EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31980R2617

Verordening (EEG) nr. 2617/80 van de Raad van 7 oktober 1980 tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de uitschakeling van de hinderpalen voor de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de herstructurering van de scheepsbouw getroffen zones

PB L 271 van 15.10.1980, p. 16–22 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 28/02/1989

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1980/2617/oj

31980R2617

Verordening (EEG) nr. 2617/80 van de Raad van 7 oktober 1980 tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de uitschakeling van de hinderpalen voor de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de herstructurering van de scheepsbouw getroffen zones

Publicatieblad Nr. L 271 van 15/10/1980 blz. 0016 - 0022
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 14 Deel 2 blz. 0017
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0036
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0036


VERORDENING (EEG) Nr. 2617/80 VAN DE RAAD van 7 oktober 1980 tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de uitschakeling van de hinderpalen voor de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de herstructurering van de scheepsbouw getroffen zones

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 724/75 van de Raad van 18 maart 1975 houdende oprichting van een Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 214/79 (2), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie (3),

Gezien het advies van het Europese Parlement (4),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (5),

Overwegende dat in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 724/75 (hierna "verordening betreffende het Fonds" genoemd) is bepaald dat het Fonds, onafhankelijk van de in artikel 2, lid 3, sub a), van die verordening vastgestelde verdeling van de middelen per Lid-Staat, kan deelnemen in de financiering van specifieke communautaire acties voor regionale ontwikkeling, die met name verband houden met het beleid van de Gemeenschap en met de door haar vastgestelde maatregelen, ten einde beter rekening te kunnen houden met hun regionale dimensie of de regionale gevolgen ervan te kunnen verlichten;

Overwegende dat de betrokken Lid-Staat de Commissie gegevens heeft verstrekt over de regionale problemen waarvoor een specifieke communautaire actie kan worden uitgevoerd;

Overwegende dat bij de aanwending van de middelen van het Fonds rekening wordt gehouden met de ernst van de op regionaal gebied in de Gemeenschap bestaande onevenwichtige situaties;

Overwegende dat de Raad op 4 april 1978 Richtlijn 78/338/EEG betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (6) heeft vastgesteld, waarin staat dat de produktiestructuren in de scheepsbouwsector op zodanige wijze aan de nieuwe marktomstandigheden moeten worden aangepast, dat de bedrijven in deze sector de algemene economische ontwikkeling op den duur normaal kunnen volgen en het hoofd kunnen bieden aan de concurrentie op de wereldmarkt zonder door overheidsinterventies te worden gesteund;

Overwegende dat de Raad op 19 september 1978 een resolutie betreffende de sanering van de scheepsbouwsector (7) heeft aangenomen, waarin hij de bevoegde overheden op plaatselijk, nationaal en communautair niveau verzoekt vooral de nadruk te leggen op het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen in samenhang met de arbeidsplaatsen die in de scheepsbouw geleidelijk verloren zullen gaan, bij het uitstippelen van hun regionaal beleid met deze doelstellingen rekening te houden en hiervoor voldoende middelen ter beschikking te stellen;

Overwegende dat in een aantal zones van de Gemeenschap die sterk afhankelijk zijn van de scheepsbouw en van de daarmee samenhangende activiteiten, als gevolg van de achteruitgang van de scheepsbouw reeds veel werkgelegenheid verloren is gegaan en dat het gevaar bestaat dat deze ongunstige effecten nog zullen verergeren;

Overwegende dat sommige van deze zones in het Verenigd Koninkrijk deel uitmaken van regio's die reeds met een hoge werkloosheid te kampen hebben;

Overwegende dat de Gemeenschap door middel van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling een grotere impuls moet geven aan de plaatselijke, nationale en communautaire acties die ten doel hebben het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen in deze zones te stimuleren, ten einde het verlies aan werkgelegenheid te compenseren en zodoende bij te dragen tot de vermindering van de regionale ongelijkheden;

