Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CC0606

    Conclusie van advocaat-generaal J. Kokott van 12 maart 2020.
    Nexans France SAS en Nexans SA tegen Europese Commissie.
    Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt voor ondergrondse en onderzeese stroomkabels – Marktverdeling in verband met projecten – Verordening (EG) nr. 1/2003 – Artikel 20 – Inspectiebevoegdheden van de Europese Commissie in mededingingsprocedures – Bevoegdheid om zonder voorafgaand onderzoek gegevens te kopiëren en deze vervolgens te onderzoeken in de kantoren van de Commissie – Geldboeten – Volledige rechtsmacht.
    Zaak C-606/18 P.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:207

     CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    J. KOKOTT

    van 12 maart 2020 ( 1 )

    Zaak C‑606/18 P

    Nexans France en

    Nexans

    tegen

    Europese Commissie

    „Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt van stroomkabels – Nagenoeg wereldwijde verdeling van de markten en afnemers van ondergrondse en onderzeese stroomkabels voor hoog- en ultrahoogspanning – Bevoegdheid van de Commissie tot het verrichten van inspecties in kartelprocedures – Bevoegdheid om zonder voorafgaand onderzoek gegevens te kopiëren en achteraf in de kantoren van de Commissie te onderzoeken – Vaststelling van de geldboete – Uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht met betrekking tot de geldboete”

    Inhoud

     

    I. Inleiding

     

    II. Toepasselijke bepalingen

     

    III. Voorgeschiedenis van het geding

     

    A. Feiten en administratieve procedure

     

    B. Procedure in eerste aanleg

     

    IV. Procedure bij het Hof

     

    V. Beoordeling

     

    A. Grieven in verband met de bevoegdheid van de Commissie tot het verrichten van inspecties in kartelprocedures (eerste tot en met derde middel)

     

    1. Verloop van de inspectie in het onderhavige geval

     

    2. Zonder voorafgaand onderzoek kopieën maken als onderdeel van de bevoegdheid van de Commissie tot het verrichten van inspecties (eerste middel)

     

    a) Ontvankelijkheid en relevantie van het eerste middel

     

    b) Gegrondheid van het eerste middel

     

    3. Ruimtelijke beperking van de bevoegdheden van de Commissie tot het verrichten van inspecties (tweede en derde middel)

     

    a) Uitlegging van artikel 20, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003 (tweede middel)

     

    b) Vermeende ruimtelijke beperking van de inspectie op grond van de inspectiebeschikking zelf (derde middel)

     

    B. Grieven in verband met de geldboete (vierde en vijfde middel)

     

    1. Uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht met betrekking tot de geldboete (vierde middel)

     

    2. Beoordeling van de Europese kartelconfiguratie met het oog op de geldboete (vijfde middel)

     

    C. Samenvatting

     

    VI. Kosten

     

    VII. Conclusie

    I. Inleiding

    1.

    Mag de Europese Commissie in het kader van een inspectie inzake mededingingsregelingen overeenkomstig artikel 20 van verordening (EG) nr. 1/2003 ( 2 ) bij een onderneming gegevens kopiëren zonder voorafgaand te hebben gecontroleerd of die gegevens voor het voorwerp en het doel van de betrokken inspectie relevant zijn en mag zij die kopieën vervolgens meenemen om deze achteraf in haar kantoren te Brussel (België) op voor dat voorwerp en doel relevante informatie te onderzoeken? Dat is in essentie de rechtsvraag waarover het Hof zich in de onderhavige hogere voorziening moet buigen. ( 3 )

    2.

    Die vraag rijst tegen de achtergrond van een kartelprocedure op het gebied van stroomkabels in het kader waarvan de Commissie bij besluit van 2 april 2014 de belangrijkste Europese, Japanse en Zuid-Koreaanse producenten van ondergrondse en onderzeese stroomkabels voor hoog- en ultrahoogspanning, waaronder Nexans France SAS en Nexans SA, rekwirantes in onderhavige procedure (hierna gezamenlijk: „Nexans” of „rekwirantes”), voor hun deelname aan een nagenoeg wereldwijd opererend kartel heeft bestraft (hierna: „litigieus besluit”) ( 4 ).

    3.

    Het Gerecht heeft het door Nexans tegen het litigieuze besluit ingestelde beroep in eerste aanleg verworpen bij arrest van 12 juli 2018 (hierna: „bestreden arrest”) ( 5 ). Nexans verwijt het Gerecht ter zake dat het niet alleen de bevoegdheden waarover de Commissie in het kader van de verificatieprocedure beschikt, onjuist heeft uitgelegd, maar ook zijn eigen toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht betreffende de door de Commissie vastgestelde geldboete verkeerd en ontoereikend heeft uitgeoefend.

    4.

    Voor de toekomstige bestuurspraktijk van de Commissie op het gebied van inspecties inzake mededingingsregelingen zal het arrest dat het Hof in de onderhavige hogere voorziening zal wijzen, een niet te onderschatten belang hebben.

    II. Toepasselijke bepalingen

    5.

    Het rechtskader van de onderhavige zaak wordt bepaald door artikel 101 VWEU en verordening nr. 1/2003.

    6.

    Artikel 20 van verordening nr. 1/2003 heeft als opschrift „Bevoegdheid van de Commissie tot inspectie” en bepaalt in de leden 1, 2 en 4 het volgende:

    „1.   Ter vervulling van de haar bij deze verordening opgedragen taken kan de Commissie bij ondernemingen en ondernemersverenigingen alle noodzakelijke inspecties verrichten.

