Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CJ0183

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 juni 2023.
Saint-Louis Sucre tegen Premier ministre e.a.
Verzoek van de Conseil d'État om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Verordening (EU) nr. 1308/2013 – Statuten van producentenorganisaties – Artikel 153, lid 1, onder b) – Regel van aansluiting bij slechts één producentenorganisatie – Draagwijdte – Artikel 153, lid 2, onder c) – Democratisch toezicht door de aangesloten leden op de producentenorganisatie en haar besluiten – Controle door een persoon over bepaalde leden van de producentenorganisatie.
Zaak C-183/22.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:486

 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

15 juni 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Verordening (EU) nr. 1308/2013 – Statuten van producentenorganisaties – Artikel 153, lid 1, onder b) – Regel van aansluiting bij slechts één producentenorganisatie – Draagwijdte – Artikel 153, lid 2, onder c) – Democratisch toezicht door de aangesloten leden op de producentenorganisatie en haar besluiten – Controle door een persoon over bepaalde leden van de producentenorganisatie”

In zaak C‑183/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) bij beslissing van 10 maart 2022, ingekomen bij het Hof op 10 maart 2022, in de procedure

Saint-Louis Sucre

tegen

Premier ministre,

Ministre de l’Agriculture et de l’Alimentation,

SICA des betteraviers d’Étrépagny,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias (rapporteur), M. Ilešič, I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,

advocaat-generaal: T. Ćapeta,

griffier: M. Krausenböck, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 november 2022,

gelet op de opmerkingen van:

Saint-Louis Sucre, vertegenwoordigd door J.‑P. Duhamel, F.‑C. Laprévote, A. Magraner-Oliver en F. Six, avocats,

SICA des betteraviers d’Étrépagny, vertegenwoordigd door F. Molinié, avocat,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. Bain en J.‑L. Carré als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Konstantinidis en F. Le Bot als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 februari 2023,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 153 van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 671), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 (PB 2017, L 350, blz. 15) (hierna: „verordening nr. 1308/2013”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen, enerzijds, de vennootschap Saint-Louis Sucre en, anderzijds, de Premier ministre (eerste minister, Frankrijk), de minister van Landbouw en Voeding (Frankrijk) en de société d’intérêt collectif agricole des betteraviers d’Étrépagny (agrarisch samenwerkingsverband van de bietentelers van Étrépagny; hierna: „SICA”) met betrekking tot de erkenning van laatstgenoemde als producentenorganisatie (hierna: „PO”) voor suikerbieten in de sector suiker.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 1307/2013

3

Artikel 4, lid 1, van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608), luidt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

b)

‚bedrijf’: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

c)

‚landbouwactiviteit’:

i)

landbouwproducten produceren, fokken of telen, inclusief het oogsten, het melken, het fokken van dieren, en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden,

[…]”

Verordening nr. 1308/2013

4

Overweging 131 van verordening nr. 1308/2013 luidt als volgt:

„[PO’s] en unies van [PO’s] kunnen een nuttige rol spelen bij de concentratie van het aanbod, bij het verbeteren van de afzet, de planning en de afstemming van de productie op de vraag, het optimaliseren van de productiekosten en het stabiliseren van de producentenprijzen, het verrichten van onderzoek, het bevorderen van beste praktijken en het verstrekken van technische bijstand, het beheren van bijproducten en de risicobeheersingsinstrumenten waarover hun leden beschikken, [en] kunnen zodoende bijdragen aan het versterken van de positie van producenten in de voedselketen.”

5

Volgens artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 wordt bij deze verordening een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten vastgesteld, dat wil zeggen alle in bijlage I bij het VWEU vermelde producten, met uitzondering van de visserij- en de aquacultuurproducten die zijn vermeld in de wetgevingshandelingen van de Unie houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten.

6

Ingevolge artikel 1, lid 2, onder c), van die verordening, in samenhang met onderdeel III van bijlage I erbij, valt de suikerbiet onder de gemeenschappelijke ordening voor de suikersector.

7

Tenzij in deze verordening anders bepaald, zijn krachtens artikel 3, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 met name de in verordening nr. 1307/2013 vastgestelde definities van toepassing.