Overwegende dat andere met succes te combineren maatregelen van de communautaire fondsen in deze zones ten uitvoer moeten worden gelegd; (1)PB nr. L 73 van 21.3.1975, blz. 1. (2)PB nr. L 35 van 9.2.1979, blz. 1. (3)PB nr. C 285 van 15.11.1979, blz. 3. (4)PB nr. C 85 van 8.4.1980, blz. 24. (5)PB nr. C 83 van 2.4.1980, blz. 4. (6)PB nr. L 98 van 11.4.1978, blz. 19. (7)PB nr. C 229 van 27.9.1978, blz. 1.

Overwegende dat de aanwezigheid van een ongunstig natuurlijk en sociaal milieu, dat het gevolg is van het verval van sommige industrieterreinen en stadswijken en van ongeschikte woonomstandigheden voor de werknemers, ertoe leidt dat wordt afgezien van het opzetten van werkgelegenheid biedende nieuwe activiteiten in deze zones;

Overwegende dat de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen (hierna "KMO" genoemd), die reeds een belangrijke plaats in de economie van deze zones innemen, kan worden aangemoedigd door de onontbeerlijke dienstverlening op het gebied van beheer, organisatie en financiering voor hen gemakkelijker toegankelijk te maken;

Overwegende dat de invoering van nieuwe produkten en technologische procédés kan bijdragen tot het tot stand komen en ontwikkelen van levensvatbare economische activiteiten in deze zones en dat KMO moeilijkheden ondervinden om innovaties op gang te brengen;

Overwegende dat de communautaire actie ten uitvoer moet worden gelegd in de vorm van een speciaal meerjarenprogramma en dat het de taak van de Commissie is, bij het goedkeuren van dat programma na te gaan of de daarin opgenomen maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening;

Overwegende dat het speciaal programma moet worden afgestemd op sommige van de doelstellingen welke zijn vastgelegd in de in artikel 6 van de verordening betreffende het Fonds bedoelde programma's voor regionale ontwikkeling;

Overwegende dat de Commissie zich, door het onderzoek van de jaarverslagen die de betrokken Lid-Staat haar daartoe verstrekt, van de goede uitvoering van het speciaal programma dient te vergewissen;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat de Raad, het Europese Parlement en het Economisch en Sociaal Comité op gezette tijden worden ingelicht over de toepassing van deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling in de zin van artikel 13 van de verordening betreffende het Fonds, hierna "specifieke actie" genoemd, opgezet om bij te dragen tot de uitschakeling van de hinderpalen voor de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de herstructurering van de scheepsbouw getroffen zones.

Artikel 2

De specifieke actie heeft betrekking op de volgende zones in het Verenigd Koninkrijk : de regio Strathclyde, de counties Cleveland, Tyne and Wear en Merseyside, en de Belfast urban area.

Artikel 3

1. De specifieke actie wordt ten uitvoer gelegd in de vorm van een speciaal programma, hierna "speciaal programma" genoemd, dat door het Verenigd Koninkrijk bij de Commissie wordt ingediend.

2. Het speciaal programma heeft tot doel bij te dragen tot de ontwikkeling van activiteiten waardoor in de in artikel 2 bedoelde zones werkgelegenheid wordt geschapen. Daartoe is het gericht op de verbetering van het natuurlijke en sociale milieu, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor het aantrekken van deze activiteiten, de ontwikkeling van KMO en de stimulering van de innovatie.

3. Het speciaal programma past in het kader van de programma's voor regionale ontwikkeling als bedoeld in artikel 6 van de verordening betreffende het Fonds.

4. Het speciaal programma behelst de in de bijlage bij deze verordening bedoelde noodzakelijke gegevens betreffende de analyse van de situatie en van de behoeften met betrekking tot de in lid 2 genoemde doelstellingen, de voorgenomen activiteiten, het tijdschema voor de uitvoering daarvan en meer algemeen alle gegevens op grond waarvan kan worden beoordeeld of het programma in overeenstemming is met de doelstellingen van de regionale ontwikkeling.

