EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R0955

Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1060

PE/11/2023/REV/1

PB L 130 van 16.5.2023, p. 1–51 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/955/oj

16.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 130/1


VERORDENING (EU) 2023/955 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 10 mei 2023

tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1060

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1, punt d), artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, en artikel 322, lid 1, punt a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst van Parijs (4), die op 12 december 2015 is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — UNFCCC) (de “Overeenkomst van Parijs”), is op 4 november 2016 in werking getreden. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs zijn overeengekomen de stijging van de wereldgemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau. Die verbintenis is versterkt door de goedkeuring, in het kader van het UNFCCC, van het klimaatpact van Glasgow op 13 november 2021, waarin de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC, die als vergadering van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, erkent dat de gevolgen van klimaatverandering veel geringer zullen zijn bij een temperatuurstijging van 1,5 °C ten opzichte van 2 °C, en besluit de inspanningen voort te zetten om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C.

(2)

De mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (de “Europese Green Deal”) zet een nieuwe groeistrategie uiteen die gericht is op de transformatie van de Unie tot een duurzame, rechtvaardige en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar uiterlijk in 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Europese Green Deal moet ook het natuurlijk kapitaal van de Unie herstellen, beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tot slot moet die transitie rechtvaardig en inclusief zijn, waarbij niemand mag aan zijn lot wordt overgelaten.

(3)

Door de vaststelling van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (5) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie en daarna negatieve emissies te verwezenlijken in wetgeving verankerd. Bij die verordening is ook het bindende interne streefcijfer van de Unie vastgesteld inzake een reductie van de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) in de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990. Alle sectoren van de economie worden geacht aan de verwezenlijking van dat doel bij te dragen.

(4)

In de conclusies van de Europese Raad van 10-11 december 2020 werd het bindende interne streefcijfer van de Unie inzake een reductie van de nettobroeikasgasemissies onderschreven, onderwijl het belang van rechtvaardigheid en solidariteit, en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, benadrukkend. Die conclusies werden bevestigd in de conclusies van de Europese Raad van 24-25 mei 2021 waarbij de Europese Raad de Commissie verzocht spoedig haar wetgevingspakket voor te leggen, voorzien van een grondige analyse van de ecologische, economische en sociale gevolgen op lidstaatniveau.

(5)

In het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, dat is onderschreven in de conclusies van de Europese Raad van 24-25 juni 2021, wordt benadrukt dat de sociale rechten en de Europese sociale dimensie op alle beleidsterreinen van de Unie moeten worden versterkt. Volgens beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten heeft iedereen “recht op toegang tot essentiële diensten van goede kwaliteit, waaronder water, sanitaire voorzieningen, energie, vervoer, financiële diensten en digitale communicatie. Wie er behoefte aan heeft, krijgt steun voor toegang tot deze diensten.”.

(6)

In de Verklaring van Porto van 8 mei 2021 herhaalde de Europese Raad zijn belofte om toe te werken naar een sociaal Europa dat een rechtvaardige transitie versterkt, evenals zijn vastbeslotenheid om de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op Unie- en nationaal niveau verder te blijven verdiepen, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

(7)

Om haar verbintenis inzake het streven naar klimaatneutraliteit uit te voeren, is de klimaat- en energiewetgeving van de Unie herzien en gewijzigd om de broeikasgasemissies sneller terug te dringen.

(8)

Die wijzigingen hebben verschillende economische en sociale gevolgen voor de verschillende sectoren van de economie, voor de burgers en voor de lidstaten. Met name de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen, het wegvervoer en andere sectoren die overeenkomen met de industriële activiteiten die niet onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) vallen, binnen het toepassingsgebied van die richtlijn moet een aanvullende economische stimulans zijn om te investeren in een lager verbruik van fossiele brandstoffen en zo de broeikasgasemissies sneller te reduceren. In combinatie met andere maatregelen moet dit, op middellange tot lange termijn, bijdragen tot minder energie- en vervoersarmoede, lagere kosten voor gebouwen en wegvervoer en, in voorkomend geval, nieuwe kansen bieden voor kwaliteitsvolle banen en duurzame investeringen, volledig in lijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal.

(9)

Er zijn echter middelen nodig om die investeringen te financieren. Daarnaast zullen de door huishoudens en vervoergebruikers gedragen kosten voor verwarming, koeling, koken en wegvervoer waarschijnlijk al toenemen voordat dergelijke investeringen worden gedaan, aangezien brandstofleveranciers, voor wie de verplichtingen uit hoofde van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer gelden, de koolstofkosten zullen doorberekenen aan de consumenten.

(10)

De klimaattransitie zal een economisch en sociaal effect hebben dat moeilijk vooraf te beoordelen is. Om de verhoogde klimaatambitie te verwezenlijken, zijn aanzienlijke publieke en particuliere middelen vereist. Investeringen in energie-efficiëntiemaatregelen en verwarmingssystemen op basis van hernieuwbare energie, zoals verwarming met elektrische warmtepompen, verwarming en koeling op wijkniveau en deelname aan hernieuwbare-energiegemeenschappen, zijn een doeltreffende methode om de afhankelijkheid van invoer en emissies te verminderen en tegelijkertijd de veerkracht van de Unie te vergroten. Er is specifieke financiering nodig om kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers te ondersteunen.

(11)

De prijsstijging van fossiele brandstoffen kan disproportionele gevolgen hebben voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, die een groter deel van hun inkomen aan energie en vervoer besteden, in bepaalde regio’s geen toegang tot alternatieve betaalbare mobiliteits- en vervoersoplossingen hebben en wellicht niet de financiële mogelijkheden hebben om in de reductie van hun verbruik van fossiele brandstoffen te investeren. Specifieke geografische elementen, zoals eilanden, ultraperifere regio’s en territoria, plattelands- of afgelegen gebieden, minder toegankelijke perifere gebieden, berggebieden of gebieden die achterblijven, kunnen in de context van vervoersarmoede specifieke gevolgen hebben voor de kwetsbaarheid van huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers. Daarom moet, indien van toepassing en relevant, met die specifieke geografische elementen rekening worden gehouden bij de voorbereiding van maatregelen en investeringen ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers.

(12)

Om de transitie rechtvaardig en inclusief te maken en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, moet een deel van de opbrengsten die door de opneming van gebouwen, wegvervoer en andere sectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG worden gegenereerd, worden gebruikt om de sociale gevolgen van die opneming aan te pakken. Het totaalbedrag van het Sociaal Klimaatfonds dat uit hoofde van deze verordening wordt opgericht (hierna “het fonds”) moet de decarbonisatieambitie weerspiegelen die gesteld wordt voor de opneming van de broeikasgasemissies van gebouwen, wegvervoer en andere sectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG.

(13)

Het gebruik van een deel van de inkomsten om de sociale gevolgen van de opneming van gebouwen, wegvervoer en andere sectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG aan te pakken, is des te relevanter gezien de bestaande niveaus van energiearmoede. Energiearmoede is een situatie waarin huishoudens geen toegang hebben tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levens- en gezondheidsstandaard, zoals voldoende warmte door verwarming, koeling, gezien de stijgende temperaturen, verlichting en stroom voor elektrische toestellen. In een Uniebrede enquête in 2021 gaven ongeveer 34 miljoen Europeanen, bijna 6,9 % van de bevolking van de Unie, aan dat zij het zich financieel niet konden veroorloven hun woning voldoende te verwarmen. Energiearmoede is dan ook een grote uitdaging voor de Unie. Hoewel sociale tarieven of tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun op korte termijn onmiddellijke verlichting kunnen bieden aan huishoudens die met energiearmoede kampen, kunnen alleen gerichte structurele maatregelen, met name de renovatie van gebouwen, onder meer via toegang tot energie uit hernieuwbare bronnen en de actieve bevordering van hernieuwbare energiebronnen door middel van op huishoudens gerichte voorlichtings- en bewustmakingsmaatregelen, en renovaties van gebouwen die bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), duurzame oplossingen bieden en doeltreffend bijdragen aan de bestrijding van energiearmoede. De definitie van energiearmoede in deze verordening moet zo kunnen worden aangepast dat deze het resultaat van de onderhandelingen over een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking) weerspiegelt.

(14)

Een holistische benadering van de renovatie van gebouwen die op een meer efficiënte manier rekening houdt met mensen die het risico lopen te worden uitgesloten, namelijk degenen die het meest te lijden hebben onder energiearmoede in de Unie, zou kunnen leiden tot een verminderde vraag naar energie. Daarom moet de steun uit hoofde van het fonds aan de bouwsector gericht zijn op het verbeteren van de energie-efficiëntie, hetgeen zou leiden tot een vermindering van het energieverbruik voor elk huishouden, wat zichtbaar zou zijn in termen van geldbesparingen en zodoende een middel om energiearmoede te bestrijden. De herziening van Richtlijn 2010/31/EU zou de basis leggen voor de verwezenlijking van die doelstellingen en moet daarom in aanmerking worden genomen bij de uitvoering van deze verordening.

(15)

Aangezien vervoersarmoede nog niet op het niveau van de Unie is gedefinieerd, moet voor de toepassing van deze verordening een dergelijke definitie worden ingevoerd. Vervoersarmoede kan een nog dringender probleem worden, zoals wordt onderkend in de Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake het waarborgen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit (8), en kan leiden tot een verminderde toegang tot essentiële sociaal-economische activiteiten en diensten zoals werkgelegenheid, onderwijs en gezondheidszorg, met name voor kwetsbare personen en huishoudens. Vervoersarmoede wordt gewoonlijk veroorzaakt door één of meer van de volgende factoren, zoals een laag inkomen, hoge brandstofuitgaven, of een gebrek aan betaalbaar of toegankelijk particulier of openbaar vervoer. Vervoersarmoede kan met name personen en huishoudens treffen in plattelands-, eiland-, perifere, bergachtige, afgelegen en minder toegankelijke gebieden of minder ontwikkelde regio’s of territoria, met inbegrip van minder ontwikkelde voorstedelijke gebieden en de ultraperifere gebieden.

(16)

Het fonds moet worden opgericht om de lidstaten van middelen te voorzien om hun beleid voor het aanpakken van de sociale gevolgen voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers als gevolg van de invoering van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer te ondersteunen. Dit moet met name worden gerealiseerd door tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en maatregelen en investeringen ten gunste van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers met het doel om hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen door middel van energie-efficiëntere gebouwen, het koolstofvrij maken van verwarming en koeling van gebouwen, ongeacht wie de eigenaar ervan is, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en door hun betere toegang te verlenen tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer. Er moet aandacht worden besteed aan de verschillende vormen van huurwoningen, waaronder die op de particuliere huurmarkt. Financiële steun of fiscale prikkels, zoals de aftrekbaarheid van renovatiekosten van de huur, kunnen in de maatregelen worden opgenomen om rekening te houden met huurders en mensen die in sociale woningen wonen.

(17)

Elke lidstaat moet bij de Commissie een sociaal klimaatplan (hierna het “plan”) indienen. De plannen moeten uiterlijk op 30 juni 2025 worden ingediend, zodat ze zorgvuldig en tijdig in aanmerking kunnen worden genomen. Die plannen moeten een investeringscomponent bevatten die de langetermijnoplossing om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen, stimuleert, en kunnen tevens andere maatregelen omvatten, waaronder tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun om de negatieve gevolgen voor inkomens op de korte termijn te verlichten. Met de plannen moeten twee doelstellingen worden nagestreefd. Ten eerste moeten zij ervoor zorgen dat kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers over de nodige middelen beschikken om investeringen in energie-efficiëntie, in het koolstofvrij maken van verwarming en koeling, in emissievrije of emissiearme voertuigen en mobiliteit te financieren, onder meer door middel van vouchers, subsidies of renteloze leningen. Ten tweede moeten zij ervoor zorgen dat de gevolgen van de toegenomen kosten van fossiele brandstoffen voor de kwetsbaarsten worden verzacht, en dat daarmee energie- en vervoersarmoede tijdens de overgangsperiode totdat dergelijke investeringen zijn gedaan, worden voorkomen. De plannen zouden de toegang tot betaalbare energie-efficiënte huisvesting, met inbegrip van sociale huisvesting, kunnen ondersteunen. Bij de uitvoering van maatregelen ter ondersteuning van kwetsbare vervoergebruikers moeten de lidstaten in hun plannen prioriteit kunnen geven aan steun voor emissievrije voertuigen, op voorwaarde dat dit een betaalbare en uitvoerbare oplossing is.

(18)

De lidstaten zijn het best in staat om, in overleg met lokale en regionale autoriteiten, economische en sociale partners en relevante maatschappelijke organisaties, plannen die zijn afgestemd en gericht op hun lokale, regionale en nationale omstandigheden, hun bestaande beleid op de relevante gebieden en het geplande gebruik van andere relevante Uniefondsen op te stellen, uit te voeren en zo nodig te wijzigen. Telkens wanneer de Commissie een plan moet beoordelen, moet er een openbare raadpleging van de belanghebbenden plaatsvinden. Zo kunnen de grote verscheidenheid aan omstandigheden, de specifieke kennis van lokale en regionale overheden, economische en sociale partners, relevante maatschappelijke organisaties, onderzoeks- en innovatie-instellingen, industriële belanghebbenden en van vertegenwoordigers van de sociale dialoog, evenals de nationale omstandigheden het best worden weerspiegeld, en kunnen zij bijdragen aan de doeltreffendheid en efficiëntie van de steun aan kwetsbaren.

(19)

De plannen moeten in nauwe samenwerking met de Commissie worden opgesteld overeenkomstig het verstrekte model. Om buitensporige administratieve lasten te vermijden, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om kleine aanpassingen aan te brengen of schrijffouten in de plannen te corrigeren door een eenvoudige kennisgeving van die wijzigingen aan de Commissie. Kleine aanpassingen zijn verhogingen of verlagingen met minder dan 5 % van een in het plan beoogde doelstelling.

(20)

Voor een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit is het essentieel dat de maatregelen en investeringen in het bijzonder worden gericht op huishoudens die in energiearmoede verkeren of kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers. Ondersteunende maatregelen ter bevordering van de reductie van broeikasgasemissies zouden de lidstaten moeten helpen bij het aanpakken van de sociale gevolgen van de emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer.

(21)

In afwachting van het effect van die investeringen op de vermindering van de kosten en emissies zou doelgerichte rechtstreekse inkomenssteun voor kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers bijdragen aan een vermindering van de energie- en mobiliteitskosten en de rechtvaardige transitie ondersteunen. Rechtstreekse inkomenssteun moet worden gezien als een tijdelijke maatregel die gepaard gaat met het koolstofvrij maken van de sectoren huisvesting en vervoer. Die steun zou niet permanent moeten zijn, aangezien de onderliggende oorzaken van energie- en vervoersarmoede er niet mee worden aangepakt. Dergelijke steun moet enkel worden gebruik om de rechtstreekse gevolgen aan te pakken van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en mag niet worden gebruikt om elektriciteits- of verwarmingskosten als gevolg van de opneming van elektriciteits- en warmteproductie in het toepassingsgebied van die richtlijn aan te pakken. Dergelijke rechtstreekse inkomenssteun mag slechts tijdelijk subsidiabel zijn. Op ontvangers van rechtstreekse inkomenssteun, als leden van een algemene groep van ontvangers, moeten maatregelen en investeringen worden gericht die tot doel hebben hen daadwerkelijk uit de energie- en vervoersarmoede te halen. De plannen moeten daarom rechtstreekse inkomenssteun omvatten, op voorwaarde dat zij ook maatregelen of investeringen bevatten die een blijvend effect hebben en gericht zijn op kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers die rechtstreekse inkomenssteun ontvangen.

(22)

De lidstaten moeten het bewustzijn hieromtrent bij kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers vergroten door gerichte, toegankelijke en betaalbare informatie, onderwijs en advies te verstrekken over kosteneffectieve maatregelen en investeringen, en beschikbare steun, onder meer door middel van energieaudits van gebouwen, alsmede energieraadplegingen op maat of diensten voor mobiliteitsbeheer op maat.

(23)

Rekening houdend met het belang van de strijd tegen de klimaatverandering overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs en de toezegging ten aanzien van de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties, wordt met de maatregelen en investeringen in het kader van deze verordening beoogd dat ze in overeenstemming zijn met de doelstelling dat ten minste 30 % van het totale bedrag van de begroting van de Unie in het kader van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 als vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (9) (het “MFK 2021-2027”) en van het totale bedrag van het herstelinstrument voor de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (10), en ten minste 37 % van het totale bedrag van de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (11) ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit, moet worden besteed aan het integreren van klimaatdoelstellingen in het beleid. De maatregelen en investeringen uit hoofde van deze verordening worden tevens beoogd in overeenstemming te zijn met de ambitie om in 2024 7,5 %, en in 2026 en 2027 telkens 10 %, van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het MFK 2021-2027 toe te kennen aan biodiversiteitsdoelstellingen en daarbij rekening te houden met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelen.

Daartoe moet de in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (12) bepaalde methode worden gebruikt om toezicht te houden op de uitgaven van het fonds. Met het fonds moeten maatregelen en investeringen worden ondersteund die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied volledig eerbiedigen en voldoen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (13). Enkel dergelijke maatregelen en investeringen mogen in de plannen worden opgenomen. Maatregelen voor rechtstreekse inkomenssteun moeten in de regel worden beschouwd als maatregelen met een onbeduidend voorzienbaar effect op de klimaatdoelstellingen en moeten, op zichzelf, geacht worden aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” te voldoen. De Commissie moet de lidstaten ruim vóór de opstelling van de plannen technische richtsnoeren verschaffen. In de richtsnoeren moet worden uitgelegd hoe de maatregelen en investeringen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” moeten voldoen.

