This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012PC0617
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the Fund for European Aid to the Most Deprived
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen
/* COM/2012/0617 final - 2012/0295 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen /* COM/2012/0617 final - 2012/0295 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Armoede en materiële
deprivatie in de Unie In het kader van de strategie Europa 2020
heeft de Europese Unie heeft zich ten doel gesteld het aantal mensen die zich
in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevinden of dreigen daarin
terecht te komen, tegen 2020 met ten minste 20 miljoen te verminderen. De
economische crisis heeft de armoede en sociale uitsluiting echter nog doen
toenemen, wat aanleiding geeft tot bezorgdheid over de sociale gevolgen voor
particulieren en de samenleving in haar geheel. In 2010 stond bijna een kwart van de
Europeanen (116 miljoen mensen) op de rand van armoede of sociale uitsluiting.
Dat zijn ongeveer 2 miljoen mensen meer dan het jaar daarvoor, en de
eerste cijfers voor 2011 bevestigen deze trend. Terwijl de behoeften van de personen in de
marge van de samenleving hoe langer hoe groter worden, is het vermogen van de
lidstaten om hen te helpen in veel gevallen verminderd. De sociale samenhang
wordt meer dan ooit bedreigd door budgettaire beperkingen. In veel lidstaten
heerst het gevoel dat het beleid waartoe op Europees niveau is besloten
verantwoordelijk is voor deze ontwikkelingen. De toenemende armoede heeft negatieve gevolgen
voor de levensomstandigheden van de Europese burgers, waarvan er ongeveer 40
miljoen te kampen hebben met ernstige materiële deprivatie. Hoewel dit aantal
tussen 2005 en 2008 sterk was verminderd, is het tussen 2009 en 2010 weer gaan
stijgen; in slechts één jaar kwamen 342 000 extra mensen terecht in een
situatie van ernstige materiële deprivatie. Een van de voornaamste kenmerken van materiële
deprivatie is het onvermogen om zich voldoende en kwaliteitsvolle
levensmiddelen aan te schaffen. Het aandeel van de bevolking van de Unie dat
zich niet om de twee dagen een maaltijd met vlees, kip of vis (of een
vegetarisch equivalent) – hetgeen de Wereldgezondheidsorganisatie als een
basisbehoefte beschouwt – kan veroorloven, bedroeg in 2010 8,7 % , dus
meer dan 43 miljoen personen, en de eerste cijfers voor 2011 wijzen op een
verslechtering van deze situatie. Een bijzonder ernstige vorm van materiële
deprivatie, die veel verder gaat dan het ontberen van levensmiddelen, is dak-
en thuisloosheid. Dak- en thuisloosheid is moeilijk te kwantificeren, maar
volgens schattingen waren er in 2009/2010 in Europa 4,1 miljoen dak- en
thuislozen. De dak- en thuisloosheid is recentelijk toegenomen vanwege het
sociale effect van de lage en ongelijkmatige groei en de toenemende
werkloosheid. Nog verontrustender is dat dak- en thuislozen met een nieuw
profiel opduiken, namelijk gezinnen met kinderen, jongeren en mensen met een
migrantenachtergrond. In de Unie lopen 25,4 miljoen kinderen het
risico terecht te komen in een situatie van armoede of sociale uitsluiting. In
het algemeen lopen kinderen meer risico terecht te komen in een situatie van
armoede of sociale uitsluiting dan de rest van de bevolking (27 % tegen
23 %). Daardoor lijden zij meer materiële deprivatie dan louter
ondervoeding. Zo moeten bijvoorbeeld 5,7 miljoen kinderen het doen zonder
nieuwe (niet-tweedehands)kleding en hebben 4,7 miljoen kinderen geen twee
paar goed passende schoenen (inclusief een paar voor alle weertypen). Kinderen
die met deze vormen van materiële deprivatie worden geconfronteerd, maken minder
kans dan hun meer bemiddelde leeftijdsgenoten om goede schoolresultaten te
boeken, in goede gezondheid te zijn en als volwassene hun volle potentieel te
realiseren. 1.2. Het antwoord van de Unie op
armoede en materiële deprivatie Het belangrijkste instrument van de Unie om de
inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren, armoede te bestrijden en
sociale inclusie te bevorderen, is en blijft het Europees Sociaal Fonds (ESF).
Dit structureel instrument investeert rechtstreeks in mensen en hun vaardigheden
en is gericht op de verbetering van hun kansen op de arbeidsmarkt. Sommige van
de meest kwetsbare burgers die aan extreme vormen van armoede lijden, staan
echter te ver van de arbeidsmarkt af om voordeel te trekken uit de
sociale-inclusiemaatregelen van het ESF. De EU-regeling voor de voedselverstrekking aan
de meest hulpbehoevenden heeft die mensen meer dan twee decennia lang
voedselhulp verleend. Zij is in 1987 opgezet om zinvol gebruik te maken van de
landbouwoverschotten, die anders vernietigd hadden kunnen worden, door deze
beschikbaar te stellen aan de lidstaten die ervan gebruik wensten te maken. In
de loop der jaren is de regeling uitgegroeid tot een belangrijke
bevoorradingsbron voor organisaties die rechtstreeks werken met de
minstbedeelden in de samenleving en hun levensmiddelen verstrekken. Met de
verwachte uitputting en de grote onvoorspelbaarheid van de interventievoorraden
in de periode 2011-2020 ten gevolge van de opeenvolgende hervormingen van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid, heeft de regeling haar oorspronkelijke
bestaansreden verloren; zij zal eind 2013 ophouden te bestaan. Materiële deprivatie blijft echter grote
problemen opleveren en hulp van de Europese Unie voor de meest behoeftigen in
de samenleving blijft nodig. In haar voorstel voor het volgende meerjarig
financieel kader heeft de Commissie dit in aanmerking genomen en een budget van
2,5 miljard EUR gereserveerd voor een nieuw instrument ter bestrijding van
extreme vormen van armoede en uitsluiting. Tegen deze achtergrond wordt bij de
voorgestelde verordening voor de periode 2014‑2020 een nieuw instrument
ingesteld dat de bestaande cohesie-instrumenten en met name het Europees
Sociaal Fonds aanvult door de ergste en sociaal meest schadelijke vormen van
armoede aan te pakken, namelijk voedselgebrek maar ook dak- en thuisloosheid en
materiële deprivatie bij kinderen, en begeleidende maatregelen te ondersteunen
die gericht zijn op de sociale re-integratie van de meest behoeftigen in de
Unie. 2. RESULTATEN VAN HET OVERLEG MET BELANGHEBBENDE
PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING 2.1. Standpunten van de
belanghebbende partijen Discussies in de Raad, in het Europees
Parlement en met het maatschappelijk middenveld en plaatselijke autoriteiten
over de huidige vormen van steun voor de meest hulpbehoevenden in het kader van
de regeling voor voedselverstrekking hebben belangrijke inzichten en ideeën
voor de toekomst opgeleverd. Bovendien stond de Commissie open voor reacties
van belanghebbenden en heeft zij koepelorganisaties op EU-niveau geraadpleegd die
zowel de verstrekkers van voedselhulp als de eindontvangers vertegenwoordigen. Maatschappelijke organisaties hebben sterke
kritiek geuit op de mogelijk aanzienlijke vermindering van de steun in het
kader van de regeling voor voedselverstrekking in 2012 en vertegenwoordigers
van regionale en lokale autoriteiten hebben het belang van deze steun
beklemtoond en gepleit voor een voortzetting van de regeling in tijden van
toenemende behoeften. Grote liefdadigheidsinstellingen en
maatschappelijke organisaties die voedselbanken vertegenwoordigen, en
organisaties die werken met kinderen en dak- en thuislozen, hebben
herhaaldelijk te kennen gegeven dat er behoefte is aan steun van de overheid en
met name van de EU. Er zijn twee bijeenkomsten gehouden met
koepels van organisaties die niet alleen de begunstigden maar ook de
eindontvangers vertegenwoordigen. In het algemeen waren de organisaties
verheugd over de mogelijke verbreding van het toepassingsgebied van het
instrument tot meer dan voedselhulp en het idee om mensen centraal te stellen. De opvattingen van de lidstaten over een
dergelijk instrument lopen uiteen: zeven lidstaten hebben zich uitgesproken
tegen een voortzetting van de regeling voor voedselverstrekking na 2013. Andere
lidstaten hebben sterk gepleit voor de regeling. In december 2011 hebben
dertien lidstaten een verklaring aangenomen waarin zij verzochten om de
regeling voor voedselverstrekking na 2013 voort te zetten. Het Europees Parlement heeft met het oog op
een betere sociale samenhang in Europa herhaaldelijk zijn steun betuigd voor de
voortzetting van de regeling voor voedselverstrekking. In december 2011 hebben elf overkoepelende
organisaties commissaris Andor en de directeur-generaal Werkgelegenheid,
Sociale Zaken en Inclusie aangeschreven met het verzoek om vooruitgang te
boeken met betrekking tot een Europese strategie inzake dak- en thuisloosheid.
Bovendien heeft het Europees Parlement een dergelijke strategie bepleit - eerst
in een schriftelijke verklaring (2010) en vervolgens in een resolutie (2011). In het Pact voor groei en werkgelegenheid dat
de Europese Raad op 29 juni 2012 heeft aangenomen, heet het: "Bij het
uitvoeren van de landenspecifieke aanbevelingen zullen de lidstaten zich met
name beijveren voor het bestrijden van de werkloosheid en het doeltreffend
aanpakken van de sociale gevolgen van de crisis [en] het ontwikkelen en
uitvoeren van effectieve beleidsmaatregelen om armoede tegen te gaan en
kwetsbare groepen te steunen". 2.2. Effectbeoordeling Centraal in de effectbeoordeling stond het
toepassingsgebied van het nieuwe instrument. De overwogen opties zijn 0) geen
financiering, 1) een opvolger voor de huidige regeling voor voedselverstrekking
die beperkt blijft tot de verstrekking van voedselhulp, 2) een instrument dat
de distributie van voedselhulp aanvult met steun voor begeleidende maatregelen
die gericht zijn op de sociale inclusie van de ontvangers van voedselhulp, en
3) een alomvattend instrument dat materiële steun biedt in de vorm van voedsel,
goederen voor dak- en thuislozen en goederen voor kinderen in een situatie van
materiële deprivatie, gecombineerd met begeleidende maatregelen die gericht
zijn op de sociale re-integratie van de meest behoeftigen. Het netto-effect van optie nul hangt af van de
manier waarop de beschikbaar gestelde middelen worden hertoegewezen. Het zou
echter zeker worden beschouwd als een bewijs van de erosie van solidariteit in
Europa op een tijdstip dat de armoede toeneemt. In vergelijking met optie één
leiden optie twee en nog meer optie drie tot een beperking van de voedselhulp,
daar sommige middelen worden uitgetrokken voor andere soorten activiteiten. De
begeleidende maatregelen moeten echter ook zorgen voor een grotere duurzaamheid
van de behaalde resultaten. Optie drie geniet de voorkeur omdat zij de beste
mogelijkheid biedt om de ondersteunde interventies af te stemmen op de
plaatselijke behoeften. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Een optreden van de EU is gerechtvaardigd op
grond van artikel 174 VWEU, dat bepaalt dat de Unie "de harmonische
ontwikkeling van de Unie in haar geheel" bevordert door "haar
optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale
samenhang" te ontwikkelen en te vervolgen, en van artikel 175 VWEU,
dat de rol van de Structuurfondsen van de EU bij de verwezenlijking van dat
doel beschrijft en voorziet in specifieke maatregelen buiten de
Structuurfondsen om. Actie op EU-niveau is nodig gezien de grote
armoede en sociale uitsluiting in de Unie en de onaanvaardbare diversiteit van
de situatie in de lidstaten, die nog worden verergerd door de economische en
budgettaire crisis, die heeft geleid tot een verslechtering van de sociale
samenhang en die de kans dat de doelstelling van de Europa 2020-strategie met
betrekking tot bestrijding van armoede en sociale uitsluiting wordt gehaald,
heeft verkleind. Europese financiële steun draagt bij tot het
stimuleren van activiteiten op nationaal niveau, tot coördinatie van de
inspanningen en tot de ontwikkeling en invoering van instrumenten die de
sociale inclusie bevorderen. Hij stelt de EU in staat het goede voorbeeld te
geven. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel van de Commissie voor een
meerjarig financieel kader voorziet in een bedrag van 2,5 miljard EUR
in het kader van het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020. Overeenkomstig artikel 84, lid 3,
van Verordening (EU) nr. … (VGB) wordt de steun aan een lidstaat uit het
Fonds geacht deel uit te maken van de toewijzing uit de Structuurfondsen aan
het Europees Sociaal Fonds. Voorgestelde begroting 2014-2020 || miljard EUR Cohesiebeleid (Structuurfondsen) waarvan Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen || 339 2,5 *Cijfers uitgedrukt in constante prijzen
voor 2011 5. Inhoud van de verordening 5.1. Doelstellingen en
toepassingsgebied De algemene doelstelling van het Fonds voor
Europese hulp aan de meest behoeftigen (het Fonds) is de sociale samenhang in
de Unie te bevorderen door bij te dragen tot het realiseren van de doelstelling
van de Europa 2020-strategie om het aantal mensen die zich in een situatie van
armoede of sociale uitsluiting bevinden, met ten minste 20 miljoen te
verminderen. Dit vertaalt zich in de specifieke
doelstelling van ondersteuning van nationale regelingen die via
partnerorganisaties niet-financiële bijstand verlenen aan de meest behoeftigen. Wat het toepassingsgebied betreft, pakt het
Fonds voedselgebrek, dak- en thuisloosheid en materiële deprivatie bij kinderen
aan. Elke lidstaat kan ervoor kiezen één of meer van deze vormen van deprivatie
aan te pakken. Hij kan als aanvulling op de materiële steun ook begeleidende
maatregelen ondersteunen die bijdragen tot de sociale re-integratie van de
meest behoeftigen. 5.2. In aanmerking komende
populatie en sturing van de hulp De voor materiële bijstand in aanmerking
komende populatie bestaat uit de meest behoeftigen in de Unie. De definiëring
van de criteria om te bepalen wie de meest behoeftigen zijn die moeten worden
geholpen, is de verantwoordelijkheid van de lidstaten of de
partnerorganisaties, aangezien zij het best geplaatst zijn om, rekening houdend
met de lokale behoeften, de hulp te sturen. Doordat de verordening bepaalt welke soort
goederen zullen worden gedistribueerd, namelijk levensmiddelen of
basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van
kinderen, bevat zij ook een indirect sturingsmechanisme. 5.3. Partnerorganisaties De partnerorganisaties zijn organisaties die
al dan niet rechtstreeks levensmiddelen of goederen leveren aan de meest
behoeftigen. Om ervoor te zorgen dat het Fonds bijdraagt aan de duurzame
vermindering van armoede en de verbetering van de sociale samenhang, moeten de
partnerorganisaties die rechtstreeks de levensmiddelen of goederen leveren,
zelf op de sociale integratie van de meest behoeftigen gerichte activiteiten
ontplooien die een aanvulling vormen op de verlening van materiële hulp. Het
Fonds kan zelf steun verlenen voor dergelijke begeleidende maatregelen. De nationale autoriteiten mogen zelf de
levensmiddelen of goederen aankopen of die ter beschikking van
partnerorganisaties stellen, of aan die organisaties middelen ter beschikking
stellen om de levensmiddelen of goederen aan te kopen. Indien de levensmiddelen
of goederen worden aangekocht door een partnerorganisatie kan deze die zelf
verdelen of dat toevertrouwen aan andere partnerorganisaties. 5.4. Uitvoeringsbepalingen Het Fonds zal worden beheerd volgens het model
van het cohesiebeleid, d.w.z. via gedeeld beheer op basis van een zevenjarig
operationeel programma per lidstaat voor de periode 2014‑2020. Voor de uitvoeringsregelingen volgt de
verordening de aanpak van de Structuurfondsen, zodat de lidstaten desgewenst
met name de structuren, de aangewezen autoriteiten en de procedures voor het
Europees Sociaal Fonds kunnen gebruiken, teneinde de administratieve lasten in
verband met de overgang van de huidige regeling voor voedselverstrekking aan de
meest hulpbehoevenden naar het nieuwe Fonds voor Europese hulp aan de meest
behoeftigen te minimaliseren. De bepalingen met betrekking tot de
programmering, het toezicht, de evaluatie en de informatie en communicatie zijn
evenwel gestroomlijnd en vereenvoudigd teneinde aan te sluiten bij de
specificiteit van de doelstellingen en doelgroepen van het Fonds. De subsidiabiliteitsregels zijn ook aldus
geformuleerd dat rekening wordt gehouden met de aard van het Fonds en met de
verschillende actoren die betrokken zullen zijn bij de uitvoering ervan. De
verordening voorziet met name in vereenvoudigde kostenmethoden voor de meeste
categorieën uitgaven en biedt opties voor de andere categorieën. Ook het systeem voor financieel beheer en
financiële controle volgt de logica van de Structuurfondsen. Daarbij zijn
sommige bepalingen aangepast en vereenvoudigd om volledig aan te sluiten bij de
soorten acties die door het Fonds zullen worden gesteund, met name ten aanzien
van voorfinanciering, de inhoud van de betalingsverzoeken aan de Commissie en
proportionele controle. De partnerorganisaties kunnen slechts in
beperkte mate de noodzakelijke middelen voorschieten. Ook voor de lidstaten kan
het moeilijk zijn, de noodzakelijke middelen voor de voorfinanciering van de
concrete acties op te brengen. Bovendien zullen de lidstaten met de krapste
budgetten wellicht ook het grootste aantal meest behoeftigen hebben. Om een
antwoord te bieden op die situatie, die het bereiken van de doelstelling van
het Fonds in gevaar kan brengen, is het niveau van de voorfinanciering
vastgesteld op 11 % van de totale toewijzing aan een lidstaat. Daardoor
kan tot 90 % van de kosten van het eerste jaar van de hulpcampagne worden
gedekt, exclusief technische bijstand, transport, administratiekosten en
begeleidende maatregelen. 2012/0295 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende het Fonds voor Europese hulp aan
de meest behoeftigen HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[1], Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[2], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) In overeenstemming met de
conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010, waarbij de strategie van
de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei werd goedgekeurd, hebben de
Unie en de lidstaten zich ten doel gesteld dat tegen 2020 het aantal mensen