5. De duur van het speciaal programma bedraagt vijf jaar, te rekenen vanaf de zestigste dag na de inwerkingtreding van deze verordening.

6. Het speciaal programma wordt door de Commissie goedgekeurd na interventie van het Comité van het Fonds volgens de procedure van artikel 16 van de verordening betreffende het Fonds.

7. De Commissie stelt het Europese Parlement in kennis van de bedragen die bij de goedkeuring van het speciaal programma van de zones zijn vastgesteld.

8. Na goedkeuring door de Commissie, wordt het speciaal programma ter informatie in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Artikel 4

Het Fonds kan in het kader van het speciaal programma deelnemen aan de volgende activiteiten: 1. verbetering van in verval geraakte terreinen, hetzij industrieterreinen, hetzij industrieterreinen en stadswijken, voor zover deze twee aspecten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, met inbegrip van de sanering en het weer leefbaar maken ervan, de verbouwing van ongebruikte bedrijfsgebouwen en hun omgeving, de modernisering van bedrijfsruimten voor KMO daaronder begrepen, het aanleggen van groene ruimten en kleine werkzaamheden ter verfraaiing van de omgeving en, bij wijze van uitzondering, de wegverbindingen met de plaatsen waar de nieuwe activiteiten worden opgezet;

2. bouw en modernisering van woningen voor werknemers, ten einde werkgelegenheid biedende activiteiten te kunnen aantrekken ; deze woningen moeten op een redelijke afstand zijn gelegen van de plaatsen waar de nieuwe werkzaamheden worden gepland, voor zover de ligging van de woning een knelpunt is voor de uitvoering van het betrokken programma;

3. oprichting of uitbreiding van adviesbureaus of andere adviesorganen op het gebied van beheer of organisatie door directe of indirecte steun. De activiteit van deze bureaus of organen kan tijdelijke bijstand behelzen aan de ondernemingen voor de tenuitvoerlegging van de door hen geformuleerde aanbevelingen;

4. oprichting of uitbreiding van gemeenschappelijke diensten voor verschillende ondernemingen;

5. bevordering van de vernieuwing van industrie en dienstensector: a) verzamelen van informatie betreffende innovaties op het gebied van produkten en technologie en verspreiding van deze informatie onder de bedrijven in de door de specifieke actie bestreken zones, eventueel met inbegrip van experimenten in verband met deze innovaties;

b) stimulering van de toepassing van innovaties op het gebied van produkten en technologie in KMO;

6. vergemakkelijking van de toegang tot risicodragend kapitaal voor KMO.

Artikel 5

1. Het speciaal programma wordt door de Lid-Staat en de Gemeenschap gezamenlijk gefinancierd. De bijstand van het Fonds wordt toegekend in het kader van de hiervoor in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen opgevoerde kredieten. De deelneming van de Gemeenschap wordt als volgt vastgesteld: a) voor activiteiten met betrekking tot verbetering en verbouwing, bedoeld in artikel 4, punt 1 : 50 % van de overheidsuitgaven;

b) voor activiteiten met betrekking tot de bouw en modernisering van woningen, bedoeld in artikel 4, punt 2 : 50 % van de overheidsuitgaven, met een maximum van 10 000 ERE per woning;

c) voor activiteiten met betrekking tot adviezen, bedoeld in artikel 4, punt 3 : steun die een gedeelte dekt van de uitgaven van de ondernemingen voor honorering van de door adviesbureaus of -organen verleende diensten. Deze steunverlening is degressief en duurt drie jaar. Het eerste jaar dekt zij 70 % van de uitgaven en zij bedraagt niet meer dan 55 % van de totale uitgaven over de periode van drie jaar (indirecte steun);