(24)

Vrouwen worden onevenredig zwaar getroffen door energie- en vervoersarmoede, met name alleenstaande moeders, die 85 % van de eenoudergezinnen uitmaken, alsook alleenstaande vrouwen, vrouwen met een handicap en alleenwonende oudere vrouwen. Bovendien hebben vrouwen andere en complexere mobiliteitspatronen. In eenoudergezinnen met ten laste komende kinderen is de kans op kinderarmoede bijzonder hoog. Bij het opstellen en uitvoeren van de plannen moeten gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen, de mainstreaming van die doelstellingen en toegankelijkheidsrechten van personen met een handicap worden gewaarborgd en bevorderd, om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

(25)

Actieve afnemers, energiegemeenschappen van burgers en peer-to-peerhandel in hernieuwbare energie kunnen de lidstaten helpen de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken door middel van een door burgers geïnitieerde bottom-upbenadering. Zij maken consumenten slagvaardiger en activeren ze, en stellen bepaalde groepen huishoudelijke afnemers in staat deel te nemen aan energie-efficiëntiemaatregelen en -investeringen. Daarnaast ondersteunen zij het gebruik van hernieuwbare energie door huishoudens en dragen zij tegelijkertijd bij aan de bestrijding van energiearmoede. De lidstaten moeten de rol van energiegemeenschappen van burgers en hernieuwbare-energiegemeenschappen daarom bevorderen en ze beschouwen als in aanmerking komende begunstigden van het fonds.

(26)

De lidstaten moeten in de plannen de te financieren maatregelen en investeringen, de geraamde kosten van die maatregelen en investeringen en de nationale bijdrage opnemen. Bij de indiening van hun plannen moeten de lidstaten de geraamde totale kosten zonder de belasting over de toegevoegde waarde (btw) vermelden, zodat de plannen met elkaar kunnen worden vergeleken. De plannen moeten ook belangrijke mijlpalen en streefdoelen bevatten om de doeltreffende uitvoering van de maatregelen en investeringen te beoordelen.

(27)

Het fonds en de plannen moeten samenhangen met en omkaderd zijn door de door de lidstaten geplande hervormingen en gedane toezeggingen in het kader van de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (14), uit hoofde van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking), uit hoofde van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, uit hoofde van programma’s van het cohesiebeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060, uit hoofde van territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad (15), uit hoofde van herstel- en veerkrachtplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/241, uit hoofde van het moderniseringsfonds, zoals bepaald in artikel 10 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG, en uit hoofde van de langetermijnstrategieën van de lidstaten voor de renovatie van gebouwen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU. Ten behoeve van de administratieve efficiëntie moet de informatie in de plannen in voorkomend geval overeenstemmen met die wetgevingshandelingen en plannen.

(28)

Met het oog op een efficiëntere planning moeten de lidstaten in hun plannen aangeven wat de gevolgen zouden zijn van het uitstellen van het emissiehandelssysteem dat is vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, op grond van artikel 30 duodecies van die richtlijn. Daartoe moet alle relevante informatie die in het plan moet worden opgenomen, in twee scenario’s worden opgesplitst en duidelijk apart worden weergegeven, waarbij met name de noodzakelijke aanpassingen van de maatregelen, investeringen, mijlpalen, streefdoelen, het bedrag van de nationale bijdrage en elk ander relevant element van het plan worden beschreven en gekwantificeerd.

(29)

De Unie moet de lidstaten bij de uitvoering van hun plannen bijstaan met financiële middelen uit het fonds. De verwezenlijking van de in de plannen opgenomen mijlpalen en streefdoelen moet een voorwaarde zijn voor betalingen uit het fonds. Dit zou het mogelijk maken om rekening te houden met de nationale omstandigheden en prioriteiten, en tegelijkertijd de financiering te vereenvoudigen, de integratie met andere nationale uitgavenprogramma’s te faciliteren en het effect en de integriteit van Unie-uitgaven te garanderen.

(30)

Het fonds moet bij wijze van uitzondering en tijdelijk worden gefinancierd uit de opbrengsten van de veiling van 50 miljoen emissierechten op grond van artikel 10 bis, lid 8 ter, van Richtlijn 2003/87/EG, 150 miljoen emissierechten op grond van artikel 30 quinquies, lid 3, van die richtlijn en een hoeveelheid extra emissierechten op grond van artikel 30 quinquies, lid 4, van die richtlijn, die externe bestemmingsontvangsten moeten vormen. In principe moet er een maximumbedrag van 65 000 000 000 EUR beschikbaar worden gesteld voor de uitvoering van het fonds voor de periode 2026-2032. De Commissie moet ervoor zorgen dat de onder hoofdstuk IV bis van die richtlijn vallende emissierechten worden geveild. Indien het overeenkomstig dat hoofdstuk vastgestelde emissiehandelssysteem op grond van artikel 30 duodecies van die richtlijn wordt uitgesteld tot 2028, moet het voor de uitvoering van het fonds beschikbare maximumbedrag 54 600 000 000 EUR bedragen. Dat bedrag en de jaarlijkse bedragen weerspiegelen een grotere financieringsbehoefte bij aanvang van het fonds. De maximale financiële toewijzing moet voor elke lidstaat worden berekend overeenkomstig een toewijzingsmethode die met name voorziet in aanvullende steun voor de lidstaten die de grootste gevolgen ondervinden van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. Aangezien de externe bestemmingsontvangsten beschikbaar moeten worden gesteld na de veiling van emissierechten op grond van artikel 10 bis, lid 8 ter, artikel 30 quinquies, lid 3, en artikel 30 quinquies, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG, moet worden voorzien in een afwijking van artikel 22, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) om de Unie in staat te stellen jaarlijks de bedragen die nodig zijn voor de betalingen aan de lidstaten overeenkomstig deze verordening vast te leggen voor de opneming van kredieten die overeenkomen met de bestemmingsontvangsten.

(31)

De lidstaten moeten een bijdrage leveren van ten minste 25 % van de geraamde totale kosten van hun plannen.

(32)

De begrotingsvastleggingen kunnen waar passend worden opgesplitst in jaarlijkse tranches. In de overeenkomsten met de lidstaten die individuele juridische verbintenissen vormen, moet onder meer rekening worden gehouden met het in artikel 30 duodecies van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde geval, die aanleiding zou kunnen geven om de aanvang van de emissiehandel voor gebouwen, wegvervoer en andere sectoren mogelijk met één jaar uit te stellen. In die overeenkomsten moet ook rekening worden gehouden met eventuele financiële risico’s voor de Unie waardoor een wijziging van de individuele juridische verbintenissen nodig kan zijn, vanwege de specifieke kenmerken van de tijdelijke en uitzonderlijke financiering van het fonds door externe bestemmingsontvangsten uit emissierechten van het emissiehandelssysteem.

(33)

Om aanvullende middelen voor het fonds te waarborgen, moeten de lidstaten kunnen verzoeken om een overdracht van middelen naar het fonds uit de bij Verordening (EU) 2021/1060 vastgestelde cohesiebeleidsprogramma’s in gedeeld beheer, onder de in die verordening bepaalde voorwaarden. Om de lidstaten voldoende flexibiliteit te geven bij de uitvoering van hun toewijzingen in het kader van het fonds, moet het mogelijk zijn middelen over te dragen van hun jaarlijkse financiële toewijzing naar fondsen in gedeeld beheer, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/1060, tot een maximum van 15 %. Ter verlichting van de administratieve lasten die voortvloeien uit opeenvolgende overdrachten van middelen van hun jaarlijkse financiële toewijzing uit het fonds naar fondsen in gedeeld beheer die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/1060 vallen, mag de overeenkomstige wijziging van een of meer programma’s in beginsel slechts eenmaal worden verlangd, onder bepaalde voorwaarden om een doeltreffende financiële controle te waarborgen. Het moet mogelijk zijn in de daaropvolgende jaren verdere overdrachten uit te voeren door de Commissie van de financiële tabellen in kennis te stellen, op voorwaarde dat de wijzigingen uitsluitend betrekking hebben op een verhoging van de financiële middelen, zonder verdere wijzigingen van het betrokken programma.

(34)

Met het fonds moeten maatregelen worden ondersteund die het additionaliteitsbeginsel van Uniefinanciering eerbiedigen. Het fonds mag, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, niet in de plaats komen van terugkerende nationale uitgaven, waaronder betalingen van kosten voor in de plannen aangegeven acties op het gebied van technische bijstand.

(35)

Met het oog op de efficiënte, transparante en coherente toewijzing van de begrotingsmiddelen en de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer moeten maatregelen uit hoofde van deze verordening verenigbaar en complementair zijn met de lopende Unie-, nationale en, indien van toepassing, regionale programma’s, waarbij dubbele financiering van dezelfde uitgaven uit het fonds en andere Unieprogramma’s moet worden vermeden. De Commissie en de lidstaten moeten met name in alle fasen van het proces zorgen voor doeltreffende coördinatie om de consistentie, coherentie, complementariteit en synergie tussen de financieringsbronnen te waarborgen. Daartoe moeten de lidstaten verplicht worden om, wanneer zij hun plannen bij de Commissie indienen, de relevante informatie over bestaande of geplande Uniefinanciering te presenteren. De financiële steun uit hoofde van het fonds moet een aanvulling vormen op de uit hoofde van andere programma’s en instrumenten van de Unie verstrekte steun. De met het fonds gefinancierde maatregelen en investeringen moeten in aanmerking kunnen komen voor financiering uit andere programma’s en instrumenten van de Unie, mits die steun niet dezelfde kosten dekt.

(36)

De betalingen moeten plaatsvinden op basis van een besluit van de Commissie tot goedkeuring van de uitbetaling aan de betrokken lidstaat. Daarom moet worden afgeweken van artikel 116, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, zodat de betalingstermijn kan ingaan op de datum waarop de Commissie de betrokken lidstaat van dat besluit op de hoogte stelt en niet op de datum van ontvangst van een betalingsverzoek.

(37)

Indien na analyse van alle in een bepaalde ronde ontvangen betalingsverzoeken blijkt dat de door de lidstaten ingediende betalingsverzoeken de bestemmingsontvangsten voor dit fonds overeenkomstig artikel 30 quinquies, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG overstijgen, moet de Commissie de lidstaten pro rata uitkeren teneinde te voorzien in een gelijke behandeling van de lidstaten. In de volgende ronde van betalingsverzoeken moet de Commissie de lidstaten met achterstallige betalingen uit de vorige ronde voorrang verlenen, en pas daarna de nieuw ingediende betalingsverzoeken voldoen.

(38)

Om het opstellen van de plannen te vergemakkelijken en te zorgen voor transparante regels voor monitoring en evaluatie, moeten de lijst van gemeenschappelijke indicatoren en het model voor de plannen in de bijlagen bij deze verordening worden opgenomen. De lidstaten moeten relevante gemeenschappelijke indicatoren kunnen gebruiken om de mijlpalen en streefdoelen in hun plannen te bepalen. De lijst met gemeenschappelijke indicatoren moet de gemeenschappelijke indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang en die voor de monitoring en evaluatie van de plannen en van het fonds bevatten.

(39)

Het fonds moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, met inbegrip van de doeltreffende preventie en vervolging van fraude, belastingfraude, belastingontduiking, corruptie en belangenconflicten. In geval van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat is het fonds onderworpen aan het bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad (17) ingestelde algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(40)

Voor een goed financieel beheer, met inachtneming van de resultaatgerichte aard van het fonds, moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de vastleggingen in de begroting, betalingen, en de schorsing en invordering van middelen, alsmede de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun. De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het gebruik van middelen voor met het fonds ondersteunde maatregelen voldoet aan het toepasselijke Unierecht en nationaal recht. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dergelijke steun in voorkomend geval in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie wordt verleend. Meer bepaald moeten zij ervoor zorgen dat fraude, corruptie en belangenconflicten worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd, en dat dubbele financiering uit het fonds en andere Unieprogramma’s wordt voorkomen. Schorsing en beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun, alsook verlaging en terugvordering van de financiële toewijzing, moeten mogelijk zijn wanneer de desbetreffende lidstaat het plan niet op bevredigende wijze heeft uitgevoerd, of in het geval van ernstige onregelmatigheden, namelijk fraude, corruptie en belangenconflicten in verband met de met het fonds ondersteunde maatregelen, of een ernstige niet-nakoming van een verplichting uit hoofde van overeenkomsten betreffende financiële steun. In het geval van de beëindiging van een overeenkomst betreffende financiële steun of de verlaging en terugvordering van een financiële toewijzing, moeten die bedragen uiterlijk op 31 december 2033 aan de lidstaten worden toegewezen volgens de in artikel 30 quinquies, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bepaalde regels voor de verdeling van emissierechten. Er moeten passende procedures op tegenspraak worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de besluiten van de Commissie ten aanzien van schorsing en invordering van uitbetaalde bedragen, of de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun, het recht van de lidstaten om opmerkingen in te dienen onverlet laat.

(41)

De Commissie moet ervoor zorgen dat de financiële belangen van de Unie op doeltreffende wijze worden beschermd. Hoewel het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf is om ervoor te zorgen dat het fonds in overeenstemming met het relevante Unie- en nationaal recht wordt uitgevoerd, moet de Commissie in dat verband voldoende waarborgen van de lidstaten kunnen krijgen. Daartoe moeten de lidstaten bij de uitvoering van het fonds voor een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem zorgen en moeten zij ten onrechte uitbetaalde of verkeerd gebruikte bedragen terugvorderen. In dat verband moeten de lidstaten een beroep kunnen doen op hun gewone nationale begrotingsbeheersystemen. De lidstaten moeten gegevens en informatie in gestandaardiseerde categorieën verzamelen, registreren en in een elektronisch systeem opslaan om ernstige onregelmatigheden, namelijk fraude, corruptie en belangenconflicten, met betrekking tot de met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie moet een informatie- en toezichtsysteem beschikbaar stellen, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om toegang te hebben tot die gegevens en informatie en om die te analyseren. De Commissie moet het gebruik van dat informatie- en toezichtsysteem aanmoedigen met het oog op een algemene toepassing door de lidstaten.

(42)

De Commissie, het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de Europese Rekenkamer en in voorkomend geval het Europees Openbaar Ministerie (EOM) moeten het informatie- en toezichtsysteem binnen hun respectieve bevoegdheden en rechten kunnen gebruiken.

(43)

De lidstaten en de Commissie moeten persoonsgegevens alleen kunnen verwerken als dat nodig is om te zorgen voor kwijting, audits en controles, informatie, communicatie en zichtbaarheid met betrekking tot het gebruik van middelen in verband met maatregelen voor de uitvoering van het fonds. Persoonsgegevens moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (18) of Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (19), naargelang van toepassing.

(44)

Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (21), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (22) en (EU) 2017/1939 van de Raad (23) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, daaronder begrepen maatregelen ter voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van fraude, corruptie en belangenconflicten, alsmede, in voorkomend geval, door oplegging van administratieve sancties. Zo heeft OLAF overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken in te stellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

Het EOM is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (24) worden geschaad. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking, het EOM op grond van Verordening (EU) 2017/1939, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(45)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de Uniebegroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirect beheer, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(46)

Verordening (EU) 2021/1060 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(47)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk bij te dragen aan een sociaal rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit door het aanpakken van de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening wordt het Sociaal Klimaatfonds (“het fonds”) opgericht voor de periode van 2026 tot en met 2032.

Het fonds zal de lidstaten voorzien van financiële ondersteuning voor de maatregelen en investeringen die in hun sociale klimaatplannen (“de plannen”) zijn opgenomen.

De met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen komen ten goede aan huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers, die kwetsbaar zijn en bijzonder worden getroffen door de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, en met name aan huishoudens die in energie- of vervoersarmoede verkeren.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“energiearmoede”: het gebrek aan toegang van een huishouden tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levens- en gezondheidsstandaard, met inbegrip van voldoende warmte, koeling, verlichting en energie voor toestellen, binnen de relevante nationale context, bestaand sociaal en ander relevant beleid;

2)

“vervoersarmoede”: het onvermogen of de moeilijkheden van personen en huishoudens om de kosten van particulier of openbaar vervoer te dragen, of hun gebrek aan of beperkte toegang tot vervoer dat nodig is voor hun toegang tot essentiële sociaal-economische diensten en activiteiten, rekening houdend met de nationale en ruimtelijke context;

3)

“geraamde totale kosten van het plan”: de geraamde totale kosten van de in het plan opgenomen maatregelen en investeringen;

4)

“financiële toewijzing”: niet-terugbetaalbare financiële steun uit hoofde van het fonds die aan een lidstaat is of kan worden toegewezen;

5)

“mijlpaal”: kwalitatieve verwezenlijking om de vooruitgang naar de verwezenlijking van een maatregel of een investering te meten;

6)

“streefdoel”: kwantitatieve verwezenlijking om de vooruitgang naar de verwezenlijking van een maatregel of een investering te meten;

7)

“energie uit hernieuwbare bronnen” of “hernieuwbare energie”: energie uit hernieuwbare bronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, tweede alinea, punt 1), van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (25);

8)

“huishouden”: een particulier huishouden zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15), van Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad (26);

9)

“micro-onderneming”: een onderneming waar minder dan tien personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (27), niet meer dan 2 miljoen EUR bedraagt;

10)

“kwetsbare huishoudens”: huishoudens die in energiearmoede verkeren of huishoudens, met inbegrip van huishoudens met een laag inkomen of een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om het gebouw waarin zij wonen te renoveren;

11)

“kwetsbare micro-ondernemingen”: micro-ondernemingen die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen of wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en voor de uitoefening van hun activiteit niet over de middelen beschikken om hun bedrijfsgebouw te renoveren, emissievrije of emissiearme voertuigen te kopen of over te stappen op alternatieve duurzame vervoerswijzen, met inbegrip van openbaar vervoer, naargelang het geval;

12)

“kwetsbare vervoergebruikers”: personen en huishoudens die in vervoersarmoede verkeren, maar ook personen en huishoudens, met inbegrip van personen en huishoudens met een laag inkomen en een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van broeikasgasemissies van wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en die niet over de middelen beschikken om emissievrije of emissiearme voertuigen te kopen of over te stappen op alternatieve duurzame vervoerswijzen, met inbegrip van openbaar vervoer.

