terwijl aan het geschil een contract ten grondslag ligt, het Gerecht dit beroep herkwalificeert.

     Beoordeling door het Gerecht

    46      Vooraf zij eraan herinnerd dat de keuze van de rechtsgrondslag van haar beroep zaak is van de verzoekende partij en het niet aan de Unierechter is om zelf de meest geschikte rechtsgrondslag te kiezen (zie in die zin beschikking van het Gerecht, Evropaïki Dynamiki/Commissie, reeds aangehaald, punt 38, en beschikking van 6 oktober 2008, Austrian Relief Program/Commissie, T‑235/06, Jurispr. blz. II‑207, punt 32).

    47      Hoewel de verzoekschriften in casu niet uitdrukkelijk zijn gesteund op de bepalingen inzake het beroep tot nietigverklaring, blijkt uit het onderzoek ervan dat de beroepen strekken tot nietigverklaring van de debetnota’s van 20 september en 4 oktober 2007 betreffende het contract Seahealth respectievelijk Biopal (hierna: „debetnota’s”) en aldus impliciet gebaseerd zijn op de desbetreffende bepalingen.

    48      Bovendien heeft verzoekster in het kader van deze beroepen tot nietigverklaring het Gerecht eveneens verzocht een bevel op te leggen. In haar conclusie vordert verzoekster ten eerste nietigverklaring van de debetnota’s en ten tweede dat het Gerecht de Commissie gelast haar het bedrag van deze debetnota’s, die zij ondertussen heeft vereffend, terug te betalen.

    49      In casu kunnen deze twee vorderingen niet los van de verzoeken tot nietigverklaring van de debetnota’s worden opgevat als autonome verzoeken tot betaling waaraan de contracten ten grondslag liggen en die impliciet gesteund zijn op artikel 238 EG, en die samen met de verzoeken tot nietigverklaring zouden zijn ingediend. Hoewel het door verzoekster in haar verzoekschriften ontwikkelde betoog met name op de betrokken contractuele bedingen is gebaseerd, hebben de verzoekschriften immers als titel „verzoeken tot nietigverklaring”. Bovendien stelt verzoekster niet dat deze verzoekschriften verzoeken tot betaling bevatten. Met name in repliek betwist zij niet dat de beroepen niet in de passende bewoordingen zijn geformuleerd. Zij voert integendeel aan dat de beroepen moeten worden geherkwalificeerd.

    50      Hieruit volgt dat verzoekster de onderhavige beroepen uitsluitend op artikel 230 EG heeft gebaseerd.

    51      Ingevolge artikel 230 EG gaat de gemeenschapsrechter de wettigheid na van door de instellingen vastgestelde handelingen die rechtsgevolgen jegens derden beogen doordat hun rechtssituatie aanmerkelijk wordt gewijzigd (beschikking Gerecht van 10 april 2008, Imelios/Commissie, T‑97/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 21, en beschikking Austrian Relief Program/Commissie, reeds aangehaald, punt 34).

    52      Volgens vaste rechtspraak behoren handelingen van de instellingen die zijn verricht in een zuiver contractuele context waarmee zij onlosmakelijk zijn verbonden, naar hun aard niet tot de in artikel 249 EG bedoelde handelingen waarvan nietigverklaring kan worden gevorderd krachtens artikel 230 EG (beschikking Gerecht van 10 mei 2004, Musée Grévin/Commissie, T‑314/03 en T‑378/03, Jurispr. blz. II‑1421, punt 64, en beschikking Austrian Relief Program/Commissie, reeds aangehaald, punt 35).

    53      In casu kan worden volstaan met de opmerking dat de debetnota’s zijn opgesteld op basis van de contracten Seahealth en Biopal, waarmee zij onlosmakelijk verbonden zijn. Met deze debetnota’s vraagt de Commissie met een beroep op het bepaalde in artikel 3 van bijlage II immers terugbetaling van de financiële bijstand die uit hoofde van deze contracten aan verzoekster is verleend.

    54      Bijgevolg vormen deze debetnota’s naar hun aard geen administratieve besluiten die behoren tot de in artikel 249 EG bedoelde handelingen, waarvan krachtens 230 EG nietigverklaring door de gemeenschapsrechter kan worden gevorderd.

    55      Hieruit volgt dat de onderhavige beroepen niet ontvankelijk kunnen worden verklaard voor zover zij strekken tot nietigverklaring van de debetnota’s krachtens artikel 230 EG.

    56      De voornoemde verzoeken om een bevel zijn eveneens niet-ontvankelijk voor zover zij zijn ingediend op grond van artikel 230 EG (zie punten 49 en 50 supra), aangezien volgens vaste rechtspraak de gemeenschapsrechter bij de uitoefening van de wettigheidstoetsing geen bevelen tot de instellingen kan richten of zich in hun plaats kan stellen, maar de betrokken administratie gehouden is de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van een op een beroep tot nietigverklaring gewezen arrest (arrest Gerecht van 27 januari 1998, Ladbroke Racing/Commissie, T‑67/94, Jurispr. blz. II‑1, punt 200 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    57      Het is echter vaste rechtspraak dat wanneer het Gerecht wordt verzocht uitspraak te doen op een beroep tot nietigverklaring of op een beroep tot schadevergoeding terwijl het in werkelijkheid gaat om een geschil van contractuele aard, het dat beroep herkwalificeert indien is voldaan aan alle voorwaarden voor een dergelijke herkwalificatie (arrest Gerecht van 19 september 2001, Lecureur/Commissie, T‑26/00, Jurispr. blz. II‑2623, punt 38; beschikking Musée Grévin/Commissie, reeds aangehaald, punt 88, en beschikking Gerecht van 9 juni 2005, Helm Düngemittel/Commissie, T‑265/03, Jurispr. blz. II‑2009, punt 54).

    58      Anders dan de Commissie stelt, volgt uit de rechtspraak niet dat een dergelijke herkwalificatie slechts mogelijk is op voorwaarde dat het op het contract van toepassing zijnde recht in het verzoekschrift wordt ingeroepen. Integendeel, uit met name de punten 38 tot en met 40 van het reeds aangehaalde arrest Lecureur/Commissie blijkt dat het Gerecht heeft ingestemd met de herkwalificatie van een beroep krachtens artikel 230 EG ter onderbouwing waarvan de verzoekende partij alleen niet-nakoming door de Commissie van haar contractuele verplichtingen had aangevoerd.