d) voor de sub c) bedoelde activiteiten kan de Lid-Staat bovengenoemde regeling vervangen door een gelijkwaardige regeling voor steun aan adviesbureaus of -organen (directe steun);

e) voor activiteiten met betrekking tot de gemeenschappelijke diensten, bedoeld in artikel 4, punt 4 : steun die een gedeelte dekt van de uitgaven van de ondernemingen voor de werking van deze diensten. Deze steunverlening is degressief en duurt drie jaar. Het eerste jaar dekt zij 70 % van de uitgaven en zij bedraagt niet meer dan 55 % van de totale uitgaven over de periode van drie jaar;

f) voor activiteiten met betrekking tot het verzamelen en verspreiden van informatie over innovaties, bedoeld in artikel 4, punt 5, sub a) : steun die een gedeelte dekt van de huishoudelijke kosten van de organen die deze activiteiten verrichten, mits deze activiteiten nieuw zijn en specifiek betrekking hebben op de in artikel 2 bedoelde zones. Deze steunverlening is degressief en duurt drie jaar. Het eerste jaar dekt zij 70 % van de huishoudelijke kosten en zij bedraagt niet meer dan 55 % van de totale kosten over de periode van drie jaar.

g) voor activiteiten met betrekking tot de toepassing van innovaties, bedoeld in artikel 4, punt 5, sub b) : 70 % van de kosten van de uitvoerbaarheidsstudies, die alle aspecten van de toepassing van innovaties kunnen betreffen, inclusief de commerciële, met een maximum van 50 000 ERE per studie. Deze studies moeten worden verricht door of voor rekening van ondernemingen die in de in artikel 2 bedoelde zones zijn gevestigd;

h) voor activiteiten met betrekking tot risicodragend kapitaal, bedoeld in artikel 4, punt 6 : bijdrage in de huishoudelijke kosten van de financiële instellingen die risicodragend kapitaal aan KMO verstrekken. Deze bijdrage beloopt 70 % van de kosten van de risicostudies die door of voor rekening van deze financiële instellingen worden verricht. Deze studies kunnen ook betrekking hebben op de commerciële aspecten.

2. Voor de steunverlening bedoeld in lid 1, sub a), wordt cumulatie van de steun uit de quotavrije afdeling en de quotagebonden afdeling van het Fonds uitgesloten.

3. De categorieën begunstigden die voor de in lid 1 bedoelde activiteiten in aanmerking komen voor steunverlening door het Fonds zijn : overheidsinstanties, plaatselijke instanties, diverse organen, ondernemingen en particulieren. De steunverlening bedoeld in lid 1, sub c) en e) en, voor zover zij direct aan de ondernemingen ten goede komt, die bedoeld in lid 1, sub g), mag niet tot gevolg hebben dat het aandeel van de ondernemingen in de totale uitgaven tot minder dan 20 % wordt verminderd.

4. De steun van het Fonds voor het speciaal programma mag niet hoger zijn dan het bedrag dat door de Commissie is aanvaard bij de in artikel 3, lid 6, bedoelde goedkeuring van dat programma.

5. De in de begroting opgenomen vastleggingskredieten voor de uitvoering van het speciaal programma worden per jaarlijkse tranche vastgesteld al naar gelang van de vordering van de uitvoering van het programma.

Artikel 6

1. De steun van het Fonds voor de in het speciaal programma opgenomen maatregelen wordt uitgekeerd aan de betrokken Lid-Staat (of volgens de aanwijzingen welke die Lid-Staat daartoe aan de Commissie verstrekt) overeenkomstig de volgende regels: a) in aanmerking komen de uitgaven die zijn gedaan vanaf de datum waarop deze verordening in werking is getreden;

b) ingeval de Lid-Staat deelneemt in de financiering, geschiedt de betaling van andere bedragen dan de sub c) bedoelde voorschotten zo gelijktijdig mogelijk met de betaling van haar deelname. In het tegenovergestelde geval geschieden de betalingen wanneer de Lid-Staat verklaart dat het bedrag verschuldigd is en door de Gemeenschap betaald mag worden.