13)

“renovatie van gebouwen”: elke vorm van energiegerelateerde renovatie van gebouwen die tot doel heeft de energieprestatie van gebouwen te verbeteren, zoals de isolatie van de bouwschil, dat wil zeggen de muren, het dak, de vloeren en de vervanging van ramen, en de installatie van technische bouwsystemen, in overeenstemming met alle relevante nationale veiligheidsnormen, onder meer door bij te dragen aan de renovatievereisten die zijn vastgesteld in de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking);

14)

“technisch bouwsysteem”: de technische uitrusting voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie, warm water voor huishoudelijke doeleinden, gebouwautomatisering en -controle, opwekking en opslag van hernieuwbare energie ter plaatse, of een combinatie van dergelijke technische uitrusting, met inbegrip van systemen die gebruikmaken van hernieuwbare energie, van een gebouw of gebouwunit;

15)

“actieve afnemer”: een actieve afnemer zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 8), van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (28);

16)

“energiegemeenschap van burgers”: een energiegemeenschap van burgers zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 11), van Richtlijn (EU) 2019/944;

17)

“hernieuwbare-energiegemeenschap”: een hernieuwbare-energiegemeenschap zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 16), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

18)

“peer-to-peerhandel in hernieuwbare energie”: peer-to-peerhandel in hernieuwbare energie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 18), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

19)

“emissievrij of emissiearm voertuig”: emissievrij of emissiearm voertuig zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt m), van Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad (29).

Artikel 3

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het fonds is bij te dragen tot een sociaal billijke transitie naar klimaatneutraliteit door de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG te ondervangen.

2.   De specifieke doelstellingen van het fonds zijn het ondersteunen van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers door middel van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie in gebouwen van opwekking en opslag van energie uit hernieuwbare bronnen, en het zorgen voor betere toegang tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer.

HOOFDSTUK II

Sociale klimaatplannen

Artikel 4

Sociale klimaatplannen

1.   Elke lidstaat dient bij de Commissie zijn plan in. Het plan bevat een samenhangend pakket aan bestaande of nieuwe nationale maatregelen en investeringen om de gevolgen van koolstofbeprijzing voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers te ondervangen, teneinde betaalbare verwarming, koeling en mobiliteit te waarborgen en tegelijk de maatregelen die nodig zijn voor het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen van de Unie te begeleiden en te versnellen.

2.   Elke lidstaat zorgt voor samenhang tussen zijn plan en zijn geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, zoals bedoeld in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999.

3.   Het plan kan nationale maatregelen bevatten waarmee tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun wordt verleend aan kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers, teneinde de gevolgen van de prijsstijging van fossiele brandstoffen als gevolg van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG te verlichten.

4.   Het plan bevat nationale en, in voorkomend geval, lokale en regionale maatregelen en investeringen, overeenkomstig artikel 8, om:

a)

gebouwen te renoveren en de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij maken, onder meer door de integratie van opwekking en opslag van energie uit hernieuwbare bronnen;

b)

het gebruik van emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te bevorderen.

5.   Indien een lidstaat reeds beschikt over een nationaal emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer of een koolstofbelasting, kunnen de reeds beschikbare nationale maatregelen om sociale gevolgen en uitdagingen te verzachten in het plan worden opgenomen, op voorwaarde dat ze voldoen aan deze verordening.

Artikel 5

Openbare raadpleging

1.   Elke lidstaat dient bij de Commissie een plan in na een openbare raadpleging met lokale en regionale autoriteiten, vertegenwoordigers van economische en sociale partners, relevante maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere belanghebbenden. Elke lidstaat voert die raadpleging uit overeenkomstig de vereisten van artikel 10 van Verordening (EU) 2018/1999 en met inachtneming van zijn nationale rechtskader.

2.   Elke lidstaat neemt in zijn plan een samenvatting op van:

a)

de op grond van lid 1 gehouden raadpleging, en

b)

de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden die aan de raadpleging hebben deelgenomen, in het plan is weerspiegeld.

3.   Voor de toepassing van artikel 16, lid 3, beoordeelt de Commissie of het plan is opgesteld in overleg met de belanghebbenden overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

4.   De Commissie ondersteunt de lidstaten door overeenkomstig artikel 6, lid 4, voorbeelden van beste praktijken voor raadplegingen over de plannen te verstrekken.

Artikel 6

Inhoud van de sociale klimaatplannen

1.   Het plan bevat de volgende elementen:

a)

concrete maatregelen en investeringen overeenkomstig de artikelen 4 en 8 om de in punt d) van dit lid bedoelde effecten te verlichten, samen met een toelichting over de wijze waarop die maatregelen en investeringen doeltreffend zouden bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 3 uiteengezette doelstellingen binnen het algehele kader van het relevante beleid van de lidstaat;

b)

in voorkomend geval, concrete, onderling samenhangende en versterkte begeleidende maatregelen om de maatregelen en investeringen te verwezenlijken en de in punt d) bedoelde effecten te verminderen;

c)

informatie over bestaande of geplande financiering van maatregelen en investeringen uit andere Unie-, internationale, publieke of, in voorkomend geval, particuliere bronnen die bijdragen aan de in het plan uiteengezette maatregelen en investeringen, waaronder informatie over tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun;

d)

een inschatting van de effecten die de prijsstijging als gevolg van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG waarschijnlijk zal hebben op huishoudens, en met name op de incidentie van energiearmoede en vervoersarmoede, en op micro-ondernemingen; die effecten moeten worden geanalyseerd op het passende territoriale niveau zoals gedefinieerd door elke lidstaat, waarbij rekening wordt gehouden met nationale specifieke kenmerken en elementen zoals toegang tot openbaar vervoer en basisdiensten en waarbij de gebieden die het zwaarst worden getroffen, in kaart worden gebracht;

e)

een geraamd aantal en een identificatie van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers;

f)

een toelichting over de wijze waarop de definities van energiearmoede en vervoersarmoede op nationaal niveau moeten worden toegepast;

g)

indien het plan in artikel 4, lid 3, bedoelde maatregelen bevat: de criteria voor de identificatie van in aanmerking komende eindontvangers, de beoogde termijn voor de desbetreffende maatregelen, en de rechtvaardiging daarvan op basis van een kwantitatieve schatting en een kwalitatieve toelichting over de wijze waarop die maatregelen naar verwachting de energiearmoede, de vervoersarmoede en de kwetsbaarheid van huishoudens voor prijsstijgingen van brandstof voor wegvervoer en verwarming zullen verkleinen;

h)

de beoogde mijlpalen en streefdoelen, en een indicatief algemeen tijdschema voor de uitvoering van de maatregelen en investeringen die uiterlijk op 31 juli 2032 moeten zijn voltooid;

i)

indien van toepassing, een tijdschema voor de geleidelijke vermindering van de steun voor emissiearme voertuigen;

j)

de geraamde totale kosten van het plan, met een passende verantwoording en een toelichting over hoe die in overeenstemming zijn met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staan tot de verwachte effecten van het plan;

k)

de beoogde nationale bijdrage aan de geraamde totale kosten van het plan, berekend overeenkomstig artikel 15;

l)

met uitzondering van de in artikel 4, lid 3, van deze verordening bedoelde maatregelen, een toelichting over de wijze waarop er middels het plan voor wordt gezorgd dat geen van de maatregelen of investeringen ernstig afbreuk zou doen aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852;

m)

de regelingen voor de doeltreffende monitoring en uitvoering van het plan door de betrokken lidstaat, met name van de voorgestelde mijlpalen en streefdoelen, de relevante gemeenschappelijke indicatoren bedoeld in bijlage IV, en, indien geen van die indicatoren relevant is voor een specifieke maatregel of investering, de door de betrokken lidstaat voorgestelde aanvullende individuele indicatoren;

n)

voor de voorbereiding en, indien beschikbaar, voor de uitvoering van het plan, een samenvatting van de in artikel 5 bedoelde openbare raadpleging;

o)

een toelichting over het systeem van de lidstaat voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten bij het gebruik van de uit hoofde van het fonds verstrekte financiële toewijzingen, en van de regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering uit het fonds en andere Unieprogramma’s;

p)

indien van toepassing en relevant, een toelichting over de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met specifieke geografische kenmerken, zoals eilanden, ultraperifere gebieden, plattelands- of afgelegen gebieden, minder toegankelijke perifere gebieden, berggebieden of achtergebleven gebieden;

q)

indien relevant, een toelichting over de wijze waarop de maatregelen en investeringen gericht zijn op het aanpakken van genderongelijkheid.

2.   Het plan kan acties op het gebied van technische bijstand omvatten die nodig zijn voor het doeltreffende beheer en de doeltreffende uitvoering van de maatregelen en investeringen.

3.   Het plan is in overeenstemming met de door de lidstaat ingediende informatie en gedane toezeggingen in het kader van:

a)

het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten;

b)

zijn cohesiebeleidsprogramma’s uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1060;

c)

zijn herstel- en veerkrachtplan uit hoofde van Verordening (EU) 2021/241;

d)

zijn plan voor de renovatie van gebouwen uit hoofde van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking);

e)

zijn geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999, en

f)

zijn territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1056.

4.   Tijdens de opstelling van het plan organiseert de Commissie een uitwisseling van beste praktijken, onder meer over in de plannen op te nemen kosteneffectieve maatregelen en investeringen. De lidstaten kunnen om technische ondersteuning verzoeken uit hoofde van de Europese faciliteit voor bijstand aan lokale energieprojecten (European Local ENergy Assistance — Elena), die is ingesteld bij een overeenkomst tussen de Commissie en de Europese Investeringsbank in 2009, of uit hoofde van het bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (30) vastgestelde instrument voor technische ondersteuning.

5.   Voor de toepassing van lid 1, punt l), van dit artikel verstrekt de Commissie de lidstaten technische richtsnoeren, toegesneden op het toepassingsgebied van het fonds, over de overeenstemming van maatregelen en investeringen met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852.

6.   Om de lidstaten bij te staan bij het verstrekken van de in lid 1, punt d), van dit artikel bedoelde informatie, verstrekt de Commissie een gemeenschappelijke waarde die moet worden beschouwd als een raming van de koolstofprijs die resulteert uit de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen, wegvervoer en andere sectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG.

7.   Elke lidstaat gebruikt het in bijlage V opgenomen model voor de opstelling van het plan.

HOOFDSTUK III

Steun uit het fonds voor sociale klimaatplannen

Artikel 7

Beginselen van het fonds

1.   Met het fonds wordt de lidstaten financiële steun verleend om hen in staat te stellen de in hun plannen uiteengezette maatregelen en investeringen te financieren.

2.   De financiële steun op grond van lid 1 van dit artikel aan elke lidstaat wordt uitbetaald op voorwaarde dat die lidstaat de mijlpalen en streefdoelen voor de maatregelen en investeringen overeenkomstig artikel 8 van deze verordening verwezenlijkt. Die mijlpalen en streefdoelen zijn in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de Unie en de in Verordening (EU) 2021/1119 uiteengezette doelstelling, en hebben met name betrekking op:

a)

energie-efficiëntie;

b)

renovatie van gebouwen;

c)

emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer;

d)

reductie van de broeikasgasemissies;

e)

vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens, met name huishoudens die in energiearmoede verkeren, het aantal kwetsbare micro-ondernemingen en het aantal kwetsbare vervoergebruikers.

3.   Uit het fonds worden alleen maatregelen en investeringen gesteund die in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852.

4.   De uit het fonds gesteunde maatregelen en investeringen verminderen de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en dragen, in voorkomend geval, bij aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en tot duurzame en hoogwaardige banen op de gebieden die onder de maatregelen en investeringen van het fonds vallen.

Artikel 8

In aanmerking komende maatregelen en investeringen die in de sociale klimaatplannen moeten worden opgenomen

1.   De lidstaat kan de volgende maatregelen en investeringen met blijvende gevolgen opnemen in de geraamde totale kosten van het plan, mits die maatregelen en investeringen vooral gericht zijn op kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, en tot doel hebben:

a)

de renovatie van gebouwen te ondersteunen, met name voor kwetsbare huishoudens en kwetsbare micro-ondernemingen in de slechtst presterende gebouwen, met inbegrip van huurders en mensen die in sociale woningen wonen;

b)

de toegang tot betaalbare, energie-efficiënte huisvesting, met inbegrip van sociale huisvesting, te ondersteunen;

c)

bij te dragen aan het koolstofvrij maken, zoals door elektrificatie, van verwarming en koeling van, en van koken in, gebouwen door toegang te bieden tot betaalbare en energie-efficiënte systemen, en door opwekking en opslag van energie uit hernieuwbare bronnen te integreren, onder meer via hernieuwbare-energiegemeenschappen, energiegemeenschappen van burgers en andere actieve afnemers, om het zelfverbruik van hernieuwbare energie te bevorderen, zoals het delen van energie en peer-to-peerhandel in hernieuwbare energie, de aansluiting op slimme netwerken en stadsverwarmingsnetten, waarmee wordt bijgedragen aan energiebesparingen of het terugdringen van energiearmoede;

d)

doelgerichte, toegankelijke en betaalbare informatie, opleiding, bewustmaking en advies te verschaffen over kosteneffectieve maatregelen en investeringen, beschikbare steun voor de renovatie en het energie-efficiënter maken van gebouwen, en over duurzame en betaalbare mobiliteits- en vervoersalternatieven;

e)

openbare en particuliere entiteiten, waaronder aanbieders van sociale woningen, met name publiek-private samenwerking, te helpen bij het ontwikkelen en aanbieden van betaalbare energie-efficiëntieoplossingen en passende financieringsinstrumenten in overeenstemming met de sociale doelstellingen van het fonds;

f)

toegang te verschaffen tot emissievrije en emissiearme voertuigen en fietsen, met behoud van technologische neutraliteit, onder meer door financiële steun of fiscale prikkels te bieden voor de aanschaf daarvan en voor passende openbare en particuliere infrastructuur, en met name, in voorkomend geval, voor de aankoop van emissievrije en emissiearme voertuigen, infrastructuur voor opladen en bijtanken, en de ontwikkeling van een markt voor tweedehandse emissievrije voertuigen; de lidstaten beogen ervoor te zorgen dat wanneer emissievrije voertuigen een betaalbare en uitvoerbare oplossing zijn, steun voor dergelijke voertuigen prioriteit krijgt in hun plannen;

g)

het gebruik van betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer te stimuleren en particuliere en openbare entiteiten, met inbegrip van coöperaties, te ondersteunen bij het ontwikkelen en aanbieden van duurzame mobiliteit op aanvraag, gedeelde mobiliteitsdiensten en opties voor actieve mobiliteit.

2.   De lidstaten kunnen in de geraamde totale kosten van de plannen de kosten van maatregelen voor rechtstreekse inkomenssteun aan kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers opnemen om de gevolgen van de toegenomen kosten van brandstof voor wegvervoer en verwarming te verlichten. Dergelijke steun is tijdelijk en neemt in de loop van de tijd af. Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van deze verordening kunnen de lidstaten tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun verlenen als hun plannen maatregelen of investeringen bevatten die gericht zijn op die kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers. Dergelijke steun blijft beperkt tot het directe effect van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. De kosten van maatregelen voor tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun maken ten hoogste 37,5 % uit van de geraamde totale kosten van het plan als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt j), van deze verordening.

3.   De lidstaten kunnen in de geraamde totale kosten van de plannen de kosten opnemen voor technische bijstand ter dekking van uitgaven in verband met opleiding, programmering, toezicht, controle, audit en evaluatie die nodig zijn voor het beheer van het fonds en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, bijvoorbeeld studies, informatietechnologie (IT)-uitgaven, openbare raadpleging van belanghebbenden, voorlichtings- en communicatieacties. De kosten van dergelijke technische bijstand bedragen ten hoogste 2,5 % van de geraamde totale kosten van het plan als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt j).

Artikel 9

Doorgave van uitkeringen aan huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers

1.   De lidstaten kunnen steun via andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers in de plannen opnemen, mits die entiteiten maatregelen treffen en investeringen doen die uiteindelijk ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen of kwetsbare vervoergebruikers.

2.   De lidstaten voorzien in de nodige wettelijke en contractuele waarborgen om ervoor te zorgen dat de gehele uitkering terechtkomt bij de kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen of kwetsbare vervoergebruikers.

Artikel 10

Middelen van het fonds

1.   Voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2032 wordt overeenkomstig artikel 10 bis, lid 8 ter, en artikel 30 quinquies, leden 3 en 4, van Richtlijn 2003/87/EG een maximumbedrag van 65 000 000 000 EUR in lopende prijzen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van het fonds. Dat bedrag bestaat uit externe bestemmingsontvangsten voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, onverminderd artikel 30 quinquies, lid 4, zesde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG.

De jaarlijkse bedragen die aan het fonds worden toegewezen, mogen, binnen de grenzen van het in de eerste alinea van dit lid vastgelegde maximumbedrag, de in artikel 30 quinquies, lid 4, vierde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde bedragen niet overschrijden.

Indien het overeenkomstig hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde emissiehandelssysteem op grond van artikel 30 duodecies van die richtlijn tot 2028 wordt uitgesteld, bedraagt het maximumbedrag dat aan het fonds ter beschikking moet worden gesteld 54 600 000 000 EUR en mogen de aan het fonds toegewezen jaarlijkse bedragen de in artikel 30 quinquies, lid 4, vijfde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde respectieve bedragen niet overschrijden.

