Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R0347

    Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 Voor de EER relevante tekst

    PB L 115 van 25.4.2013, p. 39–75 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/347/oj

    25.4.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 115/39


    VERORDENING (EU) Nr. 347/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 17 april 2013

    betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Op 26 maart 2010 heeft de Europese Raad ingestemd met het voorstel van de Commissie voor een nieuwe strategie „Europa 2020”. Eén van de prioriteiten van de Europa 2020-strategie is duurzame groei die moet worden bereikt door het bevorderen van een meer hulpbronnenefficiënte, duurzamere en meer concurrerende economie. In deze strategie wordt energie-infrastructuur centraal gesteld als onderdeel van het vlaggenschipinitiatief „Efficiënt gebruik van hulpbronnen”, door de noodzaak te onderstrepen om dringend Europa's netwerken te moderniseren, daarbij deze op continentaal niveau onderling aan elkaar te koppelen, in het bijzonder om hernieuwbare energiebronnen te integreren.

    (2)

    De in de conclusies van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 overeengekomen doelstelling dat alle lidstaten een elektriciteitsinterconnectieniveau van minstens 10 % van hun geïnstalleerde productiecapaciteit hebben, is nog niet bereikt.

    (3)

    In de mededeling van de Commissie „Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder — Een blauwdruk voor een Europees geïntegreerd energienetwerk”, gevolgd door de conclusies van de Raad van 28 februari 2011 en de resolutie van het Europees Parlement (4), wordt verzocht een nieuw energie-infrastructuurbeleid uit te werken om de netwerkontwikkeling op Europees niveau voor de periode tot 2020 en verder te optimaliseren en het zo voor de Unie mogelijk te maken haar cruciale beleidsdoelstellingen inzake concurrentiekracht, duurzaamheid en energievoorzieningszekerheid te verwezenlijken.

    (4)

    De Europese Raad van 4 februari 2011 heeft de noodzaak onderstreept van een modernisering en uitbreiding van Europa's energie-infrastructuur en van een interconnectie van de netwerken over de grenzen heen teneinde solidariteit tussen de lidstaten mogelijk te maken, alternatieve voorzienings- of doorvoerroutes te openen en hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen in concurrentie met traditionele energiebronnen. De Raad heeft daarbij beklemtoond dat geen EU-lidstaat na 2015 nog geïsoleerd mag zijn van de Europese gas- en elektriciteitsnetwerken of zijn energievoorziening in gevaar mag zien komen doordat het ontbreekt aan de nodige geschikte interconnecties.

    (5)

    Bij Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) zijn richtsnoeren vastgesteld voor trans-Europese netwerken in de energiesector (TEN-E). Deze richtsnoeren hebben tot doel de voltooiing van de interne energiemarkt van de Unie te ondersteunen en een rationele productie, een rationeel transport, een rationele distributie en een rationeel gebruik van energie te bevorderen, het isolement van minder welvarende en eilandregio's te verminderen, de energievoorziening, -bronnen en -routes van de Unie veilig te stellen en te diversifiëren, ook door samenwerking met derde landen, en bij te dragen tot duurzame ontwikkeling en bescherming van het milieu.

    (6)

    Een evaluatie van het huidige TEN-E-kader heeft duidelijk aangetoond dat dit kader, hoewel het een positieve bijdrage levert tot de geselecteerde projecten door deze een grotere politieke zichtbaarheid te geven, onvoldoende visie, focus en flexibiliteit heeft om de leemten op het gebied van de infrastructuur te vullen. De Unie moet derhalve haar inspanningen opvoeren om toekomstige uitdagingen op dit gebied het hoofd te bieden, en de nodige aandacht moet worden besteed aan het identificeren van potentiële toekomstige tekorten op het stuk van energievraag en -aanbod.

    (7)

    Een versnelling van de modernisering van bestaande energie-infrastructuur en de ontwikkeling van nieuwe energie-infrastructuur is van essentieel belang voor het verwezenlijken van de energie- en klimaatdoelstellingen van het EU-beleid, bestaande uit de voltooiing van de interne energiemarkt, het waarborgen van de energievoorzieningszekerheid, in het bijzonder inzake gas en olie, de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 20 % (30 % als aan de nodige voorwaarden is voldaan), de toename van het aandeel van hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik met 20 % (6) en de toename van de energie-efficiëntie met 20 % in 2020, waarbij winsten op het gebied van energie-efficiëntie de behoefte aan nieuw te bouwen infrastructuur kan verminderen. Bovendien moet de Unie ervoor zorgen dat haar infrastructuur klaar is voor een koolstofarmer energiesysteem op de langere termijn in de loop naar 2050. Deze verordening moet derhalve ook de mogelijkheid bieden om de potentiële toekomstige energie- en klimaatbeleidsdoelstellingen van de Unie te helpen verwezenlijken.

    (8)

    In weerwil van het feit dat Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (7) en Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (8) voorzien in een interne energiemarkt, blijft de markt versnipperd ten gevolge van ontoereikende interconnecties tussen de nationale energienetwerken en de suboptimale benutting van de bestaande energie-infrastructuur. Geïntegreerde netwerken die zich over de hele Unie uitstrekken en de ontwikkeling van slimme netwerken zijn evenwel van cruciaal belang voor het waarborgen van een concurrerende en goed functionerende geïntegreerde markt, voor het bereiken van een optimale benutting van energie-infrastructuur, voor meer energie-efficiëntie en de integratie van gespreide hernieuwbare energiebronnen en voor het bevorderen van groei, werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling.

    (9)

    De energie-infrastructuur van de Unie moet verder worden opgewaardeerd teneinde technische defecten te voorkomen en om de infrastructuur bestendiger te maken tegen dergelijke defecten, alsmede tegen natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, negatieve effecten van de klimaatverandering en bedreigingen voor de veiligheid, met name voor de Europese kritische infrastructuur als omschreven in Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (9).

    (10)

    Transport van olie via landleidingen in plaats van over het water kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verlagen van het milieurisico dat aan het vervoer van olie is verbonden.

    (11)

    Het belang van slimme netwerken voor het bereiken van de energiebeleidsdoelstellingen van de Unie is erkend in de mededeling van de Commissie van 12 april 2011„Slimme netwerken: van innovatie tot invoering”.

    (12)

    Faciliteiten voor de opslag van energie en de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakt aardgas (lng) of gecomprimeerd aardgas (CNG) hebben een steeds belangrijkere rol te spelen in de Europese energie-infrastructuur. De uitbreiding van deze energie-infrastructuurfaciliteiten vormt een belangrijke component van een goed functionerende netwerkinfrastructuur.

    (13)

    In haar mededeling „Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen” van 7 september 2011 heeft de Commissie beklemtoond dat de Unie de bevordering van de ontwikkeling van energie-infrastructuur moet opnemen in haar externe betrekkingen met het oog op de ondersteuning van de sociaaleconomische ontwikkeling buiten de grenzen van de Unie. De Unie moet de uitvoering faciliteren van infrastructuurprojecten die de energienetwerken van de Unie koppelen aan die van derde landen, meer in het bijzonder met nabuurlanden en met landen waarmee de Unie een specifieke samenwerking op energiegebied tot stand heeft gebracht.

    (14)

    Om de spannings- en frequentiestabiliteit te garanderen, dient bijzondere aandacht te gaan naar de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnetwerk, onder wisselende omstandigheden die ontstaan door de toenemende injectie van energie uit hernieuwbare bronnen die van nature variabel zijn.

    (15)

    De investeringsbehoeften op het gebied van de elektriciteits- en gastransmissie-infrastructuur van Europees belang in de periode tot 2020 zijn geraamd op 200 miljard EUR. De aanzienlijke toename van de investeringsvolumes in vergelijking met het verleden en de urgentie van de tenuitvoerlegging van nieuwe energie-infrastructuurprioriteiten vergen een nieuwe aanpak voor de regulering en financiering van die infrastructuur, in het bijzonder bij grensoverschrijdende projecten.

    (16)

    In het aan de Raad van 10 juni 2011 gerichte werkdocument van de diensten van de Commissie met als titel „Investeringsbehoeften en financieringseisen voor de energie-infrastructuur” werd beklemtoond dat ongeveer de helft van de totale investeringen die vereist zijn in het decennium tot 2020 het risico lopen om niet of niet tijdig te worden opgeleverd als gevolg van belemmeringen bij de vergunningverlening, regelgevende kwesties en financiering.

    (17)

    Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van trans-Europese energienetwerken met het oog op de verwezenlijking van de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geformuleerde energiedoelstellingen, namelijk een goede werking van de interne energiemarkt en continuïteit van de voorziening van de Unie, de bevordering van energie-efficiëntie en -besparing en ontwikkeling van nieuwe en hernieuwbare vormen van energie, alsook de bevordering van de onderlinge koppeling van energienetwerken. Door deze doelstellingen na te streven, draagt deze verordening bij tot slimme, duurzame en inclusieve groei en brengt het baten voor de gehele Unie op het gebied van concurrentievermogen en economische, maatschappelijke en territoriale cohesie.

    (18)

    Voor de ontwikkeling van trans-Europese netwerken en de effectieve interoperabiliteit daarvan is het van cruciaal belang dat wordt gezorgd voor operationele coördinatie tussen de transmissiesysteembeheerders (TSB's) voor elektriciteit. Om in dat verband uniforme voorwaarden te garanderen voor de tenuitvoerlegging van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (10), moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen betreffende de mechanismen voor controle door de lidstaten op de uitoefening door de Commissie van haar uitvoeringsbevoegdheden (11). Voor de vaststelling van de richtsnoeren voor de uitvoering van de operationele coördinatie tussen TSB's voor elektriciteit op het niveau van de Unie moet de onderzoeksprocedure worden toegepast, gelet op het feit dat deze richtsnoeren algemeen toepasselijk zijn op alle TSB's.

    (19)

    Het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators („het Agentschap”), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12) krijgt uit hoofde van deze verordening belangrijke aanvullende taken toegewezen en krijgt het recht toegekend om voor sommige van deze aanvullende taken vergoedingen te vragen.

    (20)

    Na grondige raadpleging van alle lidstaten en belanghebbenden heeft de Commissie 12 strategische trans-Europese energie-infrastructuurprioriteiten geïdentificeerd waarvan de uitvoering voor 2020 essentieel is voor de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie. Deze prioriteiten hebben betrekking op verschillende geografische regio's of thema's op het gebied van elektriciteitstransmissie en -opslag, gastransmissie, aardgasopslag en infrastructuur voor vloeibaar of gecomprimeerd aardgas, slimme netwerken, elektriciteitssnelwegen, transport van koolstofdioxide en olie-infrastructuur.

    (21)

    De projecten van gemeenschappelijk belang moeten voldoen aan gemeenschappelijke, transparante en objectieve criteria met het oog op hun bijdrage tot de doelstellingen van het energiebeleid. Voor elektriciteit en gas moeten de voorgestelde projecten, willen zij in aanmerking komen voor opneming in de tweede en daaropvolgende Unielijsten, deel uitmaken van het laatste beschikbare tienjarige netwerkontwikkelingsplan. In dit plan moet met name rekening worden gehouden met de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011 inzake de noodzaak van integratie van de perifere energiemarkten.

    (22)

    Er moeten regionale groepen worden opgericht die als taak hebben projecten van gemeenschappelijk belang voor te stellen en te evalueren, hetgeen resulteert in de vaststelling van regionale lijsten van projecten van gemeenschappelijk belang. Om een brede consensus te waarborgen, moeten deze regionale groepen een nauwe samenwerking verzekeren tussen lidstaten, nationale regulerende instanties, projectpromotoren en belanghebbenden. De samenwerking moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op bestaande structuren voor regionale samenwerking tussen de nationale regulerende instanties en TSB's en andere door de lidstaten en de Commissie opgerichte structuren. In het kader van deze samenwerking moeten de nationale regelgevende instanties de regionale groepen indien nodig van advies dienen over onder meer de uitvoerbaarheid van de regelgevingsaspecten van de voorgestelde projecten en over de haalbaarheid van het voor formele goedkeuring voorgestelde tijdschema.

    (23)

    Teneinde te garanderen dat de Uniebrede lijst van projecten van gemeenschappelijk belang (de „Unielijst”) beperkt blijft tot die projecten welke het meest bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de strategische prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot vaststelling en herziening van de Unielijst, met inachtneming van het recht van de lidstaten om hun goedkeuring te hechten aan projecten van gemeenschappelijk belang op hun grondgebied. Overeenkomstig de in het kader van de effectbeoordeling bij het voorstel voor deze verordening uitgevoerde analyse wordt het aantal van dergelijke projecten geraamd op ongeveer 100 op elektriciteitsgebied en 50 op het gebied van gas. Uitgaande van deze raming en de noodzaak om de doelstelling van deze verordening te verwezenlijken, moet het totale aantal projecten van gemeenschappelijk belang beheersbaar blijven en mag het derhalve niet significant hoger zijn dan 220. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

    (24)

    Elke twee jaar moet een nieuwe Unielijst worden vastgesteld. Projecten van gemeenschappelijk belang die voltooid zijn of die niet langer voldoen aan de desbetreffende criteria en vereisten zoals vastgelegd in deze verordening, mogen niet meer op de volgende Unielijst verschijnen. Bestaande projecten van gemeenschappelijk belang die in de volgende Unielijst moeten worden opgenomen, moeten om die reden worden onderworpen aan hetzelfde selectieproces voor de vaststelling van regionale lijsten en voor de vaststelling van de Unielijst als voorgestelde projecten; er dient evenwel voor te worden gezorgd dat de daarmee gepaard gaande administratieve formaliteiten tot een minimum worden beperkt, bijvoorbeeld door zoveel mogelijk gebruik te maken van in een eerder stadium ingediende informatie en door rekening te houden met de jaarverslagen van de projectontwikkelaars.

    (25)

    Projecten van gemeenschappelijk belang moeten zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd en zij moeten daarbij van nabij worden gevolgd en worden geëvalueerd, terwijl de administratieve lasten voor de projectpromotoren tot een minimum worden beperkt. De Commissie moet Europese coördinatoren aanwijzen voor projecten die specifieke moeilijkheden ondervinden.

    (26)

    Vergunningverleningsprocessen mogen niet leiden tot een administratieve belasting die niet in verhouding staat tot de omvang of complexiteit van een project, noch mogen zij de ontwikkeling van trans-Europese netwerken en de markttoegang belemmeren. De conclusies van de Raad van 19 februari 2009 onderstreepten de noodzaak van het opsporen en uit de weg ruimen van belemmeringen voor investeringen, onder meer door een stroomlijning van de plannings- en raadplegingsprocedures. Deze conclusies werden versterkt door de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011 waarop opnieuw het belang werd onderstreept van een stroomlijning en verbetering van vergunningverleningsprocessen met inachtneming van de nationale bevoegdheden.

    (27)

    De planning en tenuitvoerlegging van uniale projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van energie-, vervoer- en telecommunicatie-infrastructuur moeten worden gecoördineerd teneinde synergieën te creëren wanneer dit vanuit een algemeen economisch, technisch, milieu- of ruimteplanningsgerelateerd oogpunt zinvol is, en waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de relevante veiligheidsaspecten. Aldus kan, wanneer de diverse Europese netwerken worden gepland, voorkeur worden gegeven aan de integratie van vervoers-, communicatie- en energienetwerken om te waarborgen dat zo weinig mogelijk grond wordt gebruikt en er tegelijkertijd, waar mogelijk, voor te zorgen dat bestaande of in onbruik geraakte routes opnieuw in gebruik worden genomen om de maatschappelijke, economische, financiële en milieueffecten tot een minimum te beperken.

    (28)

    Om een snelle administratieve behandeling te waarborgen, moeten projecten van gemeenschappelijk belang een „prioriteitsstatus” krijgen op nationaal niveau. Projecten van gemeenschappelijk belang moeten door de bevoegde instanties als projecten van openbaar belang worden beschouwd. Er moet vergunning worden verleend, om dwingende redenen van groot openbaar belang, aan projecten die een negatief effect hebben op het milieu wanneer is voldaan aan alle voorwaarden van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (13) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het gebied van het waterbeleid (14).

    (29)

    De oprichting van één bevoegde instantie of instanties die alle vergunningverleningsprocessen bundelt of coördineert („one-stop shop”) moet de complexiteit verminderen, de efficiëntie en transparantie vergroten en de samenwerking tussen de lidstaten versterken. Zodra deze is benoemd, moet de bevoegde instantie zo spoedig mogelijk operationeel zijn.

    (30)

    Hoewel er duidelijke normen bestaan voor de inspraak van het publiek in de procedures voor besluitvorming op milieugebied, zijn er aanvullende maatregelen nodig om de hoogst mogelijke normen voor transparantie en inspraak van het publiek te waarborgen bij alle relevante kwesties tijdens het vergunningverleningsproces voor projecten van gemeenschappelijk belang.

    (31)

    Een correcte en gecoördineerde tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de beoordeling van de gevolgen van bepaalde openbare en particuliere projecten op het milieu (15), van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen van bepaalde plannen en programma's voor het milieu (16), voor zover van toepassing, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend op 25 juni 1998 te Aarhus (17), (Verdrag van Aarhus) en van het Verdrag van Espoo inzake milieueffectenrapportage in grensoverschrijdend verband (Verdrag van Espoo) moet de harmonisatie waarborgen van de voornaamste beginselen voor de evaluatie van de milieueffecten, inclusief in een grensoverschrijdende context. De lidstaten moeten hun evaluaties voor projecten van gemeenschappelijk belang coördineren en moeten, waar mogelijk, zorgen voor gezamenlijke evaluaties. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd optimale praktijken uit te wisselen en hun administratieve capaciteit voor vergunningverleningsprocessen te vergroten.

    (32)

    Het is van belang om de vergunningverleningsprocessen te stroomlijnen en te verbeteren, met inachtneming — voor zover mogelijk rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel — van nationale bevoegdheden en procedures voor de aanleg van nieuwe infrastructuur. Gezien de urgentie van de ontwikkeling van de energie-infrastructuur moet een vereenvoudiging van de vergunningverleningsprocessen vergezeld gaan van een duidelijke uiterste termijn voor de door de bevoegde instanties te nemen besluiten met betrekking tot de bouw van een project. Deze uiterste termijn moet een stimulans vormen voor een efficiëntere omschrijving en afhandeling van procedures en mag onder geen omstandigheden het hoge niveau van de normen voor milieubescherming en inspraak van het publiek in het gedrang brengen. De lidstaten kunnen niettemin trachten de bij deze verordening vastgestelde maximumtermijnen — indien haalbaar — nog verder te verkorten. De bevoegde autoriteiten dienen toe te zien op de naleving van de termijnen en de lidstaten moeten trachten te bewerkstelligen dat, wanneer er beroep wordt aangetekend tegen de inhoudelijke of procedurele wettelijkheid van een raambesluit, dit beroep op een zo efficiënt mogelijke wijze wordt afgehandeld.

