Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0484

    Zaak C-484/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 20 juli 2022 — Bundesrepublik Deutschland/GS, vertegenwoordigd door de ouders

    PB C 380 van 3.10.2022, p. 5–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    3.10.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 380/5


    Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 20 juli 2022 — Bundesrepublik Deutschland/GS, vertegenwoordigd door de ouders

    (Zaak C-484/22)

    (2022/C 380/08)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundesverwaltungsgericht

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekster tot Revision: Bundesrepublik Deutschland

    Verweerder in Revision: GS, vertegenwoordigd door de ouders

    Andere partij in de procedure: Die Vertreterin des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht (vertegenwoordiger van de belangen van de federale overheid bij het Bundesverwaltungsgericht)

    Prejudiciële vraag

    Moet artikel 5, eerste zinsdeel, onder a) en b), van richtlijn 2008/115/EG (1) aldus worden uitgelegd dat het zonder uitzondering in de weg staat aan de rechtmatigheid van een tegen een minderjarige derdelander uitgevaardigd terugkeerbesluit dat samen met de afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming wordt vastgesteld en waarbij hem een termijn voor vertrek van 30 dagen na het onherroepelijk worden van het besluit wordt toegekend, wanneer om juridische redenen geen van beide ouders binnen afzienbare tijd kan worden verwijderd naar een in artikel 3, punt 3, van richtlijn 2008/115/EG bedoeld land, zodat ook van de minderjarige niet kan worden verlangd de betrokken lidstaat te verlaten, gelet op zijn beschermenswaardige familie- en gezinsleven (artikel 7 en artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2), alsmede artikel 8 EVRM), of is het voldoende dat op grond van een nationale wettelijke regeling het belang van het kind en het familie- en gezinsleven in de zin van artikel 5, eerste zinsdeel, onder a) en b), van richtlijn 2008/115/EG na de uitvaardiging van het terugkeerbesluit in aanmerking moeten worden genomen door de verwijdering op te schorten?


    (1)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98).

    (2)  PB 2000, C 364, blz. 1.


    Top