    59      Bovendien blijkt uit het onderzoek van de rechtspraak dat wanneer het Gerecht zich moet uitspreken over een geding van contractuele aard, het herkwalificatie van een beroep tot nietigverklaring onmogelijk acht hetzij wanneer de uitdrukkelijke wil van de verzoekende partij om haar vordering niet te baseren op artikel 238 EG zich tegen een dergelijke herkwalificatie verzet (zie in die zin reeds aangehaalde beschikkingen Musée Grévin/Commissie, punt 88, en Maison de l’Europe Avignon Méditerranée/Commissie, punt 54), hetzij wanneer het beroep niet gesteund is op een middel inzake schending van de op de contractuele verhouding van toepassing zijnde regels, ongeacht of het gaat om de contractuele bedingen dan wel om de bepalingen van het in het contract aangeduide nationale recht (zie in die zin reeds aangehaalde beschikkingen Evropaïki Dynamiki/Commissie, punt 57, en Imelios/Commissie, punt 33).

    60      De door de Commissie voorgestane restrictieve lezing van de reeds aangehaalde beschikking Evropaïki Dynamiki/Commissie steunt op een onjuiste opvatting van het begrip middel in de zin van met name artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering. Met de definitie van de Commissie, namelijk dat een middel in een beroep wegens contractuele aansprakelijkheid alleen op schending van het op de overeenkomsten van toepassing zijnde recht kan zijn gebaseerd, kan niet worden ingestemd. De contractuele bedingen behoren immers samen met het van toepassing zijnde nationale recht en onder bescherming van dit recht tot de regels die van toepassing zijn op de contractuele verhouding. Slechts in geval van twijfel over de inhoud van een contract of over de betekenis van sommige bedingen kan een contract bovendien worden uitgelegd aan de hand van de bepalingen van het van toepassing zijnde nationale recht (arrest Gerecht van 19 november 2008, Commissie/Premium, T‑316/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 53). Aangezien het begrip middel ziet op elk feitelijk of juridisch argument dat de rechter, zo hij dit gegrond acht, ertoe kan brengen de vorderingen van de partij die dit middel aanvoert, toe te wijzen, vormt schending van de contractuele bedingen, zoals schending van het van toepassing zijnde nationale recht, bijgevolg ontegenzeggelijk een middel dat kenmerkend is voor een beroep krachtens artikel 238 EG.

    61      Het is voldoende dat in het verzoekschrift een van de voor een beroep krachtens artikel 238 EG kenmerkende middelen wordt aangevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering opdat dit beroep kan worden geherkwalificeerd, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de rechten van verdediging van de verwerende instelling. Wanneer wordt aangenomen, zoals de Commissie erkent, dat een beroep tot nietigverklaring als beroep krachtens artikel 238 EG wordt geherkwalificeerd wanneer de verzoekende partij een middel inzake schending van het op het contract van toepassing zijnde nationale recht aanvoert, is er geen grond om een middel inzake niet-nakoming van contractuele verplichtingen met het oog op een eventuele herkwalificatie niet dezelfde juridische draagwijdte te geven.

    62      Aan deze analyse wordt niet afgedaan door de reeds aangehaalde beschikking Maison de l’Europe Avignon Méditerranée/Commissie, waarop de Commissie zich beroept. In punt 23 van deze beschikking heeft het Gerecht weliswaar opgemerkt dat de verzoekende partij „geen enkel middel, argument of geen enkele grief [had] aangevoerd inzake schending van het Belgische recht, dat bij uitsluiting van toepassing [was] op de betrokken overeenkomst overeenkomstig het daarin opgenomen arbitragebeding”. Aldus heeft het niet gewezen op het feit dat evenmin een middel inzake schending van een contractueel beding was aangevoerd. Toch blijkt uit deze beschikking niet dat een beroep op dergelijke middelen was gedaan. Bovendien werd niet uitsluitend om deze ene reden geweigerd het beroep te herkwalificeren. In deze beschikking heeft het Gerecht zich immers ook gebaseerd op de wezenlijke omstandigheden dat de verzoekende partij uitdrukkelijk had aangegeven dat haar beroep op artikel 230 EG was gebaseerd.

    63      In casu dient te worden vastgesteld dat, zoals verzoekster aanvoert, in de replieken, ter ondersteuning van de herkwalificatie van de beroepen, de verzoekschriften uitdrukkelijk worden gebaseerd op bedingen van de betrokken contracten, namelijk artikel 26 en artikel 3, leden 4 en 5, van bijlage II. Verzoekster betwist met name de uitlegging en toepassing door de Commissie van artikel 3, lid 5, van bijlage II, dat voorziet in volledige terugbetaling van de uitbetaalde bedragen, op grond waarvan de debetnota’s zijn opgesteld, hoewel de vastgestelde onregelmatigheden een relatief klein verschil tussen de bij de Commissie ingediende kostendeclaraties en de in aanmerking komende uitgaven betreffen. Verzoekster verwijt de Commissie zich niet te hebben gebaseerd op artikel 3, lid 4, van bijlage II, op basis waarvan deze instelling terugbetaling kan vorderen van het verschil dat naar aanleiding van een financiële audit is vastgesteld. Overeenkomstig artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering bevatten de verzoekschriften dus een duidelijke en begrijpelijke uiteenzetting van het middel betreffende de onregelmatigheid, volgens de contractuele bedingen, van de terugvordering van de volledige financiële bijstand die uit hoofde van deze contracten is verleend.

    64      Derhalve kunnen de onderhavige beroepen worden geherkwalificeerd als beroepen krachtens artikel 238 EG, aangezien zij met name op schending van contractuele bedingen zijn gebaseerd. Deze beroepen zijn dus ontvankelijk.

     Ten gronde

    65      Verzoekster stelt primair schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van verdediging en subsidiair onregelmatigheid van de terugvordering van alle toegekende bedragen.

    66      De Commissie merkt vooraf op dat de onderhavige beroepen, zo zij worden geherkwalificeerd als verzoeken tot betaling, in elk geval ongegrond zijn doordat de debetnota’s voorbereidende handelingen zijn.

    67      Volgens de Commissie zijn de debetnota’s louter voorbereidend en informatief met het oog op een eventuele beschikking van de Commissie om de procedure tot terugvordering op grond van artikel 256 EG voort te zetten. Ongeacht de aard van de onderhavige beroepen, vormen dergelijke debetnota’s dus geen handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld. De Commissie leidt hieruit af dat de onderhavige beroepen, zo zij worden geherkwalificeerd als beroepen wegens contractuele aansprakelijkheid, ongegrond moeten worden verklaard om reden dat het uitschrijven van de betrokken debetnota’s geen fout kan vormen en niet de schade kan veroorzaken die CEVA stelt te hebben geleden wegens terugbetaling van de door de Commissie gevorderde bedragen.

