EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023D0983

Besluit (EU) 2023/983 van de Raad van 15 mei 2023 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de deskundigengroep inzake de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR) en in de Werkgroep voor Wegvervoer van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties en, indien van toepassing, met betrekking tot een mededeling van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties op grond van artikel 21, lid 1, van de AETR, met betrekking tot een wijziging om een overmachtclausule in te voeren

ST/8096/2023/INIT

PB L 134 van 22.5.2023, p. 41–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2023/983/oj

22.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 134/41


BESLUIT (EU) 2023/983 VAN DE RAAD

van 15 mei 2023

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de deskundigengroep inzake de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR) en in de Werkgroep voor Wegvervoer van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties en, indien van toepassing, met betrekking tot een mededeling van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties op grond van artikel 21, lid 1, van de AETR, met betrekking tot een wijziging om een overmachtclausule in te voeren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en met name artikel 91, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR) (1) is op 5 januari 1976 in werking getreden. Ze werd laatstelijk gewijzigd op 20 september 2010.

(2)

Op grond van artikel 21 van de AETR kunnen voorstellen tot wijziging van de AETR door elke overeenkomstsluitende partij worden ingediend bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN). Alvorens de voorstellen bij de secretaris-generaal van de VN worden ingediend, worden zij besproken in de Werkgroep voor Wegvervoer (SC.1) van de Economische Commissie voor Europa van de VN (VN/ECE).

(3)

In het kader van de AETR heeft de VN/ECE een deskundigengroep opgericht. Die groep is bevoegd om voorstellen tot wijziging van de AETR op te stellen en in te dienen bij de werkgroep inzake wegvervoer bij de VN/ECE.

(4)

De deskundigengroep inzake de AETR zal zich tijdens haar 32e geplande vergadering op 12 juni 2023 buigen over een door de Republiek Belarus en de Russische Federatie ingediend voorstel om artikel 4 van de AETR te wijzigen door toevoeging van een overmachtclausule, opgenomen in ECE/TRANS/SC.1/GE.21/2023/2/Rev.1.

(5)

Het is passend het standpunt vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de deskundigengroep inzake de AETR, en desgevallend de Werkgroep voor Wegvervoer van de VN/ECE, aangezien de te bespreken en goed te keuren wijziging van de overeenkomst krachtens het internationaal recht bindend zou zijn overeenkomstig artikel 21, lid 6, van de AETR en een beslissende invloed kan hebben op de inhoud van de wetgeving van de Unie, namelijk de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 (2) en (EU) nr. 165/2014 (3) van het Europees Parlement en de Raad.

(6)

In zijn arrest van 31 maart 1971 in zaak 22/70 (4) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie erkend dat de arbeidsvoorwaarden van bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg een exclusieve externe bevoegdheid van de Unie is. Sindsdien is die bevoegdheid uitgeoefend in tal van wetgevende handelingen die door de medewetgevers van de Unie zijn vastgesteld, onder meer Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014. Aangezien de inhoud van de AETR onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 561/2006 valt, berust de bevoegdheid tot het onderhandelen over en het sluiten van de AETR en wijzigingen daarvan op grond van artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, uitsluitend bij de Unie.

(7)

De voorgestelde wijziging heeft tot doel een oplossing te bieden voor een praktisch probleem van de Republiek Belarus en de Russische Federatie dat waarschijnlijk het gevolg is van de aanvalsoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne, waaraan de Republiek Belarus medeplichtig is en die de aanleiding vormde voor tot de toepassing door de Unie van beperkende maatregelen tegen de Russische Federatie en de Republiek Belarus. Die beperkende maatregelen hebben onder meer geleid tot bepaalde in de Unie gevestigde ondernemingen, waaronder ondernemingen die gewoonlijk digitale tachograafkaarten en -chips leveren aan de autoriteiten van de Russische Federatie en van de Republiek Belarus die hun activiteiten in en met die twee landen hebben opgeschort. Bijgevolg beweren die twee overeenkomstsluitende partijen dat het moeilijk of onmogelijk is tachograafkaarten af te leveren aan bestuurders in die landen, die derhalve niet aan de AETR kunnen voldoen wanneer zij internationaal vervoer over de weg verrichten dat binnen de werkingssfeer ervan valt. De voorgestelde wijziging stelt een overeenkomstsluitende partij in staat om eenzijdig mee te delen dat zij om redenen van “overmacht”, die zou worden beoordeeld noch erkend, niet langer kan voldoen aan een van de belangrijkste eisen van de AETR, namelijk het gebruik van een geharmoniseerd controleapparaat in voertuigen die worden gebruikt voor internationaal vervoer (de digitale tachograaf).

