|
ADVIES
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité
|
|
Houten constructies voor CO2‑reductie in de bouwsector
|
|
_____________
|
|
Houten constructies voor CO2-reductie in de bouwsector
[verkennend advies op verzoek van het Zweedse voorzitterschap van de Raad]
|
|
|
|
TEN/794
|
|
|
|
Rapporteur: Rudolf KOLBE
|
|
Corapporteur: Sam HÄGGLUND
|
|
Raadpleging
|
Zweeds voorzitterschap van de Raad, 14/11/2022
|
|
Rechtsgrond
|
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
|
|
Besluit van de voltallige vergadering
|
14/12/2022
|
|
Bevoegde afdeling
|
Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij
|
|
Goedkeuring door de afdeling
|
07/03/2023
|
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering
|
22/03/2023
|
|
Zitting nr.
|
577
|
|
Stemuitslag
(voor/tegen/onthoudingen)
|
153/2/4
|
1.Conclusies en aanbevelingen
1.1Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) beschouwt bouwmaterialen op biologische basis als een belangrijke hefboom voor de groene transitie. Verhoging van het aandeel van hout in de bouw om de koolstofemissies te verminderen moet in de EU worden bevorderd door actief en duurzaam bosbeheer en mag niet worden belemmerd door beleidsbeperkingen.
1.2Gezien de voorbeeldfunctie van de publieke sector roept het EESC de lidstaten ertoe op het gebruik van hout in openbare gebouwen, dat onder het algemene gemiddelde ligt, op te voeren.
1.3Het EESC beschouwt ook voor kleine en middelgrote ondernemingen gemakkelijk toegankelijke steunmaatregelen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie op het gebied van alternatieve bouwmaterialen als een belangrijk middel om het potentieel van houtbouw te benutten.
1.4Het EESC stelt voor om na te gaan of de uit formele, wettelijke en technische eisen voortvloeiende belemmeringen voor houtbouw noodzakelijk zijn voor de kwaliteit van de projecten. Het is van mening dat innovatie de kans moet krijgen om niet alleen door te voldoen aan de normen aan de stand van de techniek te beantwoorden, maar ook door gebruik te maken van “gelijkwaardige alternatieve oplossingen”.
1.5Aangezien ook de verschillende bouwvoorschriften voor hernieuwbare bouwmaterialen belemmeringen voor het gebruik ervan opleveren, pleit het EESC voor maatregelen om die voorschriften te standaardiseren. Het beschouwt het Nieuwe Europese Bauhaus (NEB) daarbij als een belangrijke drijvende kracht.
1.6Het EESC beveelt aan om consequent gebruik te maken van levenscyclusanalyses voor een gekwalificeerde duurzaamheidsbeoordeling gedurende de gehele levenscyclus van gebouwen en voor de vergelijking van milieueffecten.
1.7Het EESC onderstreept het belang van minimumnormen voor de totale koolstofuitstoot van gebouwen en de bijbehorende verplichte koolstofrapportage in de gehele bouwsector.
1.8Het EESC beschouwt de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (EPBD) als het belangrijkste beleidsinstrument voor het vaststellen van eisen ter vermindering van de koolstofemissies tijdens de gehele levensduur van gebouwen. Het EESC roept de Commissie op een koolstofcertificeringssysteem te ontwikkelen dat volledig rekening houdt met de rol van houtproducten bij het compenseren van emissies.
1.9Het EESC acht een overdracht van knowhow, zoals met de NEB‑academie wordt beoogd, en passende opleidings- en bijscholingsprogramma’s op nationaal niveau onontbeerlijk. Opleiding en bijscholing over het gebruik van nieuwe duurzame bouwmethoden en ‑materialen zijn nodig voor iedereen die bij het bouwproces betrokken is: planners, architecten, ingenieurs, technici, IT‑specialisten en bouwvakkers.
1.10Het EESC is van mening dat op kwaliteit gebaseerde aanbestedingsprocedures waar duurzaamheids- en levenscycluscriteria deel van uitmaken, alsook de keuze van geschikte aanbestedingsprocedures die ruimte bieden voor innovatieve oplossingen, een voorwaarde zijn voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen en de bevordering van de houtbouw. Het pleit daarom zowel voor een sterkere wettelijke verplichting tot kwaliteitsconcurrentie en klimaatvriendelijke overheidsopdrachten als voor maatregelen om publieke opdrachtgevers dienovereenkomstig op te leiden.
1.11Het EESC roept de lidstaten op deel te nemen aan het Wood POP-initiatief van de Oostenrijkse en Finse regering, dat erop gericht is publieke en particuliere actoren in de houtsector op nationaal en regionaal niveau te mobiliseren en de heroriëntatie van investeringen naar duurzame oplossingen op biologische basis en waardeketens op basis van hout te ondersteunen.