    68      In dit verband zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat de Commissie in contractuele aangelegenheden is onderworpen aan de beginselen die gelden voor overeenkomsten (zie conclusie van advocaat-generaal Kokott bij arrest Hof van 17 maart 2005, Commissie/AMI Semiconductor Belgium e.a., C‑294/02, Jurispr. blz. I‑2175, punt 170). In beginsel heeft zij in deze context niet het recht eenzijdige handelingen te stellen (zie in die zin beschikking Musée Grévin/Commissie, reeds aangehaald, punt 85). Bijgevolg kan zij aan de betrokken medecontractant geen handeling met de aard van een beschikking richten opdat deze medecontractant haar financiële contractuele verplichtingen nakomt, maar zij moet in voorkomend geval bij de bevoegde rechter een vordering tot betaling instellen.

    69      In deze juridische context moeten, aangezien de onderhavige beroepen zijn geherkwalificeerd als beroepen tot betaling van het bedrag dat verzoekster heeft terugbetaald na de tot haar gerichte debetnota’s, deze beroepen tot betaling worden onderzocht aan de hand van de door de partijen aangevoerde contractuele bedingen. In het kader van dergelijke beroepen wegens contractuele aansprakelijkheid is het argument van de Commissie in verband met de juridische aard van de debetnota’s bijgevolg niet relevant. Het Gerecht, dat zich moet uitspreken over de onderhavige vorderingen tot betaling krachtens artikel 238 EG, moet immers enkel uitmaken of de Commissie, gelet op de contractuele bedingen, het recht heeft de aan verzoekster verleende financiële bijstand volledig terug te vorderen.

    70      Voor dit onderzoek is het gegeven dat verzoekster de door de Commissie door middel van de debetnota’s gevorderde bedragen heeft terugbetaald hoewel deze debetnota’s geen bezwarende beslissingen vormen (zie punten 52‑54 supra), van geen belang. Het feit dat verzoekster de debetnota’s heeft vereffend hoewel zij geen beschikking vormden, kan immers niet worden beschouwd als een afstand van haar eventueel recht op betaling van de betrokken bedragen. Enkel verzoeksters afstand van dit recht of de verjaring van dit recht, hetgeen overigens niet door de Commissie is aangevoerd, kunnen in de weg staan aan toewijzing van haar vorderingen tot betaling, zo deze door de contractuele bedingen zijn gerechtvaardigd (zie naar analogie arrest Hof van 11 februari 1993, Cebag/Commissie, C‑142/91, Jurispr. blz. I‑553, punt 18).

    71      In de tweede plaats kunnen de onderhavige beroepen tot betaling in geen geval worden opgevat, zoals de Commissie in haar voorafgaand betoog suggereert, als vorderingen tot vergoeding van de schade die verzoekster zou hebben geleden doordat de Commissie in strijd met haar contractuele verplichtingen de debetnota’s zou hebben verstuurd. Deze beroepen strekken er immers alleen toe dat het Gerecht de Commissie veroordeelt tot betaling aan verzoekster van de in de debetnota’s vermelde bedragen, die volgens de Commissie haar verschuldigd zijn in uitvoering van de contracten. In het kader van deze beroepen moet het Gerecht bijgevolg niet de wettigheid van de debetnota’s onderzoeken. Derhalve kan het argument van de Commissie dat het uitschrijven van de debetnota’s geen fout bij de uitvoering van het contract kan vormen, niet slagen.

    72      Hieruit volgt dat het voorafgaande betoog van de Commissie moet worden afgewezen.

     Middel inzake schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van verdediging


     Argumenten van partijen

    73      Verzoekster stelt schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van verdediging. Zij beroept zich op artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, afgekondigd te Nice op 7 december 2000 (PB C 364, blz. 1), inzake het recht op behoorlijk bestuur, dat met name het recht van eenieder omvat te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen, alsmede het recht op toegang tot het dossier dat hem betreft, op artikel 42 van dit Handvest, inzake het recht op toegang tot documenten, en op artikel 48 van dit Handvest, waarin het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging zijn vastgelegd.

    74      Verzoekster verwijt de Commissie in wezen dat zij zich heeft gebaseerd op de conclusies van het OLAF-onderzoek en op de „timesheets” voor de twee betrokken contracten. Verzoekster heeft echter nooit kennis gehad van de conclusies van OLAF en de „timesheets” zijn in beslag genomen voordat het definitieve eindrapport werd opgesteld. Verzoekster is dus niet naar behoren gehoord voordat de Commissie heeft beslist terugbetaling te vorderen van de volledige financiële bijstand die voor deze contracten is verleend.

    75      De Commissie heeft bij de uitvoering van de financiële audit het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden, aangezien in het auditrapport niet alleen naar de „timesheets”, maar ook naar de conclusies van het OLAF-onderzoek wordt verwezen. Bovendien heeft de Commissie het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door CEVA de „timesheets” noch de conclusies van OLAF mee te delen.

    76      In repliek maakt verzoekster gewag van partijdig en onbillijk gedrag die de Commissie volgens haar zou hebben getoond in het kader van andere contracten die zij met deze instelling heeft afgesloten.

    77      De Commissie betwist dit betoog. Volgens haar is het beginsel van hoor en wederhoor geëerbiedigd aangezien verzoekster alle documenten kende die zij had opgesteld en waarop de Commissie zich heeft gebaseerd om de debetnota’s uit te schrijven op basis van het auditrapport. Bovendien heeft verzoekster haar directeur-generaal wegens ernstige fout ontslagen onder verwijzing naar de conclusies van de Commissie betreffende de onregelmatigheden in het bijhouden van de „timesheets”. Het raakt bijgevolg kant noch wal wanneer verzoekster thans deze conclusies betwist.

    78      Overigens heeft de Commissie zich niet op de conclusies van het OLAF-rapport gebaseerd om terugbetaling van de verleende financiële bijstand te vorderen.

     Beoordeling door het Gerecht

    79      Krachtens artikel 26, lid 3, van bijlage II heeft de betrokken contractant het recht opmerkingen over het voorlopige en over het definitieve auditrapport in te dienen.

    80      In casu dient in de eerste plaats de grief te worden onderzocht dat de Commissie tijdens de auditprocedure verzoeksters recht om te worden gehoord heeft geschonden doordat verzoekster geen toegang tot het OLAF-rapport heeft gehad.