    (33)

    Wanneer de lidstaten zulks passend achten, kunnen zij in het raambesluit ook besluiten opnemen die worden getroffen in het kader van: onderhandelingen met individuele landeigenaren over verlening van toegang tot dan wel eigendom of recht tot het gebruiken van onroerend goed; de ruimtelijke ordening die het algemene landgebruik van een bepaald gebied regelt, ook andere vormen van ontwikkeling omvat zoals snelwegen, spoorwegen, gebouwen en beschermde natuurgebieden, en niet specifiek met het oog op het geplande project wordt ingericht; het verlenen van operationele vergunningen. In het kader van de vergunningverleningsprocessen kan bij een project van gemeenschappelijk belang eventueel ook toestemming worden gegeven voor de aanleg van aanverwante infrastructuur, voor zover die essentieel is voor de bouw of werking van het project.

    (34)

    De verordening, met name de bepalingen betreffende vergunningverlening, inspraak van het publiek en de tenuitvoerlegging van projecten van gemeenschappelijk belang, moet worden toegepast onverminderd de toepassing van het internationale recht en het recht van de Unie, inclusief de bepalingen ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid en de bepalingen in het kader van het gemeenschappelijk maritiem en visserijbeleid.

    (35)

    De kosten voor de ontwikkeling, de bouw, de uitbating en het onderhoud van projecten van gemeenschappelijk belang moeten in de regel volledig worden gedragen door de gebruikers van de infrastructuur. Projecten van gemeenschappelijk belang moeten in aanmerking komen voor grensoverschrijdende kostentoewijzing wanneer uit een evaluatie van de marktvraag of van de verwachte tariefeffecten is gebleken dat de kosten onmogelijk kunnen worden gedekt via de door de infrastructuurgebruikers betaalde tarieven.

    (36)

    Het vertrekpunt voor de discussie betreffende een passende kostentoewijzing moet de analyse zijn van de kosten en baten van een infrastructuurproject op basis van een geharmoniseerde methodologie voor de analyse van het gehele energiesysteem, in het kader van de tienjarige netwerkontwikkelingsplannen, opgesteld door de Europese Netwerken van transmissiesysteembeheerders overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 714/2009 en Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (18), en herzien door het Agentschap. Bij deze analyse kan ook rekening worden gehouden met de indicatoren en de bijbehorende referentiewaarden voor de vergelijking van de investeringskosten per eenheid.

    (37)

    In een steeds meer geïntegreerde interne energiemarkt zijn duidelijke en transparante regels voor de verdeling van de kosten over de grenzen heen noodzakelijk teneinde investeringen in grensoverschrijdende infrastructuur te vergemakkelijken en te versnellen. Op de Europese Raad van 4 februari 2011 is herinnerd aan het belang van de bevordering van een reguleringskader dat aantrekkelijk is voor investeringen in netwerken, met tarieven waarvan het niveau consistent is met de financieringsbehoeften en met een passende kostentoewijzing voor grensoverschrijdende investeringen, waarbij de mededinging en het concurrentievermogen worden bevorderd en rekening wordt gehouden met het effect op de consument. Bij de besluitvorming inzake grensoverschrijdende kostenallocatie moeten de nationale regelgevende instanties erop toezien dat het effect daarvan op de nationale tarieven geen onevenredige druk op de consument tot gevolg heeft. Bovendien moeten de nationale regelgevende instanties het risico voor dubbele ondersteuning van projecten voorkomen door correcte verrekening van de reële en geraamde kosten en opbrengsten. Deze kosten en opbrengsten mogen slechts in rekening worden gebracht voor zover zij daadwerkelijk bestemd zijn voor het dekken van de desbetreffende kosten en zoveel mogelijk gerelateerd zijn aan de desbetreffende projecten. Wanneer bij een investeringsaanvraag voordelen in aanmerking moeten worden genomen die zich uitstrekken tot buiten de grenzen van de betrokken lidstaten, moeten de nationale regelgevende instanties de betrokken TSB's raadplegen omtrent de projectspecifieke kosten-batenanalyse.

    (38)

    Overeenkomstig het huidige recht met betrekking tot de interne energiemarkt moeten de tarieven voor toegang tot de gas- en elektriciteitsnetwerken de nodige investeringsstimulansen bieden. Wanneer zij het recht met betrekking tot de interne energiemarkt toepassen, moeten de nationale regulerende instanties zorgen voor een stabiel en voorspelbaar regelgevingskader met stimulansen voor projecten van gemeenschappelijk belang, inclusief de stimulansen voor de lange termijn, die evenredig zijn met het specifieke risiconiveau van het project. Dit geldt met name voor innovatieve elektriciteitstransmissietechnologieën met het oog op een brede integratie van hernieuwbare energiebronnen, een meer decentrale energieproductie en een flexibele vraagrespons binnen geïnterconnecteerde netwerken, alsook voor gastransmissie-infrastructuur die een geavanceerde capaciteit of extra flexibiliteit biedt voor de markt teneinde kortetermijntransacties of back-uplevering in het geval van verstoring van de voorziening mogelijk te maken.

    (39)

    Deze verordening is alleen van toepassing op het verlenen van vergunningen voor, publieksinspraak bij en regelgevingsbehandeling van projecten van gemeenschappelijk belang in de zin zoals hierin uiteengezet. De lidstaten kunnen niettemin uit hoofde van hun nationale recht dezelfde of soortgelijke regels toepassen op andere projecten die binnen de werkingssfeer van deze verordening niet de status hebben van projecten van gemeenschappelijk belang. In het kader van de toepasselijke regelgevingsstimulansen staat het de lidstaten voorts vrij uit hoofde van hun nationale recht dezelfde of soortgelijke regels toe te passen voor projecten van gemeenschappelijk belang die vallen onder de categorie elektriciteitsopslag.

    (40)

    Lidstaten die momenteel in het kader van vergunningverleningsprocessen niet voorzien in de mogelijkheid tot toekenning van een juridische status van het hoogste nationale belang aan energie-infrastructuurprojecten, zouden er goed aan doen de invoering van een dergelijke status in overweging te nemen, en daarbij met name af te wegen of dit zou resulteren in een sneller vergunningverleningsproces.

    (41)

    Het Europees energieprogramma voor herstel (EEPR), zoals ingesteld bij Verordening (EG) nr. 663/2009 van het Europees Parlement en de Raad (19), heeft de toegevoegde waarde aangetoond van het hefboomeffect dat substantiële financiële bijstand van de Unie kan uitoefenen op particuliere investeringen om de uitvoering van projecten van Europees belang mogelijk te maken. Op de Europese Raad van 4 februari 2011 werd erkend dat bepaalde energie-infrastructuurprojecten een beperkte openbare financiering kunnen vergen om grotere investeringen door de particuliere sector los te maken. In het licht van de economische en financiële crisis en de begrotingsbeperkingen moet gerichte steun, via subsidies en financiële instrumenten, worden ontwikkeld in het kader van het meerjarig financieel kader dat het mogelijk maakt nieuwe investeerders in de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur aan te trekken en daarbij de financiële bijdrage van de Unie tot een minimum te beperken. De desbetreffende maatregelen moeten voortbouwen op de ervaring die wordt verworven tijdens de eerste fase na de invoering van projectobligaties voor de financiering van infrastructuurprojecten.

    (42)

    Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van elektriciteit, gas, en kooldioxide moeten — zodra daarvoor dergelijke financieringsmiddelen beschikbaar zijn — in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie voor studies en, onder bepaalde voorwaarden, werkzaamheden in het kader van de desbetreffende verordening betreffende een Connecting Europe Facility, hetzij in de vorm van subsidies, hetzij in de vorm van innovatieve financiële instrumenten. Dit zal ervoor zorgen dat op maat gesneden steun kan worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die niet levensvatbaar zijn in het kader van het bestaande reguleringskader en de vigerende marktomstandigheden. Het is van belang dat iedere vorm van verstoring van de mededinging wordt vermeden tussen met name projecten die bijdragen aan de totstandbrenging van dezelfde prioritaire EU-corridor. Dergelijke financiële bijstand moet de nodige synergieën zekerstellen met de Structuurfondsen, waaruit slimme energiedistributienetwerken van lokaal of regionaal belang zullen worden gefinancierd. Voor investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang is een drietrapsbenadering van toepassing. In de eerste plaats dient de markt het voortouw te nemen bij investeringen. In de tweede plaats moet er, indien investeringen niet uit de markt zelf voortkomen, worden gekeken naar eventuele regelgevingsoplossingen, waarbij — indien nodig — het desbetreffende regelgevingskader moet worden aangepast en erop moet worden toegezien dat de relevante regelgeving correct wordt toegepast. In de derde plaats kan er, indien de eerste twee stappen niet volstaan om de nodige investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang aan te trekken, door de Unie financiële bijstand worden verleend indien het project van gemeenschappelijk belang voldoet aan de vigerende geschiktheidsvoorwaarden.

    (43)

    Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de ontwikkeling en interoperabiliteit van trans-Europese energienetwerken en de onderlinge koppeling van dergelijke netwerken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter op uniaal niveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (44)

    De verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (45)

    Beschikking nr. 1364/2006/EG moet derhalve worden ingetrokken,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.   Bij deze verordening worden richtsnoeren vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden van de trans-Europese energie-infrastructuur („prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur”).

    2.   Met name worden/wordt bij deze verordening:

    a)

    de selectie van projecten van gemeenschappelijk belang behandeld die vereist zijn om prioritaire corridors en gebieden ten uitvoer te leggen en die vallen binnen de energie-infrastructuur categorieën op het gebied van elektriciteit, gas, olie en koolstofdioxide als omschreven in bijlage II („energie-infrastructuur categorieën”);

    b)

    de tijdige uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang vergemakkelijkt door de vergunningverleningsprocessen te stroomlijnen, nauwer te coördineren en te versnellen en door de inspraak van het publiek te verbeteren;

    c)

    regels en richtsnoeren vastgesteld voor de grensoverschrijdende toewijzing van kosten- en risicogerelateerde stimulansen voor projecten van gemeenschappelijk belang;

    d)

    de voorwaarden vastgesteld voor het in aanmerking komen van projecten van gemeenschappelijk belang voor financiële bijstand van de Unie.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de doeleinden van deze verordening gelden, naast de definities van de Richtlijnen 2009/28/EG, 2009/72/EG en 2009/73/EG en van Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009, de volgende definities:

    1.

    „energie-infrastructuur”, elke fysieke uitrusting of faciliteit die valt onder de energie-infrastructuurcategorieën en die gelegen is binnen de Unie of die de Unie verbindt met één of meer derde landen;

    2.

    „raambesluit”, een door de instantie of instanties van een lidstaat — met uitsluiting van rechterlijke instanties — genomen besluit of verzameling van besluiten die bepalen of een projectpromotor een vergunning voor de bouw van de energie-infrastructuur met betrekking tot een project krijgt, onverminderd alle besluiten die worden genomen in de context van procedures van administratief beroep;

    3.

    „project”, één of verscheidene hoogspanningslijnen, pijpleidingen, faciliteiten, uitrustingen of installaties die vallen onder energie-infrastuctuurcategorieën;

    4.

    „project van gemeenschappelijk belang”, een project dat vereist is om de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur ten uitvoer te leggen en dat deel uitmaakt van de Uniebrede lijst van projecten van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 3;

    5.

    „knelpunt in de energie-infrastructuur”: een beperking van de fysieke stromen in een energiesysteem als gevolg van onvoldoende transmissiecapaciteit, onder andere door het ontbreken van infrastructuur;

    6.

    „projectpromotor”:

    a)

    een TSB, een distributiesysteembeheerder of een andere exploitant of investeerder die een project van gemeenschappelijk belang ontwikkelt, of

    b)

    als er verscheidene TSB's, distributiesysteembeheerders, andere exploitanten, investeerders, of groeperingen daarvan zijn, de entiteit met rechtspersoonlijkheid overeenkomstig het geldende nationale recht die bij contract onder hen is gekozen en die de capaciteit heeft om namens de partijen bij de contractuele overeenkomst wettelijke verplichtingen en financiële aansprakelijkheid aan te gaan;

    7.

    „intelligent netwerk”, een elektriciteitsnetwerk dat het gedrag en de activiteiten van alle gebruikers die erop zijn aangesloten — marktdeelnemers die genereren, consumenten en marktdeelnemers die zowel genereren als consumeren — op een kostenefficiënte manier kan integreren om een economisch efficiënt, duurzaam elektriciteitssysteem te verzekeren met weinig verliezen en een hoog niveau van kwaliteit, voorzieningszekerheid en -veiligheid;

    8.

    „werkzaamheden”: de aanschaf, de levering en het inzetten van componenten, systemen en diensten, inclusief software, en de uitvoering van ontwikkelings-, bouw- en installatieactiviteiten in verband met een project, alsmede de oplevering van de installaties en de inbedrijfstelling van een project;

    9.

    „studies”: activiteiten die nodig zijn ter voorbereiding van de uitvoering van projecten, zoals voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies, evaluatie-, test- en validatieonderzoeken, met inbegrip van software, en alle andere technische ondersteuningsmaatregelen, met inbegrip van aan de werkzaamheden voorafgaande activiteiten die nodig zijn voor de vaststelling en ontwikkeling van een project en voor de besluitvorming inzake de financiering ervan, zoals verkenningen ter plaatse en het opzetten van het financieringsplan;

    10.

    „nationale regulerende instantie”: een nationale regulerende instantie die is aangewezen overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG of artikel 39, lid 1, van Richtlijn 2009/73/EG;

    11.

    „inbedrijfstelling”: het proces waarbij een project in werking wordt gesteld zodra de constructie is voltooid.

    HOOFDSTUK II

    PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG

    Artikel 3

    Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang

    1.   Bij deze verordening worden twaalf regionale groepen („Groepen”) opgericht als omschreven in bijlage III, punt 1. Het lidmaatschap van elke Groep is gebaseerd op elke prioritaire corridor of prioritair gebied en het desbetreffende geografische bereik als opgenomen in bijlage I. De beslissingsbevoegdheden binnen de Groepen zijn enkel voorbehouden aan lidstaten en de Commissie, het zogenaamde besluitvormingsorgaan van de Groepen.

    2.   Elke groep stelt zijn eigen reglement van orde vast, met inachtneming van de bepalingen als opgenomen in bijlage III.

    3.   Het besluitvormingsorgaan van elke groep stelt een regionale lijst van voorgestelde projecten van gemeenschappelijk belang vast, die wordt opgesteld overeenkomstig de procedure van bijlage III, punt 2, overeenkomstig de bijdrage van elk project aan de tenuitvoerlegging van de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur en al naargelang zij voldoen aan de criteria van artikel 4.

    Wanneer een groep zijn regionale lijst opstelt:

    a)

    vergt elk voorstel voor een project van gemeenschappelijk belang de goedkeuring van de lidstaten op het grondgebied waarvan het project betrekking heeft; indien een lidstaat besluit geen goedkeuring te verlenen, maakt deze lidstaat zijn voldoende onderbouwde redenen daartoe bekend aan de betrokken Groep;

    b)

    houdt deze rekening met het advies van de Commissie, dat ten doel heeft het aantal projecten van gemeenschappelijk belang beheersbaar te houden.

    4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen, waarbij de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang („Unielijst”) wordt vastgesteld, behoudens het bepaalde in artikel 172, lid 2, VWEU. De Unielijst neemt de vorm aan van een bijlage bij deze verordening.

    In de uitvoering van haar bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat de Unielijst elke twee jaar overeenkomstig de procedure van lid 3 van dit artikel wordt vastgesteld op basis van de regionale lijsten zoals vastgesteld door de besluitvormingsorganen van de volgens bijlage III, punt 1.2 ingestelde Groepen.

    De eerste Unielijst wordt uiterlijk 30 september 2013 vastgesteld.

    5.   Bij de vaststelling van de Unielijst op basis van de regionale lijsten ziet de Commissie erop toe:

    a)

    dat daarin alleen projecten worden opgenomen die voldoen aan de in artikel 4 bedoelde criteria;

    b)

    dat de transregionale samenhang wordt gewaarborgd, onder inachtneming van het advies van het Agentschap, als bedoeld in bijlage III, punt 2.12;

    c)

    dat rekening wordt gehouden met eventuele adviezen van de lidstaten als bedoeld in bijlage III, punt 2.9, en

    d)

    dat ernaar wordt gestreefd het totale aantal projecten van gemeenschappelijk belang op de Unielijst beheersbaar te houden.

    6.   Projecten van gemeenschappelijk belang die overeenkomstig lid 4 van dit artikel zijn geplaatst op de Unielijst, worden een integrerend onderdeel van de desbetreffende regionale investeringsplannen overeenkomstig artikel 12 van de Verordeningen (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 en van de desbetreffende nationale tienjarige netontwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 22 van de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG en andere nationale infrastructuurontwikkelingsplannen naargelang passend. Aan deze projecten wordt binnen elk van die plannen de hoogst mogelijke prioriteit toegekend.

    Artikel 4

    Criteria voor projecten van gemeenschappelijk belang

    1.   Projecten van gemeenschappelijk belang moeten voldoen aan de volgende algemene criteria:

    a)

    het project is noodzakelijk voor ten minste één van de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur;

    b)

    de potentiële algemene voordelen van het project, beoordeeld volgens de respectieve specifieke criteria van lid 2, wegen zwaarder dan de kosten ervan, ook die op langere termijn, en

    c)

    het project voldoet aan één van de volgende criteria:

    i)

    het heeft betrekking op minimaal twee lidstaten doordat het op directe wijze de grens van twee of meer lidstaten overschrijdt;

    ii)

    het is gelegen op het grondgebied van één lidstaat en heeft een aanzienlijk grensoverschrijdend effect als bedoeld in bijlage IV, punt 1;

    iii)

    het overschrijdt de grens van ten minste één lidstaat en een land van de Europese Economische Ruimte.