2.Algemene opmerkingen
2.1De traditie van houtbouw kan bogen op een eeuwenoude geschiedenis van innovatie. Het gebruik van duurzame materialen is onder meer opgepakt in de ideeën van het Nieuwe Europese Bauhaus.
2.2Het EESC deelt het standpunt van de Commissie dat innovatieve en duurzame (bouw)materialen op biologische basis die in CO2-arme processen worden geproduceerd, van het grootste belang zijn voor de groene transitie. Volgens het gebouwenverslag van het Internationaal Energieagentschap (IEA)
zijn gebouwen momenteel verantwoordelijk voor 33 % (2021) van de mondiale CO2-uitstoot. Het merendeel daarvan wordt direct en indirect veroorzaakt door de exploitatie van gebouwen, maar 6,4 % (2021) wordt veroorzaakt door de bouw van gebouwen en de productie van bouwmaterialen. Vervoer, sloop en de aanleg van infrastructuur zijn daarbij niet in aanmerking genomen. Emissies ten gevolge van het vervoer worden toegewezen aan de vervoerssector. Aangenomen mag worden dat de werkelijke emissies als gevolg van de bouw van gebouwen hoger zijn. Binnen de EU zijn gebouwen volgens de Commissie verantwoordelijk voor ongeveer 40 % van het energieverbruik en voor ongeveer een derde van de broeikasgasemissies. De vermindering van de broeikasgasemissies is vooral te danken aan maatregelen op het gebied van thermische renovatie, een groter aandeel van hernieuwbare energiebronnen en de vernieuwing van verwarmingssystemen. Hiertegenover staat echter een toenemend aantal hoofdwoningen en de grotere woonoppervlakte per woning.
2.3Het EESC onderstreept het enorme belang van bossen voor het leven van mensen overal ter wereld. De 400 miljard bomen in Europa absorberen bijvoorbeeld bijna 9 % van de Europese broeikasgasemissies. Het EESC is zich ervan bewust dat ontbossing een enorm mondiaal probleem is, maar binnen de EU nemen de bosbestanden toe. Tussen 1990 en 2020 is het bosareaal met 9 % toegenomen en het houtvolume in de Europese bossen met 50 %. Het EESC staat volledig achter alle inspanningen van de Commissie om het mondiale ontbossingsprobleem aan te pakken en benadrukt dat de bevordering van gezonde en groeiende bossen in de Unie door moet blijven gaan. Verhoging van het aandeel van hout in de bouw om de koolstofemissies te verminderen moet in de EU worden bevorderd door actief en duurzaam bosbeheer en mag niet worden belemmerd door beleidsbeperkingen.
2.4Het EESC stelt dan ook dat het benutten van het potentieel van de houtbouw (zowel van de houtmassiefbouw als de houtskeletbouw) met het oog op klimaatbescherming onlosmakelijk verbonden moet zijn met duurzaam bosbeheer. In het kader van het Oostenrijkse project CareforParis
, waaraan het Oostenrijks federaal centrum voor bosonderzoek (BFW), de Weense universiteit voor natuurlijke hulpbronnen (BOKU), Wood K plus en het Oostenrijkse federaal milieuagentschap hebben meegewerkt, zijn verschillende scenario’s voor bosbeheer opgesteld en onderzocht. De scenario’s gaan uit van verschillende soorten klimaatveranderingen en aanpassingsstrategieën voor de Oostenrijkse bossen en tonen mogelijke ontwikkelingen tot het jaar 2150. De CO2-balans van het bos en van houtproducten, alsmede het vermijden van CO2-emissies door het gebruik van houtproducten, zijn nader geanalyseerd. Het samenspel van bosgroei, houtgebruik en vermeden broeikasgasemissies dankzij het gebruik van houtproducten leidt tot een positieve broeikasgasbalans. De Europese bossen zijn een belangrijke koolstofput. Tussen 2010 en 2020 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse vastlegging van koolstof in biomassa afkomstig uit de bosbouw in de Europese regio 155 miljoen ton. In de EU-28 komt de vastlegging overeen met 10 % van de bruto broeikasgasemissies. De grootste hefboom voor de klimaatbescherming is de vervanging van fossiele grondstoffen en energiebronnen door hout (qua materiaal en energie) en de daardoor vermeden emissies. Het beschikbaar stellen van hout ter vervanging van materialen met hogere levenscyclusemissies is daarom een belangrijke maatregel in de strijd voor de klimaatbescherming.
