EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0498

Zaak C-498/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 21 juli 2022 — Novo Banco SA — Sucursal en España, Banco de Portugal, Fundo de Resolução / C.F.O.

PB C 482 van 19.12.2022, p. 3–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 482/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 21 juli 2022 — Novo Banco SA — Sucursal en España, Banco de Portugal, Fundo de Resolução / C.F.O.

(Zaak C-498/22)

(2022/C 482/05)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Novo Banco SA — Sucursal en España, Banco de Portugal, Fundo de Resolução

Verwerende partij: C.F.O.

Prejudiciële vragen

1)

Is een uitlegging van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/24 (1) die impliceert dat in een lidstaat van ontvangst de gevolgen worden erkend van een besluit van de bevoegde administratieve autoriteit van de lidstaat van herkomst dat niet op de door artikel 6, leden 1 tot en met 4, van richtlijn 2001/24 vereiste wijze bekend is gemaakt, verenigbaar met het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), het algemene rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het in artikel 21, lid 2, van het Handvest verankerde verbod van iedere discriminatie op grond van nationaliteit?

2)

Is een uitlegging van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/24 die impliceert dat in een lidstaat van ontvangst de gevolgen worden erkend van een besluit van de bevoegde administratieve autoriteit van de lidstaat van herkomst waarbij bepaalde verplichtingen en aansprakelijkheden zijn uitgesloten van de overdracht van de gewone activiteiten en een aantal vermogensbestanddelen van de bank waarop de saneringsmaatregelen worden toegepast aan een “overbruggingsbank”, verenigbaar met het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte van artikel 47 van het Handvest en het algemene rechtszekerheidsbeginsel wanneer het latere handelen van de “overbruggingsbank”, waarover de zeggenschap wordt uitgeoefend door een overheidsinstantie die het Unierecht toepast, bij de cliënten van de lidstaat van ontvangst het gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat zij de aansprakelijkheden en verplichtingen van de aan de saneringsmaatregel onderworpen bank met betrekking tot die cliënten had overgenomen?

3)

Is een uitlegging van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/24 die impliceert dat in een lidstaat van ontvangst de gevolgen worden erkend van een besluit van de bevoegde administratieve autoriteit van de lidstaat van herkomst waarbij de activapositie van een hypothecaire leningsovereenkomst wordt overgedragen aan een “overbruggingsbank”, maar de verplichting tot terugbetaling van de uit hoofde van een bodembeding van die overeenkomst door de leningnemende consument betaalde bedragen op de niet-levensvatbare bank blijft rusten, verenigbaar met het grondrecht op eigendom van artikel 17 van het Handvest, het beginsel van een hoog niveau van consumentenbescherming van artikel 38 van het Handvest en het algemene rechtszekerheidsbeginsel? (2)


(1)  Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB 2001, L 125, blz. 15).

(2)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


Top