8

Artikel 152 van verordening nr. 1308/2013, met als opschrift „[PO’s]”, bepaalt in de leden 1 tot en met 1 ter:

„1.   De lidstaten kunnen, op verzoek, [PO’s] erkennen, die:

a)

bestaan uit, en overeenkomstig artikel 153, lid 2, onder c), gecontroleerd worden door, producenten uit een in artikel 1, lid 2, bedoelde specifieke sector;

b)

zijn opgericht op initiatief van de producenten zelf en ten minste een van de volgende activiteiten verrichten:

i)

gezamenlijke verwerking;

ii)

gezamenlijke distributie, waaronder gezamenlijke verkoopplatformen of gezamenlijk vervoer;

iii)

gezamenlijke verpakking, etikettering of verkoopbevordering;

iv)

gezamenlijke organisatie van kwaliteitscontrole;

v)

gezamenlijk gebruik van uitrusting of opslagfaciliteiten;

vi)

gezamenlijk beheer van afval dat rechtstreeks voortkomt uit de productie;

vii)

gezamenlijke aanschaf van productiemiddelen;

viii)

andere gezamenlijke activiteiten in verband met diensten waarbij een van de onder c) van dit lid opgesomde doelstellingen wordt nagestreefd;

c)

een specifieke doelstelling nastreven, die kan bestaan uit ten minste een van de volgende doelen:

i)

verzekeren dat de productie wordt gepland en op de vraag wordt afgestemd, met name wat omvang en kwaliteit betreft;

ii)

het aanbod en de afzet van de producten van haar leden concentreren, ook via direct marketing;

iii)

de productiekosten en het rendement op investeringen om de normen met betrekking tot milieu en dierenwelzijn te halen, optimaliseren en de producentenprijzen stabiliseren;

[…]

1 bis.   In afwijking van artikel 101, lid 1, VWEU, kan een op grond van lid 1 van dit artikel erkende [PO] namens haar leden met betrekking tot de totale productie van die leden of een gedeelte daarvan, de productie plannen, de productiekosten optimaliseren, producten op de markt brengen en over contracten voor de levering van landbouwproducten onderhandelen.

De in de eerste alinea bedoelde activiteiten kunnen worden verricht:

a)

op voorwaarde dat een of meer van de activiteiten als bedoeld in lid 1, onder b), i) tot en met vii), werkelijk worden verricht, waardoor wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 39 VWEU;

b)

op voorwaarde dat de [PO] het aanbod concentreert en de producten van zijn leden op de markt brengt, ongeacht of de eigendom van de landbouwproducten door de producenten wordt overgedragen aan de [PO];

c)

ongeacht of de onderhandelde prijs geldt voor de gecombineerde productie van alle, dan wel een deel van de leden;

d)

op voorwaarde dat de betrokken producenten niet zijn aangesloten bij een andere [PO] wat betreft de producten waarop [de] in de eerste alinea bedoelde activiteiten betrekking hebben;

e)

op voorwaarde dat het lidmaatschap van de landbouwer van een coöperatie die zelf geen lid is van de betrokken [PO’s], geen verplichting inhoudt dat het landbouwproduct dient te worden geleverd overeenkomstig de voorwaarden die in de statuten van de coöperatie of de bij die statuten vastgestelde of daaruit voortvloeiende voorschriften en besluiten zijn neergelegd.

Lidstaten kunnen evenwel in naar behoren gemotiveerde gevallen afwijken van de in de tweede alinea, punt d), omschreven voorwaarde indien landbouwers twee verschillende productie-eenheden hebben die zich in verschillende geografische gebieden bevinden.

1 ter.   Voor de toepassing van dit artikel worden met [PO’s] tevens unies van [PO’s] die zijn erkend op grond van artikel 156, lid 1, bedoeld, voor zover dergelijke unies voldoen aan de vereisten van het eerste lid van dit artikel.”

9

In artikel 153 van die verordening, met als opschrift „Statuten van [PO’s]”, wordt het volgende bepaald:

„1.   Op grond van de statuten van een [PO] zijn de aangesloten producenten met name verplicht:

a)

de door de [PO’s] vastgestelde voorschriften inzake de verstrekking van productiegegevens, productie, afzet en milieubescherming toe te passen;

b)

zich per geproduceerd product slechts bij één enkele [PO] aan te sluiten; lidstaten kunnen evenwel in naar behoren gemotiveerde gevallen afwijken van deze voorwaarde indien landbouwers twee verschillende productie-eenheden hebben die zich in verschillende geografische gebieden bevinden;

c)

de door de [PO] voor statistische doeleinden gevraagde inlichtingen te verstrekken.

2.   De statuten van een [PO] voorzien ook in:

[…]

c)

voorschriften op grond waarvan de aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen op hun organisatie en haar besluiten,

[…]”

10

Artikel 206 van verordening nr. 1308/2013 heeft als opschrift „Richtsnoeren van de Commissie betreffende de toepassing van mededingingsregels op landbouw” en bepaalt in de eerste alinea het volgende:

„Tenzij in deze verordening anders is bepaald, en overeenkomstig artikel 42 VWEU, gelden de artikelen 101 tot en met 106 VWEU, evenals de daarvoor vastgestelde uitvoeringsbepalingen, voor alle in artikel 101, lid 1, en artikel 102 VWEU bedoelde overeenkomsten, besluiten en feitelijke gedragingen die betrekking hebben op de productie van of de handel in landbouwproducten, onder voorbehoud van de artikelen 207 tot en met 210 bis van deze verordening.”