    2.   De volgende specifieke criteria zijn bovendien van toepassing op projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen specifieke energie-infrastructuurcategorieën:

    a)

    wat projecten betreft voor elektriciteitstransmissie en -opslag die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1, onder a) tot en met d): het project draagt aanzienlijk bij tot minimaal één van de volgende specifieke criteria:

    i)

    marktintegratie, onder meer door de isolatie van ten minste één lidstaat op te heffen en knelpunten in de energie-infrastructuur te verkleinen; mededinging en systeemflexibiliteit;

    ii)

    duurzaamheid, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie in het netwerk en de transmissie van hernieuwbare energie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten;

    iii)

    voorzieningszekerheid, onder meer door interoperabiliteit, geschikte verbindingen en veilige en betrouwbare uitbating van het systeem;

    b)

    wat gasprojecten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 2: het project draagt aanzienlijk bij tot minimaal één van de volgende specifieke criteria:

    i)

    marktintegratie, onder meer door de isolatie van ten minste één lidstaat op te heffen en knelpunten in de energie-infrastructuur te verkleinen; interoperabiliteit en systeemflexibiliteit;

    ii)

    energievoorzieningszekerheid, onder meer door geschikte verbindingen en diversificatie van leveringsbronnen, tegenpartijen voor levering en leveringsroutes;

    iii)

    mededinging, onder meer door diversificatie van leveringsbronnen, tegenpartijen voor levering en leveringsroutes;

    iv)

    duurzaamheid, onder meer door de emissies te verminderen, stroomopwekking uit fluctuerende hernieuwbare bronnen te ondersteunen en het gebruik van hernieuwbaar gas te vergroten;

    c)

    wat projecten betreft voor slimme elektriciteitsnetwerken die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 1, onder e): het project draagt aanzienlijk bij tot alle van de volgende specifieke criteria:

    i)

    integratie van netwerkgebruikers en betrokkenheid van die gebruikers bij nieuwe technische eisen met betrekking tot hun elektriciteitsvoorziening en -vraag;

    ii)

    efficiëntie en interoperabiliteit van elektriciteitstransmissie en -distributie bij dagelijkse netwerkuitbating;

    iii)

    netwerkveiligheid, toezicht op het systeem en kwaliteit van de voorziening;

    iv)

    geoptimaliseerde planning van toekomstige kosteneffectieve netwerkinvesteringen;

    v)

    marktwerking en klantendiensten;

    vi)

    betrokkenheid van de klanten bij het beheer van hun energieverbruik;

    d)

    wat projecten voor het transport van olie betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 3: het project draagt aanzienlijk bij tot alle van de volgende specifieke criteria:

    i)

    energievoorzieningszekerheid door vermindering van de afhankelijkheid van één leverancier of route;

    ii)

    efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen door beperking van de risico's voor het milieu;

    iii)

    interoperabiliteit;

    e)

    wat projecten voor het transport van koolstofdioxide betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 4: het project draagt aanzienlijk bij tot alle van de volgende specifieke criteria:

    i)

    vermijden van koolstofdioxide-emissies zonder afbreuk te doen aan de energievoorzieningszekerheid;

    ii)

    vergroten van de veerkracht en veiligheid van het koolstofdioxidetransport;

    iii)

    efficiënt gebruik van hulpbronnen, door het mogelijk te maken meerdere koolstofdioxidebronnen en opslaglocaties onderling te verbinden via een gemeenschappelijke infrastructuur en minimalisering van milieurisico's en -belasting.

    3.   Wat de projecten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punten 1 tot en met 3, worden de in dit artikel genoemde criteria beoordeeld overeenkomstig de in bijlage IV, punten 2 tot en met 5, vermelde indicatoren.

    4.   Om de evaluatie van alle projecten die in aanmerking kunnen komen als projecten van gemeenschappelijk belang en die kunnen worden opgenomen in een regionale lijst te vergemakkelijken, dient elke groep de bijdrage van elk project aan de totstandbrenging van dezelfde prioritaire corridor of hetzelfde prioritaire gebied op een transparante en objectieve manier te beoordelen. Elke groep stelt zijn beoordelingsmethode vast aan de hand van de geaggregeerde bijdrage aan de in lid 2 bedoelde criteria; deze beoordeling resulteert in een rangschikking van de projecten voor intern gebruik door de groep. De regionale lijst en ook niet de Unielijst bevat enigerlei rangschikking, noch mag de rangschikking worden gebruikt voor een eventuele latere bestemming, behalve in het geval als omschreven in bijlage III, punt 2.14.

    Bij de beoordeling van projecten dient elke groep bovendien de nodige aandacht te besteden aan:

    a)

    de urgentie van elk voorgesteld project om te kunnen voldoen aan de energiebeleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van marktintegratie — onder meer door de isolatie van ten minste één lidstaat op te heffen — en van mededinging, duurzaamheid en energievoorzieningszekerheid;

    b)

    het aantal lidstaten dat de invloed van elk project ondergaat, en tegelijkertijd te zorgen voor gelijke kansen voor projecten waarbij perifere lidstaten zijn betrokken;

    c)

    de bijdrage van elk project tot de territoriale samenhang, en

    d)

    de complementariteit van het project ten aanzien van andere voorgestelde projecten.

    Bij projecten voor „slimme elektriciteitsnetwerken” die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 1, onder e), worden projecten die van invloed zijn op dezelfde twee lidstaten gerangschikt, en moet ook worden gekeken naar het aantal gebruikers dat de invloed van het project ondergaat, het jaarlijkse energieverbruik en het aandeel van elektriciteitsproductie uit niet-aan/uitschakelbare energiebronnen in het gebied waarin deze gebruikers vertoeven.

    Artikel 5

    Tenuitvoerlegging en monitoring

    1.   De projectpromotoren stellen een plan voor de tenuitvoerlegging van hun projecten van gemeenschappelijk belang op („het tenuitvoerleggingsplan”), met inbegrip van een tijdschema voor:

    a)

    de haalbaarheids- en ontwerpstudies;

    b)

    de goedkeuring door de nationale regulerende instantie of enige andere betrokken autoriteit;

    c)

    de bouw en de ingebruikname;

    d)

    het schema voor het vergunningverleningsproces als bedoeld in artikel 10, lid 4, onder b).

    2.   TSB's, distributiesysteembeheerders en andere exploitanten werken samen om de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang in hun gebied te vergemakkelijken.

    3.   Het Agentschap en de betrokken Groepen monitoren de bij de tenuitvoerlegging van de projecten van gemeenschappelijk belang geboekte vooruitgang en doen zo nodig aanbevelingen om de tenuitvoerlegging van projecten van gemeenschappelijk belang te vergemakkelijken. De Groepen kunnen verzoeken aanvullende informatie toe te zenden overeenkomstig de leden 4, 5 en 6, roepen vergaderingen met de relevante betrokken partijen samen en verzoeken de Commissie de verstrekte informatie ter plaatse te verifiëren.

    4.   Uiterlijk 31 maart van elk jaar volgend op het jaar waarin een project van gemeenschappelijk belang overeenkomstig artikel 3 op de Unielijst wordt geplaatst, dienen de projectpromotoren, voor elk project dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punten 1 en 2, een jaarverslag in bij de in artikel 8 bedoelde bevoegde instantie, en hetzij bij het Agentschap hetzij, wanneer het project valt binnen de categorieën van bijlage II, punten 3 en 4, bij de desbetreffende groep. In dit verslag wordt nader ingegaan op:

    a)

    de voortgang bij de ontwikkeling, bouw en ingebruikname van het project, met name wat vergunningverlenings- en raadplegingsprocedures betreft;

    b)

    wanneer relevant, de vertraging die is opgelopen ten opzichte van het tenuitvoerleggingsplan, de redenen voor die vertraging, alsook bijzonderheden over andere moeilijkheden,

    c)

    in voorkomend geval een herzien plan om de vertraging in te halen.

    5.   Binnen drie maanden na ontvangst van de in lid 4 van dit artikel bedoelde jaarverslagen dient het Agentschap bij de Groepen een geconsolideerd verslag in met betrekking tot de projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punten 1 en 2, met een evaluatie van de geboekte vooruitgang en doet het, wanneer passend, aanbevelingen omtrent de manieren waarop vertragingen kunnen worden goedgemaakt en voorkomende problemen kunnen worden opgelost. In dat geconsolideerde verslag wordt overeenkomstig artikel 6, leden 8 en 9, van Verordening (EG) nr. 713/2009 geëvalueerd hoe de netontwikkelingsplannen voor het geheel van de Unie met betrekking tot de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur op een samenhangende manier kunnen worden uitgevoerd.

    6.   Elk jaar brengen de in artikel 8 bedoelde bevoegde instanties bij de respectieve groep verslag uit over de stand van en, wanneer relevant, de vertragingen bij de tenuitvoerlegging van de projecten van gemeenschappelijk belang op hun grondgebied met betrekking tot de vergunningverleningsprocessen, en omtrent de redenen van die vertragingen.

    7.   Wanneer de oplevering van een project van gemeenschappelijk belang anders dan om doorslaggevende redenen waarover de projectpromotor geen controle heeft, vertraging oploopt ten opzichte van het tenuitvoerleggingsplan:

    a)

    zorgen de nationale regulerende instanties ervoor dat de investeringen ten uitvoer worden gelegd, voor zover de in artikel 22, lid 7, onder a), b) of c), van Richtlijn 2009/72/EG en Richtlijn 2009/73/EG bedoelde maatregelen volgens de desbetreffende nationale wetgeving van toepassing zijn;

    b)

    kiest de projectpromotor een derde partij om het project in zijn geheel of ten dele te financieren of uit te voeren indien de maatregelen van de nationale regulerende instanties overeenkomstig punt a) niet van toepassing zijn. De projectpromotor doet dit voordat de vertraging ten opzichte van de opleveringsdatum in het tenuitvoerleggingsplan meer dan twee jaar bedraagt;

    c)

    kan de lidstaat of, wanneer een lidstaat aldus heeft bepaald, de nationale regulerende instantie, indien er geen derde partij gekozen wordt in overeenstemming met punt b), binnen twee maanden na het verstrijken van de onder b) bedoelde termijn een derde partij aanwijzen die het project zal financieren of uitvoeren en die door de projectpromotor moet worden aanvaard;

    d)

    mag de Commissie, voor zover de betrokken lidstaat of lidstaten daarmee akkoord gaan en daaraan volledig meewerken, een uitnodiging tot het indienen van voorstellen bekendmaken, die open staat voor elke derde partij die in staat is projectpromotor te worden teneinde het project overeenkomstig het overeengekomen tijdschema uit te voeren, indien de vertraging ten opzichte van de opleveringsdatum in het tenuitvoerleggingsplan meer dan twee jaar en twee maanden bedraagt;

    e)

    wanneer de punten c) of d) worden toegepast, verstrekt de systeembeheerder in wiens gebied de investering plaatsvindt, de bij de tenuitvoerlegging betrokken beheerders of investeerders of derde partij alle informatie die nodig is om de investering te realiseren, verbindt hij de nieuwe activa aan het transmissienetwerk en levert hij in het algemeen alle mogelijke inspanningen om de tenuitvoerlegging van de investering en de veilige, betrouwbare en efficiënte uitbating en het onderhoud van het project van gemeenschappelijk belang te vergemakkelijken.

    8.   Een project van gemeenschappelijk belang kan overeenkomstig de procedure van artikel 3, lid 4, worden verwijderd van de Unielijst wanneer de opname daarvan in die lijst gebaseerd was op incorrecte informatie die een bepalend element was bij die opneming, of wanneer het project niet in overeenstemming is met het Unierecht.

    9.   Projecten die niet meer op de Unielijst staan, verliezen alle aan de status van project van gemeenschappelijk belang verbonden rechten en verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening.

    Een project dat niet meer op de Unielijst staat, maar waarvoor een aanvraagdossier voor behandeling door de bevoegde instantie is aanvaard, behoudt evenwel de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hoofdstuk III, behalve indien het project niet meer op de lijst staat om de redenen die zijn vermeld in lid 8.

    10.   Dit artikel laat elke financiële bijstand die door de Unie voor een project van gemeenschappelijk belang is toegekend vóór het besluit om het van de Unielijst te verwijderen, onverlet.

    Artikel 6

    Europese coördinatoren

    1.   Wanneer een project van gemeenschappelijk belang aanzienlijke uitvoeringsmoeilijkheden kent, kan de Commissie, met instemming van de betrokken lidstaten, voor een periode van maximaal één jaar, twee keer hernieuwbaar, een Europese coördinator aanwijzen.

    2.   De Europese coördinator moet:

    a)

    de projecten waarvoor hij als Europees coördinator is aangewezen, en de grensoverschrijdende dialoog tussen de projectpromotoren en de betrokken partijen bevorderen;

    b)

    alle partijen waar nodig bijstaan bij de raadpleging van de betrokken partijen en bij het verkrijgen van de nodige vergunningen voor de projecten;

    c)

    in voorkomend geval de projectpromotoren van advies dienen omtrent de financiering van het project;

    d)

    ervoor zorgen dat de betrokken lidstaten de nodige steun en strategische leiding verlenen voor de voorbereiding en uitvoering van de projecten;

    e)

    ieder jaar en, in voorkomend geval, na de beëindiging van zijn mandaat, een verslag indienen bij de Commissie over de bij de uitvoering van de projecten geboekte vooruitgang en over alle moeilijkheden en hinderpalen die de oplevering van de projecten naar verwachting aanzienlijk kunnen vertragen. De Commissie stuurt dit verslag door naar het Europees Parlement en de betrokken Groepen.

    3.   De Europese coördinator wordt gekozen op basis van zijn ervaring met betrekking tot de aan hem toegewezen specifieke taken voor de projecten in kwestie.

    4.   In het besluit houdende aanwijzing van een Europese coördinator wordt de opdracht omschreven, meer bepaald de duur van het mandaat, de specifieke taken en de desbetreffende termijnen en de te hanteren methodologie. De coördinatie-inspanning is evenredig met de complexiteit en de geraamde kosten van de projecten.

    5.   De betrokken lidstaten werken volledig samen met de Europese coördinator bij de uitvoering van zijn in de leden 2 en 4 omschreven taken.

    HOOFDSTUK III

    VERGUNNINGVERLENING EN INSPRAAK VAN HET PUBLIEK

    Artikel 7

    „Prioriteitsstatus” van projecten van gemeenschappelijk belang

    1.   De vaststelling van de Unielijst stelt, in het kader van eventueel te nemen besluiten in het vergunningverleningsproces, de noodzaak van deze projecten vanuit energiebeleidsperspectief vast, ongeacht de exacte locatie of de routering van het traject of de daarbij gebruikte technologie.

    2.   Om een efficiënte administratieve afhandeling van de aanvraagdossiers met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang zeker te stellen, zorgen projectpromotoren en alle betrokken autoriteiten ervoor dat aan deze dossiers zo snel gevolg wordt gegeven als juridisch mogelijk is.

    3.   Projecten van gemeenschappelijk belang krijgen — indien het nationale recht in een dergelijke status voorziet — de hoogst mogelijke nationale status en worden als zodanig behandeld in de vergunningverleningsprocessen — ook qua ruimtelijke ordening, voor zover het nationale recht daarin voorziet — inclusief die met betrekking tot milieueffectrapportages, op de wijze waarop in een dergelijke behandeling is voorzien in het voor het desbetreffende type energie-infrastructuur geldende nationale recht.

    4.   Uiterlijk op 16 augustus 2013 brengt de Commissie ten behoeve van de lidstaten niet-bindende richtsnoeren uit voor de vaststelling van adequate wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen om de milieubeoordelingsprocedures te stroomlijnen en de coherente toepassing te waarborgen van de milieueffectrapportageprocedures die krachtens het recht van de Unie zijn vereist voor projecten van gemeenschappelijk belang.

    5.   De lidstaten beoordelen met inachtneming van de in lid 4 bedoelde richtsnoeren middels welke maatregelen de milieubeoordelingsprocedures dienen te worden gestroomlijnd en hoe moet worden gewaarborgd dat zij zo consistent mogelijk worden toegepast, en stellen de Commissie van het resultaat daarvan in kennis.

    6.   Uiterlijk negen maanden na de datum van uitgifte van het in lid 4 bedoelde richtsnoer nemen de lidstaten de niet-wetgevingsmaatregelen die zij uit hoofde van lid 5 hebben vastgesteld.

    7.   Uiterlijk 24 maanden te rekenen vanaf de datum van uitgifte van de in lid 4 bedoelde richtsnoeren nemen de lidstaten de wetgevende maatregelen die zij uit hoofde van lid 5 hebben geïdentificeerd. Deze maatregelen laten de verplichtingen uit hoofde van het recht van de Unie onverlet.

    8.   Met betrekking tot de in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde milieueffecten worden projecten van gemeenschappelijk belang beschouwd als zijnde van openbaar belang vanuit energiebeleidsoogpunt, en kan worden geoordeeld dat zij, op voorwaarde dat aan alle in die richtlijnen vervatte voorwaarden is voldaan, om dwingende redenen als van groot openbaar belang moeten worden beschouwd.

    Wanneer het advies van de Commissie overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG vereist is, zien de Commissie en de in artikel 9 van deze verordening bedoelde bevoegde instantie erop toe dat het besluit betreffende de dwingende redenen van groot openbaar belang inzake een project wordt genomen binnen de in artikel 10, lid 1, van deze verordening genoemde termijn.

    Artikel 8

    Organisatie van het vergunningverleningsproces

    1.   Uiterlijk op 16 november 2013 wijst elke lidstaat een nationale bevoegde instantie aan die verantwoordelijk wordt voor het vergemakkelijken en coördineren van het vergunningverleningsproces voor projecten van gemeenschappelijk belang.

    2.   De verantwoordelijkheid van de in lid 1 bedoelde bevoegde instantie en/of de haar toebedeelde taken kunnen per project van gemeenschappelijk belang of per specifieke categorie van projecten van gemeenschappelijk belang worden gedelegeerd aan of uitgevoerd door een andere instantie, op voorwaarde dat:

    a)

    de bevoegde instantie de Commissie van deze delegatie in kennis stelt en dat de daarin vervatte informatie door hetzij de bevoegde instantie, hetzij de projectpromotor op de in artikel 9, lid 7, bedoelde website wordt gepubliceerd;

    b)

    per project van gemeenschappelijk belang slechts één instantie verantwoordelijk is, dat zij in het proces dat resulteert in het raambesluit voor een bepaald project van gemeenschappelijk belang het enige aanspreekpunt is voor de projectpromotor, en dat zij de indiening coördineert van alle relevante documenten en informatie.

    De bevoegde instantie mag de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van termijnen behouden, onverminderd de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde termijnen.