2.   In afwijking van artikel 22, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en onverminderd artikel 19 van deze verordening worden vastleggingskredieten ter dekking van het desbetreffende in lid 1 van dit artikel bedoelde maximumbedrag aan het begin van elk begrotingsjaar, met ingang van 1 januari 2026, automatisch ter beschikking gesteld tot de desbetreffende in lid 1, tweede en derde alinea, bedoelde toepasselijke jaarlijkse bedragen.

3.   Ook kosten voor voorbereidende, toezicht-, controle-, audit- en evaluatiewerkzaamheden die nodig zijn voor het beheer van het fonds en het verwezenlijken van de doelstellingen ervan kunnen met de in lid 1 genoemde bedragen worden gedekt, met name onderzoeken, bijeenkomsten van deskundigen, raadplegingen van belanghebbenden, informatie- en communicatiewerkzaamheden, met inbegrip van inclusieve bewustmakingsacties en institutionele communicatie van de beleidsprioriteiten van de Unie met betrekking tot de doelstellingen van deze verordening, uitgaven met betrekking tot IT-netwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, institutionele IT-hulpmiddelen, en alle andere door de Commissie ten behoeve van het beheer van het fonds gemaakte kosten voor technische en administratieve ondersteuning. Ook de kosten van andere ondersteunende werkzaamheden, zoals kwaliteitsbewaking en de controle van projecten ter plaatse, en de kosten van raadpleging van collega’s en deskundigen ter beoordeling en uitvoering van de subsidiabele acties kunnen tot de uitgaven worden gerekend.

Artikel 11

Middelen uit en naar programma’s in gedeeld beheer en besteding van de middelen

1.   Middelen die in gedeeld beheer aan de lidstaten zijn toegewezen kunnen op verzoek van de lidstaten worden overgedragen aan het fonds, mits aan de in de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 vastgestelde voorwaarden is voldaan. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 op directe wijze uit. Die middelen worden uitsluitend ten goede van de betrokken lidstaat aangewend.

2.   De lidstaten kunnen in hun overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze verordening ingediende plannen verzoeken om de overdracht van maximaal 15 % van de maximale jaarlijkse financiële toewijzing aan middelen in gedeeld beheer als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060. Met de overgedragen middelen worden maatregelen en investeringen als bedoeld in artikel 8 van deze verordening gefinancierd, en zij worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van de fondsen waarnaar de middelen worden overgedragen. De middelen worden door de lidstaten overgedragen door middel van de wijziging van een of meer programma’s, met uitzondering van programma’s uit hoofde van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), overeenkomstig artikel 26 bis van Verordening (EU) 2021/1060, en worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van die verordening en de regels van de fondsen waarnaar de middelen worden overgedragen.

3.   De lidstaten kunnen de beheerautoriteiten van de programma’s in het kader van het cohesiebeleid uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1060 opdragen de maatregelen en investeringen die uit dit fonds worden gefinancierd uit te voeren indien dat met het oog op de synergieën tussen dit fonds en die cohesiebeleidsprogramma’s passend is en in overeenstemming is met de doelstellingen van dit fonds. Indien de lidstaten van plan zijn die autoriteiten dat op te dragen, geven zij dit in hun plannen aan. In dat geval worden de bestaande door de lidstaten ingestelde beheers- en controlesystemen, zoals ter kennis gebracht van de Commissie, geacht aan de voorschriften van deze verordening te voldoen.

4.   De lidstaten kunnen de betalingen voor aanvullende technische ondersteuning op grond van artikel 7 van Verordening (EU) 2021/240 en het bedrag van de contante bijdrage van het lidstaatcompartiment op grond van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (31) in hun plannen opnemen als deel van de geraamde totale kosten. Die kosten bedragen ten hoogste 4 % van de maximale financiële toewijzingen voor het plan, en de desbetreffende, in het plan uiteengezette maatregelen zijn in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 12

Uitvoering

De Commissie voert het fonds in direct beheer uit, overeenkomstig de desbetreffende voorschriften als vastgesteld op grond van artikel 322 VWEU, met name Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

Artikel 13

Additionaliteit en aanvullende financiering

1.   De steun uit het fonds vormt een aanvulling op de uit hoofde van andere fondsen, programma’s en instrumenten van de Unie verstrekte steun. De uit hoofde van het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen kunnen steun ontvangen uit andere fondsen, programma’s en instrumenten van de Unie, mits die steun niet dezelfde kosten dekt.

2.   De steun uit het fonds, met inbegrip van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun als bedoeld in artikel 4, lid 3, vormt een aanvulling op en komt niet in de plaats van terugkerende nationale begrotingsuitgaven.

3.   Voor technische bijstand aan de lidstaten worden administratieve kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het plan niet als terugkerende nationale begrotingsuitgaven beschouwd.

Artikel 14

Maximale financiële toewijzing

1.   De maximale financiële toewijzing wordt voor elke lidstaat berekend overeenkomstig artikel 10 en zoals nader bepaald in de bijlagen I en II.

2.   Elke lidstaat kan ter uitvoering van zijn plan een aanvraag indienen tot die maximale financiële toewijzing.

Artikel 15

Nationale bijdrage aan de geraamde totale kosten

De lidstaten dragen ten minste voor 25 % bij aan de geraamde totale kosten van hun plannen.

Artikel 16

Beoordeling door de Commissie

1.   De Commissie beoordeelt of het plan, en in voorkomend geval door een lidstaat overeenkomstig artikel 18 ingediende wijzigingen van dat plan, in overeenstemming zijn met deze verordening. Bij de uitvoering van die beoordeling werkt de Commissie nauw samen met de betrokken lidstaat. De Commissie kan binnen twee maanden na de indiening van het plan door de lidstaat opmerkingen maken of aanvullende informatie vragen. De lidstaat verstrekt de gevraagde aanvullende informatie en kan het plan zo nodig herzien, ook nadat het plan is ingediend. De lidstaat en de Commissie kunnen indien nodig overeenkomen de beoordelingstermijn met een redelijke periode te verlengen.

2.   De Commissie beoordeelt of de overeenkomstig artikel 11 gevraagde overdrachten aan de doelstellingen van deze verordening beantwoorden.

3.   De Commissie beoordeelt de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het plan, rekening houdend met de specifieke uitdagingen en de financiële toewijzing van de lidstaat, als volgt:

a)

de Commissie houdt voor de beoordeling van de relevantie rekening met de volgende criteria:

i)

of het plan een passende respons vormt op de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers in de betrokken lidstaten, met name voor huishoudens die in energie- of vervoersarmoede verkeren, en op de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de uitdagingen die zijn vastgesteld in de beoordelingen door de Commissie van de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan van de betrokken lidstaat en van de daarbij geboekte vooruitgang, op grond van artikel 9, lid 3, en de artikelen 13 en 29 van Verordening (EU) 2018/1999, en met de uitdagingen die zijn vastgesteld in de aanbevelingen die op grond van artikel 34 van die verordening door de Commissie aan de lidstaten worden gedaan met het oog op de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 van de Unie en de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie uiterlijk in 2050;

ii)

of er met het plan naar verwachting voor wordt gezorgd dat de in het plan opgenomen maatregelen en investeringen geen ernstige afbreuk doen aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 en of het plan bijdraagt aan het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen;

iii)

of het plan maatregelen en investeringen bevat die bijdragen aan de groene transitie, met inbegrip van het aanpakken van de sociale gevolgen en uitdagingen als gevolg daarvan, en met name aan het verwezenlijken van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie uiterlijk in 2050 alsook tot de mijlpalen voor 2030 van de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit van de Unie.

b)

de Commissie houdt voor de beoordeling van de doeltreffendheid rekening met de volgende criteria:

i)

of het plan in de lidstaat naar verwachting een blijvend effect zal hebben op de uitdagingen die met dat plan worden aangepakt, in overeenstemming met de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie uiterlijk in 2050, en met name voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, met name huishoudens die in energie- of vervoersarmoede verkeren;

ii)

of er met door de lidstaat voorgestelde regelingen naar verwachting wordt gezorgd voor een doeltreffende controle en uitvoering van het plan, met inbegrip van het voorgestelde tijdschema, de mijlpalen en streefdoelen, en de bijbehorende indicatoren;

iii)

of de door de lidstaat voorgestelde maatregelen en investeringen samenhangend zijn en voldoen aan de vereisten van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking), Richtlijn (EU) 2018/2001, de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn (EU) 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (32) en Richtlijn 2010/31/EU, en

iv)

of de door de lidstaat voorgestelde maatregelen en investeringen complementariteit, synergie, samenhang en consistentie met de in artikel 6, lid 3, bedoelde instrumenten van de Unie bevorderen.

c)

voor de beoordeling van de efficiëntie houdt de Commissie rekening met de volgende criteria:

i)

of de rechtvaardiging van de lidstaat voor het bedrag aan geraamde totale kosten van het plan redelijk en aannemelijk is, in overeenstemming is met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staat tot de verwachte nationale milieu- en sociale gevolgen, tevens rekening houdend met de nationale specifieke kenmerken die van invloed kunnen zijn op de in het plan voorziene kosten;

ii)

of met de door de lidstaat voorgestelde regelingen, met inbegrip van de regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering uit het fonds en andere Unieprogramma’s, naar verwachting corruptie, fraude en belangenconflicten bij het gebruik van de uit hoofde van het fonds verstrekte financiële toewijzing worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd;

iii)

of de door de lidstaat voorgestelde mijlpalen en streefdoelen efficiënt zijn met het oog op de reikwijdte, de doelstellingen en de subsidiabele acties van het fonds.

d)

voor de beoordeling van de samenhang houdt de Commissie er rekening mee of het plan maatregelen en investeringen bevat die samenhangende acties inhouden.

Artikel 17

Besluit van de Commissie

1.   De Commissie neemt, uiterlijk vijf maanden na indiening van het plan van een lidstaat op grond van artikel 4, lid 1, op basis van de overeenkomstig artikel 16 verrichte beoordeling, in de vorm van een uitvoeringshandeling een besluit over dat plan.

2.   Indien de Commissie een plan positief beoordeelt, wordt in de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling het volgende vastgelegd:

a)

de door de lidstaat uit te voeren maatregelen en investeringen, het bedrag aan geraamde totale kosten van het plan, en de mijlpalen en streefdoelen;

b)

de maximale financiële toewijzing die overeenkomstig artikel 14, lid 1, van deze verordening wordt toegewezen en die overeenkomstig artikel 20 in termijnen moet worden betaald, zodra de lidstaat de relevante mijlpalen en streefdoelen die met betrekking tot de uitvoering van het plan zijn bepaald, op bevredigende wijze heeft verwezenlijkt;

c)

de nationale bijdrage;

d)

de regelingen en het tijdschema voor de monitoring en uitvoering van het plan, in voorkomend geval met inbegrip van de maatregelen die nodig zijn om aan artikel 21 te voldoen;

e)

de relevante indicatoren met betrekking tot het verwezenlijken van de beoogde mijlpalen en streefdoelen, en

f)

de regelingen om de Commissie toegang te verschaffen tot de relevante onderliggende gegevens.

3.   De in lid 2, punt b), van dit artikel bedoelde maximale financiële toewijzing wordt vastgesteld op basis van de geraamde totale kosten van het plan, als voorgesteld door de lidstaat en beoordeeld met verwijzing naar de in artikel 16, lid 3, bepaalde criteria.

Het bedrag van de in lid 2, punt b), van dit artikel bedoelde maximale financiële toewijzing wordt als volgt vastgesteld:

a)

indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de in artikel 16, lid 3, bepaalde criteria en het bedrag aan geraamde totale kosten van het plan na aftrek van de nationale bijdrage gelijk is aan of hoger is dan de in artikel 14, lid 1, bedoelde maximale financiële toewijzing voor die lidstaat is de financiële toewijzing aan de lidstaat gelijk aan het totale bedrag van de maximale financiële toewijzing bedoeld in artikel 14, lid 1;

b)

indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de in artikel 16, lid 3, bepaalde criteria en het bedrag aan geraamde totale kosten van het plan na aftrek van de nationale bijdrage lager is dan de in artikel 14, lid 1, bedoelde maximale financiële toewijzing voor de lidstaat is de financiële toewijzing aan de lidstaat gelijk aan het bedrag van de geraamde totale kosten van het plan, met aftrek van de nationale bijdrage;

c)

indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de in artikel 16, lid 3, bepaalde criteria maar er bij de beoordeling zwakke punten in de interne-controlesystemen zijn vastgesteld, kan de Commissie eisen dat de lidstaat vóór de eerste betaling aanvullende maatregelen in het plan opneemt om die zwakke punten te verhelpen en die maatregelen uitvoert;

d)

indien het plan niet op bevredigende wijze voldoet aan de in artikel 16, lid 3, bepaalde criteria worden er geen financiële middelen aan de lidstaat toegewezen.

4.   Indien de Commissie het plan negatief beoordeelt, bevat het in lid 1 bedoelde besluit de redenen voor die negatieve beoordeling. De lidstaat dient het plan opnieuw in en houdt daarbij rekening met de beoordeling van de Commissie.

Artikel 18

Wijziging van sociale klimaatplannen

1.   Een lidstaat die een plan, met inbegrip van de relevante mijlpalen en streefdoelen, geheel of gedeeltelijk niet langer kan realiseren of verregaand moet aanpassen vanwege objectieve omstandigheden, met name vanwege de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, dient een gewijzigd plan in bij de Commissie om de nodige, naar behoren gemotiveerde, wijzigingen in hun plan aan te brengen. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 11, lid 4, verzoeken om technische ondersteuning voor de opstelling van het gewijzigde plan.

2.   De Commissie beoordeelt het gewijzigde plan overeenkomstig artikel 16.

3.   Indien de Commissie het gewijzigde plan positief beoordeelt, stelt zij overeenkomstig artikel 17, lid 1, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast waarin de redenen voor de positieve beoordeling worden uiteengezet. In afwijking van artikel 17, lid 1, stelt de Commissie het besluit uit hoofde van dit lid vast binnen drie maanden na de datum van indiening van het gewijzigde plan door de desbetreffende lidstaat.

4.   Indien de Commissie het gewijzigde plan negatief beoordeelt, wijst zij het gewijzigde plan binnen de in lid 3 bedoelde termijn af, nadat zij de desbetreffende lidstaat de mogelijkheid heeft geboden binnen drie maanden na de datum van mededeling van de beoordeling van het gewijzigde plan door de Commissie zijn opmerkingen in te dienen.

5.   Elke lidstaat beoordeelt uiterlijk op 15 maart 2029 of zijn plan passend is gelet op de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. Die beoordelingen worden bij de Commissie ingediend samen met de geïntegreerde energie- en klimaatvoortgangsverslagen op grond van artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999.

6.   In het geval van kleine aanpassingen van het plan, die verhogingen of verlagingen betreffen van minder dan 5 % van een in het plan uiteengezet streefdoel, zoals kleine actualiseringen van de in het plan opgenomen maatregelen en investeringen, of de correctie van schrijffouten, stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van dergelijke wijzigingen.

Artikel 19

Vastlegging van de financiële toewijzing

1.   Nadat de Commissie een positief besluit als bedoeld in artikel 17 van deze verordening heeft genomen, sluit zij tijdig een overeenkomst met de betrokken lidstaat, die een individuele juridische verbintenis in de zin van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vormt, voor de periode 2026-2032, onverminderd artikel 30 quinquies, lid 4, en de artikelen 30 decies en 30 duodecies van Richtlijn 2003/87/EG. Die overeenkomst wordt ten vroegste één jaar, of twee jaar indien artikel 10, lid 1, derde alinea, van deze verordening van toepassing is, voorafgaand aan het jaar waarin de veilingen in het kader van hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG van start gaan, worden gesloten.

2.   Begrotingsvastleggingen kunnen op totale vastleggingen worden gebaseerd en kunnen waar passend worden opgesplitst in over verschillende jaren gespreide jaarlijkse tranches.

Artikel 20

Voorschriften voor betalingen, schorsing en beëindiging van overeenkomsten met betrekking tot financiële toewijzingen

1.   Financiële toewijzingen uit hoofde van dit artikel worden aan de lidstaten uitbetaald nadat zij de relevante overeengekomen mijlpalen en streefdoelen in het plan, dat overeenkomstig artikel 17 is goedgekeurd, hebben verwezenlijkt en indien financiering beschikbaar is. Nadat de lidstaat die mijlpalen en streefdoelen heeft verwezenlijkt, dient deze bij de Commissie een naar behoren gemotiveerd betalingsverzoek van de financiële toewijzing in. De lidstaat dient dergelijke betalingsverzoeken eenmaal of tweemaal per jaar bij de Commissie in, uiterlijk op 31 juli of 31 december.

2.   Na ontvangst van een betalingsverzoek van een lidstaat beoordeelt de Commissie of de relevante mijlpalen en streefdoelen in het in artikel 17 bedoelde besluit van de Commissie op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt. Mijlpalen en streefdoelen worden alleen geacht op bevredigende wijze te zijn verwezenlijkt als er door de betrokken lidstaat geen maatregelen in verband met eerder verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen zijn teruggedraaid.

3.   Indien de Commissie een individueel betalingsverzoek positief beoordeelt, stelt zij een individueel besluit vast waarmee de uitbetaling van de financiële toewijzing overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 wordt goedgekeurd, mits de middelen beschikbaar zijn en de lidstaten gelijk behandeld worden. De Commissie stelt het individuele besluit niet eerder dan twee maanden en niet later dan drie maanden na de betrokken uiterste datum voor de indiening van het betalingsverzoek overeenkomstig lid 1 van dit artikel vast.

4.   Indien de Commissie naar aanleiding van de in lid 3 van deze verordening bedoelde beoordeling vaststelt dat de mijlpalen en streefdoelen van het in artikel 17 bedoelde besluit van de Commissie niet op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt, wordt de betaling van het deel van de financiële toewijzing naar rato van het niet gehaalde streefdoel of de niet bereikte mijlpaal geschorst. De lidstaat kan tot uiterlijk een maand na mededeling van de beoordeling van de Commissie opmerkingen indienen.