2.5De energie die moet worden gebruikt voor de productie, de opslag, het vervoer, de installatie en de verwijdering van materialen, onderdelen en gebouwen wordt ingebedde energie genoemd. In vergelijking met andere conventionele bouwmaterialen bindt hout koolstof nog voordat het als bouwmateriaal wordt gebruikt (een boom bestaat voor ongeveer 50 % uit zuivere koolstof). Bij de beoordeling van de emissiebalans van hout zijn de factoren herkomst, vervoersafstand, soort verwerking en herbruikbaarheid van essentieel belang. Uit vergelijkingen van gelijkwaardige gebouwen — bezien over de gehele levenscyclus — blijkt dat hout, in tegenstelling tot andere bouwmaterialen, betere waarden oplevert wat betreft ingebedde energie, broeikasgasemissies, lucht- en waterverontreiniging en andere effectindicatoren. Met de houtproducten die momenteel per jaar worden geproduceerd (= hout gebruikt als materiaal) wordt alleen al door het substitutie-effect ongeveer 10 % van de totale jaarlijkse broeikasgasemissies vermeden.
2.6Meer bepaald kan door met hout te bouwen tot 40 % CO2-uitstoot worden bespaard in vergelijking met beton. Als de door Hagauer et al. (2009)
aanbevolen omrekening van volume naar gewicht wordt toegepast, bedraagt het droge gewicht van 1 massieve kubieke meter (kuub) hout (gemengd naald- en loofhout) 417 kg. Uitgaande van een C-gehalte van 50 % levert dat een CO2‑equivalent op van 0,765 ton per kuub. Dit betekent dat met 1 miljoen kuub extra geoogst, gebruiksklaar hout 0,765 miljoen ton CO2 wordt gebonden in duurzame producten.
2.7Het aandeel houten gebouwen is de afgelopen jaren gestegen. In Oostenrijk bijvoorbeeld is het aandeel van houtbouw in 20 jaar tijd met meer dan 70 % gestegen en bedroeg dat in 2018 24 % van de gerealiseerde bruikbare ruimte
. Hiervan was 53 % woningbouw, 11 % utiliteitsbouw en 29 % agrarische bedrijfsgebouwen. Ter vergelijking: slechts 7 % daarvan kwam voor rekening van openbare gebouwen. In Zweden en Finland is 90 % van alle nieuwe eengezinswoningen van hout en heeft ongeveer 20 % van de nieuwgebouwde appartementsgebouwen een houten structuur.
2.8De verdichting van steden is belangrijk in de strijd tegen de klimaatverandering en gaat onvermijdelijk gepaard met een toename van de hoogte van gebouwen. Uit lopende projecten blijkt dat grote hoogtes ook in de houtbouw mogelijk zijn. Voorbeelden zijn het cultureel centrum Sara in Zweden met 20 verdiepingen en een hoogte van 75 meter en de Ascent-toren in Milwaukee met 18 houten vloerverdiepingen.
2.9De huidige houtbouwsystemen kunnen gemakkelijk worden aangepast om uitgebreide oplossingen te bieden voor het renoveren van gebouwen, zodat hoogwaardige woningen gecreëerd en aanzienlijke energiebesparingen gerealiseerd kunnen worden. Bij renovatieprojecten wordt niet alleen gebruik gemaakt van de beschikbare stedelijke infrastructuur, maar ook van de ingebedde energie die al in het bestaande gebouwenbestand zit.
2.10De bestaande reserves gebruiken in plaats van nieuwe gebouwen toe te voegen betekent een efficiënter gebruik van de hulpmiddelen die een stad te bieden heeft en moet daarom in principe prioriteit krijgen. Voordelen zijn een snelle montage en assemblage van de onderdelen, een betere verhouding tussen draagvermogen en gewicht in vergelijking met andere materialen en daardoor een relatief lage belasting op de bestaande constructie.
2.11Hout leent zich ook goed voor cascadering. Dankzij meerdere gebruiksfasen neemt de waardecreatie toe, hoeven minder hulpbronnen te worden gebruikt en wordt CO2 voor langere tijd vastgelegd.
2.12De formele, wettelijke en technische eisen voor de kwaliteit van houtbouwprojecten zijn naar verhouding strenger en uitgebreider dan bij andere bouwmethoden. Deze mate van complexiteit belemmert de toename van het marktaandeel van houtbouw. Gestandaardiseerde componenten, verbindingen en assemblages kunnen de uitvoering van projecten vereenvoudigen en zorgen voor economische efficiëntie en kwaliteit. Een bestaand initiatief is de databank dataholz.eu, die onderdelenstructuren en ‑verbindingen die getest zijn voor Duitsland en Oostenrijk online beschikbaar stelt. In principe is het EESC van mening dat ook in de houtbouw innovatie op alle gebieden de kans moet krijgen om niet alleen door te voldoen aan de normen aan de stand van de techniek te beantwoorden, maar ook door gebruik te maken van “gelijkwaardige alternatieve oplossingen”.