    3.   De bevoegde instantie neemt, onverminderd de relevante eisen uit hoofde van het internationale recht en het Unierecht, stappen om de vaststelling van het raambesluit te vereenvoudigen. Het raambesluit wordt binnen het tijdsbestek als aangegeven in artikel 10, leden 1 en 2, en overeenkomstig één van de volgende regelingen bekendgemaakt:

    a)   geïntegreerde regeling: het raambesluit wordt door de bevoegde instantie vastgesteld en is het enige juridisch bindende besluit dat voortvloeit uit de wettelijk voorgeschreven vergunningverleningsprocedure. Wanneer ook andere autoriteiten bij de zaak betrokken zijn, kunnen zij in overeenstemming met het nationale recht hun advies uitbrengen als input voor de procedure, en met dit advies wordt rekening gehouden door de bevoegde instantie;

    b)   gecoördineerde regeling: het raambesluit omvat meerdere, elk afzonderlijk juridisch bindende door de diverse betrokken instanties vastgestelde besluiten, die door de bevoegde instantie moeten worden gecoördineerd. De bevoegde instantie kan een werkgroep instellen waarin alle betrokken instanties zijn vertegenwoordigd om overeenkomstig artikel 10, lid 4, onder b), een vergunningverleningsschema op te stellen en om de tenuitvoerlegging daarvan te monitoren en te coördineren. De bevoegde instantie stelt in overleg met de andere betrokken autoriteiten — in voorkomend geval in overeenstemming met het nationale recht — en zonder afbreuk te doen aan de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde termijnen, voor elk geval afzonderlijk een redelijke termijn vast waarbinnen de afzonderlijke besluiten moeten worden getroffen. De bevoegde instantie kan een afzonderlijk besluit vaststellen namens een andere betrokken autoriteit wanneer het door die autoriteit vast te stellen besluit niet binnen de vastgelegde termijn is genomen en de vertraging niet afdoende kan worden gerechtvaardigd, of kan — wanneer aldus bepaald in het nationale recht en voor zover dit verenigbaar is met het Unierecht — zich op het standpunt stellen dat een andere betrokken nationale autoriteit hetzij haar goedkeuring aan het project heeft gehecht, hetzij weigert daaraan haar goedkeuring te verlenen indien het besluit van die instantie niet binnen de gestelde termijn is getroffen. Wanneer aldus bepaald in het nationale recht, kan de bevoegde instantie een afzonderlijk besluit van een andere nationale betrokken autoriteit naast zich neerleggen wanneer zij oordeelt dat de door de betrokken nationale autoriteit gebruikte argumenten een onvoldoende grondslag vormen voor dit besluit; in dat geval zorgt de bevoegde instantie ervoor dat de relevante eisen overeenkomstig het internationale recht en het Unierecht in acht worden genomen en rechtvaardigt zij haar besluit;

    c)   samenwerkingsregeling: het raambesluit wordt gecoördineerd door de bevoegde instantie. De bevoegde instantie stelt in overleg met de andere betrokken autoriteiten — in voorkomend geval in overeenstemming met het nationale recht — en zonder afbreuk te doen aan de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde termijnen, voor elk geval afzonderlijk een redelijke termijn vast waarbinnen de afzonderlijke besluiten moeten worden getroffen. Zij ziet toe op de naleving van de termijnen door de betrokken autoriteiten.

    Indien een door de betrokken autoriteit vast te stellen individueel besluit naar verwachting niet binnen de vastgelegde termijn wordt genomen, stelt die autoriteit de bevoegde instantie daarvan onverwijld in kennis, alsook van de redenen voor de vertraging. Vervolgens stelt de bevoegde instantie een nieuwe termijn vast waarbinnen dat afzonderlijke besluit moet worden getroffen, waarbij de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde algemene termijnen worden nageleefd.

    De lidstaten kunnen, met inachtneming van de nationale bijzonderheden op het gebied van planning- en vergunningverleningsprocessen, kiezen tussen de drie regelingen als bedoeld in de eerste alinea, onder a), b) en c), om hun procedures te vereenvoudigen en te coördineren en zij dienen in de praktijk hun voorkeur te laten uitgaan naar de meest effectieve regeling. Wanneer een lidstaat voor de samenwerkingsregeling kiest, stelt hij de Commissie in kennis van de achterliggende redenen. De Commissie neemt in het in artikel 17 bedoelde verslag een evaluatie op van de effectiviteit van de respectieve regelingen.

    4.   De lidstaten kunnen voor onshore- en offshoreprojecten van gemeenschappelijk belang ook andere regelingen als bedoeld in lid 3 toepassen.

    5.   Wanneer er voor een project van gemeenschappelijk belang in twee of meer lidstaten besluiten moeten worden genomen, nemen de respectieve bevoegde instanties alle nodige maatregelen voor een efficiënte en effectieve onderlinge samenwerking en coördinatie, ook wat betreft de in artikel 10, lid 4, bedoelde bepalingen. De lidstaten spannen zich in om te komen tot gezamenlijke procedures, met name voor de beoordeling van de milieueffecten.

    Artikel 9

    Transparantie en inspraak van het publiek

    1.   Uiterlijk op 16 mei 2014 maakt de lidstaat of de bevoegde instantie, in voorkomend geval in samenwerking met de andere betrokken autoriteiten, een handleiding bekend van procedures voor het proces van vergunningverlening voor projecten van gemeenschappelijk belang. Deze handleiding wordt wanneer nodig geactualiseerd en wordt beschikbaar gesteld aan het publiek. De handleiding omvat minimaal de in punt 1 van bijlage VI gespecificeerde informatie. De handleiding is niet juridisch bindend, maar kan verwijzen naar relevante wettelijke bepalingen of daaruit citeren.

    2.   Onverminderd de eisen overeenkomstig het Verdrag van Aarhus en het Verdrag van Espoo en het betreffende Unierecht, nemen alle bij het vergunningverleningsproces betrokken partijen de beginselen voor inspraak van het publiek in acht als uiteengezet in bijlage VI, punt 3.

    3.   Binnen een indicatieve periode van drie maanden na de start van het vergunningverleningsproces overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), werkt de projectpromotor een ontwerp betreffende de inspraak van het publiek uit en dient dit in bij de bevoegde instantie, overeenkomstig het in de in lid 1 bedoelde handleiding beschreven proces en conform de in bijlage VI vastgestelde richtsnoeren. De bevoegde instantie verzoekt om wijziging van dit ontwerp voor inspraak van het publiek, of aanvaardt het binnen een termijn van drie maanden; daarbij houdt de bevoegde instantie rekening met elke vorm van inspraak van het publiek of raadpleging die plaatsvond vóór het begin van het vergunningverleningsproces, voor zover die inspraak of raadpleging voldeed aan de eisen van dit artikel.

    Wanneer de projectpromotor voornemens is in een goedgekeurd ontwerp ingrijpende wijzigingen aan te brengen, dient hij de bevoegde instantie daarvan in kennis te stellen. In dat geval kan de bevoegde instantie om wijzigingen verzoeken.

    4.   De projectpromotor of, wanneer zulks onder het nationale recht wordt voorgeschreven, de bevoegde instantie organiseert minimaal één openbare raadpleging voordat het definitieve en volledige aanvraagdossier overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), wordt ingediend bij de bevoegde instantie. Dit laat de eventueel na indiening van een vergunningsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU te houden publieksraadpleging onverlet. In het kader van de openbare raadpleging worden de in bijlage VI, punt 3, onder a), bedoelde belanghebbenden in een vroeg stadium over het project geïnformeerd en wordt aan de hand daarvan de meest geschikte locatie of het meest geschikte traject bepaald, alsmede alle relevante kwesties die in het aanvraagdossier moeten worden behandeld. De minimumvereisten die gelden voor deze openbare raadpleging zijn gespecificeerd in punt 5 van bijlage VI.

    De projectpromotor stelt een verslag op met een overzicht van de resultaten van de activiteiten die tot doel hadden het publiek vóór de indiening van het aanvraagdossier bij de zaak te betrekken, met inbegrip van de activiteiten die voor de aanvang van het vergunningverleningsproces hebben plaatsgevonden. De projectpromotor dient dit verslag samen met het aanvraagdossier in bij de bevoegde instantie. In het raambesluit wordt terdege rekening gehouden met deze resultaten.

    5.   Bij projecten waarbij de grens van twee of meer lidstaten wordt overschreden, vinden de openbare raadplegingen overeenkomstig lid 4 in elk van de betrokken lidstaten plaats binnen een termijn van maximaal twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de eerste openbare raadpleging is gestart.

    6.   Bij projecten die waarschijnlijk aanzienlijke grensoverschrijdende effecten zullen hebben in één of meer aangrenzende lidstaten, waarbij artikel 7 van Richtlijn 2011/92/EU en het Verdrag van Espoo van toepassing zijn, wordt de relevante informatie beschikbaar gesteld aan de bevoegde instantie van de aangrenzende lidstaten. De bevoegde instanties van de aangrenzende lidstaten geven in voorkomend geval bij het kennisgevingsproces aan of zij, dan wel enige andere betrokken instantie, willen deelnemen aan de desbetreffende procedures van openbare raadpleging.

    7.   De projectpromotor of, wanneer zulks onder het nationale recht wordt voorgeschreven, de bevoegde instantie opent een aan de website van de Commissie gekoppelde website om relevante informatie over het project van gemeenschappelijk belang, die voldoet aan de in bijlage VI, punt 6, gespecificeerde eisen, te publiceren en op gezette tijden te actualiseren. Commercieel gevoelige informatie wordt vertrouwelijk gehouden.

    Projectpromotoren maken deze informatie eveneens bekend via andere geschikte publicatiekanalen die openbaar zijn voor het publiek.

    Artikel 10

    Duur en verloop van het vergunningverleningsproces

    1.   Het vergunningverleningsproces bestaat uit twee procedures:

    a)

    De procedure voor de aanvraag, namelijk de periode tussen de start van het vergunningverleningsproces en de aanvaarding van het aanvraagdossier door de bevoegde instantie, dient zich te voltrekken binnen een indicatieve periode van twee jaar.

    Deze procedure omvat het opstellen van de eventueel door de projectpromotoren te redigeren milieurapporten.

    Om de start van het vergunningverleningsproces vast te leggen, melden de projectpromotoren het project schriftelijk aan bij de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten en laten de desbetreffende kennisgeving vergezeld gaan van een redelijk gedetailleerde samenvatting van het project. Niet later dan drie maanden volgend op de ontvangst van de kennisgeving bevestigt de bevoegde instantie, mede namens de andere betrokken autoriteiten, schriftelijk de kennisgeving of, wanneer zij van oordeel is dat het project onvoldoende is gerijpt om het vergunningverleningsproces op te starten, weigert zij de kennisgeving. In het geval van een weigering rechtvaardigt de bevoegde instantie haar besluit, mede namens de andere betrokken autoriteiten. De datum van ondertekening van de aanvaarding van de kennisgeving door de bevoegde instantie dient als startdatum van het vergunningverleningsproces. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, dient de datum van aanvaarding van de laatste kennisgeving van de bevoegde instantie als startdatum van het vergunningverleningsproces.

    b)

    De wettelijk voorgeschreven vergunningverleningsprocedure, namelijk de periode die ingaat bij de datum van aanvaarding van het ingediende aanvraagdossier en eindigt bij de vaststelling van het raambesluit door de bevoegde instantie, mag niet langer duren dan één jaar en zes maanden. Wanneer zij dit passend achten, mogen de lidstaten een korter tijdsbestek voorschrijven.

    2.   De gezamenlijke duur van de twee procedure als bedoeld in lid 1 mag niet meer bedragen dan drie jaar en zes maanden. Wanneer de bevoegde instantie echter van oordeel is dat één of beide procedures van het vergunningverleningsproces niet zal kunnen worden afgerond voordat de termijnen als bedoeld in lid 1 zijn verstreken, kan zij evenwel besluiten om vóór het verstrijken daarvan en van geval tot geval één of beide termijnen te verlengen met maximaal negen maanden voor de beide procedures samen.

    In dat geval brengt de bevoegde instantie de betrokken groep daarvan op de hoogte en stelt zij de groep in kennis van de genomen of te nemen maatregelen om het vergunningverleningsproces met zo weinig mogelijk vertraging te kunnen afronden. De groep kan de bevoegde instantie verzoeken regelmatig verslag uit te brengen over de in dat verband geboekte vooruitgang.

    3.   In lidstaten waar de bepaling van een route of locatie, uitsluitend gedaan met een gepland project als specifiek doel — inclusief de planning van specifieke corridors voor netwerkinfrastructuren — geen deel kan uitmaken van de procedure tot vaststelling van het raambesluit, dient het desbetreffende besluit te worden genomen binnen een separate periode van zes maanden, die ingaat op de datum van indiening van het definitieve en volledige aanvraagdossier door de promotor.

    In dat geval wordt de verlengingstermijn als bedoeld in lid 2 beperkt tot zes maanden, met inbegrip van de in dit lid bedoelde procedure.

    4.   De procedure voor de aanvraag omvat de volgende stappen:

    a)

    Nadat zij de kennisgeving heeft bevestigd overeenkomstig lid 1, onder a), omschrijft de bevoegde instantie in nauwe samenwerking met de andere betrokken autoriteiten, en in voorkomend geval op basis van een voorstel van de projectpromotor, de inhoud en het niveau van detail van de informatie die als onderdeel van het aanvraagdossier door de projectpromotor moet worden ingediend om het raambesluit aan te vragen. De in punt 1, onder e), van bijlage VI bedoelde checklist dient als basis voor deze omschrijving.

    b)

    De bevoegde instantie stelt, in nauwe samenwerking met de projectpromotor en de andere betrokken autoriteiten en rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig punt a) uitgevoerde activiteiten, een gedetailleerd schema voor het vergunningverleningsproces op, in overeenstemming met de richtsnoeren in bijlage VI, punt 2.

    Bij projecten waarbij de grens van twee of meer lidstaten wordt overschreden, stellen de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten een gemeenschappelijk tijdschema op, waarbij zij trachten hun tijdschema's op elkaar te doen aansluiten.

    c)

    Na ontvangst van het ontwerpaanvraagdossier verzoekt de bevoegde instantie wanneer nodig, mede namens de andere betrokken autoriteiten, de projectpromotor om toezending van eventuele ontbrekende informatie, die alleen betrekking mag hebben op de onder a) omschreven onderwerpen. Binnen drie maanden na de indiening van de ontbrekende informatie gaat de bevoegde instantie over tot aanvaarding en behandeling van de schriftelijke aanvaarding van de ingediende aanvraag voor behandeling. Verzoeken om aanvullende informatie kunnen alleen worden ingediend indien deze door nieuwe omstandigheden worden gerechtvaardigd.

    5.   De projectpromotor zorgt ervoor dat het aanvraagdossier volledig en van toereikende kwaliteit is en wint in dat verband in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure voor de aanvraag het advies in van de bevoegde instantie. De projectpromotor werkt volledig samen met de bevoegde instantie teneinde de termijnen in acht te nemen en te voldoen aan het gedetailleerde schema als omschreven in lid 4, onder b).

    6.   De in dit artikel bedoelde termijnen laten verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht of het Unierecht onverlet, alsook administratieve beroepsprocedures en justitiële verweermiddelen.

    HOOFDSTUK IV

    BEHANDELING OP REGULERINGSGEBIED

    Artikel 11

    Kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem

    1.   Uiterlijk op 16 november 2013 publiceren het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders (ENTSB) voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve methodologieën, inclusief inzake netwerk- en marktmodellering, en doen zij deze toekomen aan de lidstaten, de Commissie en het Agentschap voor een geharmoniseerde kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem van de Unie van de projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, onder a) tot en met d), en punt 2. Deze methodologieën moeten worden toegepast ter voorbereiding van elk daaropvolgend tienjarig netontwikkelingsplan dat overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 714/2009 en artikel 8 van Verordening (EG) nr. 715/2009 wordt ontwikkeld door de ENTSB voor elektriciteit en de ENTSB voor gas. Deze methodologieën worden uitgewerkt overeenkomstig de in bijlage V omschreven beginselen en stemmen overeen met de in bijlage IV uiteengezette regels en indicatoren.

    Voorafgaand aan de indiening van hun respectieve methodologieën voeren de ENTSB voor elektriciteit en de ENTSB voor gas uitvoerig overleg, waarbij tenminste ook de organisaties moeten worden betrokken die alle relevante belanghebbenden — en indien van toepassing de belanghebbenden zelf — vertegenwoordigen, alsmede de nationale regelgevende instanties en andere nationale autoriteiten.

    2.   Binnen een termijn van drie maanden na de dag van ontvangst van de methodologieën, brengt het Agentschap bij de lidstaten en de Commissie advies uit over de methodologieën en maakt dit advies bekend.

    3.   Binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van het advies van het Agentschap brengt de Commissie advies uit over de methodologieën en kunnen de lidstaten daarover eveneens advies uitbrengen. De adviezen worden voorgelegd aan het ENTSB voor elektriciteit of het ENTSB voor gas.

    4.   Binnen een termijn van drie maanden na de dag van ontvangst van het laatste uit hoofde van lid 3 ontvangen advies passen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun methodologieën aan met inachtneming van de van de lidstaten ontvangen adviezen, het advies van de Commissie en het advies van het Agentschap en dienen zij deze vervolgens ter goedkeuring in bij de Commissie.

    5.   Binnen een termijn van twee weken na de goedkeuring door de Commissie maken het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve methodologieën op hun websites bekend. Op verzoek sturen zij de Commissie en het Agentschap de desbetreffende inputgegevensverzamelingen, als omschreven in punt 1 van bijlage V, en andere relevante netwerk-, load-flow- en marktgegevens met voldoende nauwkeurigheid en met inachtneming van hun nationale recht en de desbetreffende vertrouwelijkheidsovereenkomsten. De gegevens moeten geldig zijn op de datum van het verzoek. De Commissie en het Agentschap waarborgen de vertrouwelijke behandeling van de ontvangen gegevens, zowel door henzelf als door elke partij die op basis van deze gegevens voor hen analyseactiviteiten uitvoert.

    6.   De methodologieën worden op gezette tijden geactualiseerd en verbeterd overeenkomstig de leden 1 tot en met 5. Mits zij daartoe een passende rechtvaardiging en een tijdschema geven, kunnen het Agentschap — op zijn eigen initiatief of op een met redenen omkleed verzoek van de nationale regelgevende instanties of belanghebbenden, en na formele raadpleging van de organisaties die alle belanghebbenden vertegenwoordigen — en de Commissie verzoeken om dergelijke actualiseringen en verbeteringen te verstrekken. Het Agentschap maakt de verzoeken van de nationale regelgevende instanties of belanghebbenden bekend, en ook alle relevante niet-commercieel gevoelige documenten die aanleiding geven tot een verzoek om actualisering of verbetering van de zijde van het Agentschap.