(8)

De beoogde wijziging zou het mogelijk maken, na een kennisgeving van overmacht van een overeenkomstsluitende partij, in die overeenkomstsluitende partij ingeschreven voertuigen vrij te stellen van de verplichting om voor internationaal wegvervoer een tachograaf en digitale tachograafkaarten te gebruiken. Dit zou de controle op de naleving van de rij- en rusttijden door de bestuurders, zoals elders in de AETR uiteengezet, sterk bemoeilijken, waardoor een leemte in de wetgeving ontstaat die het volledige opzet van de AETR wellicht in gevaar zou brengen.

(9)

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de deskundigengroep inzake de AETR en in de Werkgroep voor Wegvervoer van de VN/ECE moet worden ingenomen, moet erin bestaan de voorgestelde wijziging niet te steunen, teneinde een aanzienlijke afzwakking van de handhaving van de in de AETR vastgestelde regels inzake rij- en rusttijden te voorkomen en het volledige effect van de door de Unie vastgestelde beperkende maatregelen te waarborgen.

(10)

Het valt niet uit te sluiten dat de Republiek Belarus of de Russische Federatie uit hoofde van artikel 21, lid 1, van de AETR formeel bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties een voorstel tot wijziging van de AETR overeenkomstig formeel indient, met betrekking tot de besprekingen in de organen van de VN/ECE. In dat geval moeten de lidstaten tegen dat voorstel bezwaar maken uit hoofde van artikel 21, lid 2, punt a), van de AETR.

(11)

Het standpunt van de Unie moet tot uitdrukking worden gebracht door de gezamenlijk in het belang van de Unie optredende lidstaten van de Unie die lid zijn van de deskundigengroep inzake de AETR en van de werkgroep van de VN/ECE inzake wegvervoer,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen tijdens de 32e vergadering van de deskundigengroep inzake de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR) en, desgevallend, tijdens de volgende zitting van de Werkgroep voor Wegvervoer van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), of tijdens latere zittingen, bestaat erin geen steun te verlenen voor de voorgestelde wijziging van de AETR als vervat in ECE/TRANS/SC.1/GE.21/2023/2/Rev.1 om een overmachtclausule op te nemen, noch voor een soortgelijke inhoudelijke wijziging.

2.   Het in lid 1 bedoelde standpunt moet tot uitdrukking worden gebracht door de gezamenlijk in het belang van de Unie optredende lidstaten van de Unie die lid zijn van de deskundigengroep inzake de AETR en van de Werkgroep voor Wegvervoer van de VN/ECE.

Artikel 2

Indien de secretaris-generaal van de Verenigde Naties uit hoofde van artikel 21, lid 1, van de AETR aan de lidstaten meedeelt dat elke overeenkomstsluitende partij, ongeacht de besprekingen in de organen van de VN/ECE, formeel de wijziging in ECE/TRANS/SC.1/GE.21/2023/2/Rev.1 heeft voorgesteld met betrekking tot de opneming van een overmachtclausule of een soortgelijke inhoudelijke wijziging, maakt het door de lidstaten namens de Unie in te nemen standpunt bezwaar tegen het voorstel uit hoofde artikel 21, lid 2, punt a), van de AETR.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

J. FORSSMED


(1)  PB L 95 van 8.4.1978, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(4)  ECLI:EU:C:1971:32.


Top