    2.   De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen beschikken over de volgende bevoegdheden:

    a)

    het betreden van alle lokalen, terreinen en vervoermiddelen van ondernemingen en ondernemersverenigingen;

    b)

    het controleren van de boeken en alle andere bescheiden in verband met het bedrijf, ongeacht de aard van de drager van die bescheiden;

    c)

    het maken of verkrijgen van afschriften of uittreksels, in welke vorm ook, van die boeken en bescheiden;

    d)

    het verzegelen van lokalen en boeken of andere bescheiden van het bedrijf voor de duur van, en voor zover nodig voor, de inspectie;

    e)

    het verzoeken van vertegenwoordigers of personeelsleden van de betrokken onderneming of ondernemersvereniging om toelichting bij feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspectie, en het optekenen van hun antwoorden.

    4.   Wanneer de Commissie bij beschikking een inspectie gelast, zijn de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen verplicht zich aan die inspectie te onderwerpen. In die beschikking wordt vermeld wat het voorwerp en het doel van de inspectie zijn en op welke datum de inspectie een aanvang neemt, en wordt gewezen op de sancties bedoeld in de artikelen 23 en 24, alsook op het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen de beschikking in te stellen. De Commissie geeft de beschikking na de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht, te hebben gehoord.”

    7.

    Artikel 21 van verordening nr. 1/2003 heeft als opschrift „Inspectie van andere lokalen” en bepaalt in de leden 1 en 4 het volgende:

    „1.   Indien er een redelijk vermoeden bestaat dat boeken of andere bescheiden in verband met het bedrijf en het voorwerp van de inspectie, die relevant kunnen zijn om een ernstige inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag te bewijzen, worden bewaard in andere gebouwen, terreinen en vervoermiddelen, waaronder de woningen van directeuren, bestuurders en andere personeelsleden van de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen, kan de Commissie bij beschikking een inspectie in deze andere gebouwen, terreinen en vervoermiddelen gelasten.

    4.   De functionarissen en andere begeleidende personen die door de Commissie tot het verrichten van een overeenkomstig lid 1 gelaste inspectie gemachtigd zijn, hebben de in artikel 20, lid 2, onder a), b) en c), genoemde bevoegdheden. [...]”

    III. Voorgeschiedenis van het geding

    A.   Feiten en administratieve procedure

    8.

    In oktober 2008 heeft de onderneming ABB bij de Commissie mededingingsverstorende praktijken op de markt van ondergrondse en onderzeese stroomkabels aangeklaagd. ( 6 )

    9.

    Naar aanleiding daarvan heeft de Commissie bij beschikking C(2009) 92/1 van 9 januari 2009 Nexans en alle door deze vennootschap gecontroleerde ondernemingen gelast zich te onderwerpen aan een inspectie overeenkomstig artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003 (hierna: „inspectiebeschikking”). ( 7 ) Daarop heeft de Commissie in de periode tussen 28 en 30 januari 2009 alsook op 3 februari 2009 een inspectie verricht in de lokalen van Nexans France ( 8 ) en daarbij bepaalde gegevens gekopieerd, die zij pas achteraf te Brussel heeft geanalyseerd ( 9 ).

    10.

    Bij arrest van 14 november 2012, Nexans France en Nexans/Commissie ( 10 ), heeft het Gerecht de tot Nexans gerichte inspectiebeschikking gedeeltelijk nietig verklaard, voor zover zij betrekking had op andere stroomkabels dan onderzeese en ondergrondse hoogspanningskabels en de met deze stroomkabels verband houdende apparatuur; het Gerecht heeft het beroep verworpen voor het overige. De hiertegen door Nexans ingestelde hogere voorziening werd afgewezen. ( 11 ) In die arresten zijn de vragen met betrekking tot de rechtmatigheid van de werkwijze van de Commissie tijdens de inspectie, die in de onderhavige procedure aan de orde zijn gesteld, niet behandeld. ( 12 )

    11.

    Op 2 april 2014 heeft de Commissie het litigieuze besluit vastgesteld. Volgens dat besluit hebben de belangrijkste Europese, Japanse en Zuid-Koreaanse producenten van onderzeese en ondergrondse stroomkabels gedurende telkens andere perioden tussen februari 1999 en eind januari 2009 deelgenomen aan een kartel betreffende ondergrondse en/of onderzeese stroomkabels voor hoog- en ultrahoogspanning, dat uit twee configuraties bestond: enerzijds de „A/R-kartelconfiguratie”, waartoe de Europese, Japanse en Zuid-Koreaanse ondernemingen behoorden en dat tot doel had de gebieden en afnemers onder die producenten te verdelen en anderzijds de „Europese kartelconfiguratie”, die voorzag in de verdeling, door de Europese producenten, van gebieden en afnemers in hun „thuisland”. ( 13 )

    12.

