EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CN0183

Zaak C-183/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Gdańsk–Południe w Gdańsku (Polen) op 9 maart 2018 — Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)/Bank BGŻ BNP Paribas S.A. w Gdańsku

PB C 221 van 25.6.2018, p. 5–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

201806080501931642018/C 221/061832018CJC22120180625NL01NLINFO_JUDICIAL201803095622

Zaak C-183/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Gdańsk–Południe w Gdańsku (Polen) op 9 maart 2018 — Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)/Bank BGŻ BNP Paribas S.A. w Gdańsku

Top

C2212018NL520120180309NL00065262

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Gdańsk–Południe w Gdańsku (Polen) op 9 maart 2018 — Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)/Bank BGŻ BNP Paribas S.A. w Gdańsku

(Zaak C-183/18)

2018/C 221/06Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy Gdańsk–Południe w Gdańsku

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)

Verwerende partij: Bank BGŻ BNP Paribas S.A. w Gdańsku

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 1, onder a), artikel 9, lid 3, en artikel 20, lid 1 en lid 2, onder b), van het kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties ( 1 ), aldus worden uitgelegd dat een ter tenuitvoerlegging toegezonden beslissing waarbij tegen een rechtspersoon een geldelijke sanctie is opgelegd, in de tenuitvoerleggingsstaat ten uitvoer dient te worden gelegd, ook indien de nationale bepalingen ter uitvoering van dit kaderbesluit niet voorzien in de mogelijkheid om een beslissing waarbij een dergelijke sanctie is opgelegd aan een rechtspersoon, ten uitvoer te leggen?

2)

Dient, in geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, het begrip „rechtspersoon” in artikel 1, onder a), en artikel 9, lid 3, van kaderbesluit 2005/214/JBZ te worden uitgelegd:

a.

overeenkomstig de voorschriften van de beslissingsstaat [artikel 1, onder c)],

b.

overeenkomstig de voorschriften van de tenuitvoerleggingsstaat [artikel 1, onder c)],

c.

als een autonoom begrip van Unierecht,

en strekt het zich mede uit tot een dochteronderneming van een rechtspersoon, ook al bezit de dochteronderneming van een rechtspersoon in de tenuitvoerleggingsstaat geen rechtspersoonlijkheid?


( 1 ) PB 2005, L 76, blz. 16.

Top