voor wie armoede en sociale uitsluiting dreigt, met ten minste 20 miljoen
moet zijn gedaald. (2) Het aantal personen in de
Unie die zich in een situatie van materiële of zelfs ernstige materiële
deprivatie bevinden, neemt toe, en die personen zijn vaak te uitgesloten om te
kunnen profiteren van de activeringsmaatregelen van Verordening (EU) nr. […VGB],
en met name van Verordening (EU) nr. […ESF]. (3) Artikel 174 van het
Verdrag bepaalt dat teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar
geheel te bevorderen, de Unie haar optreden gericht op de versterking van de
economische, sociale en territoriale samenhang ontwikkelt en vervolgt. (4) Het Fonds voor Europese hulp
aan de meest behoeftigen (hierna het "Fonds" genoemd) moet de sociale
samenhang versterken door bij te dragen aan het terugdringen van de armoede in
de Unie door ondersteuning van nationale regelingen die niet-financiële
bijstand verlenen aan de meest behoeftigen teneinde voedselgebrek, dak- en
thuisloosheid en materiële deprivatie bij kinderen te verminderen. (5) Ingevolge artikel 317
van het Verdrag moeten, in het kader van gedeeld beheer, de voorwaarden worden
vastgesteld die de Commissie in staat stellen haar verantwoordelijkheid voor de
uitvoering van de algemene begroting van de Unie op te nemen, en moeten de
samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Dankzij deze
voorwaarden moet de Commissie de zekerheid kunnen krijgen dat de lidstaten het
Fonds aanwenden op legale en regelmatige wijze en in overeenstemming met het
beginsel van goed financieel beheer in de zin van Verordening nr. […] van
de Raad […] houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene
begroting van de Europese Gemeenschappen (hierna het "Financieel
Reglement" genoemd)[3]. (6) Die bepalingen garanderen ook
dat de ondersteunde concrete acties in overeenstemming zijn met het recht van
de Unie en het nationale recht, met name wat de veiligheid van de aan de meest
behoeftigen gedistribueerde goederen betreft. (7) Met het oog op de
vaststelling van een passend financieel kader moet de Commissie door middel van
uitvoeringshandelingen een jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de
lidstaten vaststellen aan de hand van een objectieve en doorzichtige methode
die rekening houdt met de verschillen op het gebied van armoede en materiële
deprivatie. (8) Het operationeel programma
van elke lidstaat moet vermelden welke vormen van materiële deprivatie worden
aangepakt en de keuze daarvoor rechtvaardigen, en moet de doelstellingen en
kenmerken beschrijven van de bijstand aan de meest behoeftigen die zal worden
verleend door ondersteuning van nationale regelingen. Het moet ook de elementen
bevatten die nodig zijn voor een efficiënte en doeltreffende uitvoering van het
operationeel programma. (9) Om het Fonds zo doeltreffend
mogelijk te maken, met name gelet op de nationale omstandigheden, is het
wenselijk te voorzien in een procedure om het operationeel programma te
wijzigen. (10) De uitwisseling van ervaringen
en beste praktijken heeft een significante meerwaarde en de Commissie moet die
verspreiding vergemakkelijken. (11) Om toezicht te houden op de
voortgang van de uitvoering van de operationele programma's moeten de lidstaten
een jaarverslag en een eindverslag over de uitvoering opstellen en voorleggen
aan de Commissie, zodat essentiële en actuele informatie beschikbaar is. Tenzij
zij anders overeenkomen, moeten de Commissie en de lidstaten om dezelfde reden
jaarlijks bijeenkomen voor een bilaterale evaluatie. (12) Om de kwaliteit en het ontwerp
van elk operationeel programma te verbeteren en de doeltreffendheid en
doelmatigheid van het Fonds te evalueren, moeten ex ante en ex post evaluaties
worden uitgevoerd. Die evaluaties moeten worden aangevuld met onderzoeken
inzake de meest behoeftigen die hebben geprofiteerd van het operationeel
programma en, indien nodig, met evaluaties tijdens de programmeringsperiode. De
verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie in dit verband moeten
worden gespecificeerd. (13) De burgers hebben het recht te
weten hoe de financiële middelen van de Unie worden besteed en wat het effect
daarvan is. Om te zorgen voor een ruime verspreiding van informatie over de
resultaten van het Fonds en om te zorgen voor toegankelijkheid en transparantie
van de financieringsmogelijkheden, moeten gedetailleerde regels worden
vastgesteld over informatie en communicatie, met name in verband met de
verantwoordelijkheden van de lidstaten en de begunstigden. (14) De wetgeving van de Unie
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking
van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, met
name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van
24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in
verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer
van die gegevens[4],
is van toepassing. (15) Er moet worden voorzien in een
maximumniveau voor medefinanciering van de operationele programma's door het
Fonds, zodat de middelen van de Unie een multiplicatoreffect hebben, terwijl
rekening moet worden gehouden met de situatie van lidstaten die met tijdelijke
budgettaire problemen kampen. (16) In de hele Unie moeten
eenvormige en billijke regels inzake de subsidiabiliteitsperiode, acties en
uitgaven voor het Fonds worden toegepast. De subsidiabiliteitsvoorwaarden
moeten afgestemd zijn op het specifieke karakter van de doelstellingen en
doelgroepen van het Fonds, met name via adequate voorwaarden voor de
subsidiabiliteit van de concrete acties en vormen van steun en regels en
voorwaarden voor de terugbetaling. (17) [Het voorstel voor een]
verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een
gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten
("Integrale-GMO-verordening")[5]
bepaalt dat interventiegoederen kunnen worden afgezet door ze ter beschikking
te stellen van de regeling voor voedselverstrekking aan de meest
hulpbehoevenden in de Unie, indien die regeling daarin voorziet. Aangezien het
verkrijgen van levensmiddelen door het gebruik, de verwerking of de verkoop van
dergelijke voorraden in sommige omstandigheden economisch het gunstigst kan
zijn, moet deze verordening in die mogelijkheid voorzien. De bedragen die
worden verkregen door transacties met betrekking tot de voorraden moeten ten
goede komen aan de meest behoeftigen, en mogen niet worden aangewend om de
medefinancieringsverplichtingen van de lidstaten voor het programma te
verlichten. Om ervoor te zorgen dat de interventievoorraden en de opbrengsten
daarvan zo doeltreffend mogelijk worden gebruikt, moet de Commissie
overeenkomstig artikel 19, onder e), van Verordening (EU) nr. [GMO]
uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij procedures worden ingevoerd om
goederen uit de interventievoorraden te gebruiken, te verwerken of te verkopen
ten behoeve van het programma voor de meest behoeftigen. (18) Gepreciseerd moet worden welke
soorten acties op initiatief van de Commissie en van de lidstaten kunnen worden
ondernomen als door het Fonds ondersteunde technische bijstand. (19) In overeenstemming met het
beginsel van gedeeld beheer dienen de lidstaten, via hun beheers- en
controlesysteem, in eerste instantie verantwoordelijk te zijn voor de
uitvoering van en het toezicht op hun operationeel programma. (20) De lidstaten moeten passende
maatregelen nemen om een goede opzet en werking van hun beheers- en
controlesystemen te waarborgen en zo te garanderen dat er een legaal en
regelmatig gebruik van het Fonds wordt gemaakt. De verplichtingen van de
lidstaten met betrekking tot de beheers- en controlesystemen van hun
operationele programma's en in verband met het voorkomen, opsporen en
corrigeren van onregelmatigheden en van schendingen van het recht van de Unie
moeten daarom worden gespecificeerd. (21) De lidstaten moeten een
beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit en een functioneel
onafhankelijke auditautoriteit voor hun operationeel programma aanwijzen. Om de
lidstaten flexibiliteit te bieden bij het opzetten van de controlesystemen,
moet de mogelijkheid worden geboden de functies van de certificeringsautoriteit
te laten uitvoeren door de beheersautoriteit. De lidstaten moeten ook de
mogelijkheid krijgen intermediaire instanties aan te wijzen die bepaalde taken
van de beheersautoriteit of de certificeringsautoriteit kunnen uitvoeren. De
lidstaten moeten in dat geval duidelijk bepalen welke verantwoordelijkheden en
functies deze autoriteiten en instanties hebben. (22) De beheersautoriteit draagt de
hoofdverantwoordelijkheid voor de doeltreffende en doelmatige uitvoering van
het Fonds en heeft aldus een groot aantal functies in verband met het beheer
van en het toezicht op het operationeel programma, het financieel beheer, de
financiële controle en de selectie van projecten. De verantwoordelijkheden en
taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld. (23) De certificeringsautoriteit
moet betalingsverzoeken opstellen en bij de Commissie indienen. Zij moet de
jaarrekeningen opstellen, en certificeren dat deze volledig, juist en
waarheidsgetrouw zijn en dat de in de rekeningen vermelde uitgaven in overeenstemming
zijn met de toepasselijke regels van de Unie en de lidstaat. De
verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld. (24) De auditautoriteit moet
waarborgen dat er audits worden uitgevoerd van de beheers- en controlesystemen,
van een geschikte steekproef van concrete acties en van de jaarrekeningen. De
verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld. (25) Zonder afbreuk te doen aan de
bevoegdheden van de Commissie op het gebied van de financiële controle, moeten
de lidstaten en de Commissie in het kader van deze verordening samenwerken en
moeten criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie, in het
kader van haar strategie met betrekking tot de controle van nationale systemen,
kan bepalen welk niveau van zekerheid zij van de nationale auditinstanties kan
krijgen. (26) De bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de Commissie om de doeltreffende werking van de
beheers- en controlesystemen te controleren en van de lidstaten te verlangen
dat zij actie ondernemen, moeten worden vastgesteld. Ook moet de Commissie de
bevoegdheid krijgen audits uit te voeren aangaande onderwerpen in verband met
een goed financieel beheer, zodat zij conclusies kan trekken over de prestaties
van het Fonds. (27) De vastlegging van bijdragen
uit de begroting van de Unie moet per jaar geschieden. Om een doeltreffend
beheer van de programma's te waarborgen, moeten gemeenschappelijke regels voor
verzoeken om tussentijdse betalingen, de betaling van het jaarlijkse saldo en
het eindsaldo worden vastgesteld. (28) Om de Commissie redelijke
zekerheid te bieden, moet het verzoek om tussentijdse betaling worden
ingewilligd naar rato van 90 % van de subsidiabele uitgaven die zijn
opgenomen in het betalingsverzoek. (29) Een voorfinanciering aan het
begin van het operationeel programma moet ervoor zorgen dat de lidstaat de
middelen heeft om de begunstigden bij de uitvoering van de concrete acties te
ondersteunen zodra het operationeel programma is goedgekeurd. Deze voorfinanciering
mag uitsluitend voor dit doel worden gebruikt en de begunstigden moeten
voldoende middelen ontvangen om met een concrete actie te beginnen zodra die is
geselecteerd. (30) Ter vrijwaring van de
financiële belangen van de Unie moeten tijdelijke maatregelen worden genomen
die de gedelegeerde ordonnateur de mogelijkheid bieden betalingen te schorsen
wanneer er aanwijzingen zijn dat er grote tekortkomingen zijn in de werking van
het beheers- en controlesysteem of dat er onregelmatigheden in verband met een
betalingsverzoek hebben plaatsgevonden, of wanneer de voor het onderzoek en de
goedkeuring van de rekeningen bestemde documenten niet zijn ingediend. (31) Ter vrijwaring van de
financiële belangen van de Unie en teneinde de middelen te verstrekken om te zorgen
voor een doeltreffende uitvoering van het programma, moet worden voorzien in de
mogelijkheid dat de Commissie betalingen opschort. (32) Om te waarborgen dat de in een
bepaald begrotingsjaar uit de begroting van de Unie gefinancierde uitgaven in
overeenstemming met de toepasselijke regels worden gebruikt, moet een passend
kader voor het jaarlijks onderzoek en de jaarlijkse goedkeuring van de
rekeningen worden ingevoerd. Binnen dit kader moeten de aangewezen instanties
voor het operationeel programma een beheersverklaring bij de Commissie
indienen, die vergezeld dient te gaan van de gecertificeerde jaarrekeningen,
een jaarlijkse samenvatting van de definitieve auditverslagen en van de
controles en een onafhankelijk auditoordeel en controleverslag. (33) De procedure voor het
jaarlijkse onderzoek en de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen die van
toepassing is op het Fonds, moet uitvoerig worden gespecificeerd om te zorgen
voor een duidelijke grondslag en rechtszekerheid voor die bepalingen. Het is van
belang te voorzien in een beperkte mogelijkheid voor de lidstaten om in hun
jaarrekeningen een voorziening op te nemen voor een bedrag ten aanzien waarvan
een procedure bij de auditautoriteit loopt. (34) Ter vrijwaring van de
begroting van de Unie en teneinde de lidstaten rechtszekerheid te bieden, is
het dienstig specifieke regelingen en procedures voor financiële correcties
door de lidstaten en de Commissie vast te leggen, en met name te bepalen onder
welke omstandigheden een schending van het toepasselijke recht van de Unie of
de lidstaat aanleiding kan geven tot een financiële correctie. (35) De frequentie van audits van
concrete acties moet evenredig zijn aan de omvang van de steun die de Unie uit
het Fonds verstrekt. Met name moeten minder audits worden uitgevoerd wanneer de
totale subsidiabele uitgaven voor een concrete actie 100 000 EUR niet
overschrijden. Desondanks moet het mogelijk zijn te allen tijde een audit uit
te voeren wanneer er aanwijzingen zijn dat er sprake is van onregelmatigheden
of fraude, dan wel als onderdeel van een auditsteekproef. Om ervoor te zorgen
dat de omvang van de auditing door de Commissie evenredig is aan het risico,
moet de Commissie haar auditwerkzaamheden kunnen verminderen voor operationele
programma's die geen grote tekortkomingen te zien geven of waarvoor op de
auditautoriteit kan worden vertrouwd. Bovendien moet de reikwijdte van de
audits ten volle rekening houden met het doel en de kenmerken van de
doelgroepen van het Fonds. (36) Om financiële discipline te
garanderen, moeten regelingen voor de vrijmaking van delen van vastleggingen
voor een operationeel programma worden vastgesteld, met name wanneer een bedrag
van de vrijmaking kan worden uitgezonderd, bijvoorbeeld wanneer een vertraging
bij de uitvoering voortvloeit uit omstandigheden waarop de betrokken partij
geen invloed had, die abnormaal of onvoorzien waren en waarvan de gevolgen
ondanks de geleverde inspanningen niet kunnen worden vermeden. (37) Om bepaalde niet-essentiële
onderdelen van deze verordening te kunnen aanvullen of wijzigen, moet de
Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de verantwoordelijkheid
van de lidstaten met betrekking tot de procedure voor het melden van
onregelmatigheden en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen, de
wijze waarop informatie over concrete acties wordt uitgewisseld, de regelingen
voor een toereikend controlespoor, de voorwaarden voor nationale audits, de
criteria voor de aanwijzing van beheers- en certificeringsautoriteiten, de
identificatie van algemeen aanvaarde gegevensdragers, en de criteria voor de
vaststelling van de hoogte van de toe te passen financiële correctie. Het is
van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot
passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. (38) De Commissie moet bij de
voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat
de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden
toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. (39) De Commissie moet de
bevoegdheid krijgen om door middel van uitvoeringshandelingen besluiten tot
vaststelling van de jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten,
besluiten tot vaststelling van jaarlijkse financiële toewijzingen voor elke
lidstaat, besluiten tot goedkeuring van operationele programma's, besluiten tot
opschorting van betaling, besluiten over financiële correcties en, in het geval
van vrijmaking, besluiten tot wijziging van het besluit waarbij een programma
is vastgesteld, vast te stellen. (40) Om te zorgen voor uniforme
uitvoeringsvoorwaarden voor deze verordening moeten de uitvoeringsbevoegdheden
ten aanzien van het model van de jaarlijkse en definitieve uitvoeringsverslagen
en de lijst van gemeenschappelijke indicatoren, het model voor de
gestructureerde onderzoeken naar de eindontvangers, het systeem voor de
elektronische uitwisseling van gegevens tussen de lidstaat en de Commissie, het
model van de beheersverklaring, de modellen voor de auditstrategie, het
auditoordeel en het jaarlijkse controleverslag alsmede de steekproefmethode, de
voorschriften voor het gebruik van bij audits verzamelde gegevens en het model
voor betalingsverzoeken worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening
(EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van
16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en
beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de
uitoefening door de Commissie van de uitvoeringsbevoegdheden controleren[6]. (41) Deze verordening eerbiedigt de
grondrechten en is in overeenstemming met de beginselen die met name in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met inbegrip van
de eerbiediging van de menselijke waardigheid, het privéleven en het familie-
en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de rechten
van het kind, de rechten van ouderen, de gelijkheid van mannen en vrouwen en
het verbod op discriminatie. Deze verordening moet worden toegepast met
inachtneming van deze rechten en beginselen. (42) Aangezien het doel van deze
verordening, namelijk de sociale samenhang in de Unie te verbeteren en bij te
dragen tot de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, niet voldoende