11

Artikel 209 van die verordening heeft als opschrift „Uitzonderingen met betrekking tot de doelstellingen van het [gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)] en met betrekking tot landbouwers en verenigingen van landbouwers”, en bepaalt in lid 1 als volgt:

„Artikel 101, lid 1, VWEU is niet van toepassing op de in artikel 206, lid 1, van deze verordening bedoelde overeenkomsten, besluiten en feitelijke gedragingen die vereist zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 39 VWEU omschreven doelstellingen.

Artikel 101, lid 1, VWEU is niet van toepassing op de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van landbouwers, verenigingen van landbouwers of unies van deze verenigingen, krachtens artikel 152 of artikel 161 van deze verordening erkende [PO’s] of krachtens artikel 156 van deze verordening erkende unies van [PO’s], voor zover deze betrekking hebben op de productie of de verkoop van landbouwproducten of het gebruik van gemeenschappelijke installaties voor het opslaan, behandelen of verwerken van landbouwproducten, tenzij de doelstellingen van artikel 39 VWEU in gevaar worden gebracht.

Dit lid is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de verplichting inhouden identieke prijzen toe te passen of waardoor mededinging wordt uitgesloten.”

Verordening 2017/2393

12

Overweging 52 van verordening 2017/2393 luidt als volgt:

„[PO’s] en unies van [PO’s] kunnen een nuttige rol spelen bij de concentratie van het aanbod, bij het verbeteren van de afzet, de planning en de afstemming van de productie op de vraag, het optimaliseren van de productiekosten en het stabiliseren van de producentenprijzen, het verrichten van onderzoek, het bevorderen van beste praktijken en het verstrekken van technische bijstand, het beheren van bijproducten en risicobeheersingsinstrumenten waarover hun leden beschikken, en kunnen zodoende bijdragen aan het versterken van de positie van producenten in de voedselketen. Hun activiteiten, waaronder de contractuele onderhandelingen over het aanbod van landbouwproducten door dergelijke [PO’s] en hun unies wanneer zij het aanbod concentreren en de producten van hun leden op de markt brengen, dragen dan ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 39 [VWEU] inzake het GLB, aangezien zij de positie van landbouwers binnen de voedselvoorzieningsketen versterken en kunnen bijdragen tot een betere werking van de voedselvoorzieningsketen. Door de hervorming van het GLB in 2013 is de rol van [PO’s] versterkt. In afwijking van artikel 101 VWEU moet de mogelijkheid om activiteiten te verrichten als productieplanning, kostenoptimalisatie, het op de markt brengen van producten van leden en het voeren van contractuele onderhandelingen derhalve uitdrukkelijk worden erkend als een recht van erkende [PO’s] in alle sectoren waarvoor verordening [nr. 1308/2013] een gemeenschappelijke marktordening vaststelt. Die afwijking mag uitsluitend betrekking hebben op [PO’s] die daadwerkelijk een activiteit uitoefenen die gericht is op economische integratie, het aanbod concentreert en de producten van de leden op de markt brengt. Naast het toepasselijk maken van artikel 102 VWEU op dergelijke [PO’s] moeten er evenwel ook waarborgen worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat zulke activiteiten noch de mededinging uitsluiten noch afbreuk doen aan de doelstellingen van artikel 39 VWEU. […]”

Frans recht

13

Op grond van artikel L. 551‑1 van de code rural et de la pêche maritime (Frans wetboek plattelandszaken en zeevisserij) „erkent de administratieve autoriteit de [PO’s] en de unies van [PO’s] in de sectoren waarop de verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten van toepassing is en volgens de voorwaarden die daarin zijn bepaald”.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14

Bij besluit van 20 december 2019 heeft de ministre de l’Agriculture et de l’Alimentation (minister van Landbouw en Voeding, Frankrijk) de SICA in de sector suiker erkend als PO voor suikerbieten.

15

Saint-Louis Sucre, een onderneming die suiker produceert op basis van suikerbieten, heeft bij de verwijzende rechter, de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) de nietigverklaring van het besluit van 20 december 2019 gevorderd. Ter ondersteuning van haar beroep voert Saint-Louis Sucre met name twee middelen aan die zijn ontleend aan schending van respectievelijk artikel 153, lid 1, onder b), en lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013.

16

Ter onderbouwing van het middel ontleend aan schending van artikel 153, lid 1, onder b), van die verordening stelt Saint-Louis Sucre dat de Confédération générale des planteurs de betteraves Eure (algemeen verbond van bietentelers Eure, Frankrijk; hierna: „CGB Eure”), de Confédération générale des planteurs de betteraves Île-de-France (algemeen verbond van bietentelers Île-de-France, Frankrijk; hierna: „CGB Île-de-France”) en de vennootschap Naples Investissement – die geen producenten zijn – lid zijn van zowel de SICA als de société d’intérêt collectif agricole Roye-Déshydratation, die eveneens als PO was erkend ten tijde van de vaststelling van het besluit van 20 december 2019. Dit had de ministre de l’Agriculture et de l’Alimentation ertoe moeten aanzetten om het verzoek tot erkenning van de SICA op grond van artikel 153, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013 af te wijzen.