    7.   Uiterlijk op 16 mei 2015 stellen de nationale regelgevende instanties die in het kader van het Agentschap samenwerken een reeks indicatoren met bijbehorende referentiewaarden vast ter vergelijking van de investeringskosten per eenheid voor vergelijkbare projecten van de infrastructuurcategorieën die zijn vermeld in bijlage II, punten 1 en 2, en maken zij deze openbaar toegankelijk. Deze referentiewaarden kunnen door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas worden gebruikt voor de kosten-batenanalysen die worden opgemaakt voor de daaropvolgende tienjarige netwerkontwikkelingsplannen.

    8.   Uiterlijk 31 december 2016 dienen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas gezamenlijk bij de Commissie en het Agentschap een consistent en onderling samenhangend elektriciteits- en gasmarkt- en -netwerkmodel in, dat zowel betrekking heeft op elektriciteits- en gastransmissie-infrastructuur als op opslag- en lng-faciliteiten en dat betrekking heeft op de prioritaire in bijlage I genoemde corridors en gebieden en wordt uitgewerkt in overeenstemming met de in bijlage V omschreven beginselen. Na goedkeuring van dit model door de Commissie overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 omschreven procedure wordt dit model geïntegreerd in de methodologieën.

    Artikel 12

    Vergemakkelijken van investeringen met grensoverschrijdende effecten

    1.   De efficiënt gemaakte investeringskosten, onderhoudskosten niet inbegrepen, met betrekking tot een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, onder a), b) en d), en punt 2, worden gedragen door de betrokken TSB(’s) of de projectpromotor(en) van de transmissie-infrastructuur van de lidstaat/lidstaten waarvoor het project een netto positief effect heeft en worden, in zoverre zij niet reeds worden gedekt door congestielasten en andere heffingen, via de tarieven voor netwerktoegang betaald door de gebruikers in die lidstaat of deze lidstaten.

    2.   Voor een project van gemeenschappelijk belang dat onder de categorieën als omschreven in punt 1, onder a), b) en d), en in punt 2 van bijlage II valt, is lid 1 alleen van toepassing indien ten minste één projectpromotor de betrokken nationale autoriteiten verzoekt dit artikel voor alle kosten van het project of delen daarvan te laten gelden. Voor een project van gemeenschappelijk belang dat onder de categorieën van punt 2 van bijlage II valt, is lid 1 alleen van toepassing indien er reeds een evaluatie van de marktbehoefte is opgemaakt en deze aangeeft dat de efficiënt gemaakte investeringskosten naar verwachting niet via de tarieven kunnen worden gedekt.

    Indien het project meerdere projectpromotoren heeft, verzoeken de desbetreffende nationale regulerende instanties alle projectpromotoren onverwijld de investeringsaanvraag gezamenlijk in te dienen overeenkomstig lid 3.

    3.   Voor een project van gemeenschappelijk belang waarop lid 1 van toepassing is, informeren de projectpromotoren alle betrokken nationale regulerende instanties minstens eenmaal per jaar en totdat het project wordt opgeleverd over de voortgang van het project en de desbetreffende kosten en effecten.

    Zodra een dergelijk project voldoende tot rijpheid is gekomen, dienen de projectpromotoren, na raadpleging van de TSB's van de lidstaten waarvoor het project duidelijk een netto positief effect heeft, een investeringsverzoek in. Dit investeringsverzoek omvat een aanvraag voor een grensoverschrijdende kostenverdeling en moet worden ingediend bij alle betrokken nationale regulerende instanties, vergezeld van:

    a)

    een projectspecifieke kosten-batenanalyse die strookt met de overeenkomstig artikel 11 uitgewerkte methodologie en ook rekening houdt met voordelen die de grenzen van de betrokken lidstaat overstijgen,

    b)

    een ondernemingsplan met een evaluatie van de financiële levensvatbaarheid van het project, inclusief de gekozen financieringsoplossing en, voor een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorie van bijlage II, punt 2, de resultaten van het marktonderzoek, en

    c)

    indien de projectpromotoren akkoord gaan, een met motieven onderbouwd voorstel voor een grensoverschrijdende kostenverdeling.

    Wanneer een project door verschillende projectpromotoren wordt ondersteund, dienen zij het investeringsverzoek gezamenlijk in.

    Wat betreft projecten die zijn opgenomen in de eerste Unielijst dienen projectpromotoren hun investeringsverzoek uiterlijk 31 oktober 2013 in.

    Ter informatie sturen de nationale regulerende instanties het Agentschap onverwijld een afschrift van elk investeringsverzoek toe na ontvangst daarvan.

    De nationale regulerende instanties en het Agentschap nemen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

    4.   Binnen een termijn van zes maanden na de datum waarop het laatste investeringsverzoek door de laatste betrokken nationale regulerende instantie is ontvangen, nemen de nationale regulerende instanties, na raadpleging van de betrokken projectpromotoren gecoördineerde besluiten inzake de toewijzing van de door elke systeembeheerder voor het project in kwestie te dragen kosten, alsmede over de verwerking daarvan in de tarieven. De nationale regulerende instanties kunnen beslissen slechts een deel van de kosten toe te wijzen of kosten toe te wijzen binnen een pakket van verschillende projecten van gemeenschappelijk belang.

    Bij de kostentoewijzing houden de nationale regulerende instanties rekening met de feitelijke of geraamde:

    congestielasten of andere heffingen;

    inkomsten uit de op basis van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 714/2009 ingestelde compensatieregeling tussen transmissiesysteembeheerders.

    Bij de besluitvorming over de grensoverschrijdende toewijzing van kosten wordt rekening gehouden met de economische, maatschappelijke en ecologische kosten en baten van de projecten in de betrokken lidstaten en de eventuele behoefte aan financiële ondersteuning.

    Bij de beslissing om de kosten over de grenzen heen te verdelen, trachten de betrokken nationale regulerende instanties in overleg met de betrokken TSB's een onderling akkoord te bereiken op basis van — maar niet beperkt tot — de in lid 3, onder a) en b), gespecificeerde informatie.

    Wanneer een project van gemeenschappelijk belang een mitigerend effect heeft op negatieve externaliteiten zoals loop-flows, en dat project wordt uitgevoerd in de lidstaat waar de oorzaak van de negatieve externaliteit ligt, mag een dergelijke mitigatie niet worden beschouwd als een grensoverschrijdend voordeel en mag het derhalve niet als basis dienen voor de toewijzing van kosten aan de TSB van de betrokken lidstaten die de gevolgen van die negatieve externaliteiten ondergaan.

    5.   Bij de vaststelling of goedkeuring van tarieven overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/72/EG en artikel 41, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/73/EG houden de nationale regulerende instanties, op basis van de grensoverschrijdende kostenverdeling als bedoeld in lid 4 van dit artikel, rekening met de feitelijke kosten die door een TSB of een andere projectpromotor zijn gemaakt ten gevolge van de investeringen.

    Het kostentoewijzingsbesluit wordt door de nationale regulerende instanties onverwijld ter kennis gebracht van het Agentschap, samen met alle relevante informatie met betrekking tot dit besluit. Deze informatie behelst met name gedetailleerde redenen voor de kostenverdeling tussen de lidstaten, zoals onder meer:

    a)

    een evaluatie van de vastgestelde effecten, inclusief met betrekking tot netwerktarieven, voor elk van de betrokken lidstaten;

    b)

    een evaluatie van het in lid 3, onder b), bedoelde ondernemingsplan;

    c)

    regionale of voor de gehele Unie geldende externaliteiten die door het project kunnen worden veroorzaakt;

    d)

    de resultaten van de raadpleging van de betrokken projectpromotoren.

    Het kostentoewijzingsbesluit wordt gepubliceerd.

    6.   Wanneer de nationale regulerende instanties geen overeenkomst betreffende het investeringsverzoek hebben bereikt binnen een termijn van zes maanden na de datum waarop het verzoek door de laatste van de betrokken nationale regulerende instanties is ontvangen, stellen zij het Agentschap daarvan onverwijld in kennis.

    In een dergelijk geval of op gezamenlijk verzoek van de betrokken nationale regulerende instanties wordt het besluit betreffende het investeringsverzoek, inclusief de in lid 3 bedoelde grensoverschrijdende toewijzing van de kosten alsook de wijze waarop de investeringskosten worden verwerkt in de tarieven, binnen een termijn van drie maanden nadat het verzoek naar het Agentschap is verwezen, door het Agentschap vastgesteld.

    Alvorens een dergelijk besluit vast te stellen, raadpleegt het Agentschap de betrokken nationale regulerende instanties en de projectpromotoren. De in de tweede alinea bedoelde termijn van drie maanden kan worden verlengd met een extra periode van twee maanden waarbinnen het Agentschap verdere informatie inwint. Deze extra periode begint op de dag volgende op de datum van ontvangst van de volledige informatie.

    Het kostentoewijzingsbesluit wordt gepubliceerd. De artikelen 19 en 20 van Verordening (EG) nr. 713/2009 zijn hierop van toepassing.

    7.   Het Agentschap zendt de Commissie onverwijld een afschrift toe van alle kostentoewijzingsbesluiten, met inbegrip van alle relevante informatie in verband met elk besluit. Deze informatie kan in samengevoegde vorm worden verstrekt. De Commissie neemt de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

    8.   Deze kostentoewijzing doet geen afbreuk aan het recht van de TSB's en van de nationale regulerende instanties om heffingen voor toegang tot netwerken overeenkomstig het bepaalde in artikel 32 van Richtlijn 2009/72/EG en van Richtlijn 2009/73/EG, artikel 14 van Verordening (EG) nr. 714/2009 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009 toe te passen, respectievelijk goed te keuren.

    9.   Dit artikel is niet van toepassing op projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor:

    a)

    uit hoofde van artikel 36 van Richtlijn 2009/73/EG een vrijstelling is toegestaan van de artikelen 32, 33, 34 en van artikel 41, leden 6, 8 en 10, van Richtlijn 2009/73/EG, of

    b)

    uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 714/2009 een vrijstelling is toegestaan van artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 714/2009 of een vrijstelling van de artikelen 32 en 37, leden 6 en 10, van Richtlijn 2009/72/EG, of

    c)

    een vrijstelling is toegestaan uit hoofde van artikel 22 van Richtlijn 2003/55/EG (20), of

    d)

    een afwijking is toegestaan uit hoofde van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (21).

    Artikel 13

    Stimulansen

    1.   Wanneer een projectpromotor zich blootstelt aan grotere risico's bij de ontwikkeling, bouw of uitbating of bij het onderhoud van een binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, onder a), b) en d), en punt 2, vallend project van gemeenschappelijk belang in vergelijking met de normale risico's van een infrastructuurproject, zorgen de lidstaten en de nationale regulerende instanties ervoor dat in overeenstemming met artikel 37, lid 8, van Richtlijn 2009/72/EG, artikel 41, lid 8, van Richtlijn 2009/73/EG, artikel 14 van Verordening (EG) nr. 714/2009 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009 passende stimulansen voor het desbetreffende project worden verleend.

    De eerste alinea is niet van toepassing indien voor het project van gemeenschappelijk belang:

    a)

    overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn 2009/73/EG een vrijstelling is toegestaan van de artikelen 32, 33 en 34 en artikel 41, leden 6, 8 en 10, van Richtlijn 2009/73/EG, of

    b)

    overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 714/2009 een vrijstelling is toegestaan van artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 714/2009 of een vrijstelling van de artikelen 32 en 37, leden 6 en 10, van Richtlijn 2009/72/EG, of

    c)

    een vrijstelling is toegestaan overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2003/55/EG, of

    d)

    een vrijstelling is toegestaan overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1228/2003.

    2.   In het besluit van de nationale regulerende instanties om de in lid 1 bedoelde stimulansen te verlenen wordt rekening gehouden met de resultaten van de kosten-batenanalyse op basis van de overeenkomstig artikel 11 uitgewerkte methodologie en met name de regionale of voor de gehele Unie geldende positieve externaliteiten dankzij het project. De nationale regulerende instanties analyseren verder de specifieke risico's waaraan de projectpromotoren zich blootstellen, de getroffen maatregelen om die risico's te matigen en de rechtvaardiging van het risicoprofiel in het licht van de netto positieve effecten van het project in vergelijking met een risicoarmer alternatief. Tot de in aanmerking komende risico's behoren onder meer risico's in verband met nieuwe transmissietechnologieën, zowel onshore als offshore, risico's met betrekking tot een ontoereikende terugwinning van de kosten en ontwikkelingsrisico's.

    3.   De overeenkomstig het besluit verleende stimulansen houden rekening met de specifieke aard van het opgelopen risico en kunnen onder meer omvatten:

    a)

    regels voor anticiperende investeringen, of

    b)

    regels voor de erkenning van op efficiënte wijze gemaakte kosten voordat het project wordt opgeleverd, of

    c)

    regels om een extra opbrengst op het voor het project geïnvesteerde kapitaal te waarborgen, of

    d)

    elke andere maatregel die noodzakelijk en passend wordt geacht.

    4.   Uiterlijk 31 juli 2013 legt elke nationale regulerende instantie aan het Agentschap — voor zover deze beschikbaar is — haar methodologie voor, alsook de criteria die zij gebruikt om investeringen in elektriciteits- en gasinfrastructuuprojecten en de daarbij behorende grotere risico's te evalueren.

    5.   Uiterlijk 31 december 2013 faciliteert het Agentschap, onder inaanmerkingneming van de uit hoofde van lid 4 van dit artikel ontvangen informatie, de uitwisseling van optimale praktijken en doet het overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 713/2009 aanbevelingen betreffende:

    a)

    de in lid 1 bedoelde stimulansen op basis van een benchmarking van de beste praktijken onder de nationale regulerende instanties;

    b)

    een gemeenschappelijke methodologie om de opgelopen grotere risico's van investeringen in elektriciteits- en gasinfrastructuurprojecten te evalueren.

    6.   Uiterlijk 31 maart 2014 maakt elke nationale regulerende instantie haar methodologie bekend, alsook de criteria die zij gebruikt om investeringen in elektriciteits- en gasinfrastructuurprojecten en de daarbij behorende grotere risico's te evalueren.

    7.   Indien de in de leden 5 en 6 bedoelde maatregelen onvoldoende zijn om een tijdige uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang zeker te stellen, kan de Commissie richtsnoeren betreffende in dit artikel bedoelde stimulansen publiceren.

    HOOFDSTUK V

    FINANCIERING

    Artikel 14

    Projecten die in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie

    1.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder de punten 1, 2 en 4, komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor studies en financiële instrumenten.

    2.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, onder a) tot en met d), en punt 2, met uitzondering van projecten voor pompopslag van elektriciteit, komen ook in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies indien zij aan de volgende criteria voldoen:

    a)

    uit de projectspecifieke kosten-batenanalyse uit hoofde van artikel 12, lid 3, onder a), blijkt duidelijk dat het project aanzienlijke positieve externaliteiten biedt, zoals energievoorzieningszekerheid, solidariteit of innovatie;

    b)

    met betrekking tot het project is uit hoofde van artikel 12 een besluit betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing vastgesteld; of, met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang die vallen onder de categorie als uiteengezet in bijlage II, punt 1, onder c), en waarvoor dus geen besluit betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing is vastgesteld, is het project gericht op verlening van grensoverschrijdende diensten, technologische innovatie en waarborging van de veiligheid van grensoverschrijdend netwerkbeheer;

    c)

    uit het ondernemingsplan en uit andere, met name door potentiële investeerders of crediteurs of door de nationale regulerende instantie uitgevoerde evaluaties blijkt dat het project commercieel niet levensvatbaar is. Wanneer de commerciële levensvatbaarheid van het project wordt afgewogen wordt rekening gehouden met het besluit inzake de stimulansen en de rechtvaardiging daarvan als bedoeld in artikel 13, lid 2.

    3.   Projecten van gemeenschappelijk belang die worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedure als bedoeld in artikel 5, lid 7, onder d), komen eveneens in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden indien zij aan de criteria van lid 2 van dit artikel voldoen.

    4.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, onder e), en punt 4, komen ook in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden, op voorwaarde dat de betrokken projectpromotoren duidelijk de aanzienlijke positieve externaliteiten ten gevolge van de projecten en het gebrek aan commerciële levensvatbaarheid daarvan kunnen aantonen, naar blijkt uit het ondernemingsplan en andere uitgevoerde evaluaties, met name door potentiële investeerders en crediteuren, dan wel — waar van toepassing — door de nationale regulerende instantie.

    Artikel 15

    Richtsnoeren tot vaststelling van criteria voor toekenning van financiële bijstand van de Unie

    De specifieke criteria van artikel 4, lid 2, en de in artikel 4, lid 4, vastgestelde maatstaven fungeren tevens als doelstellingen voor de vaststelling van criteria voor de toekenning van financiële bijstand van de Unie in de desbetreffende verordening betreffende een Connecting Europe Facility.

    Artikel 16

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden toegekend.

    2.   De in artikel 3 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar met ingang van 15 mei 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van deze termijn een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen een dergelijke verlenging verzet.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    5.   Een in overeenstemming met artikel 3 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    HOOFDSTUK VI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 17

    Rapportering en evaluatie

    Uiterlijk in 2017 publiceert de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging van de projecten van gemeenschappelijk belang en legt zij dit voor aan het Europees Parlement en de Raad. In dit verslag wordt een evaluatie gegeven van:

    a)

    de voortgang die is bereikt bij de planning, ontwikkeling, bouw en ingebruikname van de overeenkomstig artikel 3 geselecteerde projecten van gemeenschappelijk belang en, wanneer relevant, de eventuele vertragingen bij de tenuitvoerlegging en de andere ondervonden moeilijkheden;

    b)

    de financiële middelen die voor projecten van gemeenschappelijk belang door de Unie zijn vastgelegd en uitgekeerd, afgemeten aan de totale waarde van de gefinancierde projecten van gemeenschappelijk belang;

    c)

    wat de elektriciteits- en gassector betreft, de ontwikkeling van het interconnectieniveau tussen de lidstaten, de daarmee verband houdende ontwikkeling van de energieprijzen, alsook het aantal keren dat het netwerksysteem heeft gefaald, de redenen daarvan en de desbetreffende economische kosten;

    d)

    wat de vergunningverlening en inspraak van het publiek betreft:

    i)

    de gemiddelde en maximale totale duur van de vergunningverleningsprocessen voor projecten van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van de duur voor elke stap van de procedure voor de aanvraag, vergeleken met het tijdschema dat voorzien was in het oorspronkelijke schema van grote mijlpalen als bedoeld in artikel 10, lid 4;

    ii)

    het niveau van de tegenstand tegen projecten van gemeenschappelijk belang (met name het aantal ingediende bezwaarschriften gedurende het openbare raadplegingsproces, het aantal wettelijke beroepsprocedures);

    iii)

    een overzicht van de beste en innovatieve praktijken met betrekking tot de betrokkenheid van belanghebbenden en beperking van milieuschade tijdens de vergunningverleningsprocessen en de uitvoering van projecten;

    iv)

    de effectiviteit van de in artikel 8, lid 3, bedoelde regelingen inzake de naleving van de in artikel 10 vastgestelde termijnen.

    e)

    de behandeling op regelgevingsgebied, en in het bijzonder:

    i)

    het aantal projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor een besluit betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing overeenkomstig artikel 12 is vastgesteld;

    ii)

    het aantal en het type projecten van gemeenschappelijk belang waaraan specifieke stimulansen overeenkomstig artikel 13 zijn verleend.

    f)

    de doeltreffendheid van deze verordening bij het helpen verwezenlijken van de in 2014 en 2015 te bereiken doelstellingen inzake marktintegratie, van de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2020 en — op langere termijn — van het streven om in 2050 een koolstofarme economie te realiseren.