Iedere betalingsaanvraag gaat vergezeld van een verklaring van de Lid-Staat waaruit blijkt dat de activiteiten werkelijk zijn verricht en dat gedetailleerde bewijsstukken voorhanden zijn, en bevat de volgende gegevens: - aard van de activiteiten waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft;

- bedrag en aard van de uitgaven die gedurende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft voor de verschillende activiteiten zijn gedaan;

- een bevestiging dat een begin is gemaakt met de in de betalingsaanvraag omschreven activiteiten in overeenstemming met het speciaal programma.

c) wanneer de Lid-Staat het bewijs levert dat het speciaal programma reeds aanleiding heeft gegeven tot uitgaven uit hoofde van eén jaargedeelte, kan het Fonds op verzoek van de Lid-Staat een voorschot van 30 % van het bedrag van de vastgelegde kredieten uitkeren. Wanneer het bedrag van dit voorschot volledig is aangewend en de Lid-Staat de Commissie de sub b) bedoelde verklaring heeft doen toekomen, kunnen nieuwe voorschotten worden uitgekeerd, telkens ten bedrage van 30 % van de per jaargedeelte vastgelegde kredieten.

2. Aan het eind van ieder jaar dient de betrokken Lid-Staat bij de Commissie een verslag in over de vordering van de uitvoering van het speciaal programma, onder verwijzing naar de in de bijlage bij deze verordening verlangde gegevens. Deze verslagen moeten de Commissie in staat stellen zich ervan te vergewissen dat het speciaal programma wordt uitgevoerd, de gevolgen daarvan te constateren en vast te stellen dat de verschillende activiteiten op onderling samenhangende wijze worden uitgevoerd. Zij worden meegedeeld aan het Comité voor regionaal beleid.

3. Op basis van deze verslagen en de desbetreffende besluiten brengt de Commissie verslag uit onder de in artikel 21 van de verordening betreffende het Fonds vastgestelde voorwaarden.

4. In geval van een belangrijke wijziging van het speciaal programma dat in uitvoering is, is de procedure van artikel 3, lid 6, van toepassing.

5. Bij de beëindiging van de uitvoering van het speciaal programma legt de Commissie aan het Comité voor regionaal beleid een verslag voor.

6. De bepalingen van artikel 9, leden 1 tot en met 5, van de verordening betreffende het Fonds zijn voor zover nodig van toepassing op de in deze verordening bedoelde specifieke actie.

Artikel 7

De aanneming van deze verordening doet geen afbreuk aan het nieuwe onderzoek van de verordening betreffende het Fonds op grond van artikel 22 van die verordening, dat vóór 1 januari 1981 op voorstel van de Commissie moet plaatshebben.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 1980.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. THORN

BIJLAGE

Het speciaal programma bevat de volgende gegevens betreffende de in artikel 2 genoemde zones: 1. voor de industrieterreinen en stadswijken en de bedrijfsgebouwen: a) i) analyse van de mate waarin de terreinen en wijken in verval zijn geraakt en van de prioriteiten die bij de verbetering in acht moeten worden genomen en analyse van de mate waarin de bedrijfsgebouwen ongebruikt zijn;

ii) beschrijving van de acties die zijn ondernomen om hierin verbetering te brengen, met opgave van de daaruit voortvloeiende jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven;

b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving en juiste situering van de programma's betreffende de verbetering van de in verval geraakte terreinen en wijken en betreffende de verbouwing van de bedrijfsgebouwen. Eventueel beschrijving en situering van de volstrekt noodzakelijke toegangswegen;

2. voor de woningen voor de werknemers: a) i) analyse van het bestaande aanbod van deze woningen, met vermelding van de ouderdom en de toestand daarvan alsmede van zowel de momenteel bestaande vraag daarnaar als de ingevolge de ontwikkeling van nieuwe activiteiten in de toekomst te verwachten vraag. Hieruit moet duidelijk blijken dat de woningbouwsituatie een knelpunt vormt voor de uitvoering van het betrokken programma en met name voor de uitvoering van de produktieve investeringen die het programma beoogt te bevorderen;

ii) beschrijving van de acties die momenteel op dit gebied door de overheid worden ondernomen, met opgave van de daaruit voortvloeiende jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven;

b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving en situering van de programma's voor uitbreiding van het woningbestand, met vermelding van de types woningen die moeten worden gebouwd en een raming van het aantal personen waarvoor elk jaar woonruimte moet worden gevonden;

3. voor de KMO a) i) analyse van de plaats van de KMO in de verschillende sectoren en evaluatie van hun verdere ontwikkelingsmogelijkheden. Analyse van hun situatie en hun behoeften, met name op het gebied van beheer en organisatie;

ii) beschrijving van de steunregelingen voor KMO en van de aard van de bestaande diensten, met opgave van de daaruit per categorie van steunmaatregelen en diensten voortvloeiende jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven;

b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving van de verschillende soorten diensten die op het gebied van beheer en organisatie aan KMO worden verleend. Aard van de organen die zich bezighouden met het verlenen van deze diensten aan de KMO en met de stimulering van hun ontwikkeling;

4. voor de innovaties: a) analyse van de behoeften van de ondernemingen en van de middelen waarover zij thans beschikken om kennis te nemen van de informatie over innovaties en om deze in praktijk te brengen, en raming van de desbetreffende overheidsuitgaven;

b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving van de maatregelen voor het verzamelen en verspreiden van de informatie over innovaties en voor het vergemakkelijken van de toepassing daarvan in KMO;

5. voor het risicodragend kapitaal: a) i) informatie over de instellingen die risicodragend kapitaal aan KMO verstrekken en over de aan het verkrijgen van dit kapitaal verbonden voorwaarden;

ii) beschrijving van de bestaande regelingen ter stimulering van de financiële instellingen die risicodragend kapitaal aan KMO verstrekken en overzicht van de huidige overheidsuitgaven voor elke regeling;

b) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving van de voorgenomen maatregelen om de toegang tot risicodragend kapitaal voor KMO te vergemakkelijken;

6. voor het speciaal programma in zijn geheel: a) indien enigszins mogelijk, in cijfers uitgedrukte beschrijving van de doelstellingen van het speciaal programma, met name wat de werkgelegenheid betreft;

b) beschrijving van de reeds bestaande of geplande overheidsmaatregelen die gelijktijdig met het speciaal programma zullen worden toegepast en die zullen bijdragen tot de verbetering van de werkgelegenheidssituatie in de in artikel 2 bedoelde zones, in het bijzonder maatregelen betreffende: - steun voor produktieve investeringen,

- investeringen in infrastructuurvoorzieningen,

- steun voor beroepsopleiding en herscholing, en eventueel voor de tewerkstelling van jongeren en de omscholing van werknemers uit de scheepsbouwsector.

Deze beschrijving dient vergezeld te gaan van informatie over het gebruik dat de nationale overheidsinstanties denken te maken van andere middelen uit de communautaire fondsen voor structuurverbetering.

c) opgave van het bedrag van de overheidsuitgaven voor de sub b) bedoelde maatregelen;

d) tijdschema voor de uitvoering;

e) raming van de aan de uitvoering van het programma verbonden overheidsuitgaven, met opgave van de verdeling per jaar voor elk van de voorgenomen activiteiten;

f) organen die zijn belast met de uitvoering van het programma en de verschillende activiteiten;

g) voorgenomen maatregelen tot voorlichting van de potentiële begunstigden en het bedrijfsleven over de mogelijkheden van het speciaal programma en de rol van de Gemeenschap ter zake.

Top