door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en beter kan worden verwezenlijkt op
het niveau van de Unie, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van
het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel,
maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde
evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die
doelstelling te verwezenlijken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Onderwerp 1. Deze verordening stelt voor
de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 het Fonds
voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (hierna "het Fonds") in
en bepaalt de doelstellingen van het Fonds, de reikwijdte van de steun, de
beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan en
stelt regels vast om de doeltreffendheid van het Fonds te waarborgen. Artikel 2 Definities De volgende definities zijn van toepassing: 1) "meest behoeftigen":
natuurlijke personen — individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke
personen samengestelde groepen — wier behoefte aan hulp is vastgesteld aan de
hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten zijn
vastgesteld of die door de partnerorganisaties zijn omschreven en door die
bevoegde autoriteiten zijn goedgekeurd; 2) "partnerorganisaties":
publiekrechtelijke instanties of organisaties zonder winstoogmerk die
rechtstreeks of via andere partnerorganisaties levensmiddelen of goederen
leveren aan de meest behoeftigen en wier concrete acties overeenkomstig
artikel 29, lid 3, onder b), zijn geselecteerd door de
beheersautoriteit; 3) "nationale regelingen":
iedere regeling die, althans gedeeltelijk, dezelfde doelstelling heeft als het
Fonds en die op nationaal, regionaal of lokaal niveau ten uitvoer wordt gelegd
door publiekrechtelijke instanties of organisaties zonder winstoogmerk; 4) "concrete actie": een door
of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit van het betrokken
operationeel programma gekozen project, contract of actie, bijdragend tot de
verwezenlijking van de doelstellingen van het betrokken operationeel programma; 5) "voltooide concrete
actie": een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig ten uitvoer
is gelegd en waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht
en de hulp uit het betrokken operationeel programma aan de begunstigden is
betaald; 6) "begunstigde": een
publiek- of privaatrechtelijke instantie die belast is met het opzetten of met
het opzetten en uitvoeren van concrete acties; 7) "eindontvanger": de meest
behoeftigen die levensmiddelen of goederen ontvangen en/of gebruikmaken van de
begeleidende maatregelen; 8) "overheidssteun":
financiële steun voor een concrete actie, afkomstig uit de begroting van een
nationale, regionale of lokale overheid, uit de begroting van de Unie voor het
Fonds, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de begroting
van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instellingen in de zin van
artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement
en de Raad; 9) "intermediaire instantie":
elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder
verantwoordelijkheid van een beheers- of certificeringsautoriteit of die namens
een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die
concrete acties uitvoeren; 10) "boekjaar": de periode van
1 juli tot en met 30 juni, behalve voor het eerste boekjaar, dat de
periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met
30 juni 2015 omvat; het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2022 tot en
met 30 juni 2023; 11) "begrotingsjaar": het
tijdvak van 1 januari tot en met 31 december; Artikel 3 Doelstellingen Het Fonds bevordert de sociale samenhang in de
Unie doordat het een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstelling
van de Europa 2020-strategie om ten minste 20 miljoen minder mensen bloot
te stellen aan het risico op armoede en sociale uitsluiting. Door het
verstrekken van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen draagt het
Fonds bij tot de verwezenlijking van het specifieke doel van verlichting van de
ergste vormen van armoede in de Unie. Dit doel wordt afgemeten aan het aantal
personen dat door het Fonds wordt geholpen. Artikel 4 Reikwijdte van
de steunverlening 1. Het Fonds ondersteunt
nationale regelingen op grond waarvan levensmiddelen en basisconsumptiegoederen
voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen via door de
lidstaten geselecteerde partnerorganisaties worden verdeeld onder de meest
behoeftigen. 2. Het Fonds kan begeleidende
maatregelen ondersteunen die de levering van levensmiddelen en goederen
aanvullen en bijdragen tot de sociale inclusie van de meest behoeftigen. 3. Het Fonds bevordert het
wederzijds leren, netwerkvorming en de verspreiding van goede praktijken op het
gebied van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen. Artikel 5 Beginselen 1) Het aan het Fonds toegewezen deel
van de begroting van de Unie wordt onder gedeeld beheer door de lidstaten en de
Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b),
van het Financieel Reglement, met uitzondering van technische bijstand op
initiatief van de Commissie, die wordt uitgevoerd onder direct beheer
overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement. 2) De Commissie en de lidstaten zorgen
ervoor dat de steun uit het Fonds coherent is met de beleidsmaatregelen en
prioriteiten van de Unie en complementair is met de andere instrumenten van de
Unie. 3) De tenuitvoerlegging van de steun
uit het Fonds gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de
lidstaten. 4) De lidstaten en de instanties die
zij daartoe hebben aangewezen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van
operationele programma's en voor het verrichten van hun taken uit hoofde van
deze verordening overeenkomstig het institutionele, wettelijke en financiële
kader van de lidstaat en overeenkomstig deze verordening. 5) De regelingen voor de uitvoering en
het gebruik van het Fonds, en met name de financiële en administratieve
middelen die voor verslaglegging, evaluatie, beheer en controle noodzakelijk
zijn, moeten, rekening houdend met de hoogte van de toegewezen steun, in
overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel. 6) Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden
zorgen de Commissie en de lidstaten voor coördinatie met het Europees Sociaal
Fonds en met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie. 7) De Commissie, de lidstaten en de
begunstigden passen overeenkomstig artikel 26 van het Financieel Reglement
het beginsel van goed financieel beheer toe. 8) De Commissie en de lidstaten zien,
met name door toezicht, rapportage en evaluatie, toe op de doeltreffendheid van
het Fonds. 9) De Commissie en de lidstaten
vervullen hun respectieve rollen met betrekking tot het Fonds teneinde de
administratieve belasting van de begunstigden te beperken. 10) De Commissie en de lidstaten
garanderen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het
genderperspectief bevorderd worden in de verschillende stadia van de uitvoering
van het Fonds. De Commissie en de lidstaten nemen passende maatregelen om
discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of
overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bij de toegang tot het
Fonds te voorkomen. 11) Concrete acties die door het Fonds
zijn gefinancierd, moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht
van de Unie en van de lidstaten. Het Fonds mag met name alleen worden gebruikt
ter ondersteuning van de distributie van levensmiddelen of goederen die in
overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie inzake de veiligheid van
consumptiegoederen. 12) De lidstaten en de begunstigden
kiezen de levensmiddelen en de goederen op basis van objectieve criteria. De
selectiecriteria voor de levensmiddelen en in voorkomend geval voor de goederen
houden eveneens rekening met klimatologische en ecologische aspecten, met name
met het oog op de vermindering van voedselverspilling. TITEL II. MIDDELEN EN PROGRAMMERING Artikel 6 Totale
middelen 1. Voor vastlegging ten laste
van het Fonds is voor de periode 2014 tot en met 2020 een totaalbedrag van
2 500 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2011, beschikbaar,
dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage II. 2. Dit bedrag wordt met het oog
op de programmering en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene
begroting van de Unie met 2 % per jaar geïndexeerd. 3. De Commissie stelt door
middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast houdende de jaarlijkse verdeling
van de totale middelen over de lidstaten, overeenkomstig artikel 84,
lid 5, van Verordening (EU) nr. … (VGB), onverminderd lid 4 van dit
artikel, aan de hand van de volgende door Eurostat vastgestelde indicatoren: a) de bevolking die te kampen heeft met
ernstige materiële deprivatie; b) de bevolking die behoort tot een
huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit. 4. 0,35 % van de totale
middelen wordt toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de
Commissie. Artikel 7 Operationeel
programma 1. Elke lidstaat dient binnen
drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie één
operationeel programma voor de periode van 1 januari 2014 tot en met
31 december 2020 in, dat de volgende elementen bevat: a) een identificatie van de soort(en)
materiële deprivatie die met het operationeel programma moet(en) worden
aangepakt en de rechtvaardiging van die keuze, en voor elke soort materiële
deprivatie die wordt aangepakt een beschrijving van de voornaamste kenmerken en
doelstellingen van de distributie van levensmiddelen of goederen en de
begeleidende maatregelen, rekening houdend met de resultaten van de
ex-ante-evaluatie overeenkomstig artikel 14; b) een beschrijving van de overeenkomstige
nationale regeling(en) voor elke soort materiële deprivatie die wordt
aangepakt; c) een beschrijving van het mechanisme voor
de vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor de meest behoeftigen, zo
nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt; d) de criteria voor de selectie van concrete
acties en een beschrijving van de selectieprocedure, zo nodig gedifferentieerd
per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt; e) de criteria voor de selectie van de
partnerorganisaties, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie
die wordt aangepakt; f) een beschrijving van het mechanisme dat
zorgt voor complementariteit met het Europees Sociaal Fonds; g) een beschrijving van de bepalingen ter
uitvoering van het operationeel programma, met vermelding van de identiteit van
de beheersautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit, de auditautoriteit
en het orgaan waaraan de Commissie moet betalen, en een beschrijving van de
toezichtsprocedure; h) een beschrijving van de maatregelen die
zijn genomen om de bevoegde regionale, lokale en andere overheden en instanties
die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, en instanties die
gelijkheid en non-discriminatie bevorderen te betrekken bij de opstelling van
het operationeel programma; i) een beschrijving van het geplande
gebruik van technische bijstand overeenkomstig artikel 25, lid 2, met
inbegrip van maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit van
de begunstigden voor de uitvoering van het operationeel programma; j) een financieringsplan met de volgende
tabellen: i) een tabel waarin overeenkomstig
artikel 18 het bedrag van de beoogde financiële toewijzing van steun uit
het Fonds en de medefinanciering overeenkomstig artikel 18 wordt
uitgesplitst; ii) een tabel waarin voor de hele programmeringsperiode
het bedrag van de totale financiële toewijzing met betrekking tot steun uit het
operationeel programma is aangegeven per soort materiële deprivatie die wordt
aangepakt, alsmede de overeenkomstige begeleidende maatregelen. De onder e) bedoelde partnerorganisaties die
rechtstreeks levensmiddelen of goederen leveren, ontplooien zelf activiteiten
die een aanvulling vormen op de verlening van materiële bijstand, gericht op de
sociale inclusie van de meest behoeftigen, ongeacht of deze activiteiten door
het Fonds worden gesteund. 2. Operationele programma's
worden opgesteld door de lidstaten of door een door hen aangewezen autoriteit
in samenwerking met de bevoegde regionale, lokale en andere overheden,
instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen en instanties
die gelijkheid en non-discriminatie bevorderen. 3. De lidstaten stellen hun
operationeel programma op volgens het model in bijlage I. Artikel 8 Goedkeuring
van het operationeel programma 1. De Commissie beoordeelt de
verenigbaarheid van het operationeel programma met deze verordening en de
bijdrage ervan tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Fonds,
rekening houdend met de overeenkomstig artikel 14 verrichte ex‑ante-evaluatie. 2. De Commissie kan binnen drie
maanden na de datum waarop het operationeel programma is ingediend haar
opmerkingen doen toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle
noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde
operationeel programma aan. 3. Mits met haar eventuele
opmerkingen op grond van lid 2 naar tevredenheid rekening is gehouden,
keurt de Commissie uiterlijk zes maanden na de formele indiening ervan door de
lidstaat, maar niet vóór 1 januari 2014, door middel van een
uitvoeringshandeling het operationeel programma goed. Artikel 9 Wijziging van
het operationeel programma 1. Een lidstaat kan een verzoek
tot wijziging van het operationeel programma indienen. Het verzoek gaat
vergezeld van het herziene operationeel programma en de motivatie van de
wijziging. 2. De Commissie beoordeelt de
overeenkomstig lid 1 ingediende informatie, rekening houdend met de door
de lidstaat gegeven motivatie. De Commissie kan opmerkingen maken en de
lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie. 3. De Commissie keurt uiterlijk
vijf maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat bij een
uitvoeringshandeling de wijziging van een operationeel programma goed, mits met
haar eventuele opmerkingen naar tevredenheid rekening is gehouden. Artikel 10 Platform De Commissie zet op het niveau van de Unie een
platform op om de uitwisseling van ervaring, capaciteitsopbouw en
netwerkvorming te bevorderen, alsook de verspreiding van relevante resultaten
op het gebied van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen. Bovendien raadpleegt de Commissie ten minste
eenmaal per jaar de organisaties die op het niveau van de Unie de
partnerorganisaties vertegenwoordigen over de uitvoering van de steun uit het
Fonds. TITEL III. TOEZICHT EN EVALUATIE, INFORMATIE EN
COMMUNICATIE Artikel 11 Verslagen over
de uitvoering en indicatoren 1. Van 2015 tot en met 2022
dienen de lidstaten uiterlijk op 30 juni van elk jaar bij de Commissie een
jaarverslag in over de uitvoering van het operationeel programma in het
voorafgaande begrotingsjaar. 2. De lidstaten stellen het
jaarverslag over de uitvoering op volgens het door de Commissie vastgestelde
model, met inbegrip van de lijst van gemeenschappelijke input- en
outputindicatoren. 3. De jaarverslagen over de
uitvoering zijn ontvankelijk als zij alle gegevens bevatten die worden verlangd
in het in lid 2 bedoelde model, met inbegrip van de gemeenschappelijke
indicatoren. Als de Commissie een jaarverslag over de uitvoering ontvangt dat
niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de datum van
ontvangst mee aan de betrokken lidstaat. Als de Commissie dat niet binnen die
termijn meedeelt, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard. 4. De Commissie onderzoekt het
jaarverslag over de uitvoering en deelt de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst
haar opmerkingen mee. Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen
deze termijn, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard. 5. Uiterlijk op
30 september 2023 dienen de lidstaten een eindverslag in over de
uitvoering van de operationele programma's. De lidstaten stellen het eindverslag over de
uitvoering op volgens het door de Commissie vastgestelde model. De Commissie onderzoekt het eindverslag over de
uitvoering en deelt de lidstaat binnen vijf maanden na ontvangst haar
opmerkingen mee. Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen
deze termijn, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard. 6. De Commissie stelt het model
van het jaarverslag over de uitvoering, met inbegrip van de lijst van
gemeenschappelijke indicatoren, en het model van het eindverslag over de
uitvoering vast door middel van een uitvoeringshandeling. Die
uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 60,
lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. 7. De Commissie kan opmerkingen
over de uitvoering van het operationeel programma meedelen aan de lidstaat. De
beheersautoriteit stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de
getroffen corrigerende maatregelen. 8. De beheersautoriteit
publiceert een samenvatting van de inhoud van de jaarverslagen en het eindverslag
over de uitvoering. Artikel 12 Bilaterale
evaluatievergadering 1. Tenzij anders is
overeengekomen, komen de Commissie en elke lidstaat vanaf 2014 tot en met 2022
elk jaar bijeen om de vooruitgang bij de uitvoering van het operationeel
programma te onderzoeken, waarbij rekening wordt gehouden met het jaarverslag
over de uitvoering en de eventuele opmerkingen van de Commissie, bedoeld in
artikel 11, lid 7. 2. De bilaterale
evaluatievergadering wordt voorgezeten door de Commissie. 3. De lidstaat zorgt ervoor dat
na de vergadering een passend gevolg aan de eventuele opmerkingen van de
Commissie wordt gegeven. Artikel 13 Algemene
bepalingen inzake evaluatie 1. De lidstaten verstrekken de
nodige middelen om evaluaties uit te voeren en zorgen voor procedures voor het
produceren en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder
gegevens over de in artikel 11 bedoelde gemeenschappelijke indicatoren. 2. De evaluaties worden
uitgevoerd door deskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de autoriteiten
die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het operationeel programma.