3.Specifieke opmerkingen
3.1Het EESC stelt vast dat houtbouwsystemen dankzij standaardisering, precisie en kwaliteit zeer geschikt zijn voor zowel nieuwbouw als de renovatie van bestaande gebouwen en stadsvernieuwing. Tot de vele voordelen behoren hun flexibiliteit, hoge mate van prefabricage, kortere bouwtijden en lagere gewicht in vergelijking met andere bouwmaterialen.
3.2Een essentieel criterium voor de beoordeling van gebouwen is het milieueffect gedurende de gehele levenscyclus. Milieueffecten treden op tijdens de bouw van een gebouw (productie en vervoer van de gebruikte bouwproducten) en tijdens het gebruik en de ontmanteling ervan (met inbegrip van de recycling of verwijdering van de bouwproducten). De milieueffecten worden geregistreerd via levenscyclusanalyses (EN 15804:15.02.2022).
3.3Levenscyclusanalyse is een geschikt instrument voor de duurzaamheidsbeoordeling van bouwproducten. Het EESC beveelt aan om bij de presentatie en vergelijking van de milieueffecten van gebouwen consequent het instrument van de levenscyclusanalyse te gebruiken voor een gekwalificeerde duurzaamheidsbeoordeling gedurende de gehele levenscyclus.
3.4De bouwvoorschriften staan de laatste jaren het gebruik van hernieuwbare bouwmaterialen toe. De mogelijkheden om met hout te bouwen zijn uitgebreid, vooral wat betreft de brandveiligheid. Ook lopende projecten zijn hieraan gewijd.
3.5In het kader van het onderzoeksproject “TIMpuls”
onder leiding van de Technische Universiteit van München (TUM) worden momenteel branden in houten gebouwen met meerdere verdiepingen onderzocht, met als doel een betrouwbare basis te creëren voor een uniforme reeks voorschriften voor de bouw van houten hoogbouw.
3.6De huidige onderzoeksresultaten en voltooide projecten tonen aan dat houtbouw op het gebied van brandveiligheid geenszins onderdoet voor andere bouwmethoden en ook voordelen biedt op het gebied van aardbevingsbestendigheid.
3.7Verschillende wettelijke regelingen, zelfs binnen lidstaten, veroorzaken vaak onnodige belemmeringen. Het EESC dringt daarom aan op verdere standaardisering van de bouwvoorschriften voor houtbouw, zodat deze op gelijke voet komen te staan met de voorschriften voor andere bouwmaterialen.
3.8Het EESC roept de lidstaten ertoe op het gebruik van hout in openbare gebouwen, dat onder het algemene gemiddelde ligt, op te voeren. De publieke sector heeft een voorbeeldfunctie en zou het potentieel van houtbouw moeten benutten om de klimaatbeschermingsdoelstellingen te helpen verwezenlijken. Met name toonaangevende en vernieuwende gebouwen van hout zijn goed voor de beeldvorming en kunnen een groter gebruik van hout stimuleren.
3.9In aanbestedingsprocedures worden criteria zoals links met de bio-economie, duurzaamheid, levenscycluskosten, klimaateffecten enz. vaak niet of onvoldoende gebruikt om de beste inschrijver te bepalen, ten nadele van houtbouwoplossingen. Het EESC pleit daarom voor een sterkere verplichting om in overheidsopdrachten rekening te houden met criteria die dienen om de klimaatdoelstellingen te halen.
3.10Bij geprefabriceerde houtbouw moeten projecten en de uitvoering daarvan elkaar snel opvolgen om elke ruimte voor interpretatie te vermijden en goede vergelijkingen te kunnen maken. Om voordelen te behalen op het gebied van technisch-economische optimalisatie en realisatietijd
moet eerder dan bij bouw met een geringere mate van prefabricage rekening worden gehouden met het uitgebreide productaanbod en met de invloed van de fabricage-, logistieke en assemblageprocessen op de uitvoering. Dit kan door in een vroeg stadium inschrijvers te informeren door de geschikte aanbestedingsprocedure te kiezen, zoals een architectuurwedstrijd of een concurrentiegerichte dialoog, of door het inschakelen van gespecialiseerde planners door de aanbestedende dienst.
3.11Het EESC onderstreept het belang van het Nieuwe Europese Bauhaus voor de bevordering van hoogwaardige klimaatvriendelijke bouwmaterialen en dus voor het gebruik van hout in de bouw. Momenteel bedraagt het aandeel van hout als bouwmateriaal in de EU slechts 3 %, waardoor het potentieel van houtbouw voor klimaatbescherming nog lang niet is uitgeput. Het EESC beschouwt daarom de steunmaatregelen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie op het gebied van alternatieve bouwmaterialen in het kader van het Nieuwe Europese Bauhaus als een belangrijk middel om dit potentieel te benutten.