    81      In dit verband volstaat het op te merken dat het auditrapport noch de beschikking van de Commissie om terugbetaling te vragen van de uit hoofde van de betrokken contracten verleende financiële bijstand is gebaseerd op de conclusies van OLAF.

    82      Uit het definitieve auditrapport, waarop de Commissie zich heeft gebaseerd, blijkt uitdrukkelijk dat de auditors een onderscheid hebben gemaakt tussen de financiële audit die zij overeenkomstig de contractuele bepalingen hebben verricht, en de door OLAF verrichte audit. Aldus blijkt dat in dit rapport de conclusies van OLAF niet in overweging worden genomen. Daarin wordt immers uitdrukkelijk aangegeven dat het voorwerp van het onderzoek de bewijsstukken betreffende de gedeclareerde kosten zijn, dat niet wordt beoogd „afgewentelde kosten” of fraude op het spoor te komen en dat het rapport wordt opgesteld onder voorbehoud van bijkomende vaststellingen die de diensten van OLAF maken.

    83      Bovendien blijkt met name uit de brief van 28 augustus 2007 van de Commissie aan verzoekster dat deze instelling zich uitsluitend heeft gebaseerd op de vaststellingen die in het definitieve auditrapport zijn uiteengezet. Met betrekking tot de conclusies van OLAF heeft de Commissie in deze briefwisseling enkel aangegeven dat de conclusies van OLAF de door de auditors gedane verklaringen bevestigden.

    84      Bijgevolg is het feit dat het rapport van OLAF wordt aangevoerd in casu niet relevant, want de door verzoekster betwiste vraag tot terugbetaling van het volledige bedrag van financiële bijstand is niet op dit rapport gebaseerd en evenmin op de omstandigheid dat daarop een strafonderzoek tegen verzoekster is geopend.

    85      Dat verzoekster geen toegang tot het OLAF-rapport heeft gehad, kan aldus geen afbreuk doen aan het beginsel van hoor en wederhoor en aan haar recht om te worden gehoord tijdens de auditprocedure. Het argument betreffende het vermoeden van onschuld is niet onderbouwd en moet eveneens ongegrond worden verklaard.

    86      In de tweede plaats dient met betrekking tot de grief dat verzoekster niet meer over de „timesheets” beschikte toen zij haar opmerkingen over het definitieve auditrapport indiende, te worden opgemerkt dat, anders dan de Commissie aanvoert, op basis van het feit dat verzoekster zelf „timesheets” opstelde, niet kan worden vermoed dat zij rechtsgeldig is gehoord, hoewel zij geen toegang tot deze documenten meer had nadat ze door OLAF in beslag worden genomen. Bovendien kan het feit dat verzoekster het bestaan van onregelmatigheden heeft erkend hoewel zij geen toegang meer had tot de „timesheets”, in geen geval impliceren dat zij de gelegenheid heeft gekregen haar standpunt te verdedigen en dat zij alle onregelmatigheden die haar werden verweten, en de ernst ervan, heeft erkend.

    87      Hoewel de Commissie dit niet aanvoert, dient in casu te worden opgemerkt dat verzoekster nog over „timesheets” beschikte toen zij haar opmerkingen over het voorlopige auditrapport heeft ingediend. Toen zij haar opmerkingen over het definitieve auditrapport heeft ingediend, beschikte zij daarentegen niet meer over deze „timesheets”.

    88      Ook al betwist verzoekster niet dat de Commissie de conclusies van het voorlopige auditrapport in het definitieve auditrapport heeft bevestigd, dit neemt aldus niet weg dat zij haar recht om te worden gehoord over het definitieve auditrapport niet rechtsgeldig heeft kunnen uitoefenen overeenkomstig artikel 26, lid 3, van bijlage II. Evenmin heeft zij de gelegenheid gehad om later met kennis van zaken een standpunt in te nemen over het bestaan en de ernst van de vastgestelde financiële onregelmatigheden, naar aanleiding van voornoemde brieven van de Commissie van 22 januari 2007 en 20 maart 2007, waarbij zij in kennis werd gesteld van het voornemen van deze instelling om volledige terugbetaling te vragen van de financiële bijstand die haar was verleend uit hoofde van de twee betrokken contracten.

    89      De omstandigheid dat de bewijsstukken die in het bezit waren van de betrokken contractant, in casu de „timesheets”, door OLAF in beslag waren genomen en dat zij volgens de Commissie bijgevolg onder de in verordening nr. 1049/2001 voorziene uitzonderingen op het recht op toegang tot documenten vallen, kan niet rechtvaardigen dat het recht dat deze contractant aan artikel 26, lid 3, van bijlage II ontleent om tijdens de auditprocedure te worden gehoord, tot een dode letter wordt gemaakt.

    90      Aangaande de rechtsgevolgen van de schending, in casu, van verzoeksters recht om te worden gehoord op grond van artikel 26, lid 3, van bijlage II dient evenwel te worden opgemerkt dat in het kader van de onderhavige beroepen wegens contractuele aansprakelijkheid een dergelijke onregelmatigheid op zich alleen geen voldoende grond is om de Commissie te kunnen veroordelen tot betaling aan verzoekster van de door haar gevorderde bedragen. In het kader van de onderhavige beroepen op grond van artikel 238 EG moet de contractuele aansprakelijkheid van de Commissie immers worden beoordeeld op basis van alle relevante bedingen van de betrokken contracten waarop de partijen zich beroepen, en op basis van alle voor het Gerecht beschikbare gegevens, met eerbiediging van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van verdediging.

    91      De schending van verzoeksters recht om te worden gehoord op grond van artikel 26, lid 3, van bijlage II kan overigens in voorkomend geval in overweging worden genomen tijdens het onderzoek van een verzoek tot schadevergoeding – met name een verzoek tot betaling van vergoedende interest – voor eventuele wegens deze onregelmatigheid geleden schade, wanneer de mogelijkheid van een dergelijke schadevergoeding in geval van niet-nakoming van contractuele verplichtingen volgens het toepasselijke nationale recht bestaat.

    92      In casu vraagt verzoekster evenwel niet om vergoeding van eventuele schade die zou ontstaan wegens schending van haar recht om te worden gehoord op grond van artikel 26, lid 3, van bijlage II. De onderhavige beroepen strekken immers uitsluitend tot veroordeling van de Commissie tot terugbetaling aan verzoekster van de bedragen die verzoekster aan deze instelling ten onrechte heeft betaald na ontvangst van voornoemde debetnota’s.