    Artikel 18

    Informatie en publiciteit

    De Commissie richt uiterlijk zes maanden na de datum van vaststelling van de eerste Unielijst een infrastructuurtransparantieplatform op met laagdrempelige toegang voor het grote publiek, dat ook toegankelijk is via het internet. Dit platform biedt de volgende informatie:

    a)

    algemene, geactualiseerde informatie, inclusief geografische informatie, in verband met elk project van gemeenschappelijk belang;

    b)

    het in artikel 5, lid 1, gedefinieerde tenuitvoerleggingsplan voor elk project van gemeenschappelijk belang;

    c)

    de voornaamste resultaten van de kosten-batenanalyse op basis van de overeenkomstig artikel 11 uitgewerkte methodologie voor de betrokken projecten van gemeenschappelijk belang, exclusief alle commercieel gevoelige informatie;

    d)

    de Unielijst;

    e)

    de door de Unie toegewezen en uitbetaalde financiële middelen voor elk project van gemeenschappelijk belang.

    Artikel 19

    Overgangsbepalingen

    Deze verordening heeft geen invloed op de verlening, voortzetting of wijziging van financiële bijstand die door de Commissie op basis van uitnodiging tot het indienen van voorstellen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (22) is toegezegd aan de in de bijlagen I en III bij Beschikking nr. 1364/2006/EG genoemde projecten of die in het licht van de streefcijfers is gebaseerd op de desbetreffende uitgavencategorieën voor TEN-E als omschreven in Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (23).

    Voor projecten van gemeenschappelijk belang die in het vergunningverleningsproces verkeren, waarvoor een projectontwikkelaar vóór 16 november 2013 een aanvraagdossier heeft ingediend, zijn de bepalingen van hoofdstuk III niet van toepassing.

    Artikel 20

    Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 713/2009

    In Verordening (EG) nr. 713/2009 wordt artikel 22, lid 1, als volgt gewijzigd:

    „1.   Aan het Agentschap is een vergoeding verschuldigd voor het aanvragen van een vrijstellingsbesluit overeenkomstig artikel 9, lid 1, en voor besluiten inzake grensoverschrijdende kostenverdeling die door het Agentschap worden genomen overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur (24).

    Artikel 21

    Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 714/2009

    Verordening (EG) nr. 714/2009 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in lid 3 wordt punt a) vervangen door:

    „a)

    gemeenschappelijke netwerkbeheersinstrumenten om te zorgen voor de coördinatie van de netwerkuitbating onder normale omstandigheden en in noodsituaties, waaronder een gemeenschappelijk indelingsschema voor incidenten, en onderzoeksplannen. In deze instrumenten wordt onder andere het volgende gespecificeerd:

    i)

    de informatie — met inbegrip van de desbetreffende day-ahead, intra-day en realtime informatie — die moet dienen ter verbetering van de operationele coördinatie, alsmede de optimale frequentie voor het verzamelen en uitwisselen van dergelijke informatie;

    ii)

    het technologisch platform voor de uitwisseling van informatie in realtime en, in voorkomend geval, de technologische platforms voor de verzameling, verwerking en overdracht van de overige informatie als bedoeld onder i), alsmede voor de toepassing van de procedures ter verbetering van de operationele coördinatie tussentransmissiesysteembeheerders, zodat deze coördinatie de gehele Unie kan bestrijken;

    iii)

    de wijze waarop transmissiesysteembeheerders operationele informatie beschikbaar stellen aan andere transmissiesysteembeheerders of entiteiten die gemachtigd zijn om hen ten behoeve van de operationele coördinatie te ondersteunen, alsmede aan het Agentschap, en

    iv)

    dat de transmissiesysteembeheerders een contactpunt aanwijzen dat is belast met het beantwoorden van vragen betreffende die informatie van andere transmissiesysteembeheerders of van gemachtigde entiteiten als bedoeld onder iii), dan wel van het Agentschap.

    Het ENTSB voor elektriciteit legt de met betrekking tot de bovenstaande punten i) tot en met iv), vastgestelde specificaties uiterlijk op 16 mei 2015 voor aan het Agentschap en de Commissie.

    Binnen 12 maanden na de vaststelling van de specificaties brengt het Agentschap een advies uit waarin het aangeeft in hoeverre deze naar zijn opvatting voldoende bijdragen aan de bevordering van de grensoverschrijdende handel en aan het waarborgen van het optimale beheer, de gecoördineerde werking, het efficiënte gebruik en de evenwichtige technische ontwikkeling van het Europese elektriciteitstransmissienetwerk.”;

    b)

    in lid 10 wordt punt a) vervangen door:

    „a)

    berust op de nationale investeringsplannen, rekening houdend met de regionale investeringsplannen bedoeld in artikel 12, lid 1, en, in voorkomend geval, de communautaire aspecten van netwerkplanning als omschreven in Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur (25); het wordt onderworpen aan een kosten-batenanalyse onder gebruikmaking van de in artikel 11 van die verordening gedefinieerde methodologie;

    2)

    Artikel 11 wordt vervangen door:

    „Artikel 11

    Kosten

    De kosten die met de in de artikelen 4 tot en met 12 van deze verordening en artikel 11 van Verordening (EU) nr. 347/2013 genoemde werkzaamheden van het ENTSB voor elektriciteit verbonden zijn, worden gedragen door de transmissiesysteembeheerders en worden in aanmerking genomen bij de berekening van de tarieven. De regulerende instanties keuren deze kosten alleen goed indien deze redelijk en evenredig zijn.”.

    3)

    In artikel 18 wordt het volgende ingevoegd:

    „4 bis.   De Commissie kan richtsnoeren vaststellen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de operationele coördinatie tussen de transmissiesysteembeheerders op niveau van de Unie. Deze richtsnoeren moeten verenigbaar zijn met en voortbouwen op de in artikel 6 van deze verordening bedoelde netcodes en voorts op de vastgestelde specificaties en op het in artikel 8, lid 3, onder a), van deze verordening bedoelde advies van het Agentschap. Bij de vaststelling van deze richtsnoeren houdt de Commissie rekening met de uiteenlopende regionale en nationale operationele vereisten.

    Deze richtsnoeren worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 23, lid 3.”.

    4)

    In artikel 23 wordt het volgende ingevoegd:

    „3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen betreffende de mechanismen voor controle door de lidstaten op de uitoefening door de Commissie van haar uitvoeringsbevoegdheden (26) van toepassing.

    Artikel 22

    Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 715/2009

    Verordening (EG) nr. 715/2009 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In artikel 8, lid 10, wordt punt a) vervangen door:

    „a)

    berust op de nationale investeringsplannen, rekening houdend met de regionale investeringsplannen bedoeld in artikel 12, lid 1, en, in voorkomend geval, de communautaire aspecten van netwerkplanning als omschreven in Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur (27); een en ander wordt onderworpen aan een kosten-batenanalyse onder gebruikmaking van de in artikel 11 van die verordening gedefinieerde methodologie.

    2)

    Artikel 11 wordt vervangen door:

    „Artikel 11

    Kosten

    De kosten die verband houden met de activiteiten als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 12 van deze verordening, en de in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 347/2013 genoemde werkzaamheden van het ENTSB voor gas verbonden zijn, worden gedragen door de transmissiesysteembeheerders en worden in aanmerking genomen bij de berekening van de tarieven. De regulerende instanties keuren deze kosten alleen goed indien deze redelijk en evenredig zijn.”.

    Artikel 23

    Intrekking

    Beschikking nr. 1364/2006/EG wordt hierbij met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken. Deze verordening brengt geen rechten voort voor de in de bijlagen I en III van Beschikking nr. 1364/2006/EG genoemde projecten.

    Artikel 24

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 juni 2013 met uitzondering van artikelen 14 en 15, die van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van de desbetreffende verordening betreffende een Connecting Europe Facility.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Straatsburg, 17 april 2013.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    M. SCHULZ

    Voor de Raad

    De voorzitter

    L. CREIGHTON


    (1)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 125.

    (2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 137.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 maart 2013.

    (4)  Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2011 over energie-infrastructuurprioriteiten voor 2020 en daarna (PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 46).

    (5)  PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1.

    (6)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

    (7)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.

    (8)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94.

    (9)  PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75.

    (10)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15.

    (11)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

    (12)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.

    (13)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

    (14)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

    (15)  PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1.

    (16)  PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

    (17)  PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.

    (18)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36.

    (19)  PB L 200 van 31.7.2009, blz. 31.

    (20)  Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57).

    (21)  Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 1).

    (22)  PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1.

    (23)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

    (24)  PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39.”.

    (25)  PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39.”.

    (26)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.”.

    (27)  PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39.”.


    BIJLAGE I

    PRIORITAIRE CORRIDORS EN GEBIEDEN VOOR ENERGIE-INFRASTRUCTUUR

    Deze verordening is van toepassing op de volgende prioritaire corridors en gebieden van de trans-Europese energie-infrastructuur:

    1.   PRIORITAIRE ELEKTRICITEITSCORRIDORS

    1.

    Offshore-elektriciteitsnetwerk in de noordelijke zeeën („NSOG”): ontwikkeling van een geïntegreerd offshore-elektriciteitsnetwerk en de daaraan gekoppelde interconnectoren in de Noordzee, de Ierse Zee, het Kanaal, de Oostzee en de naburige wateren om elektriciteit uit hernieuwbare offshore-energiebronnen te transporteren naar centra van verbruik en opslag en om de grensoverschrijdende uitwisseling van elektriciteit te bevorderen.

    Betrokken lidstaten: België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Nederland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk.

    2.

    Noord-zuid elektriciteitsinterconnecties in West-Europa („NSI-West Electricity”): interconnecties tussen lidstaten van de regio onderling en met de mediterrane regio, met inbegrip van het Iberisch schiereiland, met name met het oog op de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de versterking van de interne netwerkinfrastructuren om de marktintegratie in de regio te bevorderen.

    Betrokken lidstaten: Oostenrijk, België, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Malta, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk.

    3.

    Noord-zuid elektriciteitsinterconnecties in middenoostelijk en zuidoostelijk Europa („NSI–East Electricity”): interconnecties en interne lijnen in noord-zuidelijke en oost-westelijke richting met het oog op de voltooiing van de interne markt en de integratie van uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit.

    Betrokken lidstaten: Oostenrijk, Bulgarije, Kroatië (1), Tsjechië, Cyprus, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië.

    4.

    Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied voor elektriciteit („BEMIP Electricity”): interconnecties tussen lidstaten in de Oostzeeregio en dienovereenkomstige versterking van de interne netwerkinfrastructuur teneinde het isolement van de Oostzeelanden te beëindigen en de marktintegratie te bevorderen, onder andere door aan te sturen op de integratie van uit hernieuwbare bronnen opgewekte energie in de regio.

    Betrokken lidstaten: Denemarken, Estland, Finland, Duitsland, Letland, Litouwen, Polen, Zweden.

    2.   PRIORITAIRE GASCORRIDORS

    5.

    Noord-zuid-gasinterconnecties in West-Europa („NSI-West Gas”): gasinfrastructuur voor noord-zuid-gasstromen in West-Europa met het oog op een verdere diversificatie van voorzieningsroutes en de uitbreiding van de leverbaarheid van gas op korte termijn.

    Betrokken lidstaten: België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk.

    6.

    Noord-zuid-gasinterconnecties in middenoostelijk en zuidoostelijk Europa („NSI-East Gas”): gasinfrastructuur voor regionale verbindingen tussen en in de Oostzeeregio, de Adriatische en Egeïsche Zee, de oostelijke Middellandse Zee en de Zwarte Zee, en om de diversificatie en de zekerheid van de gasvoorziening te versterken.

    Betrokken lidstaten: Oostenrijk, Bulgarije, Kroatië (1), Cyprus, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië.

    7.

    Zuidelijke gascorridor („SGC”): infrastructuur voor de transmissie van gas van het Kaspische Zeebekken, Centraal-Azië, het Midden-Oosten en het bekken van de oostelijke Middellandse Zee naar de Unie teneinde de diversificatie van de gasvoorziening te versterken.

    Betrokken lidstaten: Oostenrijk, Bulgarije, Kroatië (2), Tsjechië, Cyprus, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Griekenland, Italië, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië;

    8.

    Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied voor gas („BEMIP Gas”): gasinfrastructuur teneinde het isolement van de drie Oostzeelanden en Finland, alsook hun afhankelijkheid van één leverancier te beëindigen, om de interne netwerkinfrastructuur dienovereenkomstig te versterken en om de diversificatie en de zekerheid van de voorziening in de Oostzeeregio te vergroten.

    Betrokken lidstaten: Denemarken, Estland, Finland, Duitsland, Letland, Litouwen, Polen, Zweden.

    3.   PRIORITAIRE OLIECORRIDOR

    9.

    Olievoorzieningsverbindingen in middenoostelijk Europa („OSC”): interoperabiliteit van het oliepijpleidingsnetwerk in middenoostelijk Europa teneinde de voorzieningszekerheid te versterken en de milieurisico's te verminderen.

    Betrokken lidstaten: Oostenrijk, Kroatië (2), Tsjechië, Duitsland, Hongarije, Polen, Slowakije.

    4.   PRIORITAIRE THEMATISCHE GEBIEDEN

    10.

    Uitrol van slimme netwerken: invoering van technologieën voor slimme netwerken in het geheel van de Unie teneinde het gedrag en de acties van alle met het netwerk verbonden gebruikers op efficiënte wijze te integreren, met name de opwekking van grote hoeveelheden elektriciteit uit hernieuwbare of gedecentraliseerde energiebronnen en vraagrespons van klanten.

    Betrokken lidstaten: alle.

    11.

    Elektriciteitssnelwegen: eerste elektriciteitssnelwegen in 2020 met het oogmerk een elektriciteitssnelwegsysteem in het geheel van de Unie uit te bouwen dat in staat is om:

    a)

    het aanzwellende surplus aan windenergie in en rond de noordelijke zeeën en de Oostzee en de toenemende hernieuwbare elektriciteitsproductie in Oost- en Zuid-Europa alsmede Noord-Afrika op te vangen;

    b)

    deze nieuwe productiehubs te verbinden met de grote opslagfaciliteiten in de noordelijke landen en de Alpen en andere regio's met grote verbruikscentra, en

    c)

    een steeds variabeler en gedecentraliseerder elektriciteitsaanbod en een flexibele elektriciteitsvraag te ondervangen.

    Betrokken lidstaten: alle.

    12.

    Grensoverschrijdend koolstofdioxidenetwerk: ontwikkeling van een infrastructuur voor het transport van koolstofdioxide tussen lidstaten onderling en met naburige derde landen met het oog op de tenuitvoerlegging van koolstofdioxideafvang en -opslag.

    Betrokken lidstaten: alle.


    (1)  Onder voorbehoud van toetreding en vanaf de toetredingsdatum van Kroatië.

    (2)  Onder voorbehoud van toetreding en vanaf de toetredingsdatum van Kroatië.


    BIJLAGE II

    CATEGORIEËN ENERGIE-INFRASTRUCTUUR

    De energie-infrastructuurcategorieën die moet worden ontwikkeld om de in bijlage I genoemde prioriteiten qua energie-infrastructuur ten uitvoer te leggen, zijn de volgende:

    1.

    Elektriciteit:

    a)

    bovengrondse hoogspanningstransmissielijnen, mits zij zijn ontworpen voor een spanning van 220 kV of meer, en ondergrondse of onder de zee lopende transmissiekabels, mits zij zijn ontworpen voor een spanning van 150 kV of meer;

    b)

    wat met name elektriciteitssnelwegen betreft, alle fysieke uitrusting die is ontworpen om het transport van elektriciteit over het hoogspannings- of ultrahoogspanningsnetwerk mogelijk te maken met het oog op de verbinding van grote hoeveelheden elektriciteit, opgewekt of opgeslagen in verscheidene lidstaten of derde landen, met grootschalig elektriciteitsverbruik in één of meer andere lidstaten;

    c)

    elektriciteitsopslagfaciliteiten gebruikt voor de permanente of tijdelijke opslag van elektriciteit in boven- of ondergrondse infrastructuur of geologische locaties, mits zij direct zijn verbonden met hoogspanningstransmissielijnen ontworpen voor een spanning van 110 kV of meer;

    d)

    elke uitrusting of installatie die essentieel is om ervoor te zorgen dat de in a) t/m c) omschreven systemen op een veilige, beveiligde en efficiënte wijze kunnen functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitorings- en toezichtssystemen op alle spanningsniveaus en onderstations;

    e)

    elke uitrusting of installatie, zowel op transmissie- als op middenspanningsdistributieniveau, waarmee digitale tweewegscommunicatie, realtime of bijna realtime, interactieve en intelligente monitoring en sturing van elektriciteitsproductie, -transmissie, -distributie en -verbruik binnen een elektriciteitsnetwerk wordt beoogd met het oog op de ontwikkeling van een netwerk dat op een efficiënte wijze het gedrag en de acties van alle met het netwerk verbonden gebruikers — producenten, consumenten en die welke beide doen — integreert om zo een economisch efficiënt en duurzaam elektriciteitssysteem tot stand te brengen met slechts beperkte verliezen, van hoge kwaliteit, met grote voorzieningszekerheid en goed beveiligd.