Alle evaluaties worden volledig openbaar gemaakt. Artikel 14 Ex-ante-evaluatie 1. De lidstaten verrichten een
ex-ante-evaluatie van het operationeel programma. 2. De ex-ante-evaluatie wordt
verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is
voor het opstellen van de operationele programma’s. Zij wordt tegelijkertijd
met het operationeel programma bij de Commissie ingediend en gaat vergezeld van
een samenvatting. 3. De ex-ante-evaluaties
omvatten een beoordeling van: a) de bijdrage tot de doelstelling van de
Unie om tegen 2020 ten minste 20 miljoen minder mensen bloot te stellen
aan het risico op armoede en sociale uitsluiting, gelet op de soort materiële
deprivatie die moet worden aangepakt, rekening houdend met de nationale
situatie op het gebied van armoede, sociale uitsluiting en materiële
deprivatie; b) de interne samenhang van het voorgestelde
operationeel programma en het verband met andere relevante financiële
instrumenten; c) de verenigbaarheid van de toewijzing van
begrotingsmiddelen met de doelstellingen van het operationeel programma; d) de bijdrage van de verwachte outputs tot
de resultaten; e) de geschiktheid van de procedures voor het
toezicht op het operationeel programma en voor het verzamelen van de gegevens
die voor de evaluaties vereist zijn. Artikel 15 Evaluatie
tijdens de programmeringsperiode 1. Tijdens de
programmeringsperiode kan de beheersautoriteit evaluaties uitvoeren om de
doeltreffendheid en efficiëntie van het operationeel programma te beoordelen. 2. De beheersautoriteit verricht
in 2017 en 2021 een gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers volgens het
model van de Commissie. De Commissie stelt dat model bij uitvoeringshandeling
vast. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 60,
lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. 3. De Commissie kan op eigen
initiatief evaluaties van operationele programma's uitvoeren. Artikel 16 Ex-postevaluatie De Commissie verricht op eigen initiatief, in
nauwe samenwerking met de lidstaten en met steun van externe deskundigen een
ex-postevaluatie van de doeltreffendheid en duurzaamheid van de behaalde
resultaten en van de toegevoegde waarde van het Fonds. Die ex-postevaluatie
moet uiterlijk op 31 december 2023 voltooid zijn. Artikel 17 Informatie en
communicatie 1. De lidstaten geven informatie
over en bekendheid aan de door het Fonds ondersteunde acties. De informatie is
gericht op de meest behoeftigen, de media en het grote publiek. Zij benadrukt
de rol van de Unie en maakt de bijdrage van het Fonds zichtbaar. 2. Om de transparantie van de
steunverlening door het Fonds te garanderen, houdt de beheersautoriteit in CSV-
of XML-formaat een via een website toegankelijke lijst bij van door het Fonds
ondersteunde concrete acties. De lijst omvat ten minste de naam van de
begunstigde, zijn adres en het toegewezen bedrag van de financiering door de
Unie, en de soort materiële deprivatie die is aangepakt. De lijst van concrete acties wordt ten minste elke
twaalf maanden bijgewerkt. 3. Tijdens de uitvoering van een
concrete actie lichten de begunstigden en partnerorganisaties het publiek voor
over de uit het Fonds ontvangen steun door ten minste één affiche met
informatie over de concrete actie (minimaal in A3-formaat), inclusief over de
financiële steun van de Unie, uit te hangen op een voor het publiek goed
zichtbare plek, op iedere plaats waar levensmiddelen, goederen en eventuele
begeleidende maatregelen worden verstrekt, tenzij dit wegens de omstandigheden
waarin de verdeling plaatsvindt niet mogelijk is. Begunstigden en partnerorganisaties die een
website hebben, geven daarop een korte beschrijving van de concrete actie, met
inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en leggen daarbij de nadruk op de
financiële steun van de Unie. 4. Alle voorlichtings- en
communicatiemateriaal van de begunstigde en de partnerorganisaties vermeldt de
steun uit het Fonds voor de concrete actie door publicatie van het embleem van
de Unie en een vermelding van de Unie en het Fonds. 5. De beheersautoriteit deelt de
begunstigden mee dat de lijst van concrete acties in overeenstemming met
lid 2 is gepubliceerd. De beheersautoriteit verstrekt informatie- en
publiciteitspakketten, met inbegrip van modellen in elektronisch formaat, om
begunstigden en partnerorganisaties te helpen aan de in lid 3 bedoelde
verplichtingen te voldoen. 6. Bij de verwerking van
persoonsgegevens overeenkomstig dit artikel eerbiedigen de beheersautoriteit,
de begunstigden en de partnerorganisaties Richtlijn 95/46/EG. TITEL IV. FINANCIËLE STEUN VAN HET FONDS Artikel 18 Medefinanciering 1. Het
medefinancieringspercentage op het niveau van het operationeel programma
bedraagt niet meer dan 85 % van de subsidiabele overheidsuitgaven. 2. Het besluit van de Commissie
tot vaststelling van een operationeel programma bepaalt het
medefinancieringspercentage voor het operationeel programma en het
maximumbedrag van de steun van het Fonds. 3. Maatregelen op het gebied van
technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden
uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd. Artikel 19 Verhoging van
betalingen voor lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen 1. Op verzoek van een lidstaat
kunnen tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo worden verhoogd
met 10 procentpunten boven het medefinancieringspercentage dat van toepassing
is op het operationeel programma. Het verhoogde percentage, dat niet meer dan
100 % mag bedragen, is van toepassing op betalingsverzoeken die betrekking
hebben op het boekjaar waarin de lidstaat zijn verzoek heeft ingediend, alsmede
op latere boekjaren waarin de lidstaat aan een van de volgende voorwaarden
voldoet: a) als de betrokken lidstaat de euro heeft
ingevoerd, ontvangt hij macrofinanciële bijstand van de Unie overeenkomstig
Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad[7]; b) als de betrokken lidstaat de euro niet
heeft ingevoerd, ontvangt hij financiële ondersteuning op middellange termijn
overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad[8]; c) er wordt financiële bijstand ter
beschikking van de lidstaat gesteld krachtens het Verdrag tot instelling van
het Europees Stabiliteitsmechanisme. 2. Onverminderd lid 1 mag
de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en betalingen van
het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan de overheidssteun en het maximale
bedrag aan steun uit het Fonds, zoals bepaald in het besluit van de Commissie
tot goedkeuring van het operationeel programma. Artikel 20 Subsidiabiliteitsperiode 1. Uitgaven komen in aanmerking
voor steun uit het operationeel programma als zij door een begunstigde zijn
gedaan en betaald tussen 1 januari 2014 en 31 december 2022. 2. Concrete acties die fysiek
voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag
in het kader van het operationeel programma door de begunstigde bij de
beheersautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit het operationeel
programma geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen door de
begunstigde zijn verricht. 3. Dit artikel laat de
voorschriften van artikel 25 betreffende de subsidiabiliteit van
technische bijstand op initiatief van de Commissie onverlet. 4. Als uitgaven subsidiabel
worden doordat een operationeel programma wordt gewijzigd, zijn zij pas
subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is
ingediend. Artikel 21 Subsidiabiliteit
van concrete acties 1. Door het operationeel
programma ondersteunde concrete acties moeten worden uitgevoerd in de lidstaat
waarop het operationeel programma betrekking heeft. 2. Concrete acties kunnen steun
uit het operationeel programma ontvangen als zij zijn geselecteerd aan de hand
van een eerlijke en transparante procedure, op basis van de criteria in het
operationeel programma. 3. De levensmiddelen en de
goederen voor dak- of thuislozen of voor kinderen kunnen door de partnerorganisaties
zelf worden aangekocht. Zij kunnen ook worden aangekocht door een
publiekrechtelijke instantie en kosteloos worden verstrekt aan de
partnerorganisaties. In dat geval kunnen de levensmiddelen worden verkregen
door het gebruik, de verwerking of de verkoop van goederen uit
interventievoorraden die ter beschikking worden gesteld overeenkomstig
artikel 15 van Verordening (EU) nr. [GMO], mits dit economisch het
gunstigst is en de levering van de levensmiddelen aan de partnerorganisaties
niet onnodig vertraagt. Bedragen die worden verkregen door transacties met
betrekking tot die voorraden moeten ten goede komen aan de meest behoeftigen,
en mogen niet worden aangewend om de in artikel 18 van deze verordening
neergelegde medefinancieringsverplichtingen van de lidstaten voor het programma
te verlichten. Om ervoor te zorgen dat de interventievoorraden en
de opbrengsten daarvan zo doeltreffend mogelijk worden gebruikt, hanteert de
Commissie de overeenkomstig artikel 19, onder e), van Verordening
(EU) nr. [GMO] vastgestelde procedures om goederen uit de interventievoorraden
te gebruiken, te verwerken of te verkopen voor de toepassing van deze
verordening. 4. Die materiële bijstand wordt
gratis verstrekt aan de meest behoeftigen. 5. Een door het Fonds
ondersteunde concrete actie ontvangt geen steun van andere instrumenten van de
Unie. Artikel 22 Vormen van
steun Het Fonds wordt door de lidstaten gebruikt voor de
verlening van steun in de vorm van subsidies, aankopen of een combinatie
daarvan. Artikel 23 Vormen van
subsidies 1. Subsidies kunnen de volgende
vormen aannemen: a) vergoeding van subsidiabele kosten die
daadwerkelijk zijn gemaakt en betaald; b) vergoeding op basis van eenheidskosten; c) forfaitaire bedragen waarbij de overheidssteun
niet meer dan 100 000 EUR bedraagt; d) forfaitaire financiering, bepaald door
een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten. 2. De in lid 1 bedoelde opties
kunnen alleen worden gecombineerd wanneer zij worden toegepast op verschillende
categorieën kosten of als zij worden gebruikt voor de opeenvolgende fasen van
een concrete actie. 3. De in lid 1,
onder b), c) en d), bedoelde bedragen worden vastgesteld op grond van: a) een eerlijke, billijke en controleerbare
berekeningsmethode op basis van: i) statistische gegevens of andere objectieve
informatie; of ii) de gecontroleerde historische gegevens van
individuele begunstigden of de toepassing van hun gebruikelijke
kostenberekeningsmethoden; b) methoden en overeenkomstige
eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op
grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies
voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden; c) bij deze verordening vastgestelde
percentages; d) een grondslag voor individuele gevallen
die is opgenomen in een ontwerpbegroting die vooraf is overeengekomen met de
beheersautoriteit, waarbij de overheidssteun niet meer dan 100 000 EUR
bedraagt. 4. De bedragen die berekend zijn
in de in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde vormen worden beschouwd
als door de begunstigde gedane en betaalde subsidiabele uitgaven voor de
toepassing van titel VI. 5. In het document waarin de
voorwaarden voor de steun voor elke concrete actie worden vastgesteld, worden
de methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de
voorwaarden voor betaling van de subsidie beschreven. Artikel 24 Subsidiabiliteit
van de uitgaven 1. De voor steun uit het
operationeel programma in aanmerking komende kosten zijn: a) de kosten van de aankoop van
levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of
thuislozen of van kinderen; b) wanneer een publiekrechtelijke instantie
levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of
thuislozen of van kinderen aankoopt en verstrekt aan partnerorganisaties, de
kosten van het vervoer van de levensmiddelen of goederen naar de opslagplaatsen
van de partnerorganisaties ter hoogte van een vast tarief van 1 % van de
onder a) bedoelde kosten; c) de door de partnerorganisaties gedragen
administratie-, transport- en opslagkosten ter hoogte van een vast tarief van
5 % van de onder a) bedoelde kosten; d) de kosten van sociale-inclusieactiviteiten
die zijn verricht en aangemeld door de partnerorganisaties die rechtstreeks
materiële bijstand verlenen aan de meest behoeftigen ter hoogte van een vast
tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten; e) overeenkomstig artikel 25 gemaakte
kosten. 2. De volgende kosten komen niet
in aanmerking voor steun uit het operationeel programma: a) debetrente; b) de kosten van tweedehandsgoederen; c) belasting over de toegevoegde waarde
(btw). Btw-bedragen zijn echter wel subsidiabel als zij niet krachtens de
nationale btw-wetgeving terugvorderbaar zijn en betaald worden door een
begunstigde die geen niet-belastingplichtige is zoals omschreven in
artikel 13, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG[9]. Artikel 25 Technische
bijstand 1. Het Fonds kan tot 0,35 %
van zijn jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief van of namens de
Commissie maatregelen te financieren op het gebied van voorbereiding, toezicht,
administratieve en technische bijstand, audit, informatieverstrekking, controle
en evaluatie die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn, en om
activiteiten met betrekking tot het in artikel 10 bedoelde platform te
financieren. 2. Op initiatief van de
lidstaten kan het operationeel programma tot 4 % van de toewijzing van het
Fonds gebruiken om maatregelen te financieren op het gebied van voorbereiding,
beheer, toezicht, administratieve en technische bijstand, audit,
informatieverstrekking, controle en evaluatie die voor de uitvoering van deze
verordening nodig zijn. Het kan ook technische bijstand en capaciteitsopbouw
van partnerorganisaties financieren. TITEL V. BEHEER EN CONTROLE Artikel 26 Algemene
beginselen van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten De beheers- en controlesystemen moeten
voorzien in: a) een omschrijving van de functies van
elke bij het beheer en de controle betrokken instantie en de toewijzing van de
functies binnen elke instantie; b) de naleving van het beginsel van
functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie; c) procedures om de juistheid en
regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen; d) computersystemen voor boekhouding,
voor de opslag en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over
indicatoren, voor toezicht en voor rapportage; e) als de verantwoordelijke instantie
de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt: systemen voor
rapportage en toezicht; f) regelingen voor audits van de
werking van de beheers- en controlesystemen; g) systemen en procedures om voor een
toereikend controlespoor te zorgen; h) de voorkoming, opsporing en
correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van
onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente. Artikel 27 Verantwoordelijkheden
van de lidstaten 1. De lidstaten vervullen de
verplichtingen in verband met beheer, controle en audit en nemen de
verantwoordelijkheden op zich die zijn neergelegd in de voorschriften voor
gedeeld beheer, zoals opgenomen in het Financieel Reglement en deze
verordening. In overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer zijn de
lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de controle van de operationele
programma’s. 2. Onregelmatigheden worden door
de lidstaten voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd en zij vorderen
onverschuldigd betaalde bedragen terug, evenals eventuele rente wegens
laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van dergelijke
onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van de
desbetreffende administratieve en gerechtelijke procedures. Wanneer onverschuldigd aan een begunstigde
betaalde bedragen door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen
worden teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling
van de betrokken bedragen aan de algemene begroting van de Unie. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 59 gedelegeerde handelingen vast te stellen die voorschriften voor
de in dit lid beschreven verplichtingen van de lidstaten bevatten. 3. De lidstaten stellen een
procedure vast voor onafhankelijk onderzoek en afhandeling van klachten in
verband met de selectie of uitvoering van de concrete acties waarvoor
medefinanciering uit het Fonds wordt ontvangen en passen die procedure toe. De
lidstaten brengen op verzoek aan de Commissie verslag uit van de resultaten van
deze onderzoeken. 4. Voor alle officiële
uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie wordt een
systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt dat wordt opgericht
overeenkomstig de door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen
vastgestelde voorwaarden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 60, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 28 Aanwijzing
en organisatie van de beheers- en controleorganen 1. De lidstaten wijzen een nationale
openbare autoriteit of instantie aan als beheersautoriteit. 2. De lidstaten wijzen een
nationale openbare autoriteit of instantie aan als certificeringsautoriteit,
onverminderd lid 3. 3. De lidstaten kunnen een
beheersautoriteit aanwijzen die ook de functies van de certificeringsautoriteit
uitoefent. 4. De lidstaten wijzen een
nationale openbare autoriteit of instantie als auditautoriteit aan, die
functioneel onafhankelijk is van de beheersautoriteit en de
certificeringsautoriteit. 5. De beheersautoriteit, de
eventuele certificeringsautoriteit en de auditautoriteit mogen deel uitmaken
van dezelfde openbare autoriteit of instantie, mits het beginsel van scheiding
van functies wordt nageleefd. 6. De lidstaten kunnen een of
meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken van de beheers- of
certificeringsautoriteit onder verantwoordelijkheid van die autoriteit uit te
voeren. De regelingen die de beheers- of certificeringsautoriteit en de
intermediaire instanties hiervoor treffen, worden formeel schriftelijk
vastgelegd. 7. De lidstaat of de
beheersautoriteit kan het beheer van een deel van het operationeel programma
aan een intermediaire instantie toevertrouwen door een schriftelijke
overeenkomst met die instantie te sluiten. De intermediaire instantie verstrekt
garanties omtrent haar solvabiliteit, haar competentie op het betrokken
werkterrein en haar administratieve en financiële beheer. 8. De lidstaat stelt
schriftelijke voorschriften vast voor zijn relaties met de beheers-,
certificerings- en auditautoriteit, voor de relaties tussen die autoriteiten
onderling en voor de relaties van die autoriteiten met de Commissie. Artikel 29 Functies
van de beheersautoriteit 1. De beheersautoriteit is
ervoor verantwoordelijk dat het operationeel programma overeenkomstig het
beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd. 2. Ten aanzien van het beheer
van het operationeel programma moet de beheersautoriteit: a) de jaarverslagen en het eindverslag over
de uitvoering opstellen en bij de Commissie indienen; b) aan de intermediaire instanties en
begunstigden informatie ter beschikking stellen die van belang is voor de
uitvoering van hun taken, respectievelijk voor de uitvoering van concrete
acties; c) een systeem opzetten voor de vastlegging
en opslag in gecomputeriseerde vorm van de voor toezicht, evaluatie, financieel
beheer, verificatie en audit vereiste gegevens; d) waarborgen dat de onder c) bedoelde
gegevens worden verzameld en in het systeem worden opgeslagen en bewaard in
overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG. 3. Ten aanzien van de selectie
van concrete acties moet de beheersautoriteit: a) passende selectieprocedures en ‑criteria
opstellen en toepassen, die niet-discriminerend en transparant zijn; b) waarborgen dat de geselecteerde concrete
actie: i) binnen het toepassingsgebied van het
Fonds en het operationeel programma valt; ii) aan de criteria in het operationeel
programma en in de artikelen 20, 21 en 24 voldoet; iii) rekening houdt met de beginselen van
artikel 5, leden 10, 11 en 12; (c) de begunstigde een document verstrekken
waarin de voorwaarden voor steun voor elke concrete actie zijn vermeld, met
inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die
in het kader van de concrete actie moeten worden geleverd, het financieringsplan
en de uitvoeringstermijn; (d) zich er vóór goedkeuring van de concrete
actie van vergewissen dat de begunstigde voldoende administratieve, financiële
en operationele capaciteit heeft om aan de overeenkomstig letter c)
vastgestelde voorwaarden te voldoen; (e) zich er, als de concrete actie is
begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de
beheersautoriteit, van vergewissen dat voldaan is aan de toepasselijke
voorschriften van de Unie en de lidstaten; (f) bepalen aan welke soort materiële bijstand
de uitgave moet worden toegewezen. 4. Ten aanzien van het
financiële beheer en de controle van het operationeel programma moet de
beheersautoriteit: a) verifiëren of de medegefinancierde
producten en diensten zijn geleverd en of de door de begunstigden gedeclareerde
uitgaven door hen zijn betaald en voldoen aan het toepasselijke recht van de
Unie en de lidstaten, aan het operationeel programma en aan de voorwaarden voor
de steun voor de concrete actie; b) ervoor zorgen dat de begunstigden die
betrokken zijn bij de uitvoering van concrete acties die op basis van
artikel 23, lid 1, onder a), worden vergoed, hetzij een
afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code
gebruiken voor alle verrichtingen die op een concrete actie betrekking hebben; c) doeltreffende en evenredige
fraudepreventiemaatregelen nemen op basis van de vastgestelde risico’s; d) procedures instellen om te garanderen dat
alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor
een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig
artikel 26, onder g); e) de in artikel 56, lid 5,
onder a) en b), van het Financieel Reglement bedoelde beheersverklaring en
jaarlijkse samenvatting opstellen. 5. De verificaties op grond van
lid 4, onder a), omvatten de volgende procedures: a) administratieve verificaties voor elk
betalingsverzoek van begunstigden; b) verificaties ter plaatse van concrete
acties. De frequentie en de dekking van de verificaties
ter plaatse moeten evenredig zijn aan het bedrag aan overheidssteun dat voor
een concrete actie is verleend en aan het risico dat door deze verificaties en
door audits door de auditautoriteit voor het beheers- en controlesysteem als
geheel wordt vastgesteld. 6. Controles ter plaatse van
individuele concrete acties krachtens lid 5, onder b), kunnen
steekproefsgewijs worden uitgevoerd. 7. Als de beheersautoriteit
tevens begunstigde van het operationeel programma is, moeten de regelingen voor
de in lid 4, onder a), bedoelde verificaties een behoorlijke
scheiding van functies garanderen. 8. De Commissie stelt
overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast met voorschriften
voor de wijze waarop de in lid 2, onder c), bedoelde informatie wordt
uitgewisseld. 9. De Commissie stelt
overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast met voorschriften
voor de regelingen voor het in lid 4, onder d), bedoelde
controlespoor. 10. De Commissie stelt door middel
van uitvoeringshandelingen het model voor de in lid 4, onder e),
bedoelde beheersverklaring vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
volgens de in artikel 60, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Artikel 30 Functies
van de certificeringsautoriteit De certificeringsautoriteit heeft met name tot
taak: 1. betalingsverzoeken op te stellen
en bij de Commissie in te dienen en te certificeren dat deze verzoeken op
betrouwbare boekhoudsystemen gebaseerd zijn, door controleerbare ondersteunende
documenten worden gestaafd en aan verificaties door de beheersautoriteit zijn
onderworpen; 2. de in artikel 56,
lid 5, onder a), van het Financieel Reglement bedoelde jaarrekeningen
op te stellen; 3. te certificeren dat de
jaarrekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn en dat de in de
rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met de toepasselijke
voorschriften van de Unie en van de lidstaten en zijn gedaan voor concrete
acties die zijn geselecteerd aan de hand van de voor het operationele programma
geldende criteria voor financiering, die in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de Unie en van de lidstaten; 4. te waarborgen dat er een
systeem is waarin de boekhoudkundige gegevens voor elke concrete actie in
gecomputeriseerde vorm worden opgeslagen en bewaard en dat alle gegevens
ondersteunt die nodig zijn voor de opstelling van betalingsverzoeken en
jaarrekeningen, met inbegrip van gegevens over te innen bedragen, geïnde
bedragen en bedragen die zijn geschrapt naar aanleiding van de volledige of
gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie of het operationeel
programma; 5. er, met het oog op de
opstelling en indiening van betalingsverzoeken, op toe te zien dat zij van de
beheersautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn
gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de uitgaven; 6. bij de opstelling en
indiening van betalingsverzoeken rekening te houden met de resultaten van alle
audits die door of onder verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn
verricht; 7. boekhoudkundige gegevens in
gecomputeriseerde vorm bij te houden over de bij de Commissie gedeclareerde
uitgaven en de overheidsbijdrage die hiervoor aan de begunstigden is betaald; 8. een boekhouding bij te houden
van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar
aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor
een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het
operationeel programma teruggestort in de algemene begroting van de Unie door
ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat. Artikel 31 Functies van de auditautoriteit 1. De auditautoriteit waarborgt
dat audits worden uitgevoerd op de beheers- en controlesystemen, op een
passende steekproef van concrete acties en op de jaarrekeningen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 59
gedelegeerde handelingen vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaraan
deze audits moeten voldoen. 2. Als audits worden uitgevoerd
door een andere instantie dan de auditautoriteit, waarborgt de auditautoriteit
dat die instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft. 3. De auditautoriteit ziet erop
toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal
aanvaarde auditnormen. 4. De auditautoriteit stelt
binnen zes maanden na de vaststelling van het operationeel programma een
auditstrategie op. In de auditstrategie worden de auditmethoden, de
steekproefmethode voor audits van concrete acties en de planning van audits
voor het lopende en de twee volgende boekjaren vastgesteld. De auditstrategie
wordt van 2016 tot en met 2022 jaarlijks bijgewerkt. Op verzoek verstrekt de
auditautoriteit de auditstrategie aan de Commissie. 5. De auditautoriteit stelt het
volgende op: a) een auditoordeel overeenkomstig
artikel 56, lid 5, van het Financieel Reglement; b) een jaarlijks controleverslag met de
bevindingen van de in het voorgaande boekjaar uitgevoerde audits. In het onder b) bedoelde verslag worden de
vastgestelde tekortkomingen van het beheers- en controlesysteem beschreven,
evenals de eventuele corrigerende maatregelen die zijn genomen of voorgesteld. 6. De Commissie stelt door
middel van uitvoeringshandelingen modellen vast voor de auditstrategie, het
auditoordeel en het jaarlijkse controleverslag, alsmede de steekproefmethode
als bedoeld in lid 4. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 60, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. 7. De Commissie stelt volgens de
in artikel 60, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure
uitvoeringsvoorschriften vast voor het gebruik van de gegevens die verzameld
zijn tijdens audits door ambtenaren van de Commissie of gemachtigde
vertegenwoordigers van de Commissie. Artikel 32 Procedure voor de aanwijzing van de beheers- en de
certificeringsautoriteit 1. De lidstaten delen de
Commissie binnen zes maanden na de vaststelling van het besluit tot
vaststelling van het operationeel programma mee op welke datum en in welke vorm
de beheersautoriteit en de eventuele certificeringsautoriteit zijn aangewezen. 2. De in lid 1 bedoelde
aanwijzing wordt gebaseerd op een verslag en een oordeel van een onafhankelijke
auditinstantie die het beheers- en controlesysteem, met inbegrip van de rol van
intermediaire instanties, en de naleving van de artikelen 26, 27, 29 en 30
beoordeelt aan de hand van criteria betreffende interne opzet, controleactiviteiten,
informatieverstrekking en communicatie, en toezicht die de Commissie heeft
vastgesteld door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig
artikel 59. 3. De onafhankelijke instantie
voert haar werkzaamheden volgens internationaal aanvaarde auditnormen uit. 4. De lidstaten kunnen bepalen
dat een beheersautoriteit of een certificeringsautoriteit die overeenkomstig
Verordening (EU) nr. [VGB] is aangewezen voor een door het ESF
medegefinancierd operationeel programma wordt geacht te zijn aangewezen in de
zin van deze verordening. De Commissie kan binnen twee maanden na ontvangst
van de in lid 1 bedoelde mededeling het verslag en het oordeel van de
onafhankelijke auditinstantie opvragen, alsmede de beschrijving van het
beheers- en controlesysteem. De Commissie kan binnen twee maanden na ontvangst
van die documenten opmerkingen maken. 5. De lidstaat controleert de
aangewezen instantie en trekt de aanwijzing bij formeel besluit in als niet
meer aan een of meer van de in lid 2 bedoelde criteria wordt voldaan,
tenzij de instantie binnen een door de lidstaat aan de hand van de ernst van
het probleem te bepalen voorwaardelijke termijn de nodige corrigerende
maatregelen neemt. Wanneer de lidstaat een voorwaardelijke termijn voor een
aangewezen instantie of een besluit tot intrekking vaststelt, stelt hij de
Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. Artikel 33 Bevoegdheden
en verantwoordelijkheden van de Commissie 1. Op basis van de beschikbare
informatie, met inbegrip van de informatie over de aanwijzing van de
beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit, de jaarlijkse
beheersverklaring, de jaarlijkse controleverslagen, het jaarlijkse
auditoordeel, het jaarverslag over de uitvoering en de door instanties van de
lidstaten en de Unie uitgevoerde audits, gaat de Commissie na of de lidstaten
beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en
of die systemen tijdens de uitvoering van het operationeel programma
doeltreffend functioneren. 2. Onverminderd de door de
lidstaten uitgevoerde audits, kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde
vertegenwoordigers van de Commissie na behoorlijke voorafgaande kennisgeving
audits of controles ter plaatse verrichten. Bij deze audits of controles kan
het in het bijzonder gaan om een verificatie van de doeltreffende werking van
de beheers- en controlesystemen voor een operationeel programma of een deel
ervan, concrete acties en een beoordeling van het goede financiële beheer van
concrete acties of het operationeel programma. Aan deze audits mogen ambtenaren
of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen. Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde
vertegenwoordigers van de Commissie die naar behoren bevoegd zijn tot het
verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in alle gegevens, documenten
en metagegevens over de door het Fonds gesteunde concrete acties, ongeacht de
aard van de drager, of tot de beheers- en controlesystemen. De lidstaten
verstrekken de Commissie op verzoek kopieën van deze gegevens, documenten en
metagegevens. De in dit lid beschreven bevoegdheden doen niet af
aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen
voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren.
Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen onder meer
niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten
overeenkomstig het nationale recht. Zij hebben evenwel inzage in de aldus
verkregen informatie. 3. De Commissie kan verlangen
dat een lidstaat de nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van
zijn beheers- en controlesystemen of de juistheid van de uitgaven
overeenkomstig deze verordening te waarborgen. 4. De Commissie kan verlangen
dat een lidstaat onderzoek doet naar een bij de Commissie ingediende klacht in
verband met de uitvoering van concrete acties waarvoor medefinanciering uit het
Fonds wordt ontvangen of de werking van het beheers- en controlesysteem. Artikel 34 Samenwerking
met auditautoriteiten 1. De Commissie werkt samen met
de auditautoriteiten om hun auditplannen en ‑methoden te coördineren en
wisselt de resultaten van de audits van de beheers- en controlesystemen
onmiddellijk uit. 2. Tenzij anders is
overeengekomen, vergaderen de Commissie en de auditautoriteit regelmatig, en
ten minste eenmaal per jaar, om het jaarlijkse controleverslag, het oordeel en
de auditstrategie te onderzoeken en van gedachten te wisselen over kwesties in
verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen. Titel VI. Financieel beheer, onderzoek en goedkeuring
van rekeningen, financiële correcties, vrijmaking Hoofdstuk 1. Financieel beheer Artikel 35 Vastleggingen De vastleggingen van de Unie voor elk
operationeel programma geschieden in de periode van 1 januari 2014
tot en met 31 december 2020 in jaarlijkse tranches. Het besluit van
de Commissie tot vaststelling van het operationeel programma vormt het
financieringsbesluit in de zin van artikel 81, lid 2, van het
Financieel Reglement en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een
juridische verbintenis in de zin van dat reglement. De vastlegging van de eerste tranche volgt op
de vaststelling van het operationeel programma door de Commissie. De vastleggingen voor de latere tranches
worden vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het
in de tweede alinea bedoelde besluit, behalve wanneer artikel 13 van het
Financieel Reglement van toepassing is. Artikel 36 Betalingen
door de Commissie 1. Betalingen van de Commissie
voor de bijdragen uit het Fonds aan elk operationeel programma worden verricht
overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de
beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Elke betaling wordt afgeboekt op de
oudste openstaande vastleggingen van het Fonds. 2. De betalingen gebeuren in de
vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen, eventuele betalingen
van het jaarlijkse saldo en een betaling van het eindsaldo. Artikel 37 Tussentijdse
betalingen, betalingen van het jaarlijkse saldo en betaling van het eindsaldo
door de Commissie 1. De Commissie vergoedt als
tussentijdse betalingen 90 % van het bedrag dat wordt berekend door het in
het besluit tot vaststelling van het operationeel programma bepaalde
medefinancieringspercentage toe te passen op de subsidiabele overheidsuitgaven
die in het betalingsverzoek zijn opgenomen. Zij bepaalt het jaarlijkse saldo
overeenkomstig artikel 47, lid 2. 2. Onverminderd artikel 19
mag de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en de betaling
van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan het maximale bedrag aan steun uit
het Fonds, zoals bepaald in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van
het operationeel programma. 3. Het gecumuleerde totaal van
de voorfinanciering, de tussentijdse betalingen en de betalingen van het
jaarlijkse saldo door de Commissie mag niet meer bedragen dan 95 % van de
bijdrage uit het Fonds aan het operationeel programma. 4. Wanneer het maximum van
95 % is bereikt, blijven de lidstaten betalingsverzoeken bij de Commissie
indienen. Artikel 38 Betalingsverzoeken
aan de Commissie 1. Betalingsverzoeken die bij de
Commissie worden ingediend, moeten alle informatie bevatten die de Commissie
nodig heeft om rekeningen op te stellen overeenkomstig artikel 65,
lid 1, van het Financieel Reglement. 2. Betalingsverzoeken voor het
operationeel programma als zodanig en voor in artikel 25, lid 2,
bedoelde technische bijstand bevatten: a) het totaalbedrag van door begunstigden
voor de uitvoering van concrete acties gedane en betaalde subsidiabele
uitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit; b) het totaalbedrag van voor de uitvoering
van concrete acties betaalde subsidiabele overheidsuitgaven, zoals opgenomen in
de rekeningen van de certificeringsautoriteit; c) de overeenkomstige subsidiabele
overheidsbijdrage die aan de begunstigden is betaald, zoals opgenomen in de
rekeningen van de certificeringsautoriteit. 3. Uitgaven in een
betalingsverzoek moeten worden gestaafd met gekwiteerde rekeningen of
boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht. Voor de in artikel 23,
lid 1, onder b), c) en d), bedoelde subsidies zijn de bedragen in een
betalingsverzoek de bedragen die de beheersautoriteit aan de begunstigden
betaald heeft. 4. De Commissie stelt door
middel van uitvoeringshandelingen het model voor betalingsverzoeken vast. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 60,
lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Artikel 39 Betalingen aan
begunstigden 1. De beheersautoriteit zorgt
ervoor dat, in het geval van subsidies voor partnerorganisaties, de
begunstigden voldoende ontvangen om de concrete acties naar behoren uit te
kunnen voeren. 2. De beheersautoriteiten
waarborgen dat de begunstigden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval vóór de
opname van de overeenkomstige uitgave in het betalingsverzoek, het totale
bedrag aan overheidssteun ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden
gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere
heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de
begunstigden verminderen. Artikel 40 Gebruik
van de euro 1. De bedragen die worden
vermeld in operationele programma's die door de lidstaten worden ingediend, in
uitgavenstaten, in betalingsverzoeken en in jaarrekeningen en de uitgaven die
worden vermeld in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering,
luiden in euro's. 2. De lidstaten die op de datum
van de betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen,
rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in
euro’s. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers
voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen
van de beheersautoriteit is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt
maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie. 3. Wanneer de euro de
munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 1 beschreven
omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van
inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid
en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de beheersautoriteit. Artikel 41 Betaling
en goedkeuring van voorfinanciering 1. Na het besluit van de
Commissie tot goedkeuring van het operationeel programma, keert de Commissie
een voorfinanciering van 11 % van de totale bijdrage van het Fonds voor
het betrokken operationeel programma uit. 2. De voorfinanciering wordt
uitsluitend gebruikt om betalingen aan begunstigden ter uitvoering van het
operationeel programma te verrichten. Zij wordt hiertoe onverwijld aan de
verantwoordelijke instantie ter beschikking gesteld. 3. Het totale bedrag dat als
voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien niet
binnen 24 maanden na de datum waarop de Commissie het eerste voorfinancieringsbedrag
heeft uitbetaald, een betalingsverzoek voor het betrokken operationeel
programma is toegezonden. Deze terugbetaling is niet van invloed op de bijdrage
van de Gemeenschap aan het betrokken operationeel programma. 4. Het als voorfinanciering uitgekeerde
bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het operationeel programma volledig
zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de
Commissie. Artikel 42 Termijn
voor de indiening van verzoeken om tussentijdse betaling en voor de betaling
ervan 1. De certificeringsautoriteit
dient op gezette tijden een verzoek om tussentijdse betaling in voor de
bedragen die in haar rekeningen zijn opgenomen als overheidssteun die aan
begunstigden is betaald in het boekjaar dat op 30 juni afloopt. 2. De certificeringsautoriteit
dient de laatste aanvraag voor tussentijdse betaling ten laatste in op
31 juli na het einde van het vorige boekjaar en in ieder geval vóór het
eerste verzoek om tussentijdse betaling voor het komende boekjaar. 3. Het eerste verzoek om
tussentijdse betaling wordt niet ingediend voordat aan de Commissie kennis is
gegeven van de aanwijzing van de beheersautoriteit en de
certificeringsautoriteit overeenkomstig artikel 32, lid 1. 4. Als het jaarverslag over de
uitvoering van een operationeel programma niet overeenkomstig artikel 11
naar de Commissie is gestuurd, worden voor dat programma geen tussentijdse
betalingen gedaan. 5. Onder voorbehoud van de
beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie de tussentijdse betalingen
uit binnen zestig dagen na de datum waarop het betalingsverzoek bij de
Commissie is geregistreerd. Artikel 43 Schorsing
van betalingstermijn 1. De gedelegeerde ordonnateur
in de zin van het Financieel Reglement kan de termijn voor een verzoek om
tussentijdse betaling maximaal negen maanden schorsen als is voldaan aan de
volgende voorwaarden: a) er zijn op basis van door een
auditinstantie van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie
aanwijzingen voor significante tekortkomingen in de werking van het beheers- en
controlesysteem; b) de gedelegeerde ordonnateur moet
aanvullende verificaties verrichten naar aanleiding van te zijner kennis
gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een betalingsverzoek
verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen; c) een van de krachtens artikel 45,
lid 1, vereiste documenten is niet ingediend. 2. De gedelegeerde ordonnateur
kan de schorsing beperken tot het deel van de uitgaven waarop het
betalingsverzoek betrekking heeft waarvoor de in lid 1 bedoelde elementen
gelden. De gedelegeerde ordonnateur stelt de lidstaat en de beheersautoriteit
onmiddellijk in kennis van de reden voor de schorsing en verzoekt hen de nodige
maatregelen te nemen. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt de schorsing zodra
de nodige maatregelen zijn genomen. Artikel 44 Opschorting
van betalingen 1. De Commissie kan tussentijdse
betalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien: a) het beheers- en controlesysteem van het
operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont waarvoor geen
corrigerende maatregelen zijn genomen; b) uitgaven in een uitgavenstaat verband
houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen waarvoor geen
corrigerende maatregelen zijn genomen; c) de lidstaat heeft nagelaten de nodige
maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie op grond waarvan de
betalingen krachtens artikel 43 zijn uitgesteld; d) de kwaliteit en betrouwbaarheid van het
toezichtsysteem of de gegevens over indicatoren ernstige tekortkomingen vertonen; 2. De Commissie kan door middel
van uitvoeringshandelingen besluiten de tussentijdse betalingen geheel of
gedeeltelijk op te schorten nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft
gesteld opmerkingen te maken. 3. De Commissie heft de gehele
of gedeeltelijke opschorting van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat
de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te
maken. Hoofdstuk 2. Onderzoek en
goedkeuring van rekeningen Artikel 45 Indiening van informatie 1. Vanaf 2015 tot en met 2022
dienen de aangewezen instanties elk jaar uiterlijk op 15 februari van het
jaar volgend op het einde van het boekjaar overeenkomstig artikel 56 van
het Financieel Reglement de volgende documenten en informatie bij de Commissie
in: a) de gecertificeerde jaarrekeningen van de
betrokken instanties die overeenkomstig artikel 32 zijn aangewezen, in de
zin van artikel 56, lid 5, van het Financieel Reglement; b) de beheersverklaring in de zin van
artikel 56, lid 5, van het Financieel Reglement; c) een jaarlijkse samenvatting van de
definitieve auditverslagen en van de verrrichte controles, met een analyse van
de aard en de omvang van fouten en tekortkomingen en met opgave van de reeds
genomen of geplande corrigerende maatregelen; d) een auditoordeel door de aangewezen
onafhankelijke auditinstantie in de zin van artikel 56, lid 5, van
het Financieel Reglement, vergezeld van een controleverslag met de bevindingen
van de uitgevoerde audits voor het boekjaar waarop het oordeel betrekking
heeft. 2. Op verzoek van de Commissie
verstrekt de lidstaat de Commissie nadere informatie. Als een lidstaat niet
binnen de door de Commissie gestelde termijn de verlangde informatie verstrekt,
kan de Commissie haar besluit over de goedkeuring van de rekeningen nemen op
basis van de informatie waarover zij beschikt. Artikel 46 Inhoud
van de rekeningen 1. De gecertificeerde rekeningen
voor elk operationeel programma betreffen het boekjaar en omvatten voor het
geheel en voor de in artikel 25, lid 2, bedoelde uitgaven voor
technische bijstand: a) het totaalbedrag van de door begunstigden
voor de uitvoering van concrete acties gedane en betaalde subsidiabele
uitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit, het
totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven voor de uitvoering van
concrete acties en de overeenkomstige subsidiabele overheidsbijdrage die aan
begunstigden is betaald; b) de bedragen die tijdens het boekjaar zijn
geschrapt en geïnd, de aan het eind van het boekjaar te innen bedragen en de
oninbare bedragen; c) een vergelijking tussen de overeenkomstig
punt a) vermelde uitgaven en de voor hetzelfde boekjaar in
betalingsaanvragen gedeclareerde uitgaven, met een uitleg voor eventuele
verschillen. 2. Wanneer er nog een procedure
loopt in verband met de beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de
uitgaven door de auditautoriteit, kan de certificeringsautoriteit hiervoor in
de rekeningen een reserve opnemen, die niet hoger is dan 5 % van de totale
uitgaven in de voor het boekjaar ingediende betalingsaanvragen. Het gedekte
bedrag wordt niet opgenomen in het in artikel 1, onder a), bedoelde
totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven. In de jaarrekeningen van het
volgende jaar worden deze bedragen definitief opgenomen of uitgesloten. Artikel 47 Onderzoek
en goedkeuring van de rekeningen 1. Uiterlijk op 30 april
van het jaar volgend op het einde van het boekjaar besluit de Commissie over de
goedkeuring van de rekeningen van de desbetreffende instanties die
overeenkomstig artikel 28 voor het operationeel programma zijn aangewezen.
Het besluit inzake goedkeuring van de rekeningen betreft de volledigheid,
nauwkeurigheid en waarachtigheid van de ingediende rekeningen en laat eventuele
latere financiële correcties onverlet. 2. Voor de berekening van het
bedrag dat voor een boekjaar ten laste van het Fonds komt, houdt de Commissie
rekening met: a) het in artikel 46, lid 1,
onder a), bedoelde bedrag van de in de rekeningen opgenomen subsidiabele
overheidsuitgaven voor de uitvoering van concrete acties, waarop het in
artikel 18 bedoelde medefinancieringspercentage wordt toegepast; b) het totaalbedrag van de betalingen door
de Commissie in dat boekjaar, bestaande uit het bedrag van de tussentijdse
betalingen door de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 1, en
artikel 19. 3. Voor het jaarlijkse saldo dat
als gevolg van de goedkeuring van de rekeningen van de lidstaat kan worden
teruggevorderd, wordt een invorderingsopdracht van de Commissie opgesteld. Het
aan de lidstaat te betalen jaarlijkse saldo wordt opgeteld bij de volgende
tussentijdse betaling die de Commissie na het onderzoek en de goedkeuring van
de rekeningen verricht. 4. Als de Commissie om aan een
lidstaat toe te schrijven redenen niet in staat is de rekeningen uiterlijk op
30 april van het jaar volgend op het einde van het boekjaar goed te
keuren, geeft de Commissie de lidstaat kennis van de maatregelen die de
beheers- of auditautoriteit moet nemen, of van de aanvullende onderzoeken die
de Commissie voorstelt te verrichten overeenkomstig artikel 33,
leden 2 en 3. 5. De betaling van het
jaarlijkse saldo door de Commissie wordt gebaseerd op de in de rekeningen
gedeclareerde uitgaven, exclusief eventuele reserves voor aan de Commissie
gedeclareerde uitgaven waarvoor een contradictoire procedure bij de
auditautoriteit loopt. Artikel 48 Beschikbaarheid
van documenten 1. De beheersautoriteit zorgt
ervoor dat alle ondersteunende documenten over concrete acties gedurende drie
jaar op verzoek aan de Commissie en de Europese Rekenkamer ter beschikking
worden gesteld. Deze termijn van drie jaar gaat in op 31 december van het
jaar waarin de rekeningen overeenkomstig artikel 47 door de Commissie
worden goedgekeurd of uiterlijk op de datum waarop het eindsaldo wordt betaald. In geval van gerechtelijke of administratieve
procedures of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt deze
termijn van drie jaar geschorst. 2. De documenten worden bewaard
in de vorm van originelen of gewaarmerkte kopieën van de originelen, dan wel op
algemeen aanvaarde gegevensdragers, met inbegrip van elektronische versies van
originele documenten en documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie
bestaat. 3. De documenten worden niet
langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren
dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij
worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te
bepalen welke gegevensdragers als "algemeen aanvaard" worden
beschouwd. 5. De procedure om de
overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten
met de originele documenten te certificeren, wordt vastgesteld door de
nationale autoriteiten en moet waarborgen dat de bewaarde versies aan de
nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden
vertrouwd. 6. Indien documenten alleen in
een elektronische versie bestaan, moeten de gebruikte computersystemen aan
aanvaarde veiligheidsnormen voldoen waardoor wordt gegarandeerd dat de bewaarde
documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor
auditdoeleinden op kan worden vertrouwd. Artikel 49 Indiening
van afsluitingsdocumenten en betaling van het eindsaldo 1. De lidstaten dienen uiterlijk
op 30 september 2023 de volgende documenten in: a) een verzoek om betaling van het
eindsaldo; b) een eindverslag over de uitvoering van
het operationeel programma; alsmede c) de in artikel 45, lid 1,
bedoelde documenten voor het laatste boekjaar, dat van 1 juli 2022
tot en met 30 juni 2023 loopt. 2. De betaling van het eindsaldo
geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het
laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum
waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard. Hoofdstuk 3. Financiële correcties en
terugvorderingen Artikel 50 Financiële
correcties door de lidstaten 1. De lidstaten zijn in eerste
instantie verantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden, voor het
toepassen van de vereiste financiële correcties en voor het doen van
terugvorderingen. Bij een systemische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn
onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn. 2. De lidstaat past de financiële
correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met eenmalige of systemische
onregelmatigheden die bij concrete acties of het operationeel programma zijn
geconstateerd. Financiële correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke
intrekking van de overheidsbijdrage aan een concrete actie of het operationeel
programma. De lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de
onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het Fonds en past een
evenredige correctie toe. Financiële correcties worden door de
beheersautoriteit opgenomen in de jaarrekeningen voor het boekjaar waarin tot
de intrekking wordt besloten. 3. De overeenkomstig lid 2
ingetrokken bijdrage uit het Fonds kan door de lidstaat, behoudens lid 4,
worden hergebruikt binnen het betrokken operationele programma. 4. De overeenkomstig lid 2
ingetrokken bijdrage mag niet worden hergebruikt voor een concrete actie
waarvoor de correctie is toegepast of, als een financiële correctie voor een
systemische onregelmatigheid is toegepast, voor een door de systemische
onregelmatigheid getroffen concrete actie. 5. Een financiële correctie door
de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van
bedragen op grond van dit artikel onverlet. Artikel 51 Financiële
correcties door de Commissie 1. De Commissie verricht door
middel van uitvoeringshandelingen financiële correcties door de bijdrage van de
Unie aan een operationeel programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en
bedragen van de lidstaat terug te vorderen om uitgaven die in strijd met het
toepasselijke recht van de Unie en nationale recht zijn verricht, van
financiering door de Unie uit te sluiten, ook in verband met door de Commissie
of de Europese Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in de beheers- en
controlesystemen van lidstaten. 2. Een inbreuk op het
toepasselijke recht van de Unie of nationale recht leidt alleen tot een
financiële correctie als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan: a) de inbreuk heeft gevolgen of zou gevolgen
kunnen hebben voor de selectie van een concrete actie voor steun uit het Fonds