17

Volgens de verwijzende rechter hangt het antwoord op dit middel af van het antwoord op de vraag of laatstgenoemde bepaling, op grond waarvan de leden van een PO verplicht zijn om zich per geproduceerd product slechts bij één enkele PO aan te sluiten, aldus moet worden uitgelegd dat dit cumulverbod uitsluitend geldt voor leden die producent zijn, dan wel dat het geldt voor alle leden van een PO, met inbegrip van de leden die geen producent zijn.

18

Ter onderbouwing van het middel ontleend aan schending van artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013, voert Saint-Louis Sucre aan dat het besluit van 20 december 2019 is vastgesteld in strijd met die bepaling aangezien de bij de SICA aangesloten producenten niet in staat zijn op democratische wijze toezicht uit te oefenen op hun organisatie en haar besluiten.

19

Saint-Louis Sucre stelt met name dat de Confédération générale des planteurs de betteraves (nationaal algemeen verbond van bietentelers, Frankrijk; hierna: „CGB”) in het bezit is van nagenoeg het volledige kapitaal van Naples Investissement en de facto controle heeft over de CGB Eure en de CGB Île-de-France. Aangezien Naples Investissement, de CGB Eure en de CGB Île-de-France respectievelijk 8,7 %, 15,1 % en 7,6 % van het kapitaal van de SICA bezitten, heeft de CGB via deze drie entiteiten, die haar richtsnoeren moeten toepassen, in totaal 31,4 % van dit kapitaal in handen. Volgens Saint-Louis Sucre komt dit neer op omzeiling van de statuten van de SICA, waarin het stemrecht voor elk van de leden op de algemene vergadering wordt beperkt tot 10 %, en vormt dit een schending van het beginsel van het democratisch toezicht op de SICA door haar leden-producenten. Bovendien stelt Saint-Louis Sucre dat van de dertien bestuurders van de SICA er drie respectievelijk de CGB Eure, de CGB Île-de-France en Napels Investissement vertegenwoordigen, en zes anderen als producent bij de CGB zijn aangesloten en er belangrijke verantwoordelijkheden uitoefenen. Saint-Louis Sucre voegt daaraan toe dat de schending van het beginsel van artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 nog ernstiger is doordat de directeur van de SICA en een gedeelte van haar middelen haar door de CGB ter beschikking worden gesteld.

20

De verwijzende rechter is van oordeel dat om te antwoorden op dit middel inzake schending van artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013, dient te worden vastgesteld of ter beoordeling van de onafhankelijkheid van de leden van de betrokken organisatie uitsluitend moet worden onderzocht of het kapitaal van een aantal van deze leden in werkelijkheid in handen is van een en dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon, dan wel of ook andere banden in aanmerking moeten worden genomen, zoals – voor leden die geen producent zijn – de omstandigheid dat zij lid zijn van dezelfde beroepsvereniging, of – voor aangesloten producenten – de omstandigheid dat zij leidinggevende verantwoordelijkheden in een dergelijke vereniging hebben. De verwijzende rechter is bovendien van oordeel dat de gegrondheid van dit middel ook afhangt van de vraag of het feit dat de bij een PO aangesloten producenten over de meerderheid van de stemrechten in de algemene vergadering beschikken, volstaat om vast te stellen dat zij daadwerkelijk toezicht uitoefenen op de PO, dan wel of in het licht van de verdeling van de stemrechten tussen werkelijk onafhankelijke leden nog moet worden onderzocht of het aandeel in de stemrechten dat in handen is van een of meerdere leden die geen producent zijn, hen in staat stelt om toezicht uit te oefenen op de besluiten van de PO, zelfs als zij geen meerderheid hebben.

21

In die omstandigheden heeft de Conseil d’État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet de in [artikel 153, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013] geformuleerde regel dat de bij een [PO] aangesloten producenten op grond van de statuten van die organisatie verplicht zijn ‚zich per geproduceerd product slechts bij één enkele [PO] aan te sluiten’, aldus worden uitgelegd dat hij uitsluitend geldt voor leden die producent zijn?

2)

Om de naleving te verzekeren van het in [artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013] opgenomen beginsel dat de bij een [PO] aangesloten producenten op democratische wijze toezicht moeten uitoefenen op hun organisatie en haar besluiten:

Moet er bij de beoordeling van de onafhankelijkheid van elk lid van de organisatie uitsluitend rekening mee worden gehouden dat hun kapitaal in handen is van een en dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of moeten ook andere banden in aanmerking worden genomen, zoals, voor leden die geen producent zijn, de omstandigheid dat zij lid zijn van dezelfde beroepsvereniging, of, voor aangesloten producenten, de omstandigheid dat zij leidinggevende verantwoordelijkheden in een dergelijke vereniging hebben?