    Voor de berekening van het basisbedrag van de geldboeten heeft de Commissie gelet op de ernst van de inbreuk van marktverdeling een percentage van 15 % van de toepasselijke omzet vastgesteld. Ook heeft zij de coëfficiënt voor de ernst van de inbreuk voor alle deelnemers met 2 % verhoogd wegens het gecumuleerde marktaandeel en de nagenoeg wereldwijde geografische reikwijdte van de mededingingsregeling, die zich onder meer tot het gehele grondgebied van de Europese Economische Ruimte (EER) uitstrekte. Ten slotte was zij van mening dat het gedrag van de Europese ondernemingen nog schadelijker was dan dat van de andere ondernemingen, doordat de Europese ondernemingen, naast aan de „A/R-kartelconfiguratie” te hebben deelgenomen, onderling de projecten in het kader van de „Europese kartelconfiguratie” hadden verdeeld. Om die reden heeft zij voor de Europese ondernemingen het in aanmerking te nemen deel van de waarde van de verkopen voor de ernst van de inbreuk nogmaals verhoogd met 2 %. ( 14 )

    B.   Procedure in eerste aanleg

    13.

    Op 17 juni 2014 heeft Nexans in eerste aanleg beroep tot nietigverklaring van het litigieuze besluit ingesteld bij het Gerecht. Bij het bestreden arrest van 12 juli 2018 heeft het Gerecht het beroep verworpen en Nexans verwezen in de kosten.

    IV. Procedure bij het Hof

    14.

    Bij verzoekschrift van 24 september 2018 heeft Nexans tegen het bestreden arrest hogere voorziening ingesteld.

    15.

    Nexans verzoekt het Hof:

    het bestreden arrest te vernietigen;

    de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen om te beslissen op haar beroep tot nietigverklaring van het litigieuze besluit voor zover het Nexans betreft;

    de aan Nexans opgelegde geldboeten te verlagen met een bedrag dat overeenstemt met een lagere coëfficiënt voor de ernst van de inbreuk, en

    de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure in hogere voorziening en de procedure bij het Gerecht.

    16.

    De Commissie verzoekt het Hof:

    de hogere voorziening in haar geheel af te wijzen als gedeeltelijk niet-ontvankelijk en in elk geval niet ter zake dienend en/of ongegrond, en

    rekwirantes te verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten van de procedure in eerste aanleg.

    17.

    De hogere voorziening is voor het Hof schriftelijk en op 16 oktober 2019 mondeling behandeld.

    V. Beoordeling

    18.

    Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert Nexans in totaal vijf middelen aan, waarvan de eerste drie de bevoegdheden van de Commissie tot het verrichten van inspecties in kartelprocedures betreffen (zie onder A). De laatste twee middelen hebben betrekking op de vaststelling van de geldboete (zie onder B).

    A.   Grieven in verband met de bevoegdheid van de Commissie tot het verrichten van inspecties in kartelprocedures (eerste tot en met derde middel)

    19.

    In de onderhavige hogere voorziening lijkt voor het eerst de vraag te rijzen of verordening nr. 1/2003 de Commissie de bevoegdheid verleent om bij een inspectie inzake mededingingsregelingen niet alleen ter plaatse in de lokalen van de betrokken onderneming de originele gegevens in te kijken en te analyseren, maar die gegevens tevens te kopiëren en achteraf in haar kantoren te Brussel te onderzoeken op voor het voorwerp en het doel van de betrokken inspectie relevante documenten, die dan vervolgens in het dossier worden opgenomen.

    20.

    In casu heeft de Commissie die werkwijze gehanteerd en heeft het Gerecht die werkwijze bij het bestreden arrest goedgekeurd. Met haar eerste drie middelen verwijt Nexans het Gerecht, daarbij in verschillende opzichten blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

    21.

    Om te beginnen laakt Nexans dat de Commissie gegevens heeft gekopieerd, zonder van tevoren de relevantie van die gegevens voor het voorwerp en het doel van de inspectie na te gaan (eerste middel). Verder is Nexans van mening dat de Commissie bij gebreke van wettelijke grondslag niet bevoegd was de inspectie te Brussel, buiten de lokalen van de onderneming, voort te zetten (tweede middel). Bovendien was daarin volgens Nexans evenmin voorzien in de inspectiebeschikking zelf (derde middel).

    22.

    Vóór de behandeling van deze middelen is het wenselijk allereerst kort uiteen te zetten op welke manier in het onderhavige geval de inspectie door de Commissie en de analyse achteraf van de in het kader daarvan gekopieerde gegevens in de praktijk zijn verlopen.

    1. Verloop van de inspectie in het onderhavige geval

    23.

    Volgens de feitelijke vaststellingen van het Gerecht in de punten 42 tot en met 47 van het bestreden arrest ( 15 ), die door Nexans in de onderhavige hogere voorziening niet worden betwist, zijn de inspectie die de Commissie van woensdag 28 tot en met vrijdag 30 januari en op dinsdag 3 februari 2009 in de bedrijfsruimten van Nexans France heeft verricht en het daaropvolgende onderzoek van de in het kader van die inspectie gekopieerde gegevens in de kantoren van de Commissie te Brussel, als volgt verlopen.

    24.

    Nadat de inspecteurs bij Nexans waren aangekomen, hebben zij te kennen gegeven de documenten en de computers van bepaalde werknemers, namelijk R., B. en J., te willen onderzoeken. J. was aanvankelijk echter op reis. Met behulp van forensische informatietechnologie heeft de Commissie dan in de haar ter beschikking gestelde vergaderruimte imagekopieën van de harde schijven van de computers van R., B. en D. gemaakt, om aan de hand van een indexering op trefwoorden te kunnen zoeken. Die indexering moest de tweede dag klaar zijn. Aan het einde van de eerste dag van de inspectie zijn het bureau van J. en de vergaderruimte door de Commissie verzegeld. De tweede dag van de inspectie heeft zij in de imagekopieën verder naar informatie gezocht. Aan het einde van de dag is de aan de Commissie ter beschikking gestelde vergaderruimte weer verzegeld.