door de beheersautoriteit; b) de inbreuk heeft gevolgen of zou gevolgen
kunnen hebben voor het voor vergoeding uit de begroting van de Unie
gedeclareerde uitgavenbedrag. Artikel 52 Criteria
voor financiële correcties door de Commissie 1. De Commissie verricht
financiële correcties als zij na het nodige onderzoek tot de conclusie komt
dat: a) het beheers- en controlesysteem van het
operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het
operationeel programma betaalde bijdrage van de Unie in gevaar brengen; b) de lidstaat niet aan zijn verplichtingen
uit hoofde van artikel 50 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde
correctieprocedure werd ingeleid; c) de uitgaven in een betalingsverzoek
onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat
de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid. De Commissie baseert haar financiële correcties op
geconstateerde individuele onregelmatigheden en houdt er rekening mee of de
onregelmatigheid systemisch is. Wanneer het bedrag van de onregelmatige
uitgaven die aan het Fonds in rekening zijn gebracht niet precies kan worden
bepaald, past de Commissie een vast percentage of een geëxtrapoleerde
financiële correctie toe. 2. De Commissie houdt bij de
vaststelling van het bedrag van een correctie overeenkomstig lid 1,
rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en
de financiële consequenties van de tekortkomingen in beheers- en controlesystemen
die in het betrokken operationeel programma zijn geconstateerd. 3. Wanneer de Commissie haar
standpunt baseert op verslagen van andere auditeurs dan die van haar eigen
diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies,
na onderzoek van de op grond van artikel 50, lid 2, door de betrokken
lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 27, lid 2,
gedane kennisgevingen en de eventuele antwoorden van de lidstaat. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de
criteria voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële
correctie vast te leggen. Artikel 53 Procedure
voor financiële correcties door de Commissie 1. Voordat de Commissie tot een
financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in
kennis te stellen van de voorlopige conclusies van haar onderzoek en hem te
verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen. 2. Als de Commissie een
geëxtrapoleerde of op een vast percentage gebaseerde financiële correctie
voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van
de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de
onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In
overleg met de Commissie kan de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend
deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar
behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan een aanvullende
termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden. 3. De Commissie houdt rekening
met alle bewijsstukken die de lidstaat binnen de in de leden 1 en 2
bedoelde termijnen aanvoert. 4. Als de lidstaat de voorlopige
conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit
voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij haar conclusies over de
toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en
opmerkingen kan baseren. 5. Als de Commissie financiële
correcties toepast, doet zij dit door middel van uitvoeringshandelingen en
binnen zes maanden na de datum van de hoorzitting, of als de lidstaat ermee
instemt na de hoorzitting aanvullende informatie in te dienen, binnen zes
maanden na de datum van ontvangst van die informatie. De Commissie houdt
rekening met alle in de loop van de procedure ingediende informatie en
opmerkingen. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de termijn van zes
maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging
voor de hoorzitting. 6. Wanneer de Commissie of de
Europese Rekenkamer onregelmatigheden in de naar de Commissie gestuurde
jaarrekeningen ontdekt, wordt de steun uit het Fonds aan het operationeel
programma door de resulterende financiële correctie verlaagd. Artikel 54 Terugstorting
in de begroting van de Unie - Terugvorderingen 1. Elke aan de algemene
begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag
die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig
artikel 77 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste
dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is
gegeven. 2. Elke vertraging van de
terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen
vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe
te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese
Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de
eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt. Artikel 55 Evenredige
controle van operationele programma's 1. Concrete acties waarvan de
totale subsidiabele uitgaven niet meer dan 100 000 EUR bedragen,
worden voorafgaand aan het onderzoek van alle betrokken uitgaven uit hoofde van
artikel 47 onderworpen aan niet meer dan één audit, die verricht wordt
door hetzij de auditautoriteit, hetzij de Commissie. Andere concrete acties
worden voorafgaand aan het onderzoek van alle betrokken uitgaven uit hoofde van
artikel 47 onderworpen aan niet meer dan één audit per boekjaar, verricht
door de auditautoriteit en de Commissie. Deze bepalingen laten de leden 5
en 6 onverlet. 2. De audit van een concrete
actie kan betrekking hebben op alle stadia van de tenuitvoerlegging ervan en op
alle stadia van de distributieketen, met uitzondering van de controle van de
werkelijke eindontvangers, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat een
specifiek risico van onregelmatigheid of fraude bestaat. 3. Wanneer het recentste
auditoordeel over het operationeel programma niet op significante
tekortkomingen wijst, kan de Commissie op de eerstvolgende vergadering als
bedoeld in artikel 34, lid 2, met de auditautoriteit overeenkomen
minder auditwerkzaamheden te verrichten, zodat deze werkzaamheden evenredig
zijn met het vastgestelde risico. In dat geval verricht de Commissie zelf geen
audits ter plaatse, tenzij er aanwijzingen zijn voor tekortkomingen in het
beheers- en controlesysteem die van invloed zijn op uitgaven die bij de
Commissie zijn gedeclareerd in een boekjaar waarvoor de rekeningen zijn
goedgekeurd. 4. Indien de Commissie
concludeert dat zij kan vertrouwen op het oordeel van de auditautoriteit voor
het operationeel programma, kan zij met de auditautoriteit overeenkomen haar
audits ter plaatse te beperken tot een audit van de werkzaamheden van de
auditautoriteit, tenzij er bewijzen zijn voor tekortkomingen in het werk van de
auditautoriteit voor een boekjaar waarvoor de rekeningen zijn goedgekeurd. 5. De auditautoriteit en de
Commissie kunnen te allen tijde audits voor concrete acties verrichten wanneer
een risicobeoordeling uitwijst dat er een specifiek risico voor
onregelmatigheden of fraude bestaat, wanneer er bewijzen zijn voor ernstige
tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem van het operationeel
programma, alsmede in de drie jaar na de goedkeuring van alle uitgaven van een
concrete actie krachtens artikel 47, in het kader van een auditsteekproef. 6. De Commissie kan te allen
tijde audits van concrete acties verrichten om de werkzaamheden van een
auditautoriteit te controleren door de auditactiviteit van die autoriteit te
herhalen. Hoofdstuk 4. Vrijmaking Artikel 56 Regels
over vrijmaking 1. Het deel van het
overeenkomstig de tweede alinea berekende bedrag van een operationeel programma
dat op 31 december van het tweede begrotingsjaar na het jaar waarin de
vastlegging voor het operationeel programma is verricht, niet is gebruikt voor
betaling van de voorfinanciering, voor tussentijdse betalingen en voor betalingen
van het jaarsaldo en waarvoor geen overeenkomstig artikel 38 opgesteld
betalingsverzoek overeenkomstig artikel 42 is ingediend, wordt door de
Commissie vrijgemaakt. De Commissie berekent het bedrag voor de
vrijmaking door één zesde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de
totale jaarlijkse bijdrage voor 2014 bij elk van de vastleggingen voor 2015 tot
en met 2020 op te tellen. 2. In afwijking van lid 1,
eerste alinea, zijn de termijnen voor vrijmaking niet van toepassing op de
jaarlijkse vastlegging in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2014. 3. Als de eerste jaarlijkse
vastlegging betrekking heeft op de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015, zijn
de termijnen voor de vrijmaking in afwijking van lid 1 niet van toepassing
op de jaarlijkse toewijzing in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor
2015. In dat geval berekent de Commissie het in lid 1, eerste alinea,
bedoelde bedrag door één vijfde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking
tot de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015 bij elk van de vastleggingen voor
2016 tot en met 2020 op te tellen. 4. Het deel van de vastleggingen
dat op 31 december 2022 nog openstaat, wordt vrijgemaakt als een van
de krachtens artikel 47, lid 2, vereiste documenten niet uiterlijk op
30 september 2023 bij de Commissie is ingediend. Artikel 57 Uitzonderingen
op de vrijmaking 1. Het bedrag van de vrijmaking
wordt verlaagd met de bedragen die de verantwoordelijke instantie om een van de
volgende redenen niet bij de Commissie heeft kunnen declareren: a) concrete acties zijn geschorst door een
gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of b) wegens overmacht, voor zover deze
situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het operationeel
programma of een deel ervan. De nationale autoriteiten die zich op overmacht
beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de
uitvoering van het operationeel programma of een deel ervan aantonen; c) De verlaging kan eenmaal worden
aangevraagd indien de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft
geduurd, of verscheidene keren naar gelang van de duur van de overmachtsituatie
of het aantal jaren tussen de datum van het gerechtelijk of administratief
besluit tot schorsing van de uitvoering van de concrete actie en de datum van
het definitieve gerechtelijk of administratief besluit. 2. De lidstaat stuurt de
Commissie uiterlijk op 31 januari informatie over de in lid 1
bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk aan
het einde van het voorafgaande jaar moesten worden gedeclareerd. Artikel 58 Procedure
voor vrijmakingen 1. De Commissie brengt de
lidstaat en de beheersautoriteit tijdig op de hoogte wanneer het risico bestaat
dat vastleggingen overeenkomstig artikel 56 worden vrijgemaakt. 2. De Commissie informeert de
lidstaat en de beheersautoriteit op basis van de informatie waarover zij op
31 januari beschikt over de hoogte van het bedrag dat op grond van de haar
ter beschikking staande informatie wordt vrijgemaakt. 3. De lidstaat heeft twee
maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn
opmerkingen te doen toekomen. 4. Uiterlijk op 30 juni
dient de lidstaat een herzien financieringsplan bij de Commissie in waarin het
verlaagde steunbedrag voor het operationeel programma voor het betrokken
begrotingsjaar is opgenomen. Als de lidstaat nalaat dit herziene
financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door
de bijdrage uit het Fonds voor het betrokken begrotingsjaar te verlagen. 5. Uiterlijk op
30 september wijzigt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling
het besluit tot vaststelling van het operationeel programma. Titel VII. DELEGATIE VAN BEVOEGDHEDEN, UITVOERINGS- EN
SLOTBEPALINGEN Artikel 59 Uitoefening van
de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend
onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in deze verordening
bedoelde bevoegdheidsdelegaties worden verleend voor onbepaalde tijd en vanaf
de datum van inwerkingtreding van deze verordening. 3. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig
kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 4. De gedelegeerde handelingen
treden alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen
binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het
Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het
Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de
Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die
termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee
maanden verlengd. Indien bij het verstrijken van deze termijn het
Europees Parlement noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde
handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese
Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum. Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de
Commissie heeft medegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar te maken, kan de
gedelegeerde handeling voor het verstrijken van de termijn worden bekendgemaakt
in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden. Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar
maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De
instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de
redenen daarvoor. Artikel 60 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan
door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van
toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het advies van het comité uit hoofde van
de leden 2 en 3 via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen,
wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het
uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt
besloten of door (…) [aantal leden] (een ... meerderheid) [de soort meerderheid
dient te worden vermeld: eenvoudige meerderheid, tweederdemeerderheid, enz.]
van de leden van het comité daarom wordt verzocht. Indien door het comité geen advies wordt
uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is
artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU)
nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 61 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter Bijlage I Model van operationeel programma Hoofdstuk Afdeling Onderafdeling || Beschrijving/opmerkingen || Omvang (lettertekens) 1 Identificatie || Deze afdeling dient enkel om het betrokken programma te identificeren. In deze afdeling moet duidelijk worden aangegeven: de lidstaat de naam van het operationeel programma CCI || 200 2 Programmaformulering || || 2.1 Situatie || Identificatie en rechtvaardiging van de materiële deprivatie(s) die moet(en) worden aangepakt || 4000 || Vermelding van de aard van de voor het operationeel programma in aanmerking genomen materiële deprivatie(s) || 200 2.x. Aangepakte materiële deprivatie X || Een afdeling (en de overeenkomstige onderafdelingen) voor elke soort materiële deprivatie die wordt aangepakt. || 2.x.1 Beschrijving || Beschrijving van de voornaamste kenmerken en doelstellingen van de te verstrekken materiële bijstand en van de overeenkomstige begeleidende maatregelen. || 4000 2.x.2. Nationale regelingen || Beschrijving van de te ondersteunen nationale regelingen || 2000 2.4 Andere || Eventuele andere noodzakelijk geachte informatie || 4000 3 Uitvoering || || 3.1. Identificatie van de meest behoeftigen || Beschrijving van het mechanisme voor de vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor de meest behoeftigen, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt. || 2000 3.2 Selectie van concrete acties || Criteria voor de selectie van concrete acties en beschrijving van de selectieprocedure, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt. || 2000 3.3. Selectie van partnerorganisaties || Criteria voor de selectie van partnerorganisaties, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt. || 2000 3.4. Complementariteit met het ESF || Beschrijving van het mechanismen om te zorgen voor complementariteit met het ESF || 4000 3.4. Structuur van de instellingen || Beschrijving van de uitvoeringsbepalingen van het operationeel programma, onder vermelding van de identiteit van de beheersautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit, de auditautoriteit en de instantie waaraan de Commissie zal betalen || 4000 3.5. Toezicht en evaluatie || In deze onderafdeling moet worden beschreven hoe toezicht zal worden gehouden op de uitvoering van het programma. Met name moet worden uitgelegd hoe indicatoren zullen worden gebruikt om de uitvoering van het programma op te volgen. De indicatoren omvatten financiële indicatoren met betrekking tot toegewezen uitgaven en outputindicatoren betreffende de gesteunde concrete acties. || 4000 3.6. Technische bijstand || Beschrijving van het geplande gebruik van technische bijstand krachtens artikel X, lid 2, met inbegrip van acties ter versterking van de administratieve capaciteit van de begunstigden voor een goed financieel beheer van de concrete acties || 4000 4. FINANCIEEL PLAN || Deze afdeling moet het volgende bevatten: (1) een tabel waarin overeenkomstig artikel 18 het bedrag van de beoogde financiële toewijzing van steun uit het Fonds en de medefinanciering wordt uitgesplitst; (2) een tabel waarin voor de hele programmingsperiode het bedrag van de totale financiële toewijzing van steun uit het operationeel programma is aangegeven per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt, alsmede de overeenkomstige begeleidende maatregelen. || Tekst: 1000 Gegevens in CSV- of XLS-formaat || || || || Model voor financiële gegevens (afdeling 4): 4.1 .1. Financieringsplan van het
operationeel programma met de jaarlijkse vastlegging van het Fonds en de
overeenkomstige nationale medefinanciering in het operationeel programma (in
EUR) || Totaal || 2014 || 2015 || …. || 2020 Fonds (a) || || || || || Nationale medefinanciering (b) || || || || || Subsidiabele overheidsuitgaven (c) = (a) + (b) || || || || || Medefinancieringspercentage* (d) = (a) / (c) || || * Dit percentage mag worden afgerond op het
dichtstbij liggende hele getal in de tabel. Het voor de terugbetaling van
uitgaven gebruikte exacte percentage is de verhouding (d). 4.1.2. Financieringsplan met opgave van het
bedrag van de totale kredieten voor steun uit het operationeel programma per
soort materiële deprivatie die wordt aangepakt, en de overeenkomstige
begeleidende maatregelen (in EUR) Steungebied || Subsidiabele overheidsuitgaven || || || || Totaal || || || || || Technische bijstand || || || || || Voedselgebrek || || || || || waarvan begeleidende maatregelen || || || || || Dak- en thuisloosheid || || || || || waarvan begeleidende maatregelen || || || || || Materiële deprivatie bij kinderen || || || || || waarvan begeleidende maatregelen || || || || || BIJLAGE II Jaarlijkse verdeling van de
vastleggingskredieten 2014-2020 FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en)
1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en)
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen
voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid met
het huidige meerjarige financiële kader 3.2.5. Bijdrage van derden
aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het
voorstel/initiatief Voorstel
voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het
Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[10]
4
Werkgelegenheid en sociale zaken 0406
Meest behoeftigen 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief § Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[11]
¨ Het voorstel/initiatief betreft de
verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie 1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Het
Fonds bevordert de sociale samenhang in de Unie door bij te dragen aan de
verwezenlijking van de armoedebestrijdingsdoelstellingen van de Europa
2020-strategie. 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteiten Specifieke
doelstelling nr. 1 Behalve
aan de algemene doelstelling draagt het programma door het verstrekken van
andere dan financiële steun aan de meest behoeftigen bij tot de verwezenlijking
van het specifieke doel van verlichting van de ergste vormen van armoede in de
Unie. Betrokken ABM/ABB-activiteit(en) 0406
Meest behoeftigen 1.4.3. Verwacht(e) resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen. Het
nieuwe instrument zal de lidstaten in staat stellen jaarlijks ongeveer twee
miljoen meest behoeftigen meer te helpen, hetgeen positieve gevolgen zal hebben
voor de gezondheid van deze mensen, de sociale inclusie, de werkgelegenheid en
de arbeidsmarkt. De sociale gevolgen van het Fonds voor Europese steun aan de
meest behoeftigen zullen naar verwachting echter ver daarbuiten voelbaar zijn. 1. Doordat
het een platform biedt waar informatie en ervaring kan worden uitgewisseld, zal
het voor veel belanghebbenden aanzienlijke voordelen voor hun processen
opleveren. 2. De
op feiten gebaseerde en op de middellange en lange termijn gerichte uitvoering
van het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen door middel van
operationele programma's zal ook de dialoog tussen de diverse groepen
belanghebbenden stimuleren en een toekomstige strategische aanpak bevorderen.
Verbeteringen van de uitvoeringsmechanismen (met name vereenvoudiging en
verlichting van de administratieve lasten) moeten ervoor zorgen dat de gevolgen
van het proces relevant blijven. Het Fonds voor Europese steun aan de meest
behoeftigen zal een instrument zijn om een praktische dialoog tussen Europese
prioriteiten en het beleid inzake sociale cohesie te vergemakkelijken. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. De
instellingen die materiële bijstand leveren, zijn in belangrijke mate
afhankelijk van vrijwilligerswerk en giften. Daarom moet zoveel mogelijk worden
vermeden om aan die organisaties zware rapportageverplichtingen op te leggen.