De schorsing wordt pas opgeheven als de mijlpalen en streefdoelen van het in artikel 17 bedoelde besluit van de Commissie op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt.

5.   In afwijking van artikel 116, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 gaat de betalingstermijn in op de datum van mededeling van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de uitbetaling van de financiële toewijzing aan de betrokken lidstaat overeenkomstig lid 3 van dit artikel, of op de datum van mededeling van de opheffing van een schorsing op grond van lid 4, tweede alinea, van dit artikel.

6.   Indien de mijlpalen en streefdoelen binnen negen maanden na de in lid 4, eerste alinea, bedoelde schorsing niet op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt, verlaagt de Commissie de financiële toewijzing naar rato, nadat zij de lidstaat de mogelijkheid heeft geboden binnen twee maanden na mededeling van haar conclusies over de verwezenlijking van de mijlpalen en streefdoelen zijn opmerkingen in te dienen.

7.   Indien de lidstaat binnen 15 maanden na de datum van de sluiting van de desbetreffende in artikel 19 bedoelde overeenkomsten geen concrete vorderingen ten aanzien van de desbetreffende mijlpalen en streefdoelen heeft gemaakt, beëindigt de Commissie die overeenkomsten en trekt zij onverminderd artikel 14, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 het bedrag van de financiële toewijzing in. De Commissie neemt een beslissing over het beëindigen van die overeenkomsten nadat zij de lidstaat de mogelijkheid heeft geboden zijn opmerkingen binnen twee maanden na mededeling van haar beoordeling dat er geen concrete vooruitgang is geboekt, in te dienen.

8.   Alle betalingen worden uiterlijk op 31 december 2033 verricht.

9.   In afwijking van artikel 116 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en lid 5 van dit artikel betaalt de Commissie, indien in een bepaalde ronde van betalingsverzoeken als bedoeld in lid 1 van dit artikel, de overeenkomstig artikel 30 quinquies, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG aan het fonds toegewezen ontvangsten niet volstaan om de ingediende betalingsverzoeken te dekken, de lidstaten pro rata uit, bepaald als aandeel van de voor betaling beschikbare middelen in de totale goedgekeurde betalingen. In de volgende ronde van betalingsverzoeken betaalt de Commissie eerst de lidstaten met achterstallige betalingen uit de vorige ronde uit, en gaat pas daarna in op de nieuw ingediende betalingsverzoeken.

10.   In afwijking van artikel 12, lid 4, punt c), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en onverminderd artikel 30 quinquies, lid 4, zesde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG wijst de Commissie aan de lidstaten de bedragen toe die overeenstemmen met de kredieten die op 31 december 2033 niet zijn gebruikt, uit hoofde de in artikel 30 quinquies, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde regels voor de verdeling van emissierechten, teneinde de in artikel 3 van deze verordening bedoelde doelstellingen te verwezenlijken.

Artikel 21

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De lidstaten nemen, als de begunstigden van middelen uit het fonds, bij de uitvoering van de plannen alle maatregelen die passend zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en te waarborgen dat het gebruik van de financiële toewijzingen voor de met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen, met inbegrip van die welke worden uitgevoerd door andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers overeenkomstig artikel 9, in overeenstemming met het toepasselijke Unie- en nationale recht geschiedt, met name wat betreft het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten, Daartoe voorzien de lidstaten in een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem, zoals uiteengezet in bijlage III, en in de terugvordering van ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte bedragen. De lidstaten kunnen een beroep doen op hun gewone nationale begrotingsbeheersystemen.

2.   In de in artikel 19 bedoelde overeenkomsten worden de volgende verplichtingen van de lidstaten vastgelegd:

a)

regelmatig controleren of de verstrekte financiering naar behoren is gebruikt overeenkomstig alle toepasselijke voorschriften, en of maatregelen of investeringen van het plan naar behoren zijn uitgevoerd overeenkomstig alle toepasselijke voorschriften, met name wat betreft het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten;

b)

passende maatregelen treffen om fraude, corruptie en belangenconflicten zoals gedefinieerd in artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 die de financiële belangen van de Unie schaden, te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, en juridische stappen nemen om middelen waaraan geen wettige bestemming is gegeven terug te vorderen, ook als in verband met een maatregel of investering uit hoofde van het plan is gebeurd;

c)

een betalingsverzoek vergezeld laten gaan van:

i)

een beheersverklaring dat de financiële toewijzingen voor hun beoogde doel zijn gebruikt, dat de bij het betalingsverzoek ingediende informatie volledig, accuraat en betrouwbaar is en dat de controlesystemen waarin is voorzien de nodige waarborg bieden dat de financiële toewijzingen overeenkomstig alle toepasselijke voorschriften zijn beheerd, met name voorschriften ter voorkoming van belangenconflicten, fraude, corruptie en dubbele financiering uit het fonds en andere programma’s van de Unie, overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, en

ii)

een samenvatting van de overeenkomstig internationaal geaccepteerde auditnormen uitgevoerde audits, inclusief de reikwijdte van die audits wat betreft het uitgegeven bedrag en de periode, en een analyse van de vastgestelde zwakke punten en eventuele corrigerende actie;

d)

ten behoeve van audit en controle en om te zorgen voor vergelijkbare informatie over het gebruik van financiële toewijzingen voor de maatregelen en investeringen die in het kader van het plan worden uitgevoerd, de volgende categorieën gegevens in een elektronisch systeem verzamelen, registreren en opslaan, en de toegang tot die gegevens waarborgen:

i)

de naam van de eindontvanger van de financiële toewijzingen, zijn btw-nummers of fiscale identificatienummers, en het bedrag van de financiële toewijzingen uit het fonds;

ii)

de naam van de contractant(en) en de onderaannemer(s) en hun btw-nummer(s) of fisca(a)l(e) identificatienummer(s) en de waarde van de opdracht(en) indien de eindontvanger van de financiële toewijzingen overeenkomstig het Unierecht of het nationale recht inzake overheidsaanbestedingen een aanbestedende dienst is;

iii)

voorna(a)m(en), achterna(a)m(en), geboortedatum(s) en btw-nummer(s) of fisca(a)l(e) identificatienummer(s) van de uiteindelijke begunstigde(n) van de ontvanger van de financiële toewijzingen of de contractant, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6), van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (33);

iv)

een lijst van uit hoofde van het fonds uitgevoerde maatregelen en investeringen, met het totale bedrag aan overheidsfinanciering van die maatregelen en investeringen, en het bedrag dat uit andere uit de Uniebegroting gefinancierde fondsen wordt betaald.

e)

de Commissie, het OLAF, de Rekenkamer en, wat betreft de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, expliciet toestaan hun in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgelegde rechten uit te oefenen, en alle eindontvangers van de uitbetaalde financiële toewijzingen voor de uitvoering van maatregelen en investeringen van het plan, of alle andere personen of entiteiten die bij de uitvoering daarvan betrokken zijn, verplichten de Commissie, het OLAF, de Rekenkamer en in voorkomend geval het EOM expliciet toe te staan hun in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 bepaalde rechten uit te oefenen, alsook vergelijkbare verplichtingen opleggen aan alle eindontvangers van de uitbetaalde middelen;

f)

gegevens bijhouden overeenkomstig artikel 132 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, waarbij de voor de betrokken maatregel of investering relevante betalingstransactie als referentiepunt dient.

De in de eerste alinea, punt d), ii), van deze verordening bedoelde informatie is enkel vereist indien de waarde van overheidsaanbesteding hoger is dan de in artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (34) bepaalde Uniedrempels. Wat onderaannemers betreft, is die informatie enkel vereist:

a)

op het eerste niveau van onderaanbesteding;

b)

indien die informatie wordt geregistreerd over de betrokken contractant, en

c)

voor onderaanbestedingen met een totale waarde van meer dan 50 000 EUR.

3.   De lidstaten en de Commissie verwerken de in lid 2, punt d), van dit artikel bedoelde persoonsgegevens ten behoeve van en gedurende kwijtings-, audit- en controleprocedures, en informatie-, communicatie- en zichtbaarheidsactiviteiten met betrekking tot het gebruik van financiële toewijzingen voor de uitvoering van de in artikel 19 bedoelde overeenkomsten. De persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 of Verordening (EU) 2018/1725, naargelang van toepassing. Het fonds is in het kader van de procedure voor het aan de Commissie verlenen van kwijting overeenkomstig artikel 319 van het VWEU onderworpen aan verslaglegging in het kader van de in artikel 247 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 genoemde geïntegreerde financiële en verantwoordingsverslagen en met name afzonderlijk in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag.

4.   De in artikel 19 bedoelde overeenkomsten voorzien ook in het recht van de Commissie om, in gevallen van fraude, corruptie en belangenconflict die de financiële belangen van de Unie schaden en die niet door de lidstaten zijn gecorrigeerd, of in geval van ernstige niet-nakoming van een uit dergelijke overeenkomsten voortvloeiende verplichting, de steun uit het fonds naar rato te verlagen en aan de Uniebegroting verschuldigde bedragen terug te vorderen.

De Commissie neemt bij het nemen van een besluit over het bedrag van de terugvordering en de verlaging het evenredigheidsbeginsel in acht en houdt rekening met de ernst van de fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden of van de niet-nakoming een verplichting. De Commissie stelt de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen in te dienen voordat de steun wordt verlaagd.

HOOFDSTUK IV

Complementariteit, toezicht en evaluatie

Artikel 22

Coördinatie en complementariteit

Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden bevorderen de Commissie en de betrokken lidstaten synergieën en zorgen zij voor doeltreffende coördinatie tussen het fonds en de in artikel 6, lid 3, van deze verordening bedoelde Unieprogramma’s en -instrumenten en het moderniseringsfonds uit hoofde van artikel 10 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG. Te dien einde:

a)

zorgen zij voor complementariteit, synergie, samenhang en consistentie tussen verschillende instrumenten op Unie-, nationaal en in voorkomend geval lokaal of regionaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering;

b)

optimaliseren zij coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen, en

c)

zorgen zij voor nauwe samenwerking tussen de instanties die op Unie-, nationaal en in voorkomend geval lokaal of regionaal niveau voor de uitvoering en de controle verantwoordelijk zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken.

Artikel 23

Informatie, communicatie en zichtbaarheid

1.   De lidstaten maken de in artikel 21, lid 2, punt d), i), ii) en iv), van deze verordening bedoelde gegevens openbaar en houden die gegevens bij op één enkele website en in een open, machineleesbaar formaat als bepaald in artikel 5, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad (35) waarmee de gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en hergebruikt. De in artikel 21, lid 2, punt d), i) en ii), van deze verordening bedoelde informatie wordt niet openbaar gemaakt in de in artikel 38, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 bedoelde gevallen of in geval van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun aan kwetsbare huishoudens.

2.   De ontvangers van steun uit het fonds worden in kennis gesteld van de oorsprong van die middelen, ook wanneer zij die middelen via tussenpersonen ontvangen. Op documenten en communicatiemateriaal met betrekking tot de uitvoering van de maatregel die bestemd zijn voor de ontvangers is die informatie voorzien van het embleem van de Unie en een passende financieringsvermelding: “Gefinancierd door de Europese Unie — Sociaal Klimaatfonds”. De ontvangers van steun uit het fonds geven, behalve indien zij natuurlijke personen zijn of indien er een risico bestaat dat commercieel gevoelige informatie openbaar wordt gemaakt, zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

3.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, de op grond van deze verordening ondernomen acties en de resultaten ervan, en doet dit in voorkomend geval en indien de nationale autoriteiten daarmee instemmen door middel van gezamenlijke communicatieactiviteiten met de nationale autoriteiten en de vertegenwoordigingen van het Europees Parlement en van de Commissie in de betrokken lidstaat.

Artikel 24

Toezicht op de uitvoering

1.   Elke lidstaat brengt tweejaarlijks verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van zijn plan, samen met zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatvoortgangsverslag bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, en overeenkomstig artikel 28 van die verordening. Het toezicht op de uitvoering wordt gericht op en staat in verhouding tot de middels het plan uitgevoerde activiteiten. De lidstaten nemen in hun voortgangsverslag de in bijlage IV bij deze verordening bepaalde indicatoren op.

2.   De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van het fonds en meet de mate waarin de doelstellingen ervan worden verwezenlijkt. Het toezicht op de uitvoering wordt gericht op en staat in verhouding tot de activiteiten die in het kader van het fonds worden uitgevoerd.

3.   Met haar prestatieverslagleggingsysteem zorgt de Commissie ervoor dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering van de activiteiten op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van steun uit het fonds.

4.   De Commissie gebruikt, met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen, de in bijlage IV bepaalde gemeenschappelijke indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang en die voor het toezicht op en de evaluatie van het fonds.

Artikel 25

Transparantie

1.   De Commissie zendt de door de lidstaten ingediende plannen en de door de Commissie openbaar gemaakte besluiten onverwijld gelijktijdig en op gelijke voorwaarden toe aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   Door de Commissie aan de Raad in de context van deze verordening of de uitvoering ervan meegedeelde informatie wordt gelijktijdig aan het Europees Parlement beschikbaar gesteld, indien nodig met inachtneming van geheimhoudingsregelingen.

3.   De bevoegde commissies van het Europees Parlement kunnen de Commissie verzoeken informatie te verstrekken over de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van de plannen door de Commissie.

Artikel 26

Sociale klimaatdialoog

1.   Om de dialoog tussen de instellingen van de Unie, met name het Europees Parlement en de Commissie, te intensiveren en om meer transparantie en te zorgen voor een grotere verantwoordingsplicht, kunnen de bevoegde commissies van het Europees Parlement de Commissie twee keer per jaar uitnodigen om de volgende kwesties te bespreken:

a)

de door de lidstaten ingediende plannen;

b)

de beoordeling door de Commissie van de door de lidstaten ingediende plannen;

c)

de mate waarin de mijlpalen en streefdoelen uit de door de lidstaten ingediende plannen zijn verwezenlijkt;

d)

betalings-, schorsings- en beëindigingsprocedures, met inbegrip van eventuele opmerkingen en corrigerende maatregelen van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de mijlpalen en streefdoelen in de door hen ingediende plannen op bevredigende wijze worden verwezenlijkt;

2.   De Commissie houdt rekening met alle elementen die naar voren komen in de door middel van de sociale klimaatdialoog kenbaar gemaakte standpunten, waaronder eventuele resoluties van het Europees Parlement.

HOOFDSTUK V

Slotbepalingen

Artikel 27

Evaluatie en herziening van het fonds

1.   Twee jaar na de aanvang van de uitvoering van de plannen verstrekt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een evaluatieverslag over de uitvoering en het functioneren van het fonds, rekening houdend met de resultaten van de eerste verslagen die de lidstaten overeenkomstig artikel 24 hebben ingediend, en dient zij zo nodig voorstellen tot wijziging van deze verordening in.

2.   In het in lid 1 bedoelde evaluatieverslag wordt met name het volgende beoordeeld:

a)

in hoeverre de in artikel 3 bepaalde doelstellingen van het fonds zijn verwezenlijkt, of de middelen efficiënt zijn gebruikt en wat de Uniemeerwaarde was;

b)

per land, de efficiëntie van maatregelen en investeringen en het gebruik van de rechtstreekse inkomenssteun in het licht van de verwezenlijking van de mijlpalen en streefdoelen in de plannen;

c)

hoe de definities van energiearmoede en vervoersarmoede in de lidstaten worden toegepast, op basis van de in artikel 6, lid 1, punt f), bedoelde informatie, en of wijzigingen van die definities noodzakelijk zijn;

d)

of alle doelstellingen en in artikel 8 van deze verordening bepaalde maatregelen en investeringen nog relevant zijn in het licht van de effecten op de broeikasgasemissies van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, en of de nationale maatregelen die zijn genomen om aan de bindende broeikasgasemissiereducties door de lidstaten op grond van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (36) te voldoen, alsmede de bestemmingsontvangsten nog relevant zijn in het licht van de mogelijke ontwikkelingen met betrekking tot het veilen van emissierechten uit hoofde van het emissiehandelssysteem voor gebouwen, wegvervoer en andere sectoren op grond van hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG en van andere relevante overwegingen.

3.   Uiterlijk op 31 december 2033 verstrekt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag. Het ex-postevaluatieverslag bestaat uit een algemene beoordeling van het fonds en bevat informatie over de effecten ervan.

4.   Zonder vooruit te lopen op het meerjarig financieel kader na 2027 moet worden vastgesteld, dient de Commissie, indien de opbrengsten van de veiling van emissierechten als bedoeld in artikel 30 quinquies, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG worden aangeduid als eigen middelen overeenkomstig artikel 311, lid 3, VWEU, waar passend de nodige voorstellen in om in het kader van het meerjarig financieel kader na 2027 de doeltreffendheid en continuïteit te waarborgen van de uitvoering van het fonds, dat tijdelijk en bij wijze van uitzondering wordt gefinancierd uit externe bestemmingsontvangsten uit emissierechten van het emissiehandelssysteem.

Artikel 28

Wijziging van Verordening (EU) 2021/1060

Het volgende artikel wordt ingevoegd in Verordening (EU) 2021/1060:

“Artikel 26 bis

Uit het Sociaal Klimaatfonds overgedragen middelen

1.   De middelen die zijn overgedragen uit het bij Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (*1)opgerichte Sociaal Klimaatfonds worden uitgevoerd overeenkomstig deze verordening en de bepalingen betreffende het fonds waarnaar de middelen worden overgedragen, en zijn definitief. Dergelijke middelen vormen externe bestemmingsontvangsten voor de toepassing artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en vormen een aanvulling op de in artikel 110 van deze verordening bedoelde middelen.