    2.

    Gas:

    a)

    transmissiepijpleidingen voor het transport van aardgas en biogas die deel uitmaken van een netwerk dat grotendeels bestaat uit hogedrukpijpleidingen, exclusief hogedrukpijpleidingen die worden gebruikt voor de upstream- of lokale distributie van aardgas;

    b)

    met de hierboven bedoelde hogedrukgaspijpleidingen verbonden ondergrondse opslagfaciliteiten;

    c)

    faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakt aardgas (lng) of gecomprimeerd aardgas (CNG);

    d)

    elke uitrusting of installatie die essentieel is voor een veilige, beveiligde en efficiënte uitbating van het systeem of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;

    3.

    Olie:

    a)

    pijpleidingen gebruikt voor het transport van ruwe aardolie;

    b)

    pompstations en opslagfaciliteiten die vereist zijn voor de werking van pijpleidingen voor ruwe aardolie;

    c)

    elke uitrusting of installatie die essentieel is om het mogelijk te maken dat het systeem in kwestie op een behoorlijke, veilige en efficiënte wijze functioneert, met inbegrip van beschermings-, monitorings- en toezichtssystemen en reverse-flow-apparatuur.

    4.

    Koolstofdioxide:

    a)

    specifieke pijpleidingen, die niet tot het upstream-pijpleidingsnetwerk behoren, gebruikt voor het transport van koolstofdioxide van menselijke oorsprong uit meer dan één bron, d.w.z. industriële installaties (inclusief elektriciteitscentrales) die koolstofdioxidegas produceren ten gevolge van verbranding of andere chemische reacties waarbij verbindingen betrokken zijn die koolstof van al dan niet fossiele aard bevatten, met het oog op de permanente geologische opslag van die koolstofdioxide overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (1);

    b)

    faciliteiten voor het vloeibaar maken en voor de bufferopslag van koolstofdioxide met het oog op het verdere transport ervan. Dit omvat niet de infrastructuur binnen een geologische formatie die wordt gebruikt voor de permanente geologische opslag van koolstofdioxide overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG en de daarmee verband houdende injectiefaciliteiten en andere faciliteiten aan de oppervlakte;

    c)

    elke uitrusting of installatie die essentieel is om het mogelijk te maken dat het systeem in kwestie op een behoorlijke, veilige en efficiënte wijze functioneert, met inbegrip van beschermings-, monitorings- en toezichtssystemen.


    (1)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.


    BIJLAGE III

    REGIONALE LIJSTEN VAN PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG

    1.   REGELS VOOR GROEPEN

    1.

    In het geval van elektriciteitsprojecten die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, wordt elke groep samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, nationale regulerende instanties, TSB's, alsmede de Commissie, het Agentschap en het ENTSB voor elektriciteit.

    In het geval van gasprojecten die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 2, wordt elke groep samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, nationale regulerende instanties, TSB's, alsmede de Commissie, het Agentschap en het ENTSB voor gas.

    In het geval van projecten voor het transport van olie en koolstofdioxide die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punten 3 en 4, wordt elke groep samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, projectpromotoren die betrokken zijn bij elk van de in bijlage I genoemde prioriteiten en de Commissie.

    2.

    De besluitvormingsorganen van de Groepen kunnen worden samengevoegd. Alle Groepen of besluitvormingsorganen vergaderen, indien daartoe aanleiding bestaat, gezamenlijk om kwesties te bespreken die alle Groepen raken; het kan daarbij onder meer kwesties betreffen die relevant zijn voor de transregionale consistentie of het aantal in de regionale ontwerplijsten voorgestelde projecten dat onbeheersbaar dreigt te worden.

    3.

    Elke groep organiseert zijn werkzaamheden in lijn met regionale samenwerkingsinspanningen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2009/72/EG, artikel 7 van Richtlijn 2009/73/EG, artikel 12 van Verordening (EG) nr. 714/2009 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 715/2009 en andere bestaande regionale samenwerkingsverbanden.

    4.

    Elke groep nodigt, naargelang dit nuttig is voor de tenuitvoerlegging van de in bijlage I vastgestelde relevante prioriteiten, promotoren van een project dat eventueel in aanmerking komt voor selectie als project van gemeenschappelijk belang, alsmede vertegenwoordigers uit van nationale administraties, regulerende instanties, en TSB's van EU-kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, lidstaten van de Europese economische ruimte en de Europese Vrijhandelsassociatie, instellingen en lichamen van de Energiegemeenschap, landen die vallen onder het Europese nabuurschapsbeleid en landen waarmee de Unie een specifieke samenwerking op energiegebied heeft opgezet uit. Het besluit om vertegenwoordigers van een derde land uit te nodigen wordt gebaseerd op consensus.

    5.

    Elke groep raadpleegt de organisaties die de relevante belanghebbenden vertegenwoordigen — en, indien zulks passend wordt geacht, de belanghebbenden zelf — met inbegrip van producenten, distributiesysteembeheerders, leveranciers en consumenten en organisaties voor de bescherming van het milieu. Wanneer dat nuttig is voor de verwezenlijking van zijn taken kan de groep hoorzittingen of raadplegingsrondes organiseren.

    6.

    De interne voorschriften, een bijgewerkte lijst van ledenorganisaties, regelmatig bijgewerkte informatie omtrent de voortgang van de werkzaamheden, vergaderagenda's, alsmede de definitieve conclusies en besluiten van elke groep worden door de Commissie gepubliceerd op het in artikel 18 bedoelde transparantieplatform.

    7.

    De Commissie, het Agentschap en de Groepen streven naar consistentie tussen de verschillende Groepen. Met het oog daarop zien de Commissie en het Agentschap erop toe dat er waar nodig tussen de betrokken Groepen informatie wordt uitgewisseld over alle werkzaamheden die van interregionaal belang zijn.

    De deelname van nationale regulerende instanties en het Agentschap aan de Groepen brengt de verwezenlijking van hun doelstellingen en de vervulling van hun taken overeenkomstig deze verordening of overeenkomstig de artikelen 36 en 37 van Richtlijn 2009/72/EG en de artikelen 40 en 41 van Richtlijn 2009/73/EG, of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 713/2009, niet in gevaar.

    2.   PROCEDURE VOOR DE OPSTELLING VAN REGIONALE LIJSTEN

    1.

    Promotoren van een project dat potentieel in aanmerking komt voor selectie als een project van gemeenschappelijk belang waarvoor de status van project van algemeen belang wordt geambieerd dient bij de groep een aanvraag in voor selectie als project van gemeenschappelijk belang in, die het volgende omvat:

    een beoordeling van de projecten uit het oogpunt van zijn/hun bijdrage tot de tenuitvoerlegging van de in bijlage I genoemde prioriteiten;

    een analyse van de wijze waarop is voldaan aan de in artikel 4 omschreven relevante criteria;

    voor projecten die een voldoende mate van rijpheid hebben bereikt, een projectspecifieke kosten-batenanalyse in overeenstemming met artikelen 21 en 22 en op basis van de methodologie die overeenkomstig artikel 11 is uitgewerkt door de ENTSB voor elektriciteit en de ENTSB voor gas, en

    alle andere relevante informatie voor de beoordeling van het project.

    2.

    Alle begunstigden nemen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

    3.

    Na de vaststelling van de eerste Unielijst geldt voor alle daarna vastgestelde Unielijsten dat de voorgestelde elektriciteitstransmissie- en -opslagprojecten die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, onder a), b) en d), een onderdeel vormen van het laatste beschikbare tienjarige netontwikkelingsplan voor elektriciteit, vastgesteld door het ENTSB voor elektriciteit overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 714/2009.

    4.

    Na de vaststelling van de eerste Unielijst geldt voor alle daarna vastgestelde Unielijsten dat de voorgestelde gastransmissie- en -opslagprojecten die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 2, een onderdeel vormen van het laatste beschikbare tienjarige netontwikkelingsplan voor gas, vastgesteld door het ENTSB voor elektriciteit overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 715/2009.

    5.

    De projectvoorstellen die worden ingediend om in de eerste Unielijst op te nemen, en die niet eerder zijn geëvalueerd overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 714/2009, moeten op het niveau van het voor de hele Unie geldende systeem worden beoordeeld door:

    het ENTSB voor elektriciteit conform de methodologie die is toegepast in het kader van het laatst beschikbare tienjarige netontwikkelingsplan voor projecten die vallen onder punt 1, onder a), b) en d), van bijlage II,

    het ENTSB voor gas of door een derde partij, en wel op een consistente wijze die berust op een objectieve methodologie voor projecten die vallen onder punt 2 van bijlage II.

    Uiterlijk op 16 januari 2014 publiceert de Commissie richtsnoeren betreffende de criteria die door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas moeten worden toegepast bij de ontwikkeling van de respectieve tienjarige netontwikkelingsplannen als bedoeld in de punten 3 en 4, teneinde gelijke behandeling en transparantie van het proces te waarborgen.

    6.

    Voorgestelde projecten voor het transport van koolstofdioxide die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 4, worden ingediend als onderdeel van een door ten minste twee lidstaten uitgewerkt plan voor de ontwikkeling van grensoverschrijdend transport en grensoverschrijdende opslag van koolstofdioxide, bij de Commissie in te dienen door de betrokken lidstaten of door die lidstaten aangewezen entiteiten.

    7.

    Voor projectvoorstellen die onder de categorieën in de punten 1 en 2 van bijlage II vallen, zien de nationale regulerende instanties, en zo nodig het Agentschap — eventueel in het kader van de regionale samenwerking (artikel 6 van Richtlijn 2009/72/EG, artikel 7 van Richtlijn 2009/73/EG) — toe op de consequente toepassing van de criteria c.q. de voor de kosten-batenanalyse gebezigde methodologie, en evalueren zij de grensoverschrijdende relevantie daarvan. Zij leggen hun beoordeling voor aan de groep.

    8.

    Bij olieprojecten en projecten voor het transport van koolstofdioxide die vallen binnen de in bijlage II, punten 3 en 4, genoemde categorieën, evalueert de Commissie de inachtneming van de criteria van artikel 4. Voor koolstofdioxideprojecten die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 4, houdt de Commissie tevens rekening met het potentieel voor toekomstige uitbreiding met nieuwe lidstaten. De Commissie legt haar beoordeling voor aan de groep.

    9.

    Elke lidstaat op wiens grondgebied een voorgesteld project geen betrekking heeft, maar waarop het voorgestelde project eventueel een netto positieve impact of een potentieel significant effect kan hebben, bijvoorbeeld op het milieu of op de werking van de energie-infrastructuur op zijn grondgebied, kan aan de groep een advies voorleggen met vermelding van zijn bezwaren.

    10.

    Het besluitvormingsorgaan van de groep onderzoekt op verzoek van een lidstaat of van de groep de door een lidstaat overeenkomstig artikel 3, lid 3, aangevoerde redenen die hem ertoe hebben aangezet een project van gemeenschappelijk belang met betrekking tot zijn grondgebied niet goed te keuren.

    11.

    De groep komt bijeen om de voorgestelde projecten te onderzoeken en te rangschikken, onder inaanmerkingneming van de beoordeling van de regelgevers of van de beoordeling van de Commissie met betrekking tot projecten voor het vervoer van olie en koolstofdioxide.

    12.

    De door de Groepen uitgewerkte regionale ontwerplijsten van voorgestelde projecten die onder de categorieën in de punten 1 en 2 van bijlage II vallen, moeten samen met eventuele adviezen als bedoeld in punt 9 zes maanden vóór de datum waarop de Unielijst wordt vastgesteld bij het Agentschap worden ingediend. De regionale ontwerplijsten en de bijbehorende adviezen moeten binnen drie maanden na de datum van ontvangst door het Agentschap worden beoordeeld. Het Agentschap brengt een advies uit over de regionale ontwerplijsten, met name over de consistente toepassing van de criteria en de transregionale kosten-batenanalyse. Het advies van het Agentschap wordt goedgekeurd volgens de procedure van artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 713/2009.

    13.

    Binnen een maand na de datum van ontvangst van het advies van het Agentschap, stelt het besluitvormingsorgaan van elke groep onder inachtneming van het bepaalde in artikel 3, lid 3, zijn definitieve regionale lijst vast op basis van het voorstel van de Groepen en onder inaanmerkingneming van het advies van het Agentschap en de beoordeling van de nationale regulerende instanties, ingediend conform punt 7, dan wel van de beoordeling van de Commissie betreffende projecten voor het vervoer van olie en koolstofdioxide die zijn voorgesteld overeenkomstig punt 8. De Groepen leggen de definitieve regionale lijsten voor aan de Commissie, samen met alle adviezen als omschreven in punt 9.

    14.

    Indien het totale aantal voorgestelde projecten van gemeenschappelijk belang op de Unielijst, op basis van de ontvangen regionale lijsten en na inaanmerkingneming van het advies van het Agentschap, een beheersbaar aantal zou overschrijden, overweegt de Commissie of zij het, na raadpleging van iedere betrokken groep, al dan niet raadzaam acht in de Unielijst geen projecten op te nemen die door de betrokken groep als laagste zijn gerangschikt op de overeenkomstig artikel 4, lid 4, vastgestelde ranglijst.


    BIJLAGE IV

    REGELS EN INDICATOREN BETREFFENDE CRITERIA VOOR PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG

    1.

    Een project met een aanzienlijk grensoverschrijdend effect is een op het grondgebied van een lidstaat uit te voeren project dat voldoet aan de volgende voorwaarden:

    a)

    bij elektriciteitstransmissie: het project versterkt de transmissiecapaciteit van het netwerk, dan wel de voor commerciële stromen beschikbare capaciteit, aan de grens van die lidstaat met één of meer andere lidstaten of aan elke relevante dwarsdoorsnede van diezelfde transmissiecorridor — waardoor deze grensoverschrijdende nettransmissiecapaciteit wordt verhoogd — met minimaal 500 megawatt ten opzichte van de situatie zonder uitvoering van het project;

    b)

    bij elektriciteitsopslag: het project voorziet in een geïnstalleerde capaciteit van minimaal 225 megawatt en heeft een opslagcapaciteit die een jaarlijkse elektriciteitsopwekking van ten minste 250 gigawattuur/jaar mogelijk maakt;

    c)

    bij gastransmissie: het project betreft een investering in bidirectionele capaciteit of een wijziging van de capaciteit om gas te transporteren over de grenzen van de betrokken lidstaten heen met minimaal 10 % ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de uitvoering van het project;

    d)

    bij gasopslag of vloeibaar/gecomprimeerd aardgas: het project heeft tot doel om op directe of indirecte wijze ten minste twee lidstaten van gas te voorzien of om te voldoen aan de infrastructuurnorm (de „N-1-regel”) op regionaal niveau overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad (1);

    e)

    bij slimme netwerken: het project is ontworpen voor apparatuur en installaties op hoogspannings- en middenspanningsniveau ontworpen voor een spanning van minimaal 10 kV. Bij het project zijn transmissie- en distributiesysteembeheerders van ten minste twee lidstaten betrokken, die minimaal 50 000 gebruikers bedienen die elektriciteit opwekken of verbruiken of die beide doen in een verbruiksgebied van minimaal 300 gigawattuur/jaar en waarvan ten minste 20 % wordt opgewekt door variabele hernieuwbare bronnen.

    2.

    Wat projecten betreft die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, onder a) tot en met d), worden de criteria van artikel 4 als volgt geëvalueerd:

    a)

    de marktintegratie, mededinging en systeemflexibiliteit worden bepaald in lijn met de in het laatste beschikbare tienjarige netontwikkelingsplan voor elektriciteit voor de gehele Unie gemaakte analyse, meer bepaald door:

    berekening, voor grensoverschrijdende projecten, van het effect van de netwerktransmissiecapaciteit in beide stroomrichtingen, gemeten als hoeveelheid vermogen (in megawatt) en hun bijdrage aan het bereiken van de minimale interconnectiecapaciteit van 10 % van hun geïnstalleerde productiecapaciteit of, voor projecten met aanzienlijke grensoverschrijdende effecten, van het effect op de netwerktransmissiecapaciteit aan de grenzen tussen de betrokken lidstaten, tussen betrokken lidstaten en derde landen of binnen de betrokken lidstaten en het effect op de vraag-aanbodbalancering en de netwerkoperaties in de betrokken lidstaten;

    evaluatie van het effect, voor het analysegebied als gedefinieerd in punt 10 van bijlage V, in termen van de opwekkings- en transmissiekosten voor het gehele energiesysteem en de ontwikkeling en convergentie van de marktprijzen ten gevolge van een project overeenkomstig verschillende planningsscenario's, in het bijzonder rekening houdend met de variaties die worden teweeggebracht op de „merit order” (rangorde van in te zetten capaciteit);

    b)

    de transmissie van hernieuwbare energie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten wordt afgewogen in lijn met de in het laatste beschikbare tienjarige netontwikkelingsplan voor elektriciteit gemaakte analyse, met name:

    bij elektriciteitstransmissie: door raming van de capaciteit voor opwekking uit hernieuwbare energiebronnen (per technologie, in megawatt) die dankzij het project met het netwerk is verbonden en wordt getransporteerd, in vergelijking met de hoeveelheid geplande totale opwekkingscapaciteit uit deze types van hernieuwbare energiebronnen in de betrokken lidstaat in 2020 overeenkomstig de nationale actieplannen voor hernieuwbare energie als gedefinieerd in artikel 4 van Richtlijn 2009/28/EG.

    bij elektriciteitsopslag: door vergelijking van de door het project geleverde nieuwe capaciteit met de totale capaciteit voor dezelfde opslagtechnologie binnen het analysegebied als gedefinieerd in punt 10 van bijlage V;

    c)

    de voorzieningszekerheid, de interoperabiliteit en de veilige uitbating van het systeem worden afgewogen in lijn met de in het laatste beschikbare tienjarige netwerkontwikkelingsplan voor elektriciteit gemaakte analyse, met name door evaluatie van de effecten van het project op de Loss-of-Load-Expectation (de probabiliteit dat niet aan de vraag kan worden voldaan) voor het analysegebied als gedefinieerd in punt 10 van bijlage V in termen van adequaatheid van opwekking en transmissie voor een reeks karakteristieke belastingsperiodes, rekening houdend met de verwachte wijzigingen op het gebied van klimaatgerelateerde extreme weersomstandigheden en het effect daarvan op de veerkracht van de infrastructuur. Voor zover van toepassing dient ook de impact van het project in termen van onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van systeembeheer en dienstverlening te worden gemeten.

    3.