Volstaat het feit dat de bij een [PO] aangesloten producenten over de meerderheid van de stemrechten beschikken om vast te stellen dat zij daadwerkelijk toezicht uitoefenen op hun [PO], of moet in het licht van de verdeling van de stemrechten tussen daadwerkelijk onafhankelijke leden worden onderzocht of het aandeel in de stemrechten dat in handen is van een of meerdere leden die geen producent zijn, hen in staat stelt om toezicht uit te oefenen op de besluiten van de organisatie, zelfs als zij geen meerderheid hebben?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

22

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 153, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013 aldus moet worden uitgelegd dat het vereiste van aansluiting bij één enkele PO uitsluitend ziet op de leden van die organisatie die producent zijn dan wel op alle leden, zowel producenten als niet-producenten.

23

In de eerste plaats dient te worden opgemerkt dat artikel 152, lid 1, onder a), van verordening nr. 1308/2013 zich er niet tegen verzet dat lidstaten PO’s erkennen die natuurlijke personen of entiteiten als leden hebben die geen producent zijn.

24

Het is juist dat artikel 152, lid 1, onder a), van verordening nr. 1308/2013 ter zake bepaalt dat de PO’s die de lidstaten op verzoek kunnen erkennen, bestaan uit producenten uit een in artikel 1, lid 2, van die verordening bedoelde sector. Gelet op haar context, moet deze bepaling echter zo worden begrepen dat de mogelijkheid niet wordt uitgesloten voor lidstaten om PO’s te erkennen die niet uitsluitend bestaan uit producenten.

25

Artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 bepaalt immers dat het de „aangesloten producenten” van een PO zijn die toezicht houden op die organisatie en haar besluiten. Zouden de erkende PO’s uitsluitend mogen bestaan uit producenten, dan zou deze precisering echter overbodig zijn en zou een algemene verwijzing naar de leden van de PO’s kunnen volstaan.

26

Hieruit volgt dat verordening nr. 1308/2013 er zich niet tegen verzet dat lidstaten PO’s erkennen die ook niet-producenten als leden aanvaarden, op voorwaarde dat het de aangesloten producenten van die organisaties zijn die overeenkomstig artikel 153, lid 2, onder c), van die verordening op democratische wijze toezicht uitoefenen op hun organisatie en haar besluiten.

27

Wat in de tweede plaats de in artikel 153, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013 neergelegde regel van aansluiting bij één enkele PO betreft, moet worden vastgesteld dat terwijl deze regel, zoals de advocaat-generaal in punt 44 van haar conclusie heeft opgemerkt, in de aanhef van artikel 153, lid 1, volgens de meeste taalversies, met name de Spaanse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Nederlandse, de Poolse en de Portugese taalversie, ziet op de „aangesloten producenten” van de betrokken PO, de Franse taalversie enkel ziet op de „leden”.

28

Aangezien alle taalversies van een handeling van de Unie echter in beginsel dezelfde waarde hebben, dient de betrokken bepaling – indien er verschillen tussen de taalversies bestaan – te worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en het doel van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie in die zin arrest van 20 februari 2018, België/Commissie,C‑16/16 P, EU:C:2018:79, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29

Wat de algemene opzet van verordening nr. 1308/2013 betreft, bepaalt artikel 3, lid 3, ervan met name dat voor de toepassing van deze verordening de definities van verordening nr. 1307/2013 gelden.

30

De precisering in artikel 153, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013 dat het vereiste om zich slechts aan te sluiten bij één enkele PO geldt „per geproduceerd product”, moet dus worden gelezen in het licht van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1307/2013, waarin het begrip „bedrijf” wordt gedefinieerd als „alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd”. Voorts bepaalt artikel 4, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 1307/2013 dat het begrip „landbouwactiviteit” onder meer het produceren en telen van landbouwproducten omvat. Hieruit volgt dat de precisering in artikel 153, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013 betrekking heeft op de productie van landbouwproducten, hetgeen erop wijst dat het in deze bepaling neergelegde vereiste enkel betrekking heeft op de leden van de PO die producenten zijn.

31

Wat de doelstelling van verordening nr. 1308/2013 betreft, blijkt uit overweging 131 ervan, waaraan uitdrukking is gegeven in artikel 152, lid 1, onder c), van die verordening, dat PO’s en unies van PO’s een nuttige rol kunnen spelen bij de concentratie van het aanbod, bij het verbeteren van de afzet, de planning en de afstemming van de productie op de vraag, het optimaliseren van de productiekosten en het stabiliseren van de producentenprijzen, het verrichten van onderzoek, het bevorderen van beste praktijken en het verstrekken van technische bijstand, het beheren van bijproducten en de risicobeheersingsinstrumenten waarover hun leden beschikken, en zodoende bijdragen aan het versterken van de positie van de producenten in de voedselketen.