    25.

    Het was pas mogelijk toegang tot J.’s computer te verkrijgen na diens terugkeer uit vakantie op vrijdag 30 januari 2009, de derde dag van de inspectie. Aanvankelijk is geen imagekopie van de inhoud van deze computer gemaakt. Daarop is forensische informatietechnologie toegepast waarmee de bestanden, documenten en e-mails die van de harde schijf van die computer waren gewist, konden worden ingekeken en waarmee kon worden vastgesteld dat zij relevant waren voor het onderzoek. De inspecteurs hebben beslist om ook van deze harde schijf een imagekopie te maken, maar hadden op dat moment in het onderzoek niet meer genoeg tijd om een dergelijke kopie te maken. Zij hebben daarom gegevens die zij hadden uitgekozen gekopieerd en opgeslagen op digitale gegevensdragers, die zij daarna in verzegelde enveloppen hebben geplaatst en meegenomen naar Brussel. J.’s computer en een in zijn bureau gevonden digitale gegevensdrager zijn in een verzegelde kast bij Nexans France achtergelaten. De harde schijven van de computers van de Commissie die voor zoekacties waren gebruikt, zijn daarna gewist en bevatten toen geen bestanden meer die in de loop van de inspectie waren verkregen.

    26.

    De inspecteurs van de Commissie zijn dan op dinsdag 3 februari 2009 teruggekeerd naar de bedrijfsruimten van Nexans France, hebben de verzegelde kast geopend en imagekopieën van de harde schijf van J.’s computer gemaakt, die zij daarna in verzegelde enveloppen hebben meegenomen naar Brussel.

    27.

    Vervolgens heeft de Commissie op 2 maart 2009 de verzegelde enveloppen in haar kantoren te Brussel geopend in aanwezigheid van Nexans’ advocaten. De daarin geplaatste digitale gegevensdragers werden door de Commissie acht werkdagen lang tot en met 11 maart 2009 onderzocht. Elke dag werd het onderzoekslokaal vóór de aanvang van het onderzoek geopend en op het einde van het onderzoek weer verzegeld. Nexans’ advocaten waren daarbij steeds aanwezig. De documenten op de digitale gegevensdragers werden onderzocht en de inspecteurs hebben de voor het onderzoek relevant geachte documenten op papier afgedrukt. Aan Nexans’ advocaten werden een tweede papieren kopie van deze documenten en een lijst daarvan overhandigd. Aan het einde van die verrichtingen zijn de harde schijven van de computers waarop de inspecteurs van de Commissie hadden gewerkt, gewist.

    28.

    In het kader van de onderhavige hogere voorziening erkennen rekwirantes dat de Commissie geen gegevens of documenten zonder voorafgaand onderzoek in het dossier heeft opgenomen. Zij voeren evenmin schending van hun rechten van verdediging aan en stellen niet ter discussie dat bij het in de kantoren van de Commissie te Brussel verrichte onderzoek van de bij Nexans gekopieerde gegevens dezelfde procedurele waarborgen (zoals met betrekking tot de verzegeling van alle voorwerpen van het onderzoek en de aanwezigheid van de advocaten) zijn geboden, zoals dat bij een onderzoek in hun eigen lokalen het geval zou zijn geweest. Volgens rekwirantes strookt de werkwijze van de Commissie evenwel niet met de bevoegdheden die door verordening nr. 1/2003 aan deze instelling worden toegekend. Derhalve heeft de Commissie ultra vires gehandeld en het feit dat de rechten van verdediging in de praktijk niet zijn geschonden, verandert niets daaraan.

    2. Zonder voorafgaand onderzoek kopieën maken als onderdeel van de bevoegdheid van de Commissie tot het verrichten van inspecties (eerste middel)

    29.

    De eerste drie middelen van Nexans hebben in essentie allemaal betrekking op de vraag of de Commissie bij een inspectie de harde schijven mag kopiëren zonder deze van tevoren te hebben onderzocht en slechts de voor het onderzoek relevante gegevens te hebben geselecteerd, en of zij die kopieën vervolgens naar haar eigen kantoren te Brussel mag meenemen om die aldaar te onderzoeken. Om te beginnen betwist Nexans met haar eerste middel met name de bevoegdheid van de Commissie om gegevens te kopiëren die niet van tevoren op relevantie voor het betrokken onderzoek zijn getoetst.

    30.

    In dit verband lijkt het mij zeker zinvol de analyse van die verrichtingen, te weten ten eerste het kopiëren van gegevens zonder die voorafgaand te onderzoeken en ten tweede het achteraf onderzoeken van de kopieën ervan in de kantoren van de Commissie, op te splitsen, ofschoon die verrichtingen zonder twijfel nauw met elkaar samenhangen. Het is immers heel goed denkbaar dat de Commissie zonder voorafgaand onderzoek gegevens kopieert om die dan vervolgens ter plaatse te onderzoeken. Zo heeft zij het overigens ook in het onderhavige geval gedeeltelijk aangepakt. ( 16 ) Een dergelijke werkwijze maakt het met name mogelijk arbeidsplaatsen en -middelen tijdens een lopende inspectie opnieuw vrij te maken.

    31.

    Alvorens de gegrondheid van het eerste middel te onderzoeken, dienen hoe dan ook allereerst drie punten van bezwaar van de Commissie met betrekking tot de ontvankelijkheid en relevantie ervan te worden onderzocht.

    a) Ontvankelijkheid en relevantie van het eerste middel

    32.

