This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CA0845
Joined Cases C-845/19 and C-863/19: Judgment of the Court (Third Chamber) of 21 October 2021 (requests for a preliminary ruling from the Apelativen sad — Varna — Bulgaria) — Criminal proceedings against DR (C-845/19), TS (C-863/19) (Reference for a preliminary ruling — Judicial cooperation in criminal matters — Directive 2014/42/EU — Freezing and confiscation of instrumentalities and proceeds of crime in the European Union — Scope — Confiscation of illegally obtained assets — Economic benefit derived from a criminal offence which has not been the subject of a conviction — Article 4 — Confiscation — Article 5 — Extended confiscation — Article 6 — Confiscation from a third party — Conditions — Confiscation of money allegedly belonging to a third party — Third party having no right to appear as a party in the confiscation proceedings — Article 47 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union)
Gevoegde zaken C-845/19 en C-863/19: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 oktober 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Apelativen sad — Varna — Bulgarije) — Strafzaken tegen DR (C-845/19), TS (C-863/19) (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn 2014/42/EU – Bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie – Toepassingsgebied – Confiscatie van wederrechtelijk verkregen vermogensbestanddelen – Economisch voordeel dat voortvloeit uit een strafbaar feit waarvoor geen veroordeling heeft plaatsgevonden – Artikel 4 – Confiscatie – Artikel 5 – Ruimere confiscatie – Artikel 6 – Confiscatie bij een derde – Voorwaarden – Confiscatie van een geldbedrag dat beweerdelijk aan een derde toebehoort – Derde die niet het recht heeft om als partij aan de confiscatieprocedure deel te nemen – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)
Gevoegde zaken C-845/19 en C-863/19: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 oktober 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Apelativen sad — Varna — Bulgarije) — Strafzaken tegen DR (C-845/19), TS (C-863/19) (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn 2014/42/EU – Bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie – Toepassingsgebied – Confiscatie van wederrechtelijk verkregen vermogensbestanddelen – Economisch voordeel dat voortvloeit uit een strafbaar feit waarvoor geen veroordeling heeft plaatsgevonden – Artikel 4 – Confiscatie – Artikel 5 – Ruimere confiscatie – Artikel 6 – Confiscatie bij een derde – Voorwaarden – Confiscatie van een geldbedrag dat beweerdelijk aan een derde toebehoort – Derde die niet het recht heeft om als partij aan de confiscatieprocedure deel te nemen – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)
PB C 513 van 20.12.2021, p. 8–9
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
20.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 513/8 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 oktober 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Apelativen sad — Varna — Bulgarije) — Strafzaken tegen DR (C-845/19), TS (C-863/19)
(Gevoegde zaken C-845/19 en C-863/19) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Richtlijn 2014/42/EU - Bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie - Toepassingsgebied - Confiscatie van wederrechtelijk verkregen vermogensbestanddelen - Economisch voordeel dat voortvloeit uit een strafbaar feit waarvoor geen veroordeling heeft plaatsgevonden - Artikel 4 - Confiscatie - Artikel 5 - Ruimere confiscatie - Artikel 6 - Confiscatie bij een derde - Voorwaarden - Confiscatie van een geldbedrag dat beweerdelijk aan een derde toebehoort - Derde die niet het recht heeft om als partij aan de confiscatieprocedure deel te nemen - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)
(2021/C 513/13)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Apelativen sad — Varna
Partijen in de strafzaken in de hoofdgedingen
DR (C-845/19), TS (C-863/19),
in tegenwoordigheid van: Okrazhna prokuratura — Varna
Dictum
1) |
Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het bezit van verdovende middelen met het oog op het distribueren ervan binnen het toepassingsgebied van die richtlijn valt, zelfs indien alle elementen die inherent zijn aan het plegen van dat strafbare feit binnen één lidstaat zijn gesitueerd. |
2) |
Richtlijn 2014/42 moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn niet enkel voorziet in de confiscatie van voorwerpen die een economisch voordeel vormen dat voortvloeit uit het strafbare feit waarvoor de pleger van dat strafbare feit is veroordeeld, maar ook de confiscatie toestaat van aan die dader toebehorende voorwerpen die naar de overtuiging van de nationale rechter bij wie de zaak aanhangig is, voortkomen uit andere criminele activiteiten. Daarbij moeten de waarborgen worden geëerbiedigd waarin artikel 8, lid 8, van deze richtlijn voorziet, en geldt als voorwaarde dat het strafbare feit waaraan die dader schuldig is bevonden, een van de in artikel 5, lid 2, van die richtlijn opgesomde strafbare feiten is en, al dan niet rechtstreeks, economisch voordeel in de zin van die richtlijn kan opleveren. |
3) |
Artikel 8, leden 1, 7 en 9, van richtlijn 2014/42, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een voorwerp dat beweerdelijk toebehoort aan een andere persoon dan de pleger van het strafbare feit, kan worden geconfisqueerd ten gunste van de staat zonder dat die persoon de mogelijkheid heeft om als partij deel te nemen aan de confiscatieprocedure. |