32

In dit verband beoogt het vereiste om slechts aangesloten te zijn bij één PO de doeltreffendheid te waarborgen waarmee de doelstelling om de positie van de producenten in de voedselketen te versterken, wordt verwezenlijkt. Zoals blijkt uit artikel 152, lid 1, onder b) en c), van deze verordening, worden de door de daarin bedoelde PO’s nagestreefde doelen, die in overweging 131 van die verordening worden genoemd als een bijdrage aan een dergelijke doelstelling, immers nagestreefd in het kader van de uitoefening van activiteiten die een daadwerkelijk gezamenlijk karakter moeten hebben. Bovendien heeft de Uniewetgever, zoals blijkt uit overweging 52 van verordening 2017/2393, ook met het oog op de versterking van de positie van de producenten in de voedselketen, krachtens artikel 152, lid 1 bis, van verordening nr. 1308/2013 uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid voor erkende PO’s om, in afwijking van artikel 101 VWEU, namens hun leden met betrekking tot de totale productie van die leden of een gedeelte daarvan, de productie te plannen, de productiekosten te optimaliseren, producten op de markt te brengen en over contracten voor de levering van landbouwproducten te onderhandelen.

33

Wanneer producenten voor een bepaald geproduceerd product lid zouden worden van meerdere PO’s, zou dit evenwel ertoe kunnen leiden dat de in artikel 152, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013 genoemde activiteiten gefragmenteerd blijven worden uitgeoefend. Dit zou in beginsel de doeltreffende verwezenlijking in gevaar brengen van bepaalde onder c) van deze bepaling bedoelde doelen die een PO kan nastreven, zoals de planning van de productie en de afstemming ervan op de vraag, de concentratie van het aanbod en de optimalisering van de kosten, en zou uiteindelijk de verwezenlijking kunnen verhinderen van de doelstelling van versterking van de positie van de producenten in de voedselketen, die met name de niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU heeft gerechtvaardigd.

34

Slechts wanneer de betrokken aangesloten producenten twee verschillende productie-eenheden hebben die zich in verschillende geografische gebieden bevinden, kunnen de lidstaten dus overeenkomstig artikel 153, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013 in naar behoren gemotiveerde gevallen een PO erkennen ondanks het feit dat sommige van haar aangesloten producenten ook aan een andere PO deelnemen.

35

Het feit dat bepaalde leden van een PO die geen producenten zijn, ook aan een andere PO deelnemen, lijkt daarentegen niet de in punt 33 van het onderhavige arrest beschreven gevolgen te kunnen hebben. In dit verband kan de mogelijkheid dat een dergelijke deelname het risico op mededingingsverstorende coördinatie tussen de betrokken PO’s vergroot, niet afdoen aan de conclusie waartoe de uitlegging leidt die voortvloeit uit de algemene opzet en het doel van de bepalingen van verordening nr. 1308/2013 inzake de erkenning van PO’s.

36

De in artikel 152, lid 1, onder c), van verordening nr. 1308/2013 genoemde taken kunnen immers slechts bepaalde vormen van coördinatie of overleg rechtvaardigen wanneer die plaatsvinden tussen producenten die aangesloten zijn bij eenzelfde PO of tussen leden van eenzelfde unie van PO’s. Hieruit volgt dat overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die niet binnen een PO of een unie van PO’s, maar tussen PO’s of tussen unies van PO’s worden gesloten respectievelijk plaatsvinden, verder gaan dan nodig is om deze taken te vervullen. Gesteld al dat het risico van coördinatie tussen deze verschillende PO’s met het oog op de toepassing van bepaalde prijzen of de uitsluiting van de mededinging vergroot doordat niet-producenten aan meer dan één PO deelnemen, neemt dit niet weg dat een dergelijke handelwijze verboden blijft op grond van artikel 101, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 209, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 (zie naar analogie arrest van 14 november 2017, APVE e.a.,C‑671/15, EU:C:2017:860, punten 5759). Het staat dus aan de nationale mededingingsautoriteiten en, in voorkomend geval, aan de Europese Commissie om hun bevoegdheden ter zake uit te oefenen teneinde dit soort gedragingen te voorkomen en in voorkomend geval te bestraffen.

37

Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 153, lid 1, onder b), van verordening nr. 1308/2013 aldus moet worden uitgelegd dat het vereiste van aansluiting bij één enkele PO uitsluitend ziet op de leden van die organisatie die producent zijn.

