Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020TN0482

    Zaak T-482/20: Beroep ingesteld op 27 juli 2020 — LG e.a./Commissie

    PB C 348 van 19.10.2020, p. 22–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.10.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 348/22


    Beroep ingesteld op 27 juli 2020 — LG e.a./Commissie

    (Zaak T-482/20)

    (2020/C 348/32)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekende partijen: LG en 5 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: A. Sigal en M. Teder, advocaten)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    het stilzwijgend besluit van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van 26 mei 2020, waarbij het door verzoekers ingediende verzoek om bescherming van de vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt met betrekking tot de communicatie tussen hen en hun externe juridische adviseur is afgewezen zolang zij de context en inhoud van dergelijke vertrouwelijke communicatie niet toelichten, nietig verklaren;

    verweerster verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers drie middelen aan.

    1.

    Het recht van verzoekers op vertrouwelijkheid van de communicatie tussen hen en hun advocaat is een — zij het ongeschreven — Unierechtelijk grondrecht, zoals erkend in de rechtspraak van het Hof van Justitie. De uitoefening van dit recht kan er niet van afhankelijk worden gesteld dat verzoekers aantonen dat hun vertrouwelijke communicatie inhoudelijk verbonden is met hetzelfde onderzoek waarin die vertrouwelijkheid wordt aangevoerd, aangezien dit zou indruisen tegen het doel van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt.

    2.

    Verzoekers recht op vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt vloeit voort uit zowel het EVRM als het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder uit het recht op eerbiediging van het privéleven van artikel 8 EVRM (artikel 7 van het Handvest) en het recht op verdediging van artikel 6 EVRM (artikel 47 van het Handvest). De bescherming van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt op basis van het EVRM en het Handvest hangt niet af van het doel en de inhoud van de betreffende communicatie, maar alleen van wie er aan die communicatie deelneemt.

    3.

    Zelfs gesteld dat het recht op vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt zoals dat voortvloeit uit het EVRM en het Handvest kan worden ingeperkt vanwege een algemeen belang, moeten dergelijke inperkingen wettelijk worden vastgesteld. Zij kunnen niet worden gebaseerd op een discretionair besluit van een bestuurlijke autoriteit.


    Top