3.12In veel gevallen zijn de gebruiksmogelijkheden van hout bij de gebruikers in de bouwsector nog onvoldoende bekend. Onvolledige kennis leidt vaak tot een beperkte toepassing van hout. Het EESC vindt de overdracht van knowhow binnen Europa — zoals met de NEB-academie wordt beoogd — dan ook zeer belangrijk en stelt tegelijkertijd vast dat ervoor moet worden gezorgd dat passende opleidings- en bijscholingsmodules ook op nationaal niveau in voldoende mate worden aangeboden. Opleiding en bijscholing over het gebruik van nieuwe duurzame bouwmethoden en ‑materialen zullen nodig zijn voor alle categorieën werknemers die bij het bouwproces betrokken zijn: planners, architecten, ingenieurs, technici, IT-specialisten en bouwvakkers. Alleen met goed opgeleide mensen is de groene transitie haalbaar.
3.13Het EESC is ingenomen met het gezamenlijke Europese sociale project Resilientwood, dat wordt geleid door de Europese Confederatie van de houtverwerkende industrie (CEI-Bois) en de Europese Federatie van bouw- en houtarbeiders (EFBH) en dat tot doel heeft aanbevelingen en richtsnoeren op te stellen voor ondernemingen, beroepsopleidingen en overheden voor het aantrekken van jongeren in de Europese houtindustrie, de aanpassing aan de technologische transitie en de bijscholing van werknemers.
3.14Het EESC is van mening dat het belangrijk is specialistische informatie te publiceren om alle actoren voor te lichten over de stand van de techniek in de houtbouw. Verder is het zaak constructie- en bouwfysische normen vast te stellen om het bouwen met hout te vereenvoudigen.
3.15De richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (EPBD) is de belangrijkste EU‑wetgeving voor de bouwsector. Zij verplicht de EU-lidstaten prestatieniveaus voor hun gebouwen vast te stellen, het koolstofvrij maken van het gebouwenbestand strategisch te plannen door middel van renovatiestrategieën voor de lange termijn, en aanvullende maatregelen uit te voeren. De EPBD is daarom het voor de hand liggende beleidsinstrument om eisen en duidelijke prikkels vast te stellen ter vermindering van de koolstofemissies tijdens de gehele levensduur van gebouwen.
3.16De bepalingen van de EPBD moeten worden afgestemd op de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit en de EPBD moet de belangrijkste en dringendste maatregelen aangeven die tot 2050 nodig zijn. Hoewel het belangrijk is de energieprestaties van gebouwen te verbeteren, bestaat zonder een duidelijk inzicht in de geïntegreerde CO2-voetafdruk van gebouwen het risico dat niet de optimale maatregelen worden genomen.
3.17Het EESC beschouwt de in het voorjaar van 2022 voorgestelde verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten als een belangrijke stap op weg naar milieuvriendelijkere en circulaire producten. De vaststelling van minimumcriteria, bijvoorbeeld voor de vermindering van de milieu- en klimaatvoetafdruk van producten, zou ook voor de houtbouw perfect mogelijk zijn en economische innovatiekansen opleveren, maar dit is momenteel nog niet in de verordening voorzien.
3.18Een voor de bouwsector verplichte koolstofrapportage met betrekking tot de gehele levenscyclus zal gegevensverzameling en benchmarking vergemakkelijken en de sector in staat stellen de benodigde vaardigheden en capaciteiten te ontwikkelen. Er moeten bindende minimumnormen voor koolstofemissies gedurende de hele levensduur van gebouwen worden ingevoerd, die in de loop van de tijd moeten worden aangescherpt. Het EESC roept de Commissie op een koolstofcertificeringssysteem te ontwikkelen dat volledig rekening houdt met de rol van houtproducten bij het compenseren van emissies.
3.19Het EESC roept de lidstaten op ten volle deel te nemen aan het nieuwe Wood POP-initiatief van de Oostenrijkse en Finse regering, dat een platform is om de beleidsdialoog over hout te stimuleren en dat erop is gericht belangrijke publieke en particuliere actoren in de houtsector op nationaal en regionaal niveau te mobiliseren en tegelijkertijd de heroriëntatie van investeringen naar duurzame oplossingen op biologische basis en waardeketens op basis van hout te ondersteunen.
3.20Het EESC benadrukt in zijn advies CCMI/205 “Industrie 5.0 in de houtbouw” dat het gebruik van hout als bouwmateriaal grote kansen biedt, omdat het een duurzaam en kosteneffectief alternatief is voor traditionele bouwmaterialen als beton en staal. Bijkomend voordeel is de hoge arbeidsproductiviteit, waardoor sneller en efficiënter kan worden gebouwd. Bovendien leidt de houtbouw tot meer werkgelegenheid in plattelandsgebieden. Verder levert houtbouw milieuvoordelen op, aangezien hout een hernieuwbare grondstof is en tijdens de productie en gedurende de gehele levenscyclus minder CO2-uitstoot veroorzaakt in vergelijking met andere materialen. Houtbouw bevordert tot slot de instandhouding en het onderhoud van bossen en draagt daardoor bij tot de vermindering van de hoeveelheid broeikasgassen.
Brussel, 22 maart 2023.
Christa SCHWENG
Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
*
*
*
NB:
In de bijlage op de volgende bladzijden van dit document vindt u het aanvullende advies van de adviescommissie Industriële Reconversie over “Industrie 5.0 in de houtbouw” (CCMI/205, EESC-2023-00282-00-00-AS-TRA).
CCMI/205
Industrie 5.0 in de houtbouw
ADVIES
Adviescommissie Industriële Reconversie
Industrie 5.0 in de houtbouw
(aanvullend advies bij TEN/794)
Rapporteur: Martin BÖHME
Corapporteur: Rolf GEHRING
|
Besluit van de voltallige vergadering
|
15/11/2022
|
|
Rechtsgrond
|
Art. 56, lid 1, van het reglement van orde
|
|
|
Aanvullend advies
|
|
|
|
|
Bevoegde afdeling
|
Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)
|
|
Goedkeuring door de CCMI
|
27/02/2023
|
|
Stemuitslag
(voor/tegen/onthoudingen)
|
29/0/3
|
1.Conclusies en aanbevelingen
1.1Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) benadrukt dat het gebruik van hout als bouwmateriaal grote kansen biedt, omdat het een duurzaam en kosteneffectief alternatief is voor en een aanvulling op traditionele bouwmaterialen als beton en staal. Bijkomend voordeel is de hoge arbeidsproductiviteit van het bouwen met hout, waardoor gebouwen sneller en efficiënter kunnen worden gebouwd. Verder doen de in de fabriek geprefabriceerde bouwelementen de kosten dalen en zorgen zij voor meer veiligheid bij het bouwen.
1.2Onderwijs, opleiding en een leven lang leren zijn voor werknemers op het gebied van houtbouw belangrijker dan ooit. Onderwijs en opleiding moeten het resultaat zijn van een sociale dialoog met alle sociale partners.
1.3Volgens het EESC biedt een sterkere houtbouwsector werknemers grote kansen, vooral op het platteland. Fatsoenlijke banen in de houtindustrie en in de houtbouw kunnen bijdragen tot een florissantere economische situatie op het platteland, waar de houtindustrie een belangrijke rol speelt.
1.4Houtbouw is in tal van opzichten goed voor het milieu. Een van de grootste voordelen is dat hout een hernieuwbare grondstof is die bij de productie van onderdelen en gebouwen en tijdens hun levenscyclus minder CO2-uitstoot veroorzaakt dan andere bouwmaterialen. Bovendien komt het gebruik van hout in de bouwsector het behoud en de instandhouding van bossen ten goede, aangezien het stimulansen biedt voor duurzaam bosbeheer. Hout absorbeert CO2 uit de atmosfeer tijdens zijn groeifase en slaat het op. Bij gebruik als bouwmateriaal wordt het dus een groen bouwmateriaal en draagt het bij tot de algemene vermindering van broeikasgassen.
1.5Het EESC verwijst naar zijn recente publicaties over de bouwsector en bouwproducten, met name de adviezen Geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten en Houten constructies voor CO2-reductie in de bouwsector.
1.6Het gebruik van hout in de bouwsector is een argument voor het standpunt dat hout zich antiseismisch gedraagt, zoals in sommige gevallen is gebleken, bijvoorbeeld bij de aardbeving in Alaska in 1964. Mensen die in aardbevingsgevoelige gebieden wonen, moeten volgens het EESC worden aangemoedigd om hout als bouwmateriaal te gebruiken.
2.Algemene opmerkingen
2.1Dit advies onderschrijft de algemene opmerkingen van advies TEN/794, Houten constructies voor CO2-reductie in de bouwsector.
2.2De bouwsector is een grote uitstoter van broeikasgassen en dus een factor van belang in verband met klimaatschade. De emissies zijn voornamelijk het gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen om warmte en elektriciteit in gebouwen op te wekken en van de productie van bouwmaterialen. Er is grote behoefte aan maatregelen om de emissies van broeikasgassen in de bouwsector te verminderen, bijv. door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen en het gebruik van duurzame bouwmaterialen.
2.3Het EESC onderstreept: om duurzaam geproduceerd hout als bouwmateriaal in de bouwsector een grotere rol te laten spelen, is duurzaam bosbeheer voor de productie van hout als grondstof zonder meer noodzakelijk. Bij duurzaam bosbeheer worden bossen zodanig beheerd en gebruikt dat zij zowel ecologisch als economisch en sociaal duurzaam zijn. Dit houdt in dat de bossen voor de huidige en toekomstige generaties behouden blijven en dat de natuurlijke hulpbronnen op verantwoorde wijze worden gebruikt. Een belangrijk onderdeel van duurzaam bosbeheer is het behoud van de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten van bossen. Het is ook belangrijk de kwetsbaarheid van bossen voor natuurlijke verstoringen zoals bosbranden en insectenplagen te beperken.