2.   Wanneer de lidstaten de in lid 1 van dit artikel bedoelde middelen in gedeeld beheer uitvoeren, dienen zij overeenkomstig artikel 24 van deze verordening programmawijzigingen in die betrekking hebben op een of meer programma’s. De lidstaten plannen het gebruik van dergelijke middelen voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen die overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze verordening in de begroting van de Unie worden vastgelegd. Die middelen dragen bij tot de verwezenlijking van de relevante doelstellingen van het Sociaal Klimaatfonds als vastgelegd in artikel 3 van Verordening (EU) 2023/955 en worden gebruikt ter ondersteuning van de in artikel 8 van die verordening uiteengezette maatregelen en investeringen. Zij worden geprogrammeerd uit hoofde van een of meer specifieke prioriteiten die overeenkomen met een of meer specifieke doelstellingen van het fonds waarnaar de middelen worden overgedragen, en voor een of meer regiocategorieën, indien van toepassing, met vermelding van de jaarlijkse verdeling van de middelen. Zij worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de naleving van de in de fondsspecifieke voorschriften bepaalde vereisten inzake thematische concentratie.

3.   Indien de Commissie het verzoek van een lidstaat tot wijziging van een programma met betrekking tot een overdracht van middelen uit het Sociaal Klimaatfonds reeds heeft goedgekeurd, kan de lidstaat voor elke verdere overdracht van middelen in daaropvolgende jaren in plaats van een programmawijziging een kennisgeving van financiële tabellen indienen, mits de voorgestelde wijzigingen uitsluitend een verhoging van de financiële middelen en geen verdere wijziging van het programma behelzen.

4.   In afwijking van artikel 18 en artikel 86, lid 1, tweede alinea, van deze verordening worden de overeenkomstig dit artikel en artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2023/955 overgedragen middelen niet in aanmerking genomen voor de tussentijdse evaluatie en het flexibiliteitsbedrag.

5.   In afwijking van artikel 14, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 gaat de termijn waarna de Commissie de bedragen overeenkomstig artikel 105, lid 1, van deze verordening vrijmaakt, in met ingang van het jaar waarin de overeenkomstige begrotingsvastleggingen worden gedaan. Er worden geen middelen overgedragen naar programma’s in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg).

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 30 juni 2024, de datum waarop de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om te voldoen aan Richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad (37) tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG wat betreft hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 10 mei 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

J. ROSWALL


(1)  PB C 152 van 6.4.2022, blz. 158.

(2)  PB C 301 van 5.8.2022, blz. 70.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 april 2023.

(4)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(5)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(7)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(8)  PB C 243 van 27.6.2022, blz. 35.

(9)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).

(10)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23).

(11)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(12)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(13)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(14)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).

(16)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(17)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1).

(18)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(19)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(21)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(22)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(23)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(24)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29)

(25)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(26)  Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2019 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor Europese statistieken betreffende personen en huishoudens, op basis van gegevens die op individueel niveau worden verzameld door middel van steekproeven, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 808/2004, (EG) nr. 452/2008 en (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (PB L 261 I van 14.10.2019, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(28)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(29)  Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 13).

(30)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

(31)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(32)  Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).

(33)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(34)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(35)  Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).

(36)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(37)  Richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (zie bladzijde 134 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

Methode voor de berekening van de maximale financiële toewijzing voor elke lidstaat in het kader van het fonds op grond van artikel 14

In deze bijlage wordt de methode bepaald voor de berekening van de maximale financiële toewijzing die voor elke lidstaat beschikbaar is overeenkomstig de artikelen 10 en 14.

In de methode is ten aanzien van elke lidstaat rekening gehouden met de volgende variabelen:

bevolking met een risico op armoede in plattelandsgebieden (2019);

koolstofdioxide-emissies door verbranding van brandstoffen door huishoudens (gemiddelde 2016-2018);

percentage huishoudens met een risico op armoede en met achterstallige betalingen op hun rekeningen voor nutsvoorzieningen (2019);

totale bevolking (2019);

bruto nationaal inkomen (bni) per hoofd van de bevolking van de lidstaat, gemeten in koopkrachtstandaard (2019);

aandeel van de referentie-emissies uit hoofde van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 voor de emissiebronnen 1A3b, 1A4a en 1A4b, zoals vastgesteld in de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen (gemiddelde 2016-2018), zoals uitgebreid beoordeeld op grond van artikel 4, lid 3, van die verordening.

De maximale financiële toewijzing (maximum financial allocation — MFA) per lidstaat in het kader van het fonds (MFAi) wordt als volgt vastgesteld:

Formula

waarbij:

het maximumbedrag (maximum amount — MA) voor de uitvoering van het fonds als bedoeld in artikel 10, lid 1, en α i het aandeel is van de lidstaat i in het maximumbedrag, bepaald op basis van de volgende stappen:

Formula

waarbij:

Formula

Formula

Formula

Formula

fi = 1 if

Formula
; fi = 2,5 if
Formula

waarbij voor elke lidstaat i:

rural pop i de bevolking is met een risico op armoede in plattelandsgebieden van de lidstaat i;

rural pop EU de som is van de bevolking met een risico op armoede in plattelandsgebieden in de lidstaten van de EU-27;

pop i de bevolking is van lidstaat i;

pop EU de som is van de bevolking van de lidstaten van de EU-27;

HCO2 i de koolstofdioxide-emissies zijn door verbranding van brandstoffen door huishoudens in lidstaat i;

HCO2 EU de som is van koolstofdioxide-emissies door verbranding van brandstoffen door huishoudens in de lidstaten van de EU-27;

arrears i het percentage huishoudens in lidstaat i is met een risico op armoede en met achterstallige betalingen op hun rekeningen voor nutsvoorzieningen;

arrears EU het percentage huishoudens in de EU-27 is met een risico op armoede en met achterstallige betalingen op hun rekeningen voor nutsvoorzieningen;

Formula
het bni per hoofd van de bevolking van lidstaat i is;

Formula
het bni per hoofd van de bevolking van de EU-27 is.

De waarde βi van de lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking dat lager is dan dat van de EU-27 en waarvoor

Formula
de minimumcomponent is, wordt naar rato aangepast om ervoor te zorgen dat de som van βi voor alle lidstaten neerkomt op 100 %. Alle waarden λi worden naar rato aangepast om ervoor te zorgen dat de som neerkomt op 100 %.

Voor geen van de lidstaten mag het α i lager zijn dan 0,07 % van het in artikel 10, lid 1, bedoelde maximumbedrag. De waarde α i van alle lidstaten met een α i dat hoger is dan 0,07 % wordt naar rato aangepast om ervoor te zorgen dat de som van alle α i gelijk is aan 100 %.

Voor lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking dat lager is dan 90 % van dat van de EU-27, kan α i niet lager zijn dan het aandeel van de referentie-emissies overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 voor de emissiebronnen 1A3b, 1A4a en 1A4b, zoals vastgesteld in de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen voor het gemiddelde van de periode 2016-2018, zoals uitgebreid op grond van overeenkomstig artikel 4, lid 3, van die verordening. De waarde α i van de lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking dat hoger is dan dat van de EU-27 wordt naar rato aangepast om ervoor te zorgen dat de som van alle α i gelijk is aan 100 %.


BIJLAGE II

Maximale financiële toewijzing voor elke lidstaat in het kader van het fonds op grond van de artikelen 10 en 14

De toepassing van de methode in bijlage I op de in artikel 10, lid 1, bedoelde bedragen resulteert in de volgende aandelen en maximale financiële toewijzingen voor elke lidstaat.

Bedragen als bedoeld in artikel 10, lid 3, worden pro rata gedekt tot de maximale financiële toewijzing voor elke lidstaat.

Maximale financiële toewijzing per lidstaat

Lidstaat

Aandeel als % van het totaal

TOTAAL

2026-2032

(in EUR, lopende prijzen)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, eerste en tweede alinea

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, derde alinea

België

2,55

1 659 606 425

1 394 069 397

Bulgarije

3,85

2 499 490 282

2 099 571 836

Tsjechië

2,40

1 562 617 717

1 312 598 882

Denemarken

0,50

324 991 338

272 992 724

Duitsland

8,18

5 317 778 511

4 466 933 949

Estland

0,29

186 244 570

156 445 439

Ierland

1,02

663 390 868

557 248 329

Griekenland

5,52

3 586 843 608

3 012 948 631

Spanje

10,52

6 837 784 631

5 743 739 090

Frankrijk

11,19

7 276 283 944

6 112 078 513

Kroatië

1,94

1 263 071 899

1 060 980 395

Italië

10,81

7 023 970 924

5 900 135 577

Cyprus

0,20

131 205 466

110 212 591

Letland

0,71

463 676 528

389 488 284

Litouwen

1,02

664 171 367

557 903 948

Luxemburg

0,10

66 102 592

55 526 177

Hongarije

4,33

2 815 968 174

2 365 413 267

Malta

0,07

45 500 000

38 220 000

Nederland

1,11

720 463 632

605 189 451

Oostenrijk

0,89

578 936 189

486 306 399

Polen

17,60

11 439 026 446

9 608 782 215

Portugal

1,88

1 223 154 017

1 027 449 374

Roemenië

9,25

6 012 677 290

5 050 648 923

Slovenië

0,55

357 971 733

300 696 256

Slowakije

2,35

1 530 553 074

1 285 664 582

Finland

0,54

348 132 328

292 431 155

Zweden

0,62

400 386 447

336 324 616

EU-27

100  %

65 000 000 000

54 600 000 000


BIJLAGE III

Kernvereisten voor het interne-controlesysteem van de lidstaat

1.

De lidstaat moet voorzien in een doeltreffend en efficiënt interne-controlesysteem, overeenkomstig zijn institutionele, wettelijke en financiële kader, met inbegrip van functiescheiding en regelingen voor verslaglegging, toezicht en monitoring.

Dit omvat:

a)

het aanwijzen van de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van het plan en de toewijzing van de bijbehorende verantwoordelijkheden en functies;

b)

het aanwijzen van de voor het ondertekenen van de beheersverklaring bij de betalingsverzoeken verantwoordelijke autoriteit of autoriteiten;

c)

procedures om ervoor te zorgen dat die autoriteit of autoriteiten de zekerheid krijgt of krijgen dat de in het plan bepaalde mijlpalen en streefdoelen zijn verwezenlijkt en dat de middelen overeenkomstig alle toepasselijke voorschriften zijn beheerd, met name met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie en dubbele financiering;

d)

een passende scheiding tussen beheers- en auditfuncties.

2.

De lidstaat moet op doeltreffende wijze evenredige maatregelen treffen tegen fraude en corruptie, en eventuele maatregelen treffen die nodig zijn om op doeltreffende wijze belangenconflicten te voorkomen.

Dit omvat:

a)

passende maatregelen voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten, en het voorkomen van dubbele financiering, alsook voor het nemen van juridische stappen om middelen waaraan geen wettige bestemming is gegeven, terug te vorderen;

b)

een beoordeling van het risico op fraude en het vaststellen van passende fraudebestrijdingsmaatregelen.

3.

De lidstaat moet passende procedures toepassen voor het opstellen van de beheersverklaring en de samenvattingen van de op nationaal niveau uitgevoerde audits.

Dit omvat:

a)

een doeltreffende procedure voor het opstellen van de beheersverklaring, het registreren van de samenvattingen van de audits, en het bewaren van de onderliggende informatie van het auditspoor;

b)

doeltreffende procedures om ervoor te zorgen dat alle gevallen van fraude, corruptie en belangenconflicten naar behoren worden gemeld en door middel van terugvorderingen worden gecorrigeerd.

4.

Om de nodige informatie te verstrekken, moet de lidstaat zorgen voor passende beheersverificaties, met inbegrip van procedures om te controleren of de mijlpalen en streefdoelen zijn verwezenlijkt en of de horizontale beginselen van goed financieel beheer zijn nageleefd.

Dit omvat:

a)

passende beheersverificaties waarmee de uitvoerende autoriteiten controleren of de mijlpalen en streefdoelen van het fonds zijn verwezenlijkt (bijvoorbeeld controles van de stukken of controles ter plaatse);

b)

passende beheersverificaties waarmee de uitvoerende autoriteiten controleren of er geen sprake is van ernstige onregelmatigheden, namelijk fraude, corruptie en belangenconflicten, of dubbele financiering (bijvoorbeeld controles van de stukken of controles ter plaatse).

5.

De lidstaat moet passende en onafhankelijke audits van systemen en verrichtingen uitvoeren overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen.

Dit omvat:

a)

de aanwijzing van de instantie of instanties die de audits van systemen en verrichtingen uitvoert of uitvoeren, en hoe de functionele onafhankelijkheid van die instantie of instanties wordt gewaarborgd;

b)

toewijzing van voldoende middelen aan die instantie of instanties ten behoeve van het fonds;

c)

een doeltreffende aanpak door de instantie of instanties van het risico op fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering, zowel via audits van systemen als via audits van verrichtingen.

6.

De lidstaat moet een doeltreffend systeem onderhouden om ervoor te zorgen dat alle informatie en documenten die ten behoeve van het auditspoor nodig zijn, worden bewaard.

Dit omvat:

a)

het op doeltreffende wijze verzamelen, registreren en opslaan in een elektronisch systeem van gegevens over de eindontvangers van maatregelen of investeringen die nodig zijn om de mijlpalen en streefdoelen te verwezenlijken;

b)

toegang tot de gegevens over eindontvangers, voor de Commissie, het OLAF, de Europese Rekenkamer en wat betreft de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM.


BIJLAGE IV

Gemeenschappelijke indicatoren voor indicatieve mijlpalen en streefdoelen voor de sociale klimaatplannen van de lidstaten als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt m), monitoring door de lidstaten van de uitvoering van hun plan als bedoeld in artikel 24, lid 1, evaluatie door de Commissie van de vooruitgang met de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds als bedoeld in artikel 24, lid 4

Maatregelen en investeringen kunnen bijdragen aan verschillende van de gemeenschappelijke indicatoren. Indien het plan van een lidstaat geen maatregel of investering bevat die bijdraagt aan sommige van de indicatoren, kan een lidstaat “niet van toepassing” invullen.

Nummer

Gemeenschappelijke indicator voor steun uit het fonds

Toelichting

Eenheid

Sector gebouwen

Contextindicatoren

1

Aantal kwetsbare huishoudens

In overeenstemming met de definitie in artikel 2, punt 10).

Aantal huishoudens

2

Aantal huishoudens in energiearmoede

In overeenstemming met de definitie in artikel 2, punt 1).

Aantal huishoudens

Outputindicatoren

3

Aantal kwetsbare huishoudens dat profijt heeft getrokken van ten minste één structurele maatregel ter vermindering van hun emissies in de sector gebouwen

In overeenstemming met artikel 2, punt 10), en artikel 8, lid 1. Alleen maatregelen als gevolg van steun uit het fonds.

Aantal huishoudens

4

Aantal gebouwen dat grondig is gerenoveerd (d.w.z. een renovatie waarbij een gebouw of gebouwunit a) vóór 1 januari 2030 wordt omgevormd tot een bijna-energieneutraal gebouw, of b) vanaf 1 januari 2030 wordt omgevormd tot een emissievrij gebouw)

De indicator telt het aantal gebouwen en de overeenkomstige vloeroppervlakte die geheel of gedeeltelijk worden gerenoveerd op basis van de steun in de vorm van maatregelen en investeringen in het kader van het fonds, waarbij “renovatie van gebouwen” wordt gedefinieerd in artikel 2, punt 13). Daarnaast maakt de indicator een onderscheid tussen gebouwen op basis van de klasse van energieprestatiecertificaten en geeft deze specifiek aan hoeveel slechtst presterende gebouwen zijn gerenoveerd.

Gebouwunits

5

Totale bruikbare vloeroppervlakte van gebouwen die grondig zijn gerenoveerd (d.w.z. een renovatie waarbij een gebouw of gebouwunit a) vóór 1 januari 2030 wordt omgevormd tot een bijna-energieneutraal gebouw, of b) na 1 januari 2030 wordt omgevormd tot een emissievrij gebouw)

Gerenoveerde vloeroppervlakte (m2/jaar)

6

Aantal gebouwen dat een andere soort energierenovatie heeft ondergaan (d.w.z. alle energierenovaties behalve grondige renovaties, die hierboven moeten worden vermeld)

Gebouwunits

7

Totale bruikbare vloeroppervlakte van gebouwen die een andere soort energierenovatie hebben ondergaan (d.w.z. alle energierenovaties behalve grondige renovaties, die hierboven moeten worden vermeld)

Gerenoveerde vloeroppervlakte (m2/jaar)

8

Vervanging van verwarmingsinstallaties op basis van fossiele brandstoffen door een apparaat op basis van hernieuwbare energie en/of een zeer efficiënte installatie op basis van de energielabelklasse zoals vastgesteld in de desbetreffende rechtshandeling.

Deze acties voldoen aan de EU-benchmark voor hernieuwbare energie en het indicatieve aandeel hernieuwbare energie (in het eindenergieverbruik) die op nationaal niveau in de sector gebouwen zijn vastgesteld uit hoofde van de desbetreffende bepaling van Richtlijn (EU) 2018/2001. Verwarmings- en koelingssystemen op basis van hernieuwbare energie en hernieuwbare elektriciteit kunnen beide bijdragen aan deze benchmark. Ook zou hiermee worden bijgedragen aan het streefdoel voor verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energie uit hoofde van de desbetreffende bepaling van die richtlijn. Dit betreft enkel extra vervangingen van verwarmingsinstallaties op basis van fossiele brandstoffen als gevolg van steun uit het fonds.