    93      Verzoeksters argumenten betreffende het gedrag van de Commissie in het kader van andere contracten moeten in elk geval worden afgewezen aangezien zij geen verband houden met het voorwerp van de onderhavige gedingen.

    94      Gelet op de gegevens van het onderhavige geding kan het middel inzake schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van verzoeksters rechten van verdediging derhalve niet slagen.

    95      In casu dient het Gerecht op basis van alle gegevens die aan het Gerecht zijn voorgelegd en waarover de partijen opmerkingen hebben kunnen indienen, hetzij in hun memories, hetzij in hun schriftelijke antwoorden op de vragen van het Gerecht, hetzij ter terechtzitting, verzoeksters vorderingen tot betaling te onderzoeken.

    96      Uit de schriftelijke opmerkingen van de partijen op de schriftelijke vragen die het Gerecht vóór de terechtzitting heeft gesteld, blijkt dat verzoekster naar aanleiding van het onderzoek dat tegen haar is geopend, en de Commissie, als burgerlijke partij, vanaf dat ogenblik toegang hadden tot alle stukken van de in Frankrijk gevoerde strafprocedure, onder meer de documenten van verzoekster, waaronder de „timesheets”, betreffende de projecten Seahealth en Biopal, die door OLAF in beslag waren genomen.

    97      Aangezien verzoekster toegang kon hebben tot alle documenten die zij voor haar verweer noodzakelijk achtte, is de uiterst subsidiaire vordering van de Commissie tot schorsing van de procedure aldus zonder voorwerp geraakt. Bijgevolg behoeft geen uitspraak te worden gedaan op deze vordering.

    98      Bijgevolg dient hierna het middel inzake de onregelmatigheid van de terugvordering van alle betrokken bedragen te worden onderzocht op basis van alle thans beschikbare elementen waartoe verzoekster toegang heeft gekregen en op basis waarvan zij haar standpunt heeft kunnen bepalen in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht en ter terechtzitting.

     Middel inzake onregelmatigheid van de terugvordering van alle bedragen die verzoekster uit hoofde van de contracten Seahealth en Biopal zijn uitbetaald

     Argumenten van partijen

    99      Verzoekster herinnert eraan dat artikel 3, lid 5, van bijlage II bepaalt dat de Commissie slechts in geval van fraude of bij een audit vastgestelde ernstige financiële onregelmatigheden volledige terugbetaling van de aan haar medecontractant verleende communautaire bijstand kan vragen.

    100    In casu erkent verzoekster dat er tijdens de periode die overeenstemt met de uitvoering van de betrokken contracten „flagrante lacunes in de registratie van de uren” bestaan. Zij betwist niet de incoherenties en het gebrek aan transparantie van het systeem van „timesheets” die tijdens de audit van de Commissie zijn vastgesteld. Wegens deze vergissingen of fouten kan evenwel niet worden getwijfeld aan het feit dat verzoekster effectief werk heeft verricht, noch aan de kwaliteit van dit werk; de Commissie betwist het verrichte werk noch de kwaliteit ervan. Bovendien zijn deze vergissingen of fouten onvoldoende ernstig om toepassing van artikel 3, lid 5, van bijlage II te rechtvaardigen.

    101    Verzoekster stelt voor om voor de betrokken contracten met terugwerkende kracht toepassing te maken van haar nieuw beheerscontrolesysteem dat een nauwgezette follow-up van de uren en kosten mogelijk maakt. Dit systeem is in 2007 ingevoerd en is gebaseerd op de kosten en uren die rechtstreeks aan het betrokken project zijn besteed en op de kosten en uren die tussen de projecten worden verdeeld. Volgens de nieuwe berekeningen met deze methode bedraagt het verschil tussen het aantal uren dat daadwerkelijk aan elk project is besteed, en het aantal uren dat in de aan de Commissie doorgestuurde kostendeclaraties voor de twee betrokken contracten is opgegeven, niet meer dan 1,9 % voor het contract Seahealth en 5,35 % voor het contract Biopal. Verzoekster verklaart dat, nu de contracten in 2003, 2004 en 2005 zijn uitgevoerd, de berekeningsparameters voor elk jaar zijn afgeleid uit de reële resultatenrekening per einde boekjaar en de loonfiches tijdens deze perioden.

    102    In haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht stelt verzoekster dat volgens de samenvattende „timesheets” die voor elk project zijn opgesteld door de financiële onderzoeksdienst van de gerechtelijke politie te Rennes, het verschil tussen de „timesheets” en de kostendeclaraties slechts 6 % was voor de projecten Seahealth en Biopal.

    103    De aldus aan het licht gekomen kleinere verschillen bevestigen dat de vergissingen in de „timesheets” niet voldoende ernstig zijn om toepassing van artikel 3, lid 5, van bijlage II te rechtvaardigen. Het verzoek tot terugbetaling van alle uitbetaalde bedragen is dus onevenredig.

    104    Uiterst subsidiair vraagt verzoekster het Gerecht een deskundige aan te stellen teneinde de tijdsberekening die zij met haar nieuw beheerscontrolesysteem op de betrokken contracten heeft toegepast (zie punt 101 supra) te controleren. Ter terechtzitting heeft verzoekster verduidelijkt dat een wetenschappelijk deskundige in staat is de noodzakelijke werktijd te berekenen, rekening houdend met de wetenschappelijke arbeid die werd gevraagd, en de middelen die voor de twee betrokken contracten moesten worden ingezet.

    105    De Commissie stelt in de eerste plaats dat verzoekster niet stelt dat zij op welke wijze ook haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen of een bepaling van Belgisch recht heeft geschonden. De verzoeken tot vermindering van het terug te betalen bedrag en tot aanstelling van een deskundige moeten bijgevolg worden afgewezen omdat zij niet in overeenstemming zijn met artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering.

    106    In de tweede plaats is het verzoek tot volledige terugbetaling van de uitbetaalde bedragen krachtens artikel 3, lid 5, van bijlage II volgens de Commissie, gelet op de ernst van de financiële onregelmatigheden, in elk geval gerechtvaardigd. Ter terechtzitting heeft de Commissie benadrukt dat voor een dergelijke terugbetaling, wegens het bestaan van ernstige financiële onregelmatigheden zoals die welke in casu zijn vastgesteld, niet vereist is dat er een voor fraude kenmerkend intentioneel element bestaat.

     Beoordeling door het Gerecht

    107    Aangaande de ontvankelijkheid van het onderhavige middel zij vooraf eraan herinnerd dat, anders dan de Commissie stelt, dit middel is aangevoerd volgens het bepaalde in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering (zie punt 63 supra).