Tweede vraag

38

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 aldus moet worden uitgelegd dat, om te bepalen of de statuten van een PO regels bevatten op grond waarvan de bij haar aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen op hun organisatie en haar besluiten, de met de erkenning van deze organisatie belaste nationale autoriteit:

dient aan te nemen dat een persoon bepaalde leden van de PO slechts controleert wanneer deze persoon een deelneming in het maatschappelijk kapitaal van die leden bezit, dan wel dat deze persoon dit ook doet wanneer hij met hen andere betrekkingen onderhoudt, zoals, voor leden die geen producent zijn, de omstandigheid dat zij lid zijn van dezelfde beroepsvereniging of, voor aangesloten producenten, de omstandigheid dat zij in een dergelijke vereniging leidinggevende verantwoordelijkheden hebben;

zich moet beperken tot het verifiëren of de bij de PO aangesloten producenten de meerderheid van de stemmen in de algemene vergadering van de organisatie hebben, dan wel of nog moet worden onderzocht of, gelet op de verdeling van de stemmen over de leden die niet door andere personen worden gecontroleerd, een of meer leden die geen producent zijn, ook al hebben zij geen meerderheid, toch toezicht kunnen uitoefenen op de besluiten van de PO.

39

Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat de verwijzende rechter met zijn tweede vraag wenst te vernemen hoe artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 moet worden uitgelegd in een situatie waarin bepaalde leden van een PO door een andere persoon worden gecontroleerd en daardoor niet onafhankelijk zijn.

40

In dit verband blijkt ten eerste uit de bewoordingen van artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 dat een PO statuten moet hebben die voorschriften bevatten op grond waarvan de aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen op hun organisatie en haar besluiten. Bijgevolg moeten de statuten bepalingen bevatten op grond waarvan kan worden uitgesloten dat het toezicht op de PO kan worden uitgeoefend door leden van die organisatie die geen producent zijn.

41

Wat ten tweede de context van artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 betreft, moet worden opgemerkt dat daarin wordt verwezen naar artikel 152, lid 1, onder a), van deze verordening met betrekking tot de voorwaarden waaraan de PO’s moeten voldoen opdat de lidstaten hen op verzoek kunnen erkennen. In dit verband vereist artikel 152, lid 1, onder b) en c), van deze verordening voorts dat de PO’s worden opgericht op initiatief van de producenten om bepaalde activiteiten te verrichten en een specifieke doelstelling na te streven die in deze bepalingen worden opgesomd. Hieruit volgt dat de wetgever van de Unie met artikel 153, lid 2, onder c), van die verordening, door middel van een vereiste dat verband houdt met het democratisch toezicht op de PO door haar aangesloten producenten, heeft willen verzekeren dat een PO werkt onder voorwaarden die garanderen dat de bij haar aangesloten producenten de controle behouden over de besluiten met betrekking tot de activiteiten en de door de PO nagestreefde doelen.

42

Ten derde vindt deze uitlegging steun in de doelstelling van verordening nr. 1308/2013. Zoals in punt 31 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, beoogt de oprichting van PO’s de positie van de producenten in de voedselketen te versterken.

43

Deze doelstelling zou echter in gevaar worden gebracht indien het besluitvormingsproces binnen deze PO’s het mogelijk zou maken om voorrang te geven aan de belangen van andere personen dan hun leden die producent zijn. Om een dergelijk risico te ondervangen, dienen – in het kader van een democratisch toezicht – de bij de PO aangesloten producenten, de meerderheid van de stemmen te hebben in de organen van de PO, en mogen de leden die geen producent zijn geen andere mogelijkheden hebben om toezicht uit te oefenen op de besluiten van de PO (zie naar analogie arrest van 15 juni 1989, Stute Nahrungsmittelwerke,77/88, EU:C:1989:249, punten 12 en 15).

44

Hoewel niet kan worden uitgesloten dat het in artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 neergelegde vereiste gevolgen kan hebben voor de voorwaarden waarop deze aangesloten producenten zelf kunnen deelnemen, zij eraan herinnerd dat, gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, de vragen van de verwijzende rechter slechts betrekking hebben op de voorwaarden waaronder kan worden aangenomen dat de deelname van een of meer leden die geen producent zijn, gelet op de voorwaarden en de omvang van een dergelijke deelname, in strijd is met dit vereiste van democratisch toezicht op de PO door haar leden die wel producent zijn.

45

Zoals de advocaat-generaal in de punten 78 en 79 van haar conclusie heeft opgemerkt, staat het in dit verband aan de nationale autoriteit die bevoegd is om zich uit te spreken over de erkenningsaanvraag van een PO, om alle gegevens te onderzoeken die erop kunnen wijzen dat in werkelijkheid niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 en aan de voorwaarden die overeenkomstig deze laatste bepaling zijn vastgesteld in de handelingen die de werking van de PO regelen.

46

In dit kader staat het ten eerste aan deze nationale autoriteit om vast te stellen welke bepalingen van de handelingen die de werking van de PO regelen, zoals haar statuten of haar huishoudelijk reglement, in voorkomend geval in combinatie met de toepasselijke nationale regeling, waarborgen dat de aangesloten leden op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen op de PO en haar besluiten. Ten tweede moet die nationale autoriteit nagaan of sommige van de feitelijke en juridische omstandigheden rond de bij haar ingediende erkenningsaanvraag ertoe kunnen leiden dat de betrokken bepalingen worden omzeild.

