This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62020TN0735
Case T-735/20: Action brought on 15 December 2020 — Planistat Europe and Charlot v Commission
Zaak T-735/20: Beroep ingesteld op 15 december 2020 — Planistat Europe en Charlot / Commissie
Zaak T-735/20: Beroep ingesteld op 15 december 2020 — Planistat Europe en Charlot / Commissie
PB C 53 van 15.2.2021, p. 49–50
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
15.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 53/49 |
Beroep ingesteld op 15 december 2020 — Planistat Europe en Charlot / Commissie
(Zaak T-735/20)
(2021/C 53/65)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Planistat Europe (Parijs, Frankrijk), Hervé-Patrick Charlot (Parijs) (vertegenwoordiger: F. Martin Laprade, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
vaststellen dat de Europese Commissie niet-contractueel aansprakelijk is op grond van artikel 340 VWEU:
|
derhalve,
— |
de Europese Commissie veroordelen om 150 000 EUR te betalen voor de immateriële schade die Charlot heeft geleden; |
— |
de Europese Commissie veroordelen om 11 600 000 EUR te betalen voor de materiële schade die verzoekende partijen hebben geleden; |
— |
de Europese Commissie veroordelen om alle kosten van de procedure te betalen die door Planistat en Charlot zijn gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen vier middelen aan.
1. |
Eerste middel: niet-nakoming van de zorgplicht en van het recht op behoorlijk bestuur wegens de lasterlijke aanklachten die het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en vervolgens de Europese Commissie hebben geuit aan het adres van verzoekende partijen, waarvan de onschuld op 16 juni 2016 onherroepelijk is bevestigd door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk). In dit verband voeren verzoekende partijen aan dat:
|
2. |
Tweede middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur, van de rechten van de verdediging en van het beginsel van het vermoeden van onschuld wegens de verwijtbare lichtzinnigheid waarvan OLAF blijk heeft gegeven toen zij bij de Franse autoriteiten tegen verzoekende partijen een lasterlijke aanklacht indiende door middel van de brief van 19 maart 2003. Verzoekende partijen zijn in dit verband van mening dat:
|
3. |
Derde middel: niet-nakoming van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van persoonsgegevens, schending van het recht op behoorlijk bestuur en schending van het beginsel van het vermoeden van onschuld ten gevolge van “lekken” die afkomstig zijn van OLAF en die betrekking hebben op de inhoud van de lasterlijke aanklacht van 19 maart 2003. In dit verband zijn verzoekende partijen van mening dat:
|
4. |
Vierde middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur en van het beginsel van vermoeden van onschuld ten gevolge van de klacht met burgerlijke partijstelling en de openbare mededeling van de Europese Commissie in juli 2003. Verzoekende partijen stellen dat:
|