Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022TN0820

    Zaak T-820/22: Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Coppo Gavazzi/Parlement

    PB C 94 van 13.3.2023, p. 50–51 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    13.3.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 94/50


    Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Coppo Gavazzi/Parlement

    (Zaak T-820/22)

    (2023/C 94/60)

    Procestaal: Italiaans

    Partijen

    Verzoekende partij: Maria Teresa Coppo Gavazzi (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

    Verwerende partij: Europees Parlement

    Conclusies

    de maatregel waarvan verzoekster in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311149), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoeksters rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren;

    het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen;

    het Europees Parlement verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

    1.

    Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    2.

    Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden.

    3.

    Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.


    Top