Aantal vervangen verwarmingsinstallaties op basis van fossiele brandstoffen (bv. door een warmtepomp of een zonne-energie-installatie)

9

Extra operationeel vermogen geïnstalleerd voor hernieuwbare energie

Aantal en capaciteit van fotovoltaïsche en zonnewarmtecollectoren op het dak of fotovoltaïsche warmtepanelen; aantal en capaciteit van warmtepompen; aantal en capaciteit van andere hernieuwbare technologieën voor ruimteverwarming en -koeling, met inbegrip van verwarmingsketels op basis van hernieuwbare energie. Betreft alleen aanvullende operationele capaciteit als gevolg van steun uit het fonds.

MW

10

Aantal eenheden

Resultaatindicatoren

11

Vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens

Vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens als gevolg van maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

%

12

Geraamde vermindering van broeikasgasemissies in de sector gebouwen

Vermindering van broeikasgasemissies in de sector gebouwen als gevolg van maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

De emissies in de sector gebouwen worden vastgesteld als de emissies die vallen onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG (voor de sector gebouwen, emissiebronnen 1A4a en 1A4b, zoals vastgesteld in de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen).

kt CO2-equivalent

13

Vermindering van het aantal huishoudens in energiearmoede

Vermindering van het aantal huishoudens in energiearmoede als gevolg van maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

De lidstaten waarop artikel 3, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2018/1999 van toepassing is, nemen overeenkomstig artikel 24, punt b), van die verordening in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatvoortgangsverslagen kwantitatieve informatie op over het aantal huishoudens in energiearmoede. De lidstaten kunnen gebruikmaken van (maar niet alleen van) de indicatoren die beschikbaar zijn bij het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat) en die als relevant zijn aangemerkt in Aanbeveling (EU) 2020/1563 van de Commissie van 14 oktober 2020 over energiearmoede (1), opgenomen in het model voor geïntegreerde nationale energie- en klimaatvoortgangsverslagen.

De indicator telt geen collectieve woningen zoals ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, gevangenissen, legerkazernes, religieuze instellingen, kosthuizen, arbeiderspensions enz.

%

14

Besparingen in het jaarlijks primair energieverbruik

De gerealiseerde energiebesparingen worden voor dit doel uitsluitend berekend op basis van de financiële steun uit het fonds.

De lidstaten brengen verslag uit over de jaarlijkse vermindering van het eindenergieverbruik/primair energieverbruik bij kwetsbare huishoudens, mensen die met energiearmoede kampen en, indien van toepassing, mensen die in een sociale woning wonen, op grond van de desbetreffende bepalingen van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking) als gevolg van steun uit het fonds die complementair is aan het nationaal fonds voor energie-efficiëntie uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van die richtlijn, met inbegrip van de steun die via regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen en alternatieve beleidsmaatregelen uit hoofde van de desbetreffende bepaling van die richtlijn worden gekanaliseerd, alsmede interventies om te voldoen aan de minimumnormen voor energieprestaties op grond van de desbetreffende bepalingen van die richtlijn.

MWh/jaar

15

kWh/m2 (indien de totale vloeroppervlakte beschikbaar is)

16

Besparingen in het jaarlijks eindenergieverbruik

Het referentiescenario heeft betrekking op het jaarlijks eindenergieverbruik en primair energieverbruik vóór de interventie, en de bereikte waarde heeft betrekking op het jaarlijks eindenergieverbruik en primair energieverbruik voor het jaar na de interventie.

Energiebesparingen in afzonderlijke gebouwen worden gedocumenteerd op basis van energieprestatiecertificaten of andere criteria voor het bepalen van de beoogde of verwezenlijkte energiebesparing als bepaald in de desbetreffende bepaling van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking).

kWh/m2 (indien de totale vloeroppervlakte beschikbaar is)

17

MWh/jaar

Sector wegvervoer

Contextindicatoren

18

Aantal kwetsbare vervoergebruikers

In overeenstemming met de definitie in artikel 2, punt 12).

Aantal huishoudens

19

Aantal huishoudens in vervoersarmoede

In overeenstemming met de definitie in artikel 2, punt 2).

Aantal huishoudens

Outputindicatoren

20

Aantal kwetsbare vervoergebruikers dat profijt heeft getrokken van ten minste één structurele maatregel ter vermindering van hun emissies in de sector wegvervoer

In overeenstemming met artikel 2, punt 12), en artikel 8, lid 1. Alleen maatregelen als gevolg van steun uit het fonds.

Aantal huishoudens

21

Aankoop van emissievrije voertuigen

Aantal emissievrije voertuigen ondersteund door maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

Aantal emissievrije voertuigen

22

Aankoop van emissiearme voertuigen

Aantal emissiearme voertuigen ondersteund door maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

Aantal emissiearme voertuigen

23

Aankoop van fietsen en micromobiele voertuigen

Aantal fietsen en micromobiele voertuigen ondersteund door maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

Aantal fietsen en micromobiele voertuigen

24

Extra infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (tankpunten/laadpunten)

Aantal tank- en laadpunten (nieuw of verbeterd) voor emissievrije en emissiearme voertuigen, ondersteund door maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd, met extra aandacht voor afgelegen gebieden.

De termen “alternatieve brandstof”, “laadpunt” en “tankpunt” hebben dezelfde betekenis als in de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad.

Bij deze indicator wordt afzonderlijk informatie verzameld en verslag uitgebracht over i) laadpunten en ii) tankpunten.

Als onderdeel van punt ii) moet er afzonderlijk verslag worden uitgebracht over iii) waterstoftankpunten.

Aantal tank- en laadpunten

25

Goedkopere of gratis openbaarvervoerkaartjes

Aantal gebruikers van het openbaar vervoer ondersteund door maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

Bij deze indicator wordt afzonderlijk informatie verzameld en verslag uitgebracht over i) goedkopere kaartjes en ii) gratis kaartjes.

Aantal gebruikers

26

Aanvullende oplossingen voor gedeelde mobiliteit en mobiliteit op aanvraag

Aantal gebruikers van oplossingen voor gedeelde mobiliteit en mobiliteit op aanvraag, ondersteund door maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

Aantal gebruikers

27

Eenheden

28

Ondersteunde specifieke fietsinfrastructuur

Lengte van specifieke fietsinfrastructuur die nieuw is aangelegd of aanzienlijk is verbeterd door projecten die in het kader van het fonds worden gesteund. Specifieke fietsinfrastructuur omvat fietsvoorzieningen die op structurele wijze van wegen voor het wegverkeer of andere delen van dezelfde weg zijn gescheiden zoals (stoepranden en barrières), fietsstraten, fietstunnels enz. Voor fietsinfrastructuur met gescheiden eenrichtingsbanen (bv. aan weerszijden van een weg) wordt de lengte gemeten als rijstrooklengte.

Aantal kilometers

Resultaatindicatoren

29

Vermindering van het aantal kwetsbare vervoergebruikers

Vermindering van het aantal kwetsbare vervoergebruikers als gevolg van maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

%

30

Vermindering van het aantal huishoudens in vervoersarmoede

Vermindering van het aantal huishoudens in vervoersarmoede als gevolg van maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

%

31

Vermindering van broeikasgasemissies in de sector wegvervoer

De lidstaten moeten verslag uitbrengen over de vermindering van broeikasgasemissies in de sector wegvervoer als gevolg van maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

De emissies in de sector wegvervoer worden gedefinieerd als de emissies die vallen onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG (voor de sector wegvervoer, emissiebronnen 1A3b, zoals vastgesteld in de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen).

kt CO2-equivalent

Micro-ondernemingen (zowel in de sector gebouwen als in de sector wegvervoer)

Contextindicatoren

32

Aantal kwetsbare micro-ondernemingen

In overeenstemming met de definitie in artikel 2, punt 11).

Aantal micro-ondernemingen

Outputindicatoren

33

Aantal kwetsbare micro-ondernemingen dat profijt heeft getrokken van ten minste één structurele maatregel ter vermindering van hun emissies in de sector gebouwen en in de sector wegvervoer

In overeenstemming met artikel 2, punt 11), en artikel 8, lid 1. Alleen maatregelen als gevolg van steun uit het fonds.

Aantal micro-ondernemingen

Resultaatindicatoren

34

Vermindering van het aantal kwetsbare micro-ondernemingen

Vermindering van het aantal kwetsbare micro-ondernemingen als gevolg van maatregelen en investeringen die uit het fonds worden gefinancierd.

%

Rechtstreekse inkomenssteun

Contextindicatoren

35

Aandeel van de tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun in de totale kosten van de sociale klimaatplannen

In overeenstemming met artikel 4, lid 3, en artikel 10.

%

Outputindicatoren

36

Aantal kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers dat tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun heeft ontvangen

De indicator geeft het aantal kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers aan dat tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun heeft ontvangen, zodat alle eindontvangers van de uit het fonds betaalde tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun worden meegeteld.

Bij deze indicator wordt afzonderlijk informatie verzameld en verslag uitgebracht over kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers, overeenkomstig de artikel 2, punten 10) en 12), en artikel 4, lid 3.

Aantal kwetsbare huishoudens

(eenheid: huishoudens)

37

Aantal kwetsbare vervoergebruikers

(eenheid: huishoudens)

Resultaatindicatoren

38

Gemiddelde tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun per kwetsbaar huishouden en per kwetsbare vervoergebruiker

De indicator geeft het gemiddelde bedrag aan tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun aan dat uit het fonds per kwetsbaar huishouden en per kwetsbare vervoergebruiker is ontvangen.

EUR/huishouden (sector gebouwen)

39

EUR/huishouden (sector wegvervoer)


(1)  PB L 357 van 27.10.2020, blz. 35.


BIJLAGE V

Model voor sociale klimaatplannen, bedoeld in artikel 6, lid 7

Inhoudsopgave

1.

OVERZICHT EN PROCES VAN TOTSTANDBRENGING VAN HET SOCIAAL KLIMAATPLAN 4 43

1.1.

Samenvatting 43

1.2.

Huidige beleidscontext 43

1.3.

Raadplegingsproces 43

2.

BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN EN INVESTERINGEN, MIJLPALEN EN STREEFDOELEN 6 44

2.1.

COMPONENT [1][2]: [sector gebouwen] [sector vervoer] 44

(i)

Beschrijving van de component 44

(ii)

Beschrijving van de maatregelen en investeringen van de component 44

(iii)

Geen ernstige afbreuk doen 44

(iv)

Mijlpalen, streefdoelen en tijdschema 45

(v)

Financiering en kosten 45

(vi)

Rechtvaardiging voor andere begunstigde entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers (indien van toepassing) 45

(vii)

Raming van de totale kosten van de component 46

(viii)

Scenario in geval van een latere start van het emissiehandelssysteem 46

2.2.

COMPONENT [3]: rechtstreekse inkomenssteun 46

(i)

Beschrijving van de component 46

(ii)

Beschrijving van de maatregelen van de component 46

(iii)

Mijlpalen en streefdoelen voor maatregelen inzake rechtstreekse inkomenssteun 47

(iv)

Motivering van de maatregelen 47

(v)

Kosten van de maatregelen 47

(vi)

Rechtvaardiging voor andere steun genietende entiteiten dan kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers (indien van toepassing) 47

(vii)

Geraamde kosten van het plan voor de component rechtstreekse inkomenssteun. 48

(viii)

Scenario in geval van een latere start van het emissiehandelssysteem 48

2.3.

Technische bijstand 48

2.4.

Overdrachten naar programma’s in gedeeld beheer 48

2.5.

Totale kosten 48

3.

ANALYSE EN ALGEMENE IMPACT 49

3.1.

Definities 49

3.2.

Verwachte effecten op kwetsbare groepen 49

3.3.

Verwachte effecten van de geplande maatregelen en investeringen 49

4.

COMPLEMENTARITEIT, ADDITIONALITEIT EN UITVOERING VAN HET PLAN 50

4.1.

Toezicht op en uitvoering van het plan 50

4.2.

Samenhang met andere initiatieven 50

4.3.

Complementariteit van de financiering 50

4.4.

Additionaliteit 50

4.5.

Specifieke geografische kenmerken 51

4.6.

Preventie van corruptie, fraude en belangenconflicten 51

4.7.

Informatie en communicatie 51

1.   OVERZICHT EN PROCES VAN TOTSTANDBRENGING VAN HET SOCIAAL KLIMAATPLAN

1.1.   Samenvatting

Context van de groene transitie in de lidstaten, met bijzondere nadruk op de belangrijkste uitdagingen qua sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van de sectoren gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, en wijze waarop het plan een antwoord biedt op deze uitdagingen.

Een overzichtstabel die de belangrijkste doelstellingen van het plan opsomt, met de geraamde totale kosten van het plan, waaronder de bijdrage uit het fonds, de nationale bijdrage en de aan het fonds over te dragen middelen van programma’s in gedeeld beheer, ingedeeld volgens de drie steungebieden, namelijk maatregelen en investeringen voor de sector gebouwen, maatregelen en investeringen voor de sector wegvervoer en maatregelen voor rechtstreekse inkomenssteun, waarbij onderstaand model wordt gevolgd:

Steungebied

Totale kosten (in nominale bedragen en in % van de totale financiering) per financieringsbron

Overzicht van de belangrijkste geplande maatregelen en investeringen

Doelstellingen van de maatregelen en investeringen

Effect van de maatregelen en investeringen

Vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers (eenheid: huishoudens)

Vermindering van de CO2-emissies

Sector gebouwen

 

 

 

 

 

Sector wegvervoer

 

 

 

 

 

Tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun

 

 

 

 

 

Technische bijstand (artikel 8, lid 3)

 

 

 

 

 

Bijdrage aan het instrument voor technische ondersteuning (artikel 11, lid 3)

 

 

 

 

 

Bijdrage aan het lidstaatcompartiment in InvestEU (artikel 11, lid 3)

 

 

 

 

 

1.2.   Huidige beleidscontext

Informatie over het huidige nationale energie- en klimaatbeleid, de wijze waarop dit wordt toegepast in de nationale context, met bijzondere aandacht voor de sectoren gebouwen en vervoer en het beleid voor de meest kwetsbare groepen.

1.3.   Raadplegingsproces

Een samenvatting van de resultaten van de overeenkomstig de respectieve nationale juridische kaders verrichte raadpleging van lokale en regionale overheden, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden, in het kader van voorbereiding en de uitvoering van het plan, indien beschikbaar, met vermelding van het toepassingsgebied, het type en het tijdschema van de raadplegingen, alsook van de manier waarop de standpunten van de belanghebbenden hun beslag hebben gekregen in het plan.

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN EN INVESTERINGEN, MIJLPALEN EN STREEFDOELEN

Informatie voor elke component voor de drie gebieden van het plan afzonderlijk:

Sector gebouwen

Sector wegvervoer

Tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun

Een component kan verscheidene op een specifieke uitdaging of behoefte gerichte subcomponenten omvatten. Elke component of subcomponent kan een of meer nauw met elkaar verbonden of onderling afhankelijke maatregelen of investeringen omvatten.

2.1.   COMPONENT [1][2]: [sector gebouwen] [sector vervoer]

Informatie over de component:

i)   Beschrijving van de component

Kader met samenvatting:

Kader met samenvatting voor component [1] [2] [sector gebouwen] [sector vervoer]

Steungebied: [sector gebouwen] [sector vervoer]

Doel:

Maatregelen en investeringen:

Geraamde totale kosten: xx EUR, waarvan

Kosten waarvoor financiering uit het fonds is gevraagd: xx EUR

Door de nationale bijdrage te dekken kosten: xx EUR

ii)   Beschrijving van de maatregelen en investeringen van de component

Gedetailleerde beschrijving van de component en de specifieke maatregelen en investeringen, en onderlinge verbanden en synergieën daartussen, met:

duidelijke en empirisch onderbouwde analyse van de bestaande uitdagingen en wijze van aanpak daarvan met de maatregelen en de investeringen;

beschrijving van aard, type en omvang van de maatregel of investering, waaronder eventueel aanvullende technische ondersteuningsmaatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 4, waarbij wordt aangegeven of de maatregel of investering nieuw is, dan wel een bestaande maatregel of investering is waarvan de uitbreiding wordt beoogd met steun uit het fonds;

Gedetailleerde informatie over de doelstelling van de maatregel of investering en over het streefdoel ervan; toelichting over de wijze waarop de maatregel en de investering doeltreffend zouden bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds binnen het algemene kader van het relevante beleid van een lidstaat, en over de wijze waarop dit de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zal verminderen;

beschrijving van de wijze waarop de maatregel of investering wordt uitgevoerd, met verwijzing naar de administratieve capaciteit van de lidstaat op centraal en, in voorkomend geval, regionaal en lokaal niveau, met toelichting over de wijze waarop de middelen tijdig zullen worden opgevraagd en hoe zij naar subnationale niveaus zullen worden doorgeleid, indien van toepassing;

toelichting over de wijze waarop met de maatregel of investering zal worden gestreefd naar vermindering van genderongelijkheid, indien van toepassing;

tijdschema van de maatregel of investering; voor steun voor emissiearme voertuigen, tijdschema voor de geleidelijke vermindering van die steun.

iii)   Geen ernstige afbreuk doen

Informatie over de wijze waarop de in de component opgenomen maatregelen en investeringen in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852. De Commissie zal technische richtsnoeren verstrekken overeenkomstig artikel 6, lid 5, van deze verordening.

iv)   Mijlpalen, streefdoelen en tijdschema

Over elke mijlpaal en elk streefdoel te verstrekken informatie die een beeld geeft van de voortgang met de uitvoering van de maatregelen en investeringen in deze component, als volgt:

waarom is de specifieke mijlpaal of het specifieke streefdoel gekozen?

wat wordt met de mijlpaal of het streefdoel gemeten?

hoe zal dit worden gemeten, welke methode en bron zullen worden gebruikt en hoe zal objectief worden gecontroleerd of de mijlpaal of het streefdoel naar behoren zijn verwezenlijkt?

wat is het basisscenario (beginpunt) en wat is het niveau of het specifieke punt dat moet worden bereikt?

wanneer zal het worden bereikt (per kwartaal en per jaar)?

wie en welke instelling zullen worden belast met de uitvoering, meting en rapportage?

Tabel met mijlpalen, streefdoelen en tijdschema voor de componenten, met de volgende informatie:

Volgnummer

Naam van de maatregel/investering

Mijlpaal of streefdoel

Naam van de mijlpaal/het streefdoel

Kwalitatieve indicatoren

(mijlpalen)

Kwantitatieve indicatoren (streefdoelen)

Tijdschema voor de verwezenlijking

Beschrijving van elke mijlpaal en elk streefdoel

Eenheid waarin de maatregel/investering wordt uitgedrukt

Basisscenario

Doel

Kwartaal

Jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

v)   Financiering en kosten

Informatie en toelichting bij de geraamde totale kosten van de component en bij elke maatregel en investering, gestaafd met een passende motivering, waaronder:

gebruikte methode, onderliggende aannames (bijvoorbeeld met betrekking tot eenheidskosten, kosten van inputs) en motivering van deze aannames;

indicatief algemeen tijdschema waarbinnen deze kosten naar verwachting zullen worden gemaakt;

informatie over de nationale bijdrage aan de totale kosten van de maatregelen en investeringen;

informatie over de financiering uit andere instrumenten van de Unie die met betrekking tot dezelfde component overwogen wordt of zou kunnen worden;

informatie over de beoogde financiering uit particuliere bronnen en de beoogde hefboomwerking, indien van toepassing;

motivering van de plausibiliteit en redelijkheid van de geraamde kosten, zo nodig rekening houdend met de nationale specifieke kenmerken.

vi)   Rechtvaardiging voor andere begunstigde entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers (indien van toepassing)

Indien steun uit het fonds wordt verleend via andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen of kwetsbare vervoergebruikers, toelichting bij de maatregelen en investeringen waartoe deze entiteiten zullen overgaan, en wijze waarop die maatregelen en investeringen kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers finaal ten goede zullen komen;

Indien steun uit het fonds wordt verleend via financiële tussenpersonen, beschrijving van de maatregelen die de lidstaat voornemens is te nemen om erop toe te zien dat deze financiële tussenpersonen de steun volledig ten goede laten komen aan de eindontvangers.

vii)   Raming van de totale kosten van de component

Invulling van de tabel met de geraamde kosten van de maatregelen en investeringen die in de component zijn opgenomen, overeenkomstig het onderstaande model:

Volgnummer

Gerelateerde maatregel (maatregel of investering)

Relevante tijdspanne

Geraamde kosten waarvoor financiering uit het fonds wordt gevraagd

Gevraagd totaalbedrag:

Indien beschikbaar: uitgesplitst per jaar

Vanaf (datum)

tot (datum)

Bedrag (in miljoen EUR)

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

viii)   Scenario in geval van een latere start van het emissiehandelssysteem

Een beschrijving en kwantificering van de noodzakelijke aanpassingen in de maatregelen, investeringen, mijlpalen, streefdoelen, het bedrag van de nationale bijdrage en andere relevante elementen van het plan, die voortvloeien uit het uitstel van de start van het emissiehandelssysteem ingesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG overeenkomstig artikel 30 duodecies van die richtlijn.

Afzonderlijke versie van het kader met samenvatting, de tabel met de mijlpalen, streefdoelen en tijdlijn, en de tabel met de raming van de kosten.

2.2.   COMPONENT [3]: rechtstreekse inkomenssteun

Informatie over de component voor rechtstreekse inkomenssteun:

i)   Beschrijving van de component

Kader met samenvatting:

Kader met samenvatting voor component 3 — rechtstreekse inkomenssteun

Steungebied: rechtstreekse inkomenssteun

Doel:

Maatregelen:

Geraamde totale kosten: xx EUR, waarvan

Kosten waarvoor financiering uit het fonds is gevraagd: xx EUR

Door de nationale bijdrage te dekken kosten: xx EUR

ii)   Beschrijving van de maatregelen van de component

Een gedetailleerde beschrijving van de component en de specifieke maatregelen en investeringen daarvan, en onderlinge verbanden en synergieën daartussen, met:

duidelijke en empirisch onderbouwde analyse van de bestaande uitdagingen en wijze van aanpak daarvan en de doelstellingen van de steun;

beschrijving van aard, type en omvang van de steun;

gedetailleerde informatie over de eindontvangers van de steun en de criteria om te bepalen wie de eindontvangers zijn;

tijdschema voor de verlaging van de rechtstreekse inkomenssteun in overeenstemming met het tijdschema van het fonds, met opgave van een concrete einddatum voor de steun;

toelichting over de wijze waarop met de steun zal worden gestreefd naar het aanpakken van genderongelijkheid, indien van toepassing;

beschrijving van de wijze waarop de steun wordt uitgevoerd;

informatie over de nationale bijdrage in de kosten van de maatregelen.

iii)   Mijlpalen en streefdoelen voor maatregelen inzake rechtstreekse inkomenssteun

Informatie over elke mijlpaal en elk streefdoel die een beeld geeft van de voortgang met de uitvoering van deze component, als volgt:

waarom is voor de specifieke mijlpaal of het specifieke streefdoel gekozen?

wat wordt met de mijlpaal of het streefdoel gemeten?

hoe zal dit worden gemeten, welke methode en bron zullen worden gebruikt en hoe zal objectief worden gecontroleerd of de mijlpaal of het streefdoel naar behoren zijn verwezenlijkt?

wat is het basisscenario (beginpunt) en wat is het niveau of het specifieke punt dat moet worden bereikt?

wanneer zal dat punt worden bereikt;

wie en welke instelling zullen worden belast met de uitvoering, meting en rapportage?

Tabel met mijlpalen, streefdoelen en tijdschema voor maatregelen inzake tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun, volgens het onderstaande model:

Volgnummer

Maatregel

Mijlpaal of streefdoel

Naam van de mijlpaal/het streefdoel

Kwalitatieve indicatoren

(mijlpalen)

Kwantitatieve indicatoren (streefdoelen)

Tijdschema voor de verwezenlijking

Beschrijving van elke mijlpaal en elk streefdoel

Eenheid waarin de maatregel wordt uitgedrukt

Basisscenario

Doel

Kwartaal

Jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

iv)   Motivering van de maatregelen

Motivering van de noodzaak van aan tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun op basis van de criteria van artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 2:

Kwantitatieve raming en een kwalitatieve toelichting van de wijze waarop de maatregelen in het plan de energiearmoede en vervoersarmoede en de kwetsbaarheid van huishoudens en vervoergebruikers naar verwachting zullen verminderen wanneer de brandstofprijzen voor wegvervoer en verwarming gaan stijgen;

Motivering van het voorgestelde tijdschema voor de afnemende tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en voorwaarden die zullen gelden wanneer deze niet langer van toepassing is;

Beschrijving van de wijze waarop de groepen ontvangers van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun ook het voorwerp zijn van structurele maatregelen en investeringen om hen op doeltreffende wijze uit energiearmoede en vervoersarmoede te halen, en beschrijving van de complementariteit tussen tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en structurele maatregelen en investeringen ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers.

v)   Kosten van de maatregelen

Informatie over de geraamde totale kosten van de component, gestaafd met een passende motivering, waaronder:

Gebruikte methode, onderliggende aannames en motivering van deze aannames;

Vergelijkende kostengegevens over de werkelijke kosten, indien in het verleden soortgelijke steunmaatregelen zijn toegepast;

Informatie over de financiering uit andere instrumenten van de Unie waarin met betrekking tot dezelfde steun voorzien wordt of zou kunnen worden;

Passende gedetailleerde motivering van de plausibiliteit en redelijkheid van de geraamde kosten, waaronder alle als bijlage bij het plan gevoegde gegevens of bewijzen die werden gebruikt.

vi)   Rechtvaardiging voor andere steun genietende entiteiten dan kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers (indien van toepassing)

Indien steun uit het fonds wordt verleend via andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens of kwetsbare vervoergebruikers, toelichting over tot welk soort maatregelen of investeringen die entiteiten zullen overgaan en hoe die maatregelen en investeringen kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers uiteindelijk ten goede zullen komen.

Indien steun uit het fonds wordt verleend via financiële tussenpersonen, beschrijving van de maatregelen die de lidstaat voornemens is te nemen om erop toe te zien dat deze financiële tussenpersonen de steun volledig ten goede laten komen aan de eindontvangers.

vii)   Geraamde kosten van het plan voor de component tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun.

Invulling van de tabel met de geraamde kosten van de steun die in de component is opgenomen, volgens het onderstaande model:

Volgnummer

Type steun

Relevante tijdspanne

Geraamde kosten waarvoor financiering uit het fonds wordt gevraagd

Gevraagd totaalbedrag:

Indien beschikbaar: uitgesplitst naar jaar

vanaf (datum)

tot (datum)

Bedrag (in miljoen EUR)

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

viii)   Scenario in geval van een latere start van het emissiehandelssysteem

Een beschrijving en kwantificering van de noodzakelijke aanpassingen in de maatregelen, investeringen, mijlpalen, streefdoelen, het bedrag van de nationale bijdrage en andere relevante elementen van het plan, die voortvloeien uit het uitstel van de start van het emissiehandelssysteem ingesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG overeenkomstig artikel 30 duodecies van die richtlijn.

Afzonderlijke versie van het kader met samenvatting, de tabel met de mijlpalen, de streefdoelen en de tijdlijn, en de tabel met de raming van de kosten.

2.3.   Technische bijstand

Een beschrijving van de op te nemen acties op het gebied van technische bijstand met het oog op het doeltreffend beheren en uitvoeren van de in het plan vastgestelde maatregelen en investeringen, overeenkomstig artikel 8, lid 3, waaronder:

aard, type en omvang van de acties op het gebied van technische bijstand;

geraamde kosten van de acties op het gebied van technische bijstand.

2.4.   Overdrachten naar programma’s in gedeeld beheer

Indien het de bedoeling is uit het fonds middelen over te dragen naar fondsen in gedeeld beheer overeenkomstig artikel 11, lid 2, aangeven naar welke programma’s en binnen welk tijdschema deze middelen zullen worden overgedragen, en aangeven hoe de in het kader van die programma’s uit te voeren maatregelen en investeringen in overeenstemming zijn met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen, en of zij onder de in artikel 8 bepaalde maatregelen en investeringen vallen.

2.5.   Geraamde totale kosten van het plan

Geraamde totale kosten van het plan, waaronder de bedragen die beschikbaar worden gesteld voor aanvullende technische ondersteuning uit hoofde van artikel 11, lid 4, van deze verordening, het bedrag van de bijdrage in contanten ten behoeve van het lidstaatcompartiment overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/523 en alle bedragen die beschikbaar worden gesteld voor aanvullende technische bijstand uit hoofde van artikel 8, lid 3, van deze verordening.

Een vermelding van de nationale bijdrage in de totale kosten van hun plannen, met onder meer een opgave van alle middelen die bestemd zijn om naar het fonds te worden overgedragen uit programma’s in gedeeld beheer overeenkomstig artikel 11, lid 1, van deze verordening en alle middelen die bestemd zijn om uit het fonds naar programma’s in gedeeld beheer te worden overgedragen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van deze verordening.

Een beschrijving van de wijze waarop de kosten in overeenstemming zijn met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staan tot het verwachte effect van het plan.

Invulling van de tabel met een overzicht van de kosten van het fonds per financieringsbron, waarbij het model hieronder is weergegeven:

Totale kosten van het sociaal klimaatplan

Neutraal scenario

In het geval van artikel 30 duodecies van Richtlijn 2003/87/EG

GERAAMDE TOTALE KOSTEN VAN HET PLAN

waarvan

XXX EUR

XXX EUR

Gedekt door het fonds

XXX EUR

XXX EUR

Nationale bijdrage

XXX EUR

XXX EUR

Overdrachten uit programma’s in gedeeld beheer

XXX EUR

XXX EUR

(Overdrachten naar programma’s in gedeeld beheer)

-XXX EUR

-XXX EUR

3.   ANALYSE EN ALGEMENE IMPACT

3.1.   Definities

Toelichting over de wijze waarop de definities van energiearmoede en vervoersarmoede op nationaal niveau moeten worden toegepast.

3.2.   Verwachte effecten op kwetsbare groepen

Inschatting van de effecten die de prijsstijging als gevolg van het emissiehandelssysteem dat is ingesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG waarschijnlijk zal hebben voor huishoudens, en met name voor de incidentie van energiearmoede en vervoersarmoede, en voor micro-ondernemingen, in het bijzonder met een raming van het aantal en de in kaart gebrachte kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers. Deze effecten moeten worden geanalyseerd op het passende territoriale niveau zoals vastgesteld door elke lidstaat, waarbij rekening wordt gehouden met nationale specifieke kenmerken en elementen zoals toegang tot openbaar vervoer en basisdiensten, en waarbij de gebieden die het zwaarst worden getroffen, in kaart worden gebracht.

Beschrijving van de in de ramingen gebruikte methode, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de ramingen worden berekend met een voldoende mate van regionale uitsplitsing.

3.3.   Verwachte effecten van de geplande maatregelen en investeringen

Raming van de verwachte effecten van de in deel 2 geplande maatregelen en investeringen op broeikasgasemissies, energiearmoede en vervoersarmoede, in vergelijking met het hierboven beschreven referentiescenario.

Beschrijving van de in de ramingen gebruikte methode.

Kwalitatieve en kwantitatieve tabellen over het effect van het plan, volgens het onderstaande model:

Component

Beschrijving van de verwachte effecten van de component betreffende:

(met vermelding van de relevante kwantitatieve indicatoren)

Energie-efficiëntie

Renovatie van gebouwen

Emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer;

Reductie van de broeikasgasemissies

Vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers (eenheid: huishoudens)

Algemeen plan

 

 

 

 

 

Sector gebouwen

 

 

 

 

 

Sector wegvervoer

 

 

 

 

 


Component

Kwantificering van het effect (indien beschikbaar),

d.w.z. % verschil met een beleidsneutraal basisscenario

Korte termijn (3 jaar vooruit)

Middellange termijn (einde van het plan)

Broeikasgasemissies

Huishoudens in energiearmoede

Huishoudens in vervoersarmoede

Broeikasgasemissies

Huishoudens in energiearmoede

Huishoudens in vervoersarmoede

Algemeen plan

 

 

 

 

 

 

Sector gebouwen

 

 

 

 

 

 

Sector wegvervoer

 

 

 

 

 

 

Kwalitatieve en kwantitatieve tabel die het verwachte effect weergeeft van de maatregelen inzake tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun op de vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers, en huishoudens die in energie- en vervoersarmoede verkeren, volgens onderstaand model:

Component: rechtstreekse inkomenssteun

Vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers

Beschrijving van de verwachte effecten

Raming van de verwachte effecten; Eenheid: huishoudens

Vermindering van het aantal huishoudens dat in energiearmoede en vervoersarmoede verkeert

Beschrijving van de verwachte effecten

Raming van de verwachte effecten; Eenheid: huishoudens

4.   COMPLEMENTARITEIT, ADDITIONALITEIT EN UITVOERING VAN HET PLAN

Dit deel heeft betrekking op het gehele plan. De verschillende hieronder bepaalde criteria moeten voor het plan als geheel worden gemotiveerd.

4.1.   Toezicht op en uitvoering van het plan

Toelichting omtrent de wijze waarop de lidstaat voornemens is de voorgestelde maatregelen en investeringen uit te voeren, met bijzondere aandacht voor de regelingen en het tijdschema voor de monitoring en uitvoering, waaronder, in voorkomend geval, de maatregelen die nodig zijn voor de naleving van artikel 21.

4.2.   Samenhang met andere initiatieven

Toelichting over de wijze waarop het plan strookt met de informatie die is opgenomen en de toezeggingen die de lidstaat in het kader van andere relevante plannen en fondsen heeft gedaan, en wisselwerking tussen de verschillende plannen in de toekomst, als bedoeld in artikel 6, lid 3, en artikel 16, lid 3, punt b), iii).

4.3.   Complementariteit van de financiering

Informatie over bestaande of geplande financiering van maatregelen en investeringen uit andere Unie-, internationale, publieke of, in voorkomend geval, particuliere bronnen die bijdragen tot de in het plan vastgestelde maatregelen en investeringen, waaronder ook tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun, uit hoofde van artikel 6, lid 1, punt c).

4.4.   Additionaliteit

Toelichting en motivering van de wijze waarop de nieuwe of bestaande maatregelen of investeringen aanvullend zijn en niet in de plaats komen van terugkerende nationale begrotingsuitgaven, overeenkomstig artikel 13, lid 2, waaronder ook een dergelijke toelichting en motivering van de overeenkomstig artikel 4, lid 5, in het plan opgenomen maatregelen en investeringen.

4.5.   Specifieke geografische kenmerken

Toelichting van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met specifieke geografische kenmerken, zoals eilanden, ultraperifere gebieden, plattelands- of afgelegen gebieden, minder toegankelijke perifere gebieden, berggebieden of achtergebleven gebieden.

4.6.   Preventie van corruptie, fraude en belangenconflicten

Een systeem voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van corruptie, fraude en belangenconflicten bij het gebruik van de uit het fonds verstrekte middelen, en de regelingen ter voorkoming van dubbele financiering uit het fonds en andere programma’s van de Unie overeenkomstig artikel 21 en bijlage III, met inbegrip van middelen die worden verstrekt via andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers overeenkomstig artikel 9.

4.7.   Informatie, communicatie en zichtbaarheid

Naleving van de in artikel 23 genoemde bepalingen met betrekking tot openbare toegang tot gegevens, met vermelding van de website waarop de gegevens zullen worden gepubliceerd, alsook de maatregelen op het gebied van de informatie, communicatie en zichtbaarheid.

Beschrijving van de voorgenomen nationale communicatiestrategie om het publiek bekend te maken met de financiering door de Unie.


Top