    Allereerst betwijfelt de Commissie dat het eerste middel ontvankelijk is op grond dat het slechts een nieuwe beoordeling van het bij het Gerecht ingesteld beroep beoogt.

    33.

    Dat punt van bezwaar is evenwel niet overtuigend, omdat de in eerste aanleg onderzochte rechtspunten in hogere voorziening opnieuw kunnen worden behandeld wanneer een rekwirant de uitlegging of de toepassing van het Unierecht door het Gerecht betwist. ( 17 )

    34.

    Met de vraag of de Commissie harde schijven mag kopiëren die zij niet van tevoren heeft onderzocht, betreft het eerste middel in casu de omvang van de bevoegdheden van die instelling overeenkomstig artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003 en dus een rechtspunt. Rekwirantes zijn voor het antwoord op die uitleggingsvraag door het Hof dan ook verplicht hun in eerste aanleg daartoe ontwikkelde betoog te herhalen en te staven met de daarbij reeds aangevoerde argumenten.

    35.

    Vervolgens betoogt de Commissie dat rekwirantes de grief ontleend aan schending van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en zijn cliënt voor het eerst hebben aangevoerd in onderhavige hogere voorziening.

    36.

    Ook dat punt van bezwaar kan niet worden aanvaard.

    37.

    Volgens artikel 127, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 190 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof mogen in hogere voorziening weliswaar geen nieuwe middelen worden aangevoerd. Daarmee wordt evenwel louter beoogd te verhinderen dat het geding hierdoor wordt uitgebreid ten opzichte van de procedure in eerste aanleg. ( 18 ) Derhalve is een argument dat slechts een verdere uitwerking vormt van een betoog dat reeds is ontwikkeld in het verzoekschrift in eerste aanleg, ontvankelijk. ( 19 )

    38.

    In het onderhavige geval hangt het argument dat met het zonder voorafgaand onderzoek kopiëren van documenten de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en zijn cliënt mogelijk is geschonden doordat daarbij ook documenten kunnen zijn gekopieerd die dergelijke bescherming genieten, zo nauw met het eerste middel samen dat het geen zelfstandig nieuw middel inhoudt. Met dat argument wordt de kritiek op de werkwijze om zonder voorafgaand onderzoek gegevens te kopiëren aangevuld met de mogelijke gevolgen ervan.

    39.

    Volgens de Commissie is het eerste middel ten slotte niet ter zake dienend, aangezien rekwirantes de vaststellingen van het Gerecht in de punten 52 tot en met 59 van het bestreden arrest niet betwisten. Volgens die vaststellingen is het kopiëren van gegevens slechts een technisch noodzakelijke tussenstap voor de indexering van die gegevens en heeft de Commissie hoe dan ook geen documenten zonder voorafgaand onderzoek op relevantie ervan voor het voorwerp van de inspectie in het onderzoeksdossier opgenomen. Derhalve kan zelfs de vaststelling dat het aldus kopiëren onrechtmatig was, volgens de Commissie niet ertoe leiden dat het betrokken bewijsmateriaal niet mag worden gebruikt.

    40.

    Dat punt van bezwaar moet eveneens worden verworpen.

    41.

    Om te beginnen raakt de vraag of een hogere voorziening volledig of gedeeltelijk niet ter zake dienend is, met name de gegrondheid van deze hogere voorziening en kan zij dan ook niet los worden behandeld van de gegrondheid van de afzonderlijke grieven die in hogere voorziening zijn geformuleerd. ( 20 )

    42.

    Daarbij komt nog dat de vaststelling dat de Commissie niet bevoegd was om zonder voorafgaand onderzoek gegevens te kopiëren, wel degelijk gevolgen kan hebben voor zowel de handhaving van het bestreden arrest als die van het litigieuze besluit. Ook wanneer de Commissie op het einde van de procedure enkel onderzochte documenten in het onderzoeksdossier heeft opgenomen, neemt dit niet weg dat slechts door het volledig kopiëren van de harde schijven kopieën mee naar Brussel konden worden genomen en het relevante bewijsmateriaal aldaar kon worden geïdentificeerd. Was de Commissie niet bevoegd om van tevoren kopieën te maken, zou derhalve noodzakelijkerwijs de vraag rijzen of het bewijsmateriaal waarop het litigieuze besluit berust, mocht worden gebruikt.

    43.

    Het eerste middel is derhalve ontvankelijk en kan, indien het gegrond wordt verklaard, in voorkomend geval ertoe leiden dat het bestreden arrest wordt vernietigd en het litigieuze besluit nietig wordt verklaard.

    b) Gegrondheid van het eerste middel

    44.

    Nexans’ voornaamste grief in het kader van het eerste middel berust op het feit dat een inspectie overeenkomstig zowel de bewoordingen als de systematiek van artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003 volgens een vast patroon dient te verlopen. Zo dienen alle gegevens en documenten die bij een onderneming worden ingekeken van tevoren in een eerste fase op relevantie voor de betrokken inspectie te worden onderzocht, terwijl vervolgens pas in een tweede fase kopieën mogen worden gemaakt van louter de gegevens en documenten die relevant werden geacht en derhalve in het dossier dienen te worden opgenomen.

    45.