    Wat projecten betreft die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 2, worden de criteria van artikel 4 als volgt geëvalueerd:

    a)

    de marktintegratie en de interoperabiliteit worden bepaald door berekening van de aanvullende waarde van het project voor de integratie van marktgebieden en de tariefconvergentie, alsook voor de algemene flexibiliteit van het systeem, inclusief het aangeboden niveau van capaciteit voor bidirectionele stromen bij diverse scenario's;

    b)

    de mededinging wordt gemeten aan de hand van de diversificatie, met inbegrip van de vergemakkelijking van de toegang tot inheemse voorzieningsbronnen, rekening houdend met achtereenvolgens: de diversificatie van de bronnen; de diversificatie van de tegenpartijen; de diversificatie van de routes; het effect van de nieuwe capaciteit op de Herfindahl-Hirschmann HHI-index berekend op capaciteitsniveau voor het analysegebied als gedefinieerd in punt 10 van bijlage V;

    c)

    de gasvoorzieningszekerheid wordt bepaald door berekening van de extra waarde van het project voor de korte- en langetermijnveerkracht van het gassysteem van de Unie en voor de versterking van de resterende flexibiliteit van het systeem om het hoofd te bieden aan onderbrekingen van de voorziening van de lidstaten in diverse scenario's, alsmede de extra capaciteit die dankzij het project wordt geboden wanneer wordt gekeken naar de infrastructuurnorm (de „N-1-regel”) op regionaal niveau overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 994/2010;

    d)

    de duurzaamheid wordt gemeten als de bijdrage van een project aan de vermindering van de emissies, de ondersteuning van de back-up van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen of het transport van elektriciteit-naar-gas en biogas, rekening houdend met de verwachte wijziging van de klimatologische omstandigheden.

    4.

    Wat projecten betreft die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 1, onder e), wordt elke in artikel 4 genoemde functie afgemeten aan de volgende criteria:

    a)   duurzaamheidsniveau: de inachtneming van dit criterium wordt gemeten door evaluatie van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en evaluatie van de milieueffecten van de elektriciteitsnetwerkinfrastructuur;

    b)   capaciteit van de transmissie- en distributienetwerken om te koppelen met en elektriciteit te brengen naar en van de gebruiker: dit criterium wordt gemeten door een raming te maken van de geïnstalleerde capaciteit van verspreide energiebronnen in de distributienetwerken, de toegestane maximale injectie van elektriciteit zonder het risico te lopen van congestie in de transmissienetwerken, en de energie die niet uit de hernieuwbare bronnen kan worden gehaald ten gevolge van congestie- en/of veiligheidsrisico's;

    c)   netwerkconnectiviteit en toegang tot alle categorieën van netwerkgebruikers: dit criterium wordt afgewogen door een evaluatie van de methoden die zijn vastgesteld om heffingen en tarieven te berekenen, en door een evaluatie van hun structuur, voor producenten, consumenten en personen die beide doen, en van de operationele flexibiliteit die wordt verkregen dankzij dynamische balancering van elektriciteit in het netwerk;

    d)   veiligheid en kwaliteit van de voorziening: dit criterium wordt gemeten door evaluatie van de verhouding van de betrouwbare beschikbare opwekkingscapaciteit ten opzichte van de piekvraag, het aandeel van uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit, de stabiliteit van het elektriciteitssysteem, de duur en frequentie van stroomonderbrekingen per klant, inclusief klimaatgerelateerde storingen, en de prestaties op het gebied van de kwaliteit van de spanning;

    e)   efficiëntie en kwaliteit van de dienst bij elektriciteitsvoorziening en uitbating van het netwerk: dit criterium wordt gemeten door een evaluatie te maken van de verliezen in de transmissie- en distributienetwerken, de verhouding tussen minimum- en maximumelektriciteitsvraag binnen een bepaald tijdsbestek, de door de vraag gestuurde deelname aan de elektriciteitsmarkten en aan energie-efficiëntiemaatregelen, het percentage gebruik (d.w.z. de gemiddelde belasting) van elektriciteitsnetwerkcomponenten, de beschikbaarheid van netwerkcomponenten (gerelateerd aan al dan niet geplande onderhoudswerkzaamheden) en het effect daarvan op de netwerkprestaties, en de feitelijke beschikbaarheid van de netwerkcapaciteit ten opzichte van de standaardwaarde daarvoor;

    f)   bijdrage tot grensoverschrijdende elektriciteitsmarkten door load-flow-controle teneinde loop-flows te voorkomen en de interconnectiecapaciteit te vergroten: dit criterium wordt gemeten door een raming te maken van de verhouding tussen de interconnectiecapaciteit van een lidstaat en de elektriciteitsvraag daarvan, de uitbating van de interconnectiecapaciteit en de congestieheffingen bij de relevante interconnecties.

    5.

    Wat olietransportprojecten betreft die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 3, worden de criteria van artikel 4 als volgt geëvalueerd:

    a)

    de olievoorzieningszekerheid wordt bepaald via een evaluatie van de extra waarde van de nieuwe door het project geleverde capaciteit voor de veerkracht op korte en lange termijn van het systeem en de resterende flexibiliteit van het systeem om het hoofd te bieden aan onderbrekingen van de voorziening in diverse scenario's;

    b)

    de interoperabiliteit wordt gemeten door een evaluatie te maken van de mate waarin het project de functionering van het olienetwerk verbetert, met name door te voorzien in de mogelijkheid van bidirectionele stromen;

    c)

    het efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen wordt gemeten door een evaluatie te maken van de mate waarin het project gebruik maakt van reeds bestaande infrastructuur en bijdraagt tot een minimalisering van de milieubelasting, de klimaatverandering en de desbetreffende risico's.


    (1)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 1.


    BIJLAGE V

    KOSTEN-BATENANALYSE VOOR HET GEHELE ENERGIESYSTEEM

    De methodologie voor een geharmoniseerde kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem voor projecten van gemeenschappelijk belang moet voldoen aan de in deze bijlage opgenomen beginselen.

    1.

    De methodologie is gebaseerd op een gemeenschappelijke gegevensverzameling met betrekking tot de elektriciteits- en gassystemen van de Unie in de jaren n+5, n+10, n+15 en n+20, waarbij n het jaar is waarin de analyse is uitgevoerd. Bedoelde gegevensverzameling omvat minimaal:

    a)   voor de elektriciteitssector: scenario's voor de vraag, de productiecapaciteit per brandstoftype (biomassa, geothermisch, waterkracht, gas, kernenergie, olie, vaste brandstoffen, wind, fotovoltaïsch, geconcentreerde zonne-energie, andere hernieuwbare energiebronnen) en de geografische spreiding ervan, brandstofprijzen (inclusief voor biomassa, steenkool, gas en olie), koolstofdioxidetarieven, de samenstelling van het transmissie- en, wanneer relevant, het distributienetwerk en de ontwikkeling daarvan, rekening houdend met alle nieuwe belangrijke projecten voor opwekking (inclusief capaciteit toegerust voor de afvang van koolstofdioxide), opslag en transmissie waarvoor een definitief investeringsbesluit genomen is en die zullen worden opgeleverd aan het eind van het jaar n+5;

    b)   voor de gassector: scenario's voor de vraag, invoer, brandstofprijzen (inclusief kolen, gas en olie), koolstofdioxidetarieven, de samenstelling van het transmissienetwerk en de ontwikkeling daarvan, rekening houdend met alle nieuwe projecten waarvoor een definitief investeringsbesluit genomen is en die zullen worden opgeleverd aan het eind van het jaar n+5;

    2.

    De gegevensverzameling vormt een weerspiegeling van het recht van de Unie en het nationale recht die van kracht zijn op de datum van de analyse. De voor elektriciteit, respectievelijk gas, gebruikte gegevensverzamelingen moeten vergelijkbaar zijn, in het bijzonder wat de aannamen betreft inzake tarieven en volumes op elke markt. De gegevensverzameling wordt uitgewerkt na formele raadpleging van de lidstaten en de organisaties die de relevante belanghebbenden vertegenwoordigen. De Commissie en het Agentschap waarborgen de toegang tot de eventueel vereiste commerciële gegevens van derde partijen.

    3.

    De methodologie vormt een leidraad voor de ontwikkeling en het gebruik van de voor de kosten-batenanalyse vereiste netwerk- en marktmodellering.

    4.

    De kosten-batenanalyse wordt gebaseerd op een geharmoniseerde evaluatie van de kosten en baten van de verschillende categorieën projecten en heeft minimaal betrekking op de in punt 1 bedoelde periode.

    5.

    In de kosten-batenanalyse wordt minimaal rekening gehouden met de volgende kosten: kapitaaluitgaven, operationele en onderhoudskosten gedurende de hele levensloop van het project en, wanneer van toepassing, ontmantelings- en afvalbeheerkosten. De methodologie vormt een leidraad voor de bij de berekeningen te gebruiken discontovoeten.

    6.

    Bij elektriciteitstransmissie en -opslag wordt in de kosten-batenanalyse minimaal rekening gehouden met het effect en de vergoedingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 714/2009, de effecten op de in bijlage IV omschreven indicatoren en de volgende effecten:

    a)

    broeikasgasemissies en transmissieverliezen over de technische levensloop van het project;

    b)

    toekomstige kosten van investeringen voor productie en transmissie over de technische levensloop van het project;

    c)

    operationele flexibiliteit, inclusief optimalisering van de vermogenregeling en ondersteunende diensten;

    d)

    veerkracht van het systeem, met inbegrip van bestandheid tegen rampen en klimaatomstandigheden, en systeemveiligheid, met name voor Europese kritische infrastructuur als omschreven in Richtlijn 2008/114/EG.

    7.

    Voor de gassector wordt bij de kosten-batenanalyse minimaal rekening gehouden met de marktonderzoeken, het effect op de in bijlage IV omschreven indicatoren en de volgende effecten:

    a)

    bestandheid tegen rampen en klimaatomstandigheden, en systeemveiligheid, met name voor Europese kritische infrastructuur als omschreven in Richtlijn 2008/114/EG;

    b)

    congestie op het gasnetwerk.

    8.

    Bij slimme netwerken wordt in de kosten-batenanalyse rekening gehouden met de effecten op de in bijlage IV omschreven indicatoren.

    9.

    De gedetailleerde methode die wordt gebruikt om rekening te houden met de in de punten 6 t/m 8 bedoelde indicatoren wordt uitgewerkt na formele raadpleging van de lidstaten en de organisaties die alle relevante belanghebbenden vertegenwoordigen.

    10.

    In de methodologie wordt de uit te voeren, op de relevante gegevensverzameling te baseren analyse omschreven die moet bestaan uit het bepalen van de effecten van de kosten-batenanalyse met en zonder het project. Het analysegebied van een specifiek project omvat alle lidstaten en derde landen op het grondgebied waarvan het project wordt uitgevoerd, alle directe naburige lidstaten en alle andere lidstaten die op aanzienlijke wijze de effecten van het project voelen.

    11.

    Uit de analyse moet blijken op welke lidstaten het project een positieve impact heeft (begunstigden) en op welke lidstaten het project een negatieve impact heeft (kostendragers). Elke kosten-batenanalyse omvat gevoeligheidsanalysen inzake de inputgegevensverzameling, de opleveringsdatum van verschillende projecten in hetzelfde analysegebied en andere relevante parameters.

    12.

    De beheerders van transmissiesystemen, opslagsystemen, terminals voor gecomprimeerd en vloeibaar gemaakt aardgas en distributiesystemen wisselen de informatie uit die vereist is voor de uitwerking van de methodologie, met inbegrip van de relevante netwerk- en marktmodellering. Elke transmissie- of distributiesysteembeheerder die informatie verzamelt namens andere transmissie- of distributiesysteembeheerders verstrekt de deelnemende transmissie- en distributiesysteembeheerders de resultaten met betrekking tot de gegevensverzameling.

    13.

    Voor de interne markt voor elektriciteit en gas en het in artikel 11, lid 8, bedoelde netwerkmodel heeft de in punt 1 bedoelde inputgegevensverzameling betrekking op de jaren n+10, n+20 en n+30 en maakt het model een volledige beoordeling mogelijk van de economische, maatschappelijke en milieueffecten, in het bijzonder door opname van de externe kosten zoals die in verband met de uitstoot van broeikasgassen en conventionele verontreinigende stoffen of de voorzieningszekerheid.


    BIJLAGE VI

    RICHTSNOEREN VOOR TRANSPARANTIE EN INSPRAAK VAN HET PUBLIEK

    1.

    In de in artikel 9, lid 1, bedoelde handleiding betreffende de procedures worden minimaal de volgende elementen gespecificeerd:

    a)

    het desbetreffende recht waarop de besluiten en adviezen zijn gebaseerd voor de verschillende types projecten van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van het milieurecht;

    b)

    de desbetreffende besluiten en in te winnen adviezen;

    c)

    de namen en contactgegevens van de bevoegde instantie, andere autoriteiten en voornaamste betrokken partijen;

    d)

    de workflow, met een overzicht van alle fasen van het proces, met inbegrip van een indicatief tijdschema en een beknopt overzicht van het besluitvormingsproces;

    e)

    informatie over de omvang, structuur en gedetailleerdheid van de documenten die samen met de aanvragen voor besluiten moeten worden ingediend, inclusief een checklist;

    f)

    de fasen en middelen voor het grote publiek om deel te nemen aan het proces.

    2.

    Het in artikel 10, lid 4, onder b), bedoelde gedetailleerde schema vermeldt ten minste:

    a)

    de vast te stellen besluiten en in te winnen adviezen;

    b)

    de waarschijnlijk bij de zaak te betrekken autoriteiten, belanghebbenden en bevolking;

    c)

    de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;

    d)

    de belangrijkste mijlpalen en de desbetreffende termijnen met het oog op het vast te stellen raambesluit;

    e)

    de door de autoriteiten voorziene middelen en de eventuele behoefte aan extra middelen.

    3.

    Om de inspraak van het publiek bij het vergunningverleningsproces te vergroten en om voorafgaand daaraan voor informatievoorziening en dialoog met het publiek te zorgen, worden de volgende beginselen toegepast:

    a)

    De bij een project van gemeenschappelijk belang betrokken partijen, inclusief de betrokken nationale, regionale en locale autoriteiten, landbezitters en in de omgeving van het project wonende burgers, het algemene publiek en de associaties, organisaties of groepen daarvan worden in een vroege fase van het project, wanneer met potentiële bezwaren bij het publiek nog rekening kan worden gehouden, uitvoerig geïnformeerd en geraadpleegd op een open en transparante manier. Wanneer van toepassing ondersteunt de bevoegde instantie op actieve wijze de door de projectpromotor opgezette activiteiten.

    b)

    De bevoegde instanties waken erover dat de openbare raadplegingsprocedures voor projecten van gemeenschappelijk belang zo mogelijk worden gegroepeerd. Elke openbare raadpleging moet betrekking hebben op alle aspecten die relevant zijn voor de desbetreffende specifieke fase van de procedure. Een aspect dat relevant is voor een specifieke fase van het project wordt niet behandeld in meer dan één openbare raadpleging; een individuele openbare raadpleging kan echter in meer dan één geografische locatie plaatsvinden. In de kennisgeving van openbare raadpleging worden de bij die raadpleging behandelde aspecten duidelijk omschreven.

    c)

    Opmerkingen en bezwaren worden uitsluitend ingewonnen van bij het begin van de openbare raadpleging tot het verstrijken van de vastgestelde termijn.

    4.

    Het ontwerp met betrekking tot de inspraak van het publiek bevat minimaal informatie over:

    a)

    de bij de zaak te betrekken belanghebbenden;

    b)

    de geplande maatregelen, waaronder de voorgestelde algemene locaties en data van de geplande bijeenkomsten;

    c)

    de tijdlijn;

    d)

    de personele middelen die voor de respectieve taken worden vrijgemaakt.

    5.

    In de context van de openbare raadpleging die moet plaatsvinden voordat het aanvraagdossier wordt ingediend, doen de betrokken partijen minimaal het volgende:

    a)

    zij publiceren een informatiefolder van maximaal 15 bladzijden waarin op een duidelijke en beknopte wijze een overzicht wordt gegeven van het doel van het project met een voorlopig tijdschema voor de uitvoering, het nationale netwerkontwikkelingsplan, de bestudeerde alternatieve routes, de verwachte effecten, inclusief van grensoverschrijdende aard, en eventuele matigingsmaatregelen, die voor het begin van de raadpleging moeten worden gepubliceerd; De informatiefolder dient voorts een lijst te bevatten van de internetadressen van het in artikel 18 bedoelde transparantieplatform, alsmede de handleiding voor de in punt 1 bedoelde procedures.

    b)

    zij informeren alle betrokken belanghebbenden over het project via de in artikel 9, lid 7, bedoelde website en andere geschikte informatiebronnen;

    c)

    zij nodigen de betrokken belanghebbenden schriftelijk uit op specifieke bijeenkomsten waarop de bekommernissen van die belanghebbenden worden besproken.

    6.

    Op de website van het project wordt minimaal de volgende informatie verstrekt:

    a)

    de in punt 5 bedoelde informatiefolder;

    b)

    een niet-technische en op gezette tijden geactualiseerde samenvatting van maximaal 50 bladzijden, met een beeld van de huidige stand van het project en, in het geval van een actualisering, een overzicht van de wijzigingen ten opzichte van de vorige versies;

    c)

    de planning voor het project en voor de openbare raadpleging, met duidelijke opgave van datum en plaats van openbare raadplegingen en hoorzittingen, en de voorgestelde onderwerpen die waarschijnlijk voor die hoorzittingen relevant zijn;

    d)

    contactgegevens met het oog op het verkrijgen van het volledige stel aanvraagdocumenten;

    e)

    contactgegevens met het oog op het toezenden van opmerkingen en bezwaren tijdens de openbare raadplegingen;


    Verklaring van de Europese Commissie betreffende de subsidiabiliteit van projecten van gemeenschappelijk belang met financiële steun van de EU in het kader van trans-Europese energie-infrastructuur (hoofdstuk V van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1).

    De Commissie benadrukt dat zij het belangrijk vindt dat de EU-steun en de nationale steun worden uitgebreid tot subsidies voor werkzaamheden, opdat projecten van gemeenschappelijk belang kunnen worden uitgevoerd die zorgen voor grotere diversificatie van leveringsbronnen, leveringsroutes en tegenpartijen voor levering van energie. De Commissie behoudt zich het recht voor daartoe voorstellen te doen, op basis van de lering die is getrokken uit het toezicht op de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang in het kader van het verslag bedoeld in artikel 17 van de verordening betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur.


    (1)  Zie bladzijde 39 van dit Publicatieblad.


    Top