    108    Met betrekking tot de subsidiaire verzoeken tot aanstelling van een deskundige zij opgemerkt dat, overeenkomstig het rechtsbeginsel volgens hetwelk elke rechterlijke instantie haar eigen procesregels toepast (conclusie van advocaat-generaal Kokott bij arrest Commissie/AMI Semiconductor Belgium e.a., reeds aangehaald, punt 56), het Gerecht deze verzoeken moet onderzoeken op basis van het bepaalde in de artikelen 65 tot en met 67 van het Reglement voor de procesvoering inzake de maatregelen van instructie. Verzoekster kan derhalve niet worden verweten deze verzoeken niet te hebben gesteund op het overeenkomstenrecht.

    109    De Commissie heeft krachtens artikel 26, lid 3, laatste alinea, van bijlage II het recht om op grond van de conclusies van een financiële audit elke passende maatregel te nemen die zij noodzakelijk acht, daaronder begrepen een bevel tot terugbetaling van het geheel of een deel van de bedragen die zij voor de betrokken contracten heeft uitbetaald.

    110    In casu heeft de Commissie naar aanleiding van de financiële audit de twee betrokken contracten opgezegd op grond van artikel 7, lid 4, sub b, van bijlage II en krachtens artikel 3, lid 2, van deze bijlage beslist om voor deze contracten geen enkel bedrag meer uit te betalen. Verzoekster betwist deze beslissingen niet.

    111    In casu komt verzoekster op tegen terugvordering door de Commissie, krachtens artikel 3, lid 5, van bijlage II, van de volledige financiële bijstand die haar is verleend voor de betrokken contracten. Zij verwijt de Commissie geen toepassing te hebben gemaakt van artikel 3, lid 4, van bijlage II, dat bepaalt dat de betrokken medecontractant alleen het verschil terugbetaalt wanneer, nadat eventuele aanpassingen, onder meer naar aanleiding van de financiële audit bedoeld in artikel 26 van deze bijlage, zijn doorgevoerd, het bedrag van de ontvangen betalingen groter is dan het totale bedrag van de verschuldigde communautaire bijstand.

    112    Hoewel de contracten Seahealth en Biopal in de periode van 2003 tot en met 2005 regelmatig zijn uitgevoerd, zoals verzoekster aangeeft zonder door de Commissie op dit punt te worden weersproken, blijkt uit het definitieve auditrapport dat de audit, die in mei 2006 werd uitgevoerd, enkel ziet op de jaren 2003 en 2004.

    113    Uit de lezing van dit definitieve auditrapport blijkt dat verzoekster voor de jaren 2003 en 2004 de personeelskosten niet volgens de contractuele bepalingen heeft verantwoord, zodat is beslist dat deze kosten niet voor terugbetaling in aanmerking konden komen. Andere kosten dan personeelskosten zijn daarentegen wel beschouwd als kosten die voor terugbetaling in aanmerking komen (zie punt 19 supra).

    114    Bovendien blijkt uit de antwoorden die de Commissie ter terechtzitting op de vragen van het Gerecht heeft gegeven, dat deze instelling op het tijdstip van de financiële audit niet beschikte over de kostendeclaraties voor 2005, die te laat zijn ingediend. Deze kostendeclaraties werden ambtshalve afgewezen naar aanleiding van het auditrapport, daar de Commissie van oordeel was, gelet op de zware twijfels die voor 2003 en 2004 waren gerezen, dat verzoekster ook in 2005 niet langer haar financiële verplichtingen nakwam.

    115    Aldus blijkt dat de onderhavige gedingen betrekking hebben op kosten die voor de jaren 2003 en 2004 zijn gedeclareerd en die in het kader van de audit zijn gecontroleerd (zie punt 16 supra), en bovendien op kosten die voor 2005 zijn gedeclareerd en die ambtshalve zijn afgewezen.

    116    Derhalve dient te worden nagegaan of de Commissie, in de omstandigheden van het onderhavige geval, op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 5, van bijlage II, gelezen in samenhang met artikel 26, lid 3, en artikel 7, lid 6, sub c, van deze bijlage, het recht had om terugbetaling te vragen van alle bedragen die als financiële bijstand voor de twee betrokken contracten zijn uitbetaald.

    117    De artikelen 26, lid 3, en 7, lid 6, sub c, van bijlage II voorzien alleen in de mogelijkheid voor de Commissie om het volledige bedrag aan deze financiële bijstand terug te vorderen naar aanleiding van een audit respectievelijk na opzegging van het contract. In deze artikelen wordt evenwel niet bepaald onder welke voorwaarden deze integrale terugvordering moet gebeuren.

    118    Die voorwaarden zijn vastgelegd in artikel 3, lid 5, van bijlage II, dat bepaalt dat de Commissie naar aanleiding van in het kader van een audit vastgestelde fraude of ernstige financiële onregelmatigheden van de contractant terugbetaling kan vorderen of in voorkomend geval terugbetaling vordert van het totale bedrag aan betaalde communautaire bijstand.

    119    Volgens de bewoordingen van dit artikel 3, lid 5, van bijlage II is de Commissie niet in alle gevallen verplicht, zelfs niet naar aanleiding van in het kader van een audit vastgestelde fraude of ernstige financiële onregelmatigheden, om het volledige bedrag van de aan de medecontractant verleende financiële bijstand terug te vorderen. Integendeel, de Commissie moet „in voorkomend geval” onderzoeken of een dergelijke maatregel gelet op de omstandigheden van het geval verplicht of passend is, volgens de bedingen van het contract.

    120    In deze context kan niet worden ingestemd met de uitlegging die de Commissie ter terechtzitting aan artikel 3, lid 5, van bijlage II heeft gegeven, namelijk dat de verplichting tot terugvordering van alle bedragen aan verleende financiële bijstand uitsluitend geldt in de gevallen waarin het contract wegens fout is opgezegd, terwijl wanneer het contract niet is verstreken, de Commissie over een beoordelingsvrijheid beschikt waarbij zij rekening kan houden met de goede trouw van de contractant.

    121    Het argument van de Commissie, dat is gebaseerd op het begrip opzegging wegens fout, is immers onnauwkeurig. Zelfs gesteld dat de Commissie doelt op het geval waarin een contract, zoals de contracten Seahealth en Biopal, is opgezegd op grond van artikel 7, lid 4, sub b, van bijlage II, dat ziet op het geval waarin de contractant valse verklaringen heeft afgelegd waarvoor hij aansprakelijk kan worden geacht, of opzettelijk een verzuim heeft gepleegd om de financiële bijstand van de Gemeenschap te verkrijgen, dient te worden vastgesteld dat in de relevante bedingen van bijlage II niet automatisch een verband wordt gelegd tussen opzegging op grond van voornoemd artikel en een eventuele verplichting tot terugvordering van de volledige financiële bijstand op grond van artikel 3, lid 5, van bijlage II.