2.4Vanuit technisch oogpunt kan worden gesteld dat houtbouw aanzienlijk minder gebruik van zogenaamde grijze energie vergt dan andere bouwmaterialen, zoals beton. Onder grijze energie wordt verstaan: de energie die nodig is voor de productie, het vervoer, de opslag en de recycling van producten. Minder grijze energie betekent dat voor deze processen minder energie wordt gebruikt, wat leidt tot een vermindering van de CO2-uitstoot en een duurzamer energieverbruik. Beperking van grijze energie kan ook helpen om het concurrentievermogen van bedrijven te verbeteren.
2.5Het EESC stelt vast dat wettelijke voorschriften de ontwikkeling van de houtbouw soms belemmeren door het gebruik van hout als bouwmateriaal te beperken of door de houtbouw bepaalde voorschriften en normen op te leggen die lastig te eerbiedigen zijn of hoge kosten met zich meebrengen. Een voorbeeld hiervan is de hoogtebeperking voor houten gebouwen, die in sommige landen geldt. Dit kan de mogelijkheden voor houtbouw beperken en de ontwikkeling van innovatieve houtconstructies belemmeren. Wat de brandbeveiliging van gebouwen betreft, is het niet aanvaardbaar dat voor hout andere prestatienormen gelden dan voor andere materialen. Het EESC pleit voor uniforme regels op Europees niveau, ongeacht het materiaal.
2.6Houtbouw kan een belangrijke bijdrage leveren aan een meer circulaire economie en met name aan de doelstelling van een meer biogebaseerde economie, zoals geformuleerd in het desbetreffende EU-beleid. Het toepassingsgebied en de materiaaleigenschappen van hout en houtproducten moeten in dit verband verder worden ontwikkeld. Met name de recycleerbaarheid van houtproducten speelt hierbij een essentiële rol. Bovendien zal de combinatie van hout met andere materialen steeds belangrijker worden. In Europees verband gecoördineerde en ondersteunde bevordering van onderzoekssamenwerking op het gebied van materiaaleigenschappen en composietmaterialen kan in dit verband een belangrijke rol spelen en innovatie stimuleren.
2.7De transformatie van onze industrieën naar het ook maatschappelijk onderbouwde concept van Industrie 5.0 is zeer technisch van aard. Digitalisering (building-information-modeling), robotisering en het gebruik van zelflerende programma’s (kunstmatige intelligentie) zullen de gehele waardeketen veranderen, van bosbouw tot bouw, onderhoud en recycling. Dit vereist een rechtskader met betrekking tot de algemene productvereisten, de eisen voor bouwproducten en normalisatie. Op het gebied van de houtbouw moeten deze gecoördineerd worden. Wat de sociale doelstellingen voor Industrie 5.0 betreft, moeten technische ontwikkelingen en concepten inzake de organisatie van het werk bij het ontwerpen van technologie een mensgerichte aanpak volgen. In dit verband zal het ook belangrijk zijn om vanaf de eerste stap van de technologische ontwikkeling systematisch de mogelijke positieve of negatieve gevolgen voor een gezonde werk- en leefomgeving in aanmerking te nemen.
2.8Technologische en materiële veranderingen in de houtbouw zullen ook de organisatie van het werk en de kwalificatievereisten veranderen. Dit zorgt voor overlappingen tussen de bouw- en de houtsector en tussen traditionele beroepen in deze twee economische sectoren. De aanpassing van bestaande curricula voor afzonderlijke beroepen of ook de nieuwe opzet van beroepen is in dit verband een vereiste dat op Europees niveau moet worden gecoördineerd. Door te streven naar aantrekkelijke beroepen met een breed takenpakket en het werk dienovereenkomstig te organiseren, kunnen de bouw- en houtsector ook aantrekkelijker worden gemaakt.
2.9Door de snelle veranderingen in de werkmethoden (digitalisering, robotica, kunstmatige intelligentie, nieuwe machines) zijn onderwijs, opleiding, bijscholing en een leven lang leren voor werknemers op het gebied van houtbouw belangrijker dan ooit. Onderwijs en opleiding moeten het resultaat zijn van een sociale dialoog met alle sociale partners.
3.Specifieke opmerkingen
3.1Het valt te verwachten dat een hoger houtbouwpercentage aanzienlijk kan bijdragen tot sterkere regionale waardeketens en een geringere ecologische voetafdruk. Wat materialen betreft, is houtbouw een zeer effectieve bijdrage aan de bio-economie, vooral als meer nadruk wordt gelegd op zorg en behoud gedurende de gehele levenscyclus van houtbouw, met inbegrip van het ontwerp. Voorts zou, om ecologische verplaatsingseffecten te voorkomen, hout alleen mogen worden betrokken van plaatsen die over gecertificeerde bosgebieden (boscertificeringssystemen FSC en PEFC) beschikken en waarvan het houtpotentieel de eigen vraag overtreft.