    Het Gerecht heeft dat argument in de punten 52 tot en met 59 van het bestreden arrest verworpen in essentie op grond dat uit artikel 20, lid 2, onder b) en c), van verordening nr. 1/2003 niet kan worden afgeleid dat de bevoegdheid van de Commissie om de boeken en bedrijfsbescheiden van een gecontroleerde onderneming te kopiëren, beperkt is tot boeken en bedrijfsbescheiden die reeds door haar zijn gecontroleerd. Zonder voorafgaand onderzoek kopieën maken is integendeel een bevoegdheid die onder artikel 20, lid 2, onder b) en c), van verordening nr. 1/2003 valt, voor zover die kopieën het onderzoek, en met name de indexering van gegevens door middel van informatietechnologie, dienen en er uiteindelijk geen documenten in het onderzoeksdossier worden opgenomen die niet van tevoren op relevantie voor het voorwerp van de betrokken inspectie onderzocht zijn geweest.

    46.

    In die overwegingen wordt geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

    47.

    Zo moet allereerst worden vastgesteld dat Nexans’ argument met betrekking tot de bewoordingen van artikel 20, lid 2, onder b) en c), van verordening nr. 1/2003 weliswaar opgaat wat de versie van die verordening in de procestaal van de onderhavige hogere voorziening, te weten het Engels, en enkele andere taalversies betreft, maar op grond van een globale beoordeling van alle taalversies van verordening nr. 1/2003 niet kan standhouden.

    48.

    Nexans voert met name aan dat uit het gebruik van de termen „die boeken en bescheiden” in de betrokken taalversies van artikel 20, lid 2, onder c), van verordening nr. 1/2003 volgt dat de daarin vastgestelde kopieerbevoegdheid alleen ziet op de reeds overeenkomstig het bepaalde onder b) van datzelfde lid gecontroleerde, daarin vermelde boeken en bescheiden in verband met het bedrijf.

    49.

    De Commissie is daarentegen van mening dat het gebruik van de termen „die boeken en bescheiden” in de betrokken taalversies van artikel 20, lid 2, onder c), van verordening nr. 1/2003 veeleer aldus dient te worden opgevat dat naar de onder b) van dat lid bedoelde „boeken en alle andere bescheiden in verband met het bedrijf” wordt verwezen.

    50.

    Bij nader toezien blijkt evenwel dat zowel voor het eerste als voor het tweede betoog telkens slechts steun kan worden gevonden in sommige, doch niet in alle taalversies van artikel 20, lid 2, onder b) en c), van verordening nr. 1/2003 en dat een globale beoordeling van al die taalversies een veeleer onduidelijk beeld van de in die bepaling opgenomen verwijzingen oplevert. Enerzijds verwijzen de meeste ( 21 ), maar zeker niet alle ( 22 ) taalversies van artikel 20, lid 2, onder c), naar het bepaalde in het voorgaande punt b) van hetzelfde lid door gebruik te maken van termen als „die” of soortgelijke termen, en anderzijds wordt in sommige taalversies van het bepaalde onder c) de in het voorgaande punt b) gebruikte termen „bescheiden in verband met het bedrijf” eenvoudigweg nog eens herhaald ( 23 ).

    51.

    De uitlegging volgens welke overeenkomstig artikel 20, lid 2, onder c), van verordening nr. 1/2003 alleen van tevoren overeenkomstig het bepaalde onder b) van datzelfde lid onderzochte documenten mogen worden gekopieerd, lijkt enkel uitdrukkelijk steun te vinden in de bewoordingen van de Portugese taalversie van artikel 20, lid 2, onder c), daar in die versie sprake is van de „onderzochte documenten” ( 24 ). Aangezien alle andere taalversies in dit verband onduidelijk zijn, is het evenwel niet mogelijk louter uit de bewoordingen van de Portugese taalversie de bedoeling van de auteur van die bepaling af te leiden. ( 25 )

    52.

    Onder die omstandigheden dient veeleer te worden vastgesteld dat uit de bewoordingen van artikel 20, lid 2, onder b) en c), als zodanig eenvoudigweg niet blijkt of de onder c) vastgestelde kopieerbevoegdheid enkel op de reeds overeenkomstig het bepaalde onder b) onderzochte documenten ziet of niet. Derhalve dient bij het onderzoek naar de bedoeling dienaangaande van de auteur van die bepaling rekening te worden gehouden met de opzet en de context van de regeling waarvan zij deel uitmaakt, alsook met de met die regeling nagestreefde doelstellingen. ( 26 )

    53.

    Daarbij dient om te beginnen te worden benadrukt dat de Commissie over de in verordening nr. 1/2003 opgenomen bevoegdheden tot het verrichten van inspecties beschikt teneinde haar in staat te stellen haar taak te vervullen, die erin bestaat de gemeenschappelijke markt te beschermen tegen concurrentievervalsing en eventuele inbreuken op de mededingingsregels op deze markt te bestraffen. ( 27 )

    54.

    Voorts moet in herinnering worden gebracht dat met betrekking tot mededingingsregelingen de procedure op tegenspraak weliswaar pas aanvangt met de mededeling van de punten van bezwaar, maar het Hof toch uitdrukkelijk heeft gepreciseerd dat de rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen ook reeds tijdens het voorafgaande onderzoek moeten worden gewaarborgd. Zoals ook het Gerecht in punt 80 van het bestreden arrest terecht heeft opgemerkt, moet immers worden voorkomen dat de rechten van verdediging in het kader van een voorafgaand onderzoek onherstelbaar worden geschaad. Dit is in het bijzonder het geval bij inspecties, daar deze beslissend kunnen zijn voor de totstandkoming van het bewijs van de onrechtmatigheid van gedragingen van ondernemingen. ( 28 ) De bevoegdheden waarover de Commissie bij inspecties beschikt, zijn derhalve nauwkeurig afgebakend. ( 29 )

    55.