    122    In casu volgt daaruit dat het loutere feit dat de betrokken contracten zijn opgezegd op grond van artikel 7, lid 4, sub b, van bijlage II en dat deze opzegging door verzoekster niet is betwist, voor de Commissie geen verplichting kon inhouden om het totale bedrag van de aan verzoekster uitbetaalde bijstand terug te vorderen op grond van artikel 3, lid 5, van bijlage II. Bovendien zij opgemerkt dat de Commissie, hoewel zij zich bij haar beslissing om de contracten op te zeggen heeft gebaseerd op artikel 7, lid 4, sub b, in plaats van artikel 7, lid 3, sub e, van bijlage II, dat haar de mogelijkheid biedt een contract op te zeggen wegens een ernstige financiële onregelmatigheid, zich in het kader van de onderhavige gedingen uitsluitend beroept op het bestaan van ernstige financiële onregelmatigheden en geen fraude aanvoert, zoals zij ter terechtzitting heeft bevestigd.

    123    Derhalve dient te worden uitgemaakt of de Commissie, gelet op de door verzoekster erkende flagrante lacunes in de tijdsregistratie, op zijn minst op grond van artikel 3, lid 5, van bijlage II het recht had om terugbetaling te vorderen van het volledige bedrag dat zij voor de betrokken contracten aan verzoekster had uitbetaald. Indien niet was voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering van het volledige bedrag op grond van dit artikel, had de Commissie enkel het recht krachtens artikel 3, lid 4, van bijlage II om op basis van een evaluatie van alle in aanmerking komende uitgaven terugbetaling te vragen van het verschil tussen de uitbetaalde bedragen en de door de Unie verschuldigde bedragen.

    124    Bij deze beoordeling moet worden uitgegaan van de contractuele verplichtingen die op de contractanten rusten inzake de verantwoording van hun uitgaven.

    125    In casu moest verzoekster haar personeelskosten verantwoorden overeenkomstig artikel 23, lid 1, sub c, van bijlage II, dat in wezen bepaalt dat het totale aantal werkuren die aan het contract worden besteed, moet worden geregistreerd gedurende de looptijd van het project en voor de coördinator zelfs gedurende twee maanden na afloop van het project, en minstens eenmaal per maand moet worden gecertificeerd door de persoon die verantwoordelijk is voor de werken of door de naar behoren gemachtigde financieel directeur van de contractant.

    126    In dit verband zij eraan herinnerd dat de verplichting van de Commissie om toe te zien op het goed financieel beheer van de gemeenschapsmiddelen overeenkomstig artikel 274 EG en de noodzaak van bestrijding van fraude met communautaire financiële steun maken dat de verbintenissen in verband met de financiële voorwaarden van essentieel belang zijn (zie in die zin arresten Gerecht van 22 mei 2007, Commissie/IIC, T‑500/04, Jurispr. blz. II‑1443, punten 93‑95, en 12 september 2007, Commissie/Trends, T‑448/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 141). In casu vormt de verplichting van de contractant om kostendeclaraties over te leggen die voldoen aan de specifieke vereisten van artikel 23, lid 1, van bijlage II, betreffende de personeelskosten, derhalve een van zijn essentiële verbintenissen, die de Commissie in staat moet stellen te beschikken over de gegevens die noodzakelijk zijn om te controleren of de betrokken bijstand in overeenkomst met de bepalingen van het contract werd aangewend.

    127    Daarom is de Commissie op grond van artikel 3, lid 4, van bijlage II ertoe gemachtigd om in voorkomend geval terugbetaling te eisen van de bedragen die werden uitbetaald voor uitgaven die volgens haar niet voor terugbetaling in aanmerking komen op grond dat zij niet overeenkomstig de contractuele bepalingen zijn verantwoord.

    128    In geval van in het kader van een audit vastgestelde fraude of ernstige financiële onregelmatigheden voorziet artikel 3, lid 5, van bijlage II daarentegen in de mogelijkheid voor de Commissie om de door de Unie uitbetaalde financiële bijstand volledig terug te vorderen en dit artikel heeft aldus een ontradende werking (zie naar analogie arrest Gerecht van 26 september 2002, Sgaravatti Mediterranea/Commissie, T‑199/99, Jurispr. blz. II‑3731, punt 136).

    129    Het met artikel 3, lid 5, van bijlage II nagestreefde doel, dat erin bestaat fraude en ernstige financiële onregelmatigheden te ontraden, maakt het voor de Commissie evenwel niet mogelijk zich te onttrekken aan het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw dienen te worden uitgevoerd, noch aan het verbod van misbruik van contractuele bedingen, door zich bij de interpretatie en uitvoering van deze bedingen een discretionaire bevoegdheid toe te eigenen.

    130    In casu dient dus te worden nagegaan of, gelet op de vaststellingen in het definitieve auditrapport en de overgelegde dossierstukken waarover de partijen toelichting hebben gegeven in hun antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht en ter terechtzitting hebben gedebatteerd, de door verzoekster begane financiële onregelmatigheden voldoende ernstig waren om, gelet op het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw dienen te worden uitgevoerd, volledige terugvordering van de verleende financiële steun op grond van artikel 3, lid 5, van bijlage II te rechtvaardigen.

    131    In het definitieve auditrapport wordt weliswaar alleen vastgesteld dat de personeelskosten voor 2003 en 2004 niet voor terugbetaling in aanmerking kwamen, aangezien de audit betrekking had op de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004, zoals reeds is opgemerkt (zie punt 112 supra). Uit dit rapport blijkt evenwel dat de redenen op grond waarvan de auditors hebben vastgesteld dat de voor 2003 en 2004 gedeclareerde personeelskosten niet verantwoord waren, eveneens gelden voor de personeelskosten voor 2005.

    132    Uit het definitieve auditrapport blijkt immers dat niet alleen de „timesheets” voor 2003 en 2004, maar ook die voor 2005, die in een doos aan de auditors werden overhandigd, enkel een algemeen wekelijks en maandelijks overzicht bevatten van alle werkuren die elk personeelslid had gepresteerd, voor alle lopende projecten samen. De werkuren die aan de projecten Seahealth en Biopal zijn besteed, werden niet geregistreerd. Deze „timesheets”, die door de voormalig directeur van CEVA waren ondertekend, waren noch door de personeelsleden die voor de projecten werkten ondertekend, noch door de projectleiders medeondertekend. Bovendien waren zij gedateerd noch genummerd, zodat niet kon worden uitgemaakt op welke datum zij waren opgesteld en ondertekend door verzoeksters voormalig directeur. Bovendien hebben de auditors vastgesteld dat er verschillende versies van reeksen „timesheets” voor verschillende projecten bestonden en daaruit grote onderlinge tegenstrijdigheden bleken.

    133    Ten slotte wordt in het definitieve auditrapport aangegeven dat de projectleider van Biopal heeft bevestigd dat hij niet exact kon bepalen hoeveel werkuren elk personeelslid aan elk project had besteed, omdat er volgens hem geen registratiesysteem bestond.

    134    In deze omstandigheden hebben de auditors geoordeeld dat de „timesheets” niet betrouwbaar waren en dat zij niet beschikten over degelijke informatie op basis waarvan zij konden bepalen hoeveel werkuren aan de betrokken projecten waren besteed. Bijgevolg hebben zij geoordeeld dat alle voor 2003 en 2004 gedeclareerde personeelskosten, die in het kader van de audit waren onderzocht, niet voor terugbetaling in aanmerking kwamen.

    135    Bovendien stelt het Gerecht vast dat verzoekster in haar schriftelijke antwoorden op de vragen van het Gerecht noch ter terechtzitting enig ernstig argument heeft aangevoerd waarmee de feitelijke vaststellingen en de conclusies van het auditrapport kunnen worden ontkracht. Zij heeft met name geen enkel element aangevoerd op grond waarvan kan worden getwijfeld aan het haar door de Commissie ten laste gelegde feit dat niet werd geregistreerd hoeveel werkuren aan de betrokken contracten werden besteed.

    136    Met name betwist verzoekster niet dat de „timesheets” door haar voormalig directeur achteraf, na beëindiging van de contracten, zijn gereconstrueerd. De zogenaamde samenvattende „timesheets” die zijn opgesteld door de financiële onderzoeksdienst van de gerechtelijke politie te Rennes en waarop verzoekster zich beroept, zijn slechts een herhaling van de aldus gereconstrueerde timesheets en een vergelijking met de gedeclareerde kosten. Zij bevatten geen informatie over de werkuren die daadwerkelijk aan de betrokken contracten zijn besteed.

    137    Bovendien wordt de vaststelling dat deze reconstructie van de „timesheets” geheel onbetrouwbaar is, bevestigd door de grote verschillen tussen de inhoud van deze „timesheets”, zoals blijkt uit de overzichtstabel van voornoemde samenvattende timesheets die verzoekster heeft opgesteld in antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht, en de verklaringen van een aantal getuigen die werden genoteerd in het door de Commissie overgelegde rapport van de financiële onderzoeksdienst van 31 maart 2008. Zo vermelden voor een getuige – een projectleider – de timesheets een totaal van 685 werkuren voor het project Biopal, terwijl diezelfde getuige tijdens zijn verhoor door de financiële onderzoeksdienst heeft verklaard nooit voor dat project te hebben gewerkt.

    138    Wat in het bijzonder de voor 2005 betaalde voorschotten betreft blijkt bovendien noch uit het dossier, noch uit de schriftelijke antwoorden van de partijen op de vragen van het Gerecht, noch uit hun mondelinge opmerkingen ter terechtzitting, dat verzoekster de Commissie de verantwoordingsstukken voor de in 2005 voor de betrokken contracten gemaakte personeelskosten heeft overgelegd. Verzoekster stelt overigens niet dat zij deze verantwoordingsstukken heeft overgelegd.

    139    Derhalve vormt de omstandigheid dat niet op regelmatige wijze tijdsoverzichten voor de jaren 2003, 2004 en 2005 zijn bijgehouden, schending van artikel 23, lid 1, van bijlage II, hetgeen volstaat om alle betrokken personeelskosten te beschouwen als niet voor terugbetaling in aanmerking komende uitgaven (arrest Commissie/Premium, reeds aangehaald, punt 44).

    140    Bovendien kan, gelet op de omvang en de ernst van de kennelijke financiële onregelmatigheden die bij de audit zijn vastgesteld en die zijn bevestigd door de stukken van het strafonderzoek waarover in casu door de partijen debat is gevoerd, terugvordering door de Commissie van het volledige bedrag van de aan verzoekster voor de betrokken contracten verleende financiële bijstand niet worden beschouwd als misbruik van de bedingen van artikel 3, lid 5, van bijlage II. Anders dan verzoekster aanvoert, is deze terugvordering derhalve niet onevenredig gelet op de doelstellingen die met de relevante bedingen van de betrokken contracten worden nagestreefd (zie punten 126‑128 supra).

    141    Verzoeksters subsidiaire vorderingen tot aanstelling van een deskundige kunnen niet worden toegewezen aangezien verzoekster op grond van haar contractuele verplichtingen het bewijs van haar personeelskosten moet leveren overeenkomstig de specifieke bewijsvereisten van artikel 23, lid 1, van bijlage II (zie in die zin arrest Commissie/IIC, reeds aangehaald, punt 105).

    142    Derhalve moeten de onderhavige beroepen ongegrond worden verklaard.

     Kosten

    143    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd.

    144    Verder bepaalt artikel 87, lid 3, eerste alinea, van het Reglement van de procesvoering dat het Gerecht de proceskosten over de partijen kan verdelen of kan beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

    145    Hoewel in casu verzoekster in al haar middelen in het ongelijk is gesteld, moet ermee rekening worden gehouden dat zij, doordat OLAF de „timesheets” in beslag had genomen, niet in staat is geweest zich met kennis van zaken uit te spreken over het bestaan en de ernst van de haar verweten financiële onregelmatigheden. Pas na afloop van de schriftelijke procedure voor het Gerecht heeft zij toegang tot deze documenten gekregen (zie punten 89 en 96 supra). Derhalve dient elke partij te worden verwezen in de helft van haar eigen kosten en in de helft van de kosten van de andere partij.

    HET GERECHT (Zesde kamer),

    rechtdoende, verklaart:

    1)      De beroepen worden verworpen.

    2)      Elke partij zal de helft van haar eigen kosten alsmede de helft van de kosten van de andere partij dragen.

    Meij

    Vadapalas

    Truchot

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 juni 2010.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Frans.

    Top