Niettemin kan worden verwacht dat deze organisaties niet alleen de Commissie
moeten informeren over hun werk, maar ook andere donoren en de vrijwilligers,
zodat zij gemotiveerd blijven. De voorgestelde indicatoren zijn besproken met
overkoepelende organisaties op Europees niveau en werden adequaat en
realistisch geacht. De
eerste reeks indicatoren betreft de omvang van de ingezette middelen: 1)
Bijdragen in natura door het programma; 2)
Financiële middelen, uitgesplitst naar de oorsprong ervan (EU- en andere
bronnen). De
tweede reeks gemeenschappelijke indicatoren informeert over de omvang van de
geleverde hulp en betreft het aantal uitgedeelde pakketten, bereide/uitgedeelde
maaltijden en het aantal meest behoeftigen dat is bijgestaan. Deze
gegevens zullen door de beheersautoriteiten aan de Commissie worden toegezonden
in een jaarverslag over de uitvoering. Deze
fundamentele jaarlijkse rapportage zal vergezeld gaan van gestructureerde
onderzoeken. Deze onderzoeken zullen tijdens de periode van tenuitvoerlegging
ten minste twee keer worden verricht in opdracht van de Commissie zelf. Deze
zullen een beter inzicht geven in de ontvangers, namelijk de vraag of een
bepaalde leeftijdsgroep of minderheid enz. oververtegenwoordigd is, en
beoordelen wat het belang is van andere bijdragen in natura dan goederen,
bijvoorbeeld vrijwilligerswerk en diensten, en welke uitwerking het programma
heeft op de ontvangers. Verwacht wordt dat deze informatie alleen zal worden
verstrekt aan de hand van gefundeerde inschattingen, daar anonimiteit in vele
gevallen een voorwaarde kan zijn voor aanvaarding van de steun door de
ontvanger. 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien Het
voorgestelde programma zou bijdragen tot de doelstelling van sociale samenhang
van de Unie. De rechtsgrondslag van het voorgestelde nieuwe instrument is
artikel 175, derde alinea, VWEU, dat voorziet in specifieke maatregelen
buiten de Structuurfondsen om. In
2010 stond bijna een kwart van alle Europeanen (116 miljoen mensen) op de rand
van armoede of sociale uitsluiting. Armoede en sociale uitsluiting komen in de
EU niet uniform voor. In het algemeen zijn de problemen nijpender in de
oostelijke en de zuidelijke lidstaten. De economische crisis (samen met de druk
tot begrotingsconsolidatie in verband met de dynamiek van de staatsschuld)
heeft niet alleen de bestaande armoede en sociale uitsluiting verergerd, maar
heeft ook geleid tot een vermindering van het vermogen van een aantal lidstaten
om sociale uitgaven en investeringen te doen op een niveau dat deze negatieve
tendens kan ombuigen. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU De
Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei is gebaseerd op
een evenwichtige visie van economische groei en sociale vooruitgang, op basis
van ambitieuze doelstellingen voor werkgelegenheid, onderwijs en
armoedebestrijding. Armoede en sociale uitsluiting zijn belangrijke hinderpalen
voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020. Door
fundamentele behoeften aan te pakken zal het voorgestelde instrument armoede en
sociale uitsluiting van mensen die zich in situaties van ernstige deprivatie
bevinden, helpen lenigen. Door de meest behoeftige leden van de samenleving in
staat te stellen hun waardigheid en menselijk kapitaal te behouden, zal het
bijdragen aan de versterking van het sociaal kapitaal en de sociale samenhang
in hun gemeenschappen. In
dat verband is actie op EU-niveau nodig gezien de omvang en de aard van de
armoede en sociale uitsluiting in de Unie, die nog worden verergerd door de
economische crisis en de onzekerheid over het vermogen van alle lidstaten om de
sociale uitgaven te handhaven op een niveau dat voldoende is om ervoor te
zorgen dat de sociale samenhang niet verder verslechtert en dat de
doelstellingen en streefdoelen van de Europa 2020-strategie worden bereikt. 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan Dit
is een nieuw instrument. Er is echter relevante ervaring opgedaan met de
regeling voor voedselverstrekking aan de meest hulpbehoevenden. Met het
verwachte ontbreken van interventievoorraden heeft die regeling haar bestaansreden
verloren; na de voltooiing van het jaarprogramma 2013 zal zij ophouden te
bestaan. In de loop der jaren is de regeling echter uitgegroeid tot een
belangrijke bevoorradingsbron voor organisaties die rechtstreeks werken met de
minstbedeelden in onze samenleving en hun levensmiddelen verstrekken. Een
samenvatting van de daaruit getrokken lessen is te vinden in de
effectbeoordeling bij het voorstel. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten Het
voorgestelde Europees Fonds voor hulp aan de meest behoeftigen zal worden
gefinancierd door 2 500 000 000 EUR uit de doelstelling
"Investeren in groei en werkgelegenheid" van de Structuurfondsen, met
een totaal aan middelen van 327 115 655 850 EUR. Het Fonds voor
Europese steun aan de meest behoeftigen zal worden geacht deel uit te maken van
de toewijzing uit de Structuurfondsen aan het ESF. Het zal de reeds bestaande
instrumenten van het cohesiebeleid aanvullen maar er niet mee overlappen,
doordat het tijdelijke corrigerende maatregelen aanbiedt waardoor de meest
behoeftige leden van de samenleving op de weg naar herstel kunnen worden gezet.
Het
voorgestelde instrument kan, in combinatie met andere soorten steun die met
name kunnen worden medegefinancierd uit het ESF, ook bijdragen tot de
verbetering van de inzetbaarheid van de eindbegunstigden op de arbeidsmarkt,
waardoor zij een bijdrage aan de economie kunnen leveren. 1.6. Duur en financiële gevolgen § Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
§ Voorstel/initiatief is van kracht vanaf 1.1.2014 tot en met
31.12.2020 –
§ Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2022 ¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvorm(en)[12] ¨ Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie ¨ Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan: –
¨ uitvoerende agentschappen –
¨ door de Unie opgerichte organen[13]
–
¨ nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en
die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49
van het Financieel Reglement § Gedeeld beheer met
lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ¨ Gezamenlijk beheer
met internationale organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”. Opmerkingen 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen Vermeld frequentie en
voorwaarden. De
beheersautoriteiten dienen jaarverslagen over de uitvoering in. Deze verslagen
zijn datagestuurd en bevatten de in punt 1.4.4 bedoelde gemeenschappelijke
indicatoren. Deze verslagen gaan vergezeld van gestructureerde onderzoeken en
door de Commissie gelaste evaluaties halverwege en aan het einde van de
programmeringsperiode. De vooruitgang bij de uitvoering van deze programma's
wordt onderzocht tijdens bilaterale evaluatievergaderingen. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico’s Het
beheers- en controlesysteem is grotendeels overgenomen uit het cohesiebeleid.
Hoewel deze uitgavenregeling met betrekking tot eindontvangers en
uitvoeringspartners verschilt van het cohesiebeleid, wordt verwacht dat de
risicofactoren dezelfde zijn, met name wat het ESF betreft. De belangrijkste
bron van fouten in het ESF in de lopende programmeringsperiode betreft de
subsidiabiliteit (58 % van alle gecumuleerde kwantificeerbare fouten),
nauwkeurigheidsfouten (7 %) en fouten in verband met het controlespoor
(35 %). Om die fouten aan te pakken zijn de subsidiabiliteitsregels
uitvoerig opgenomen in de ontwerpverordening en is meer gebruikgemaakt van in
de verordening zelf vastgelegde vaste percentages. Een risicovergrotende facor
is evenwel dat de hulp aan de eindontvangers hoofdzakelijk zal worden verstrekt
door ngo’s en maatschappelijke organisaties, waarvan sommige zwakke
bestuursstructuren hebben en grotendeels op vrijwilligerswerk berusten. De
Rekenkamer heeft dit punt met betrekking tot de regeling voor
voedselverstrekking reeds aan de orde gesteld in haar verslag van 2009. Voor
dergelijke organisaties zal het mogelijk blijven de toegewezen middelen te
beperken tot materiële bijstand die centraal door de beheersautoriteiten is
aangekocht en tot de betaling van vaste percentages. 2.2.2. Controlemiddel(en) In
overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer zijn de lidstaten, via hun
beheers- en controlesysteem, in eerste instantie verantwoordelijk voor de
uitvoering van en het toezicht op hun operationeel programma. De lidstaten
wijzen een beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit en een functioneel
onafhankelijke auditautoriteit voor hun operationeel programma aan. De
Commissie heeft de bevoegdheid audits uit te voeren aangaande onderwerpen in
verband met een goed financieel beheer, zodat zij conclusies kan trekken over
de prestaties van het Fonds, samen met de mogelijkheid tot uitstel of schorsing
van betalingen of tot financiële correcties. In
het cohesiebeleid worden de kosten van de controletaken (op nationaal en
regionaal niveau, exclusief de kosten van de Commissie) geschat op circa
2 % van de totale financiering. De controlekosten kunnen als volgt worden
onderverdeeld: 1 % voor nationale coördinatie en voorbereiding van de
programma’s, 82 % voor het beheer van de programma’s, 4 % voor
certificatie en 13 % voor audits. In
vergelijking met het cohesiebeleid kan een aantal factoren echter bijdragen tot
een vermindering van de foutenpercentages en de controlekosten. Het nieuwe
programma zal worden geconcentreerd op slechts drie actieterreinen. Er wordt
meer gebruikgemaakt van vereenvoudigde kostenopties. Vanwege de aard van de
concrete acties en de doelgroepen zullen de eindontvangers niet aan een audit
worden onderworpen, tenzij uit de risicobeoordeling blijkt dat een specifiek
risico van onregelmatigheid of fraude bestaat. Deze factoren moeten samen tot minder
administratieve lasten voor de begunstigden en tot lagere foutenpercentages
leiden, de inherente zekerheid vergroten en aldus bijdragen tot een
vermindering van de controlekosten. Het
huidige foutenpercentage bij DG EMPL (foutenpercentage van de Rekenkamer) is
2,2 %. Geschat wordt dat de hierboven beschreven factoren zullen leiden
tot een verlaging met 1 %, zodat het uiteindelijk verwachte
foutenpercentage voor het programma 1,2 % zal bedragen. 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen De
diensten voor de Structuurfondsen hebben samen met OLAF een gezamenlijke
strategie voor fraudepreventie ontwikkeld die voorziet in een reeks maatregelen
van de Commissie en de lidstaten om fraude bij structurele acties in het kader
van gedeeld beheer te voorkomen. Deze gezamenlijke strategie voor
fraudepreventie zal ook van toepassing zijn op het Fonds voor Europese steun
aan de meest behoeftigen. Voorts
bevat het voorstel een expliciete verplichting om dergelijke maatregelen te
treffen uit hoofde van artikel 32, lid 4. Dit moet het
fraudebewustzijn in de lidstaten versterken bij alle instanties die betrokken
zijn bij het beheer en de controle van het Fonds voor Europese steun aan de
meest behoeftigen en daardoor het risico van fraude verminderen. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven In volgorde van de
rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Nummer [Beschrijving………………………………] || GK/ NGK ([14]) || van EVA-landen[15] || van kandidaat-lidstaten[16] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 1 Slimme en inclusieve groei Nieuwe post voor 2014-2020 || 04.06.00.00 Meest behoeftigen || GK || /neen || /neen || /neen || /neen · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarige
financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Nummer [Omschrijving……………………………….] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || [XX.YY.YY.YY] || || JA/NEEN || JA/NEEN || JA/NEEN || JA/NEEN 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader: || Nummer 1 || Slimme en inclusieve groei DG: EMPL || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel || Vastleggingen || (1) || 343,957 || 349,166 || 353,425 || 356,742 || 359,925 || 362,704 || 365,331 || 2 491,250 Betalingen || (2) || 274,038 || 277,152 || 277,152 || 277,152 || 277,152 || 277,152 || 277,152 || 1 936,950 Nummer begrotingsonderdeel || Vastleggingen || (1a) || || || || || || || || Betalingen || (2a) || || || || || || || || Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[17] || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel || || (3) || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 8,750 TOTAAL kredieten voor DG EMPL[18] || Vastleggingen || = 1+1a +3 || 345,207 || 350,416 || 354,675 || 357,992 || 361,175 || 363,954 || 366,581 || 2 500,000 Betalingen || =2+2a +3 || 275,288 || 278,402 || 278,402 || 278,402 || 278,402 || 278,402 || 278,402 || 1 945,700 TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten onder RUBRIEK <….> van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || || Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || || Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor
meerdere rubrieken: TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || || Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || || Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || "Administratieve uitgaven" in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL DG: EMPL || Personele middelen || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112 Andere administratieve uitgaven || || || || || || || || TOTAAL DG EMPL || Kredieten || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112 in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N[19] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || || || || || || || || Betalingen || || || || || || || || 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig. –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven. Het Fonds wordt uitgevoerd in gedeeld beheer.
Hoewel de strategische prioriteiten op het niveau van de EU zijn vastgelegd in
de verordening, wordt het dagelijks beheer toevertrouwd aan
beheersautoriteiten. De Commissie suggereert gemeenschappelijke indicatoren,
maar de eigenlijke doelstellingen zullen op het niveau van de operationele
programma's worden voorgesteld door de lidstaten en door de Commissie worden
goedgekeurd. Het is derhalve niet mogelijk om streefdoelen voor de output te
vermelden totdat de programma’s zijn opgesteld en na overleg in 2013/2014 zijn
goedgekeurd. Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op 3
decimalen) Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL OUTPUTS Soort output[20] || Gem. kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[21] || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || || || || || || || || || || || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || || 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: in miljoenen euro’s
(tot op 3 decimalen) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112 Andere administratieve uitgaven || || || || || || || || Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112 Buiten RUBRIEK 5[22] van het meerjarig financieel kader || || || || || || || || Personele middelen || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,896 Other expenditure of an administrative nature || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 7,854 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 8,750 TOTAAL || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 15,862 3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) 04 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 8 || 8 || 8 || 8 || 8 || 8 || 8 XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[23] XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || || XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || || || || || || || 04 01 04 01 [24] || - zetel[25] || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 - delegaties || || || || || || || XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden) || || || || || || || 10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || || || || || || || Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || || TOTAAL || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken. Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Bijdragen aan de analyse van, de onderhandelingen over en de wijziging en voorbereiding voor goedkeuring van voorstellen voor programma's en projecten in de lidstaten. Bijdragen aan het beheer, het toezicht en de evaluatie van de uitvoering van de goedgekeurde programma’s en projecten. Waarborgen dat de regels met betrekking tot de programma's worden nageleefd. Extern personeel || Idem en/of administratieve ondersteuning. 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarige financiële kader –
¨ Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige
financiële kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarige financiële kader. Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[26]. Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. 3.2.5. Bijdrage van derden aan de
financiering –
Het voorstel/initiatief voorziet niet in
medefinanciering door derden –
Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering,
zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal Medefinancieringsbron || || || || || || || || TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || || 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen –
¨ voor de eigen middelen –
¨ voor de diverse ontvangsten in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[27] Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Artikel….. || || || || || || || || Voor de diverse
ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. [1] PB L [...] van [...], blz. [...]. [2] PB L [...] van [...], blz. [...]. [3] PB L [...] van [...], blz. [...]. [4] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. [5] PB L [...] van [...], blz. [...]. [6] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [7] PB L 118 van 12.5.2010,
blz. 1. [8] PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. [9] PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. [10] ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based
Budgeting. [11] In de zin van artikel 51, lid 2, onder a)
of b), van het Financieel Reglement. [12] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [13] In de zin van artikel 200 van het Financieel
Reglement. [14] GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [15] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [16] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [17] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [18] Deze kredieten maken deel uit van de Structuurfondsen in
het kader van het doel "Investeren in groei en werkgelegenheid met totale
vastleggingen ter waarde van 327 115 655 850
EUR. Het Fonds
voor Europese steun aan de meest behoeftigen zal worden geacht deel uit te
maken van de toewijzing uit de Structuurfondsen aan het ESF. [19] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [20] Outputs are products and services to be supplied (e.g.: number
of student exchanges financed, number of km of roads built, etc.). [21] Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke
doelstelling(en)…". [22] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [23] AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); INT=
Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige
in delegaties); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert
National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige). [24] Onder het maximum voor extern personeel uit
beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen). [25] Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF). [26] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel
Akkoord. [27] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en
suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van
25 % aan inningskosten.