    Dienovereenkomstig worden aan de motivering van inspectiebeschikkingen van de Commissie strenge eisen gesteld. Zo moet de Commissie in dit stadium weliswaar nog geen volledige en definitieve juridische beoordeling van de inbreuken waarvan de betrokken onderneming wordt beschuldigd, overleggen ( 30 ) en heeft zij ook het recht allerhande informatie op te sporen die nog niet bekend of geheel geïdentificeerd is ( 31 ). Evenwel moet zij in haar inspectiebeschikkingen telkens het voorwerp en het doel van de inspectie omschrijven, teneinde de betrokken ondernemingen in staat te stellen de omvang van hun verplichting tot medewerking en tegelijk hun rechten van verdediging veilig te stellen. ( 32 ) De Commissie dient aldus zo nauwkeurig mogelijk aan te geven wat onderzocht wordt en op welke elementen de verificatie betrekking moet hebben, en mag nooit zonder concrete vermoedens in het wilde weg verificaties – zogenoemde „fishing expeditions” – verrichten. ( 33 )

    56.

    Derhalve mag de Commissie in het kader van een inspectie enkel de voor het in de inspectiebeschikking aangegeven voorwerp en doel van de inspectie relevante documenten opsporen en ook enkel die documenten in het dossier opnemen en achteraf als bewijsmateriaal gebruiken. Alleen op die manier kan immers worden verzekerd dat in de daaropvolgende kartelprocedure geen bewijsmateriaal wordt gebruikt dat in strijd met de rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen werd verkregen. ( 34 ) Derhalve kunnen ook gegevens waarvan de Commissie bij een inspectie toevallig kennis heeft gekregen en die op een ander voorwerp betrekking hebben dan het voorwerp van die inspectie, slechts worden gebruikt om een aanvankelijke verdenking te staven en een nieuw onderzoek met een ander voorwerp te starten. ( 35 )

    57.

    Gezien het bovenstaande lijdt het geen twijfel dat de Commissie nooit documenten in het dossier mag opnemen en dus vervolgens als bewijsmateriaal gebruiken zonder die van tevoren op relevantie voor het voorwerp van de betrokken inspectie te hebben onderzocht. Anders zouden immers alle procedurele waarborgen van de betrokken ondernemingen van hun inhoud worden ontdaan en het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal in de hand worden gewerkt.

    58.

    Derhalve wijst de opzet van artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003 beslist op een logische volgorde waarin de bij een inspectie uit te voeren procedurele stappen worden uitgevoerd, in die zin dat gegevens en documenten in elk geval eerst op relevantie voor het voorwerp van de betrokken inspectie moeten worden onderzocht alvorens zij in het dossier van de Commissie worden opgenomen. In tegenstelling tot Nexans’ betoog blijkt uit artikel 20, lid 2, evenwel geen dwingende chronologische volgorde waarbij gegevens altijd eerst moeten worden onderzocht alvorens zij mogen worden gekopieerd. Dat is met name het geval wanneer de kopieën in eerste instantie enkel voor onderzoeksdoeleinden worden gemaakt.

    59.

    In een dergelijk geval lijkt het onevenredig om de bevoegdheden van de Commissie in te perken door haar de mogelijkheid te ontzeggen om zonder voorafgaand onderzoek gegevens te kopiëren, voor zover wordt gewaarborgd dat het daarbij alleen een technische tussenstap in het kader van het onderzoek van die gegevens betreft en uiteindelijk geen documenten zonder voorafgaand onderzoek in het dossier worden opgenomen. Rekwirantes betwisten niet dat dit in het onderhavige geval zo was. ( 36 )

    60.

    Inspecties gaan inderdaad gepaard met een ingreep in de privésfeer van de onderneming en het vereiste van bescherming tegen ingrepen van het openbaar gezag in de privésfeer van een persoon die willekeurig of onredelijk zouden zijn, of het nu gaat om een natuurlijke of rechtspersoon, vormt een algemeen Unierechtelijk beginsel ( 37 ) dat inmiddels in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is neergelegd.

    61.

    Dat betekent evenwel niet dat de bevoegdheden van de Commissie in het kader van artikel 20 van verordening nr. 1/2003, zoals Nexans aanvoert, per se restrictief moeten worden uitgelegd. Die bevoegdheden moeten veeleer aldus worden uitgelegd en uitgeoefend dat er garanties zijn dat de rechten van de betrokken ondernemingen strikt worden gewaarborgd. De beperkingen waaraan de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie in dit verband is onderworpen, vormen immers geen doel op zich, maar dienen ervoor te zorgen dat die rechten worden gewaarborgd. ( 38 )

    62.

    De rechten van verdediging alsook de bescherming van rechten als de door Nexans aangevoerde vertrouwelijke behandeling van communicatie tussen advocaat en zijn cliënt of het in de parallelle zaak Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi/Commissie ( 39 ) aangevoerde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden evenwel gewaarborgd wanneer de Commissie, zoals in het onderhavige geval, gegevens weliswaar zonder voorafgaand onderzoek kopieert, maar deze daarna onder strikte eerbiediging van de bijbehorende rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen, dus met name uitsluitend in aanwezigheid van hun advocaten, op relevantie voor het voorwerp van de inspectie onderzoekt alvorens de hiervoor relevant geachte documenten in het dossier op te nemen en de resterende gekopieerde gegevens te wissen.