3.2Volgens het EESC zijn de voor de houtproductie benodigde grond, het soort beheer (intensief, extensief, monocultuur, biologisch) en de aankoop (conventioneel of duurzaam) van cruciaal belang voor de duurzaamheid van de houtbouw als geheel. Juist met het oog op de gewenste toename van het aandeel van houtbouw in de bouwsector is het van cruciaal belang de doelstellingen duurzaamheid en biodiversiteit consequent voor ogen te houden bij het uitbreiden van voor houtproductie gebruikte grond en het herbestemmen van grond voor dezelfde doeleinden.
3.3Uit praktijktests blijkt dat bouwen met hout over het geheel genomen vanuit ecologisch oogpunt voordeliger is dan andere bouwmethoden. zoals bouwen met gewapend beton. Bovenal geeft de effectindicator voor het bepalen van het aardopwarmingsvermogen een aanzienlijk beter resultaat, dat slechts 57 % bedraagt van het vermogen van de bouwmethode met gewapend beton.
3.4Het EESC benadrukt dat uit de evaluatie van studies waarin houtbouw wordt afgezet tegen solide bouw, is gebleken dat houtbouw in bijna alle gevallen een lagere milieu-impact heeft voor de levenscyclusindicatoren a) primaire energievraag (totaal en niet-hernieuwbaar) en b) aardopwarmingsvermogen. Dit staat los van de bouwmaterialen die zijn gekozen voor de solide constructie en de bouwwijze binnen de houten structuur.
3.5Bij het bouwen met hout kan veel meer geprefabriceerd worden dan bij solide bouw. Daardoor zijn de werkzaamheden op de bouwplaats minder afhankelijk van het weer en kan een groter deel van de productie onder optimale werkomstandigheden in de fabriekshal plaatsvinden. Het hogere niveau van verticale productie vereist echter een uitgebreidere planning en dus een langere planningstermijn.
3.6Door de kortere bouwtijd bij houtbouw zijn de algemene kosten lager en wordt de gebruiksduur van de benodigde machines op de bouwplaats beperkt. Prefabricatie maakt minder vervoer naar de locatie mogelijk. Vooral in stedelijke gebieden kan houtbouw snel nieuwe woonruimte creëren, bijvoorbeeld door het toevoegen van verdiepingen en uitbreidingen.
3.7Houtbouw maakt grotere woonruimtes mogelijk bij dezelfde buitenafmetingen. Bij houtbouw is het isolatieniveau namelijk vaak geïntegreerd in de dragende constructie, terwijl het bij vaste bouw om een aparte constructie gaat. Daardoor is bij houten constructies bij gelijke mate van isolatie een dunnere buitenwand mogelijk.
3.8Het EESC verwacht extra potentieel voor houtbouw naast woningbouw in andere soorten, niet-residentiële gebouwen (bijv. kantoren, magazijnen en laboratoria).
3.9Voor alle soorten bouwwerken geldt dat hoogwaardig ontwerp en hoogwaardige uitvoering van groot belang zijn voor de levenscyclus van het gebouw. Dit vereist met name goed opgeleide architecten en ingenieurs en een Europese planningsrichtlijn om de beroepen met het juiste regelgevingskader te ondersteunen. Met name in de planningssector moet door middel van wetswijzigingen en adequate opleiding van aanbestedende diensten worden gewaarborgd dat opdrachten worden gegund doordat verplicht op kwaliteit geconcurreerd wordt.
3.10Rekening houdend met de meest recente gevolgen van de aardbevingen in Turkije, maar ook met eerdere aardbevingen en met de voorspellingen van deskundigen voor komende gebeurtenissen, is het EESC van mening dat mensen die in aardbevingsgevoelige gebieden wonen moeten worden aangemoedigd om houten huizen en gebouwen te bouwen.
3.11In productiebedrijven kunnen productieprocessen worden geoptimaliseerd en vereenvoudigd door het gebruik van technologieën uit Industrie 5.0 en leiden tot een lager energieverbruik en dus een geringere CO2-uitstoot tijdens de productie. Bovendien is de bouwplaats dankzij de prefabricage van componenten in de fabriek efficiënter en ontstaat er minder afval, aangezien de componenten alleen ter plaatse hoeven te worden gemonteerd. Dit leidt tot een lager energieverbruik voor vervoer en tot een geringere afvalproductie.
Brussel, 27 februari 2023.
Pietro Francesco DE LOTTO
Voorzitter van de adviescommissie Industriële Reconversie
____________