47

Zo moet de bevoegde nationale autoriteit met name de controle onderzoeken die een persoon, zoals een beroepsvereniging, kan uitoefenen op bepaalde leden van de PO, zowel producenten als niet-producenten. Het bestaan van een dergelijke controle kan voortvloeien uit een deelneming van deze persoon in het maatschappelijk kapitaal van bepaalde leden van de PO, maar ook uit andere rechtsbetrekkingen, zoals de aansluiting van bepaalde rechtspersonen die lid zijn van de PO bij dezelfde beroepsvereniging of de uitoefening van leidinggevende verantwoordelijkheden binnen die vereniging door bepaalde natuurlijke personen die lid zijn van de PO.

48

Indien de nationale autoriteit vaststelt dat bepaalde leden van een PO door een andere persoon kunnen worden gecontroleerd, dient die autoriteit nog te verifiëren of deze omstandigheid de bij de PO aangesloten producenten belet om op democratische wijze toezicht uit te oefenen op hun organisatie en haar besluiten.

49

In dit verband dient die autoriteit ten eerste te onderzoeken of de controle door een persoon over bepaalde leden van de PO die de organen van de PO vormen, deze organen ertoe kan nopen zich te houden aan de richtsnoeren van die persoon binnen de betrokken organen.

50

Ten tweede moet worden bepaald of de controle die een persoon aldus heeft over bepaalde leden van de PO, een of meer leden die geen producent zijn, in staat stelt om binnen deze organen van de PO beslissende invloed uit te oefenen, zodat zij, hoewel zij niet over de meerderheid van de stemmen beschikken, in staat zijn toezicht uit te oefenen op de door deze PO genomen besluiten, waardoor zij in de weg staan aan het democratisch toezicht op die PO door de bij haar aangesloten producenten.

51

Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013 aldus moet worden uitgelegd dat om te bepalen of de statuten van een PO regels bevatten op grond waarvan de bij haar aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen op hun organisatie en de door haar genomen besluiten, de met de erkenning van deze organisatie belaste nationale autoriteit:

moet onderzoeken of een persoon bepaalde leden van de PO controleert, waarbij zij niet alleen rekening dient te houden met het feit dat deze persoon een deelneming in het maatschappelijk kapitaal van die leden bezit, maar ook met het feit dat deze persoon met hen andere betrekkingen onderhoudt, zoals, voor leden die geen producent zijn, de omstandigheid dat zij lid zijn van dezelfde beroepsvereniging of, voor aangesloten producenten, de omstandigheid dat zij in een dergelijke vereniging leidinggevende verantwoordelijkheden hebben;

na te hebben geverifieerd of de bij de PO aangesloten producenten de meerderheid van de stemmen hebben in de algemene vergadering van de organisatie, ook nog moet onderzoeken of, gelet op de verdeling van de stemmen over de leden die niet door andere personen worden gecontroleerd, een of meer leden die geen producent zijn, ook al hebben zij geen meerderheid, toch toezicht kunnen uitoefenen op de besluiten van de PO.

Kosten

52

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 153, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017,

moet aldus worden uitgelegd dat

het vereiste van aansluiting bij één enkele producentenorganisatie uitsluitend ziet op de leden van die organisatie die producent zijn.

 

2)

Artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013, zoals gewijzigd bij verordening 2017/2393,

moet aldus worden uitgelegd dat

om te bepalen of de statuten van een producentenorganisatie regels bevatten op grond waarvan de bij haar aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen op hun organisatie en de door haar genomen besluiten, de met de erkenning van deze organisatie belaste nationale autoriteit:

moet onderzoeken of een persoon bepaalde leden van de producentenorganisatie controleert, waarbij zij niet alleen rekening dient te houden met het feit dat deze persoon een deelneming in het maatschappelijk kapitaal van die leden bezit, maar ook met het feit dat deze persoon met hen andere betrekkingen onderhoudt, zoals, voor leden die geen producent zijn, de omstandigheid dat zij lid zijn van dezelfde beroepsvereniging of, voor aangesloten producenten, de omstandigheid dat zij in een dergelijke vereniging leidinggevende verantwoordelijkheden hebben;

na te hebben geverifieerd of de bij de producentenorganisatie aangesloten producenten de meerderheid van de stemmen hebben in de algemene vergadering van de organisatie, ook nog moet onderzoeken of, gelet op de verdeling van de stemmen over de leden die niet door andere personen worden gecontroleerd, een of meer leden die geen producent zijn, ook al hebben zij geen meerderheid, toch toezicht kunnen uitoefenen op de besluiten van de producentenorganisatie.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top