    63.

    Zelfs wanneer op de harde schijven van de onderneming ook private of onder vertrouwelijkheid van communicatie tussen advocaat en zijn cliënt vallende gegevens stonden die in eerste instantie mee werden gekopieerd, worden de als bewijsmateriaal in aanmerking komende documenten, indien een dergelijke werkwijze wordt gehanteerd, bij de triage na het maken van de kopieën immers van de overige gegevens gescheiden en worden deze laatste gewist, zoals dat ook in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden ( 40 ). Derhalve maakt het aldus maken van kopieën met het oog op de triage ervan geen grotere ingreep uit dan de triage zelf.

    64.

    In tegenstelling tot de onderliggende aantijgingen van rekwirantes, heeft de Commissie, zoals zij in de onderhavige hogere voorziening aanvoert zonder enige betwisting van rekwirantes, overigens allesbehalve op een willekeurige manier, zonder onderscheid en in het wilde weg de gegevens van alle gegevensdragers en schijven van Nexans letterlijk zoals met een reusachtige stofzuiger voor gegevens „opgezogen”. De Commissie heeft juist uitsluitend gegevens gekopieerd waarvan van tevoren was vastgesteld dat zij mogelijk voor het voorwerp van het onderzoek relevant waren doordat zij zich op computers of gegevensdragers van personen bevonden die bij de in het kader van de inspectie te onderzoeken vermeende inbreuk een belangrijke rol hadden gespeeld. ( 41 )

    65.

    Zoals de Commissie bovendien terecht aanvoert, kan de indexering van gegevens door middel van informatietechnologie en de daaropvolgende triage van de aldus geïndexeerde gegevens daarnaast veel tijd in beslag nemen. Dat is des te meer het geval omdat ondernemingen inmiddels grote hoeveelheden gegevens in elektronische vorm opslaan. Derhalve lijkt het wel degelijk zinvol gegevens te kopiëren om de apparatuur of gegevensdragers waarop die gegevens oorspronkelijk waren opgeslagen, meteen weer vrij te kunnen geven en deze niet gedurende de gehele duur van de inspectie te blokkeren.

    66.

    Tegen deze achtergrond vormt een algemeen verbod om zonder voorafgaand onderzoek gegevens te kopiëren een ongeschikte en derhalve ongerechtvaardigde belemmering voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie tot het verrichten van inspecties, dat verder zou gaan dan noodzakelijk is om de rechten van de ondernemingen te beschermen. Een dergelijk verbod zou de nuttige werking van de inspecties die voor de Commissie een noodzakelijk hulpmiddel vormen in de vervulling van haar taak als hoedster van het Verdrag op het gebied van de mededinging, dientengevolge onnodig inperken. ( 42 )

    67.

    De slotsom luidt derhalve dat de Commissie op grond van artikel 20, lid 2, onder c), van verordening nr. 1/2003 bevoegd is gegevens als tussenstap voor de analyse van die gegevens te kopiëren, voor zover dat met het oog op de uitvoering van de betrokken inspectie geschikt lijkt, uiteindelijk geen gegevens in het dossier worden opgenomen die niet van tevoren op relevantie voor het voorwerp van de betrokken inspectie zijn onderzocht en alle andere gegevens na de triage worden gewist. Als dat wordt gewaarborgd, lijkt het niet nodig om van de Commissie te verlangen dat zij aantoont dat het kopiëren van gegevens niet alleen geschikt, maar ook absoluut noodzakelijk was doordat de inspectie zonder het voorafgaand kopiëren van de gegevens onmogelijk had kunnen plaatsvinden.

    68.

    Overeenkomstig de overwegingen hierboven dient het eerste middel ongegrond te worden verklaard.

    3. Ruimtelijke beperking van de bevoegdheden van de Commissie tot het verrichten van inspecties (tweede en derde middel)

    69.

    De overwegingen hierboven bieden evenwel nog geen antwoord op de vraag of de Commissie gekopieerde gegevens vervolgens in de lokalen van de onderneming dient te onderzoeken dan wel of zij die gegevens daarentegen in haar eigen kantoren te Brussel mag onderzoeken.

    70.

    Rekwirantes komen met hun tweede en derde middel op tegen een onderzoek in de kantoren van de Commissie, met name op grond van de bewoordingen van artikel 20, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003, systematische inconsistenties bij een ruime uitlegging en de bewoordingen van de inspectiebeschikking zelf.

    a) Uitlegging van artikel 20, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003 (tweede middel)

    71.

    Het Gerecht heeft Nexans’ betoog, volgens hetwelk de Commissie niet bevoegd is in het kader van een inspectie bij een onderneming gekopieerde gegevens later in haar lokalen te Brussel te onderzoeken, in de punten 60 tot en met 64 van het bestreden arrest in wezen verworpen op grond dat uit artikel 20, lid 2, onder b), van verordening nr. 1/2003 niet blijkt dat de controle van de boeken en andere bedrijfsbescheiden van een onderneming uitsluitend in de lokalen van die onderneming dient plaats te vinden. De Commissie moet daarentegen volgens die bepaling de gecontroleerde ondernemingen bij het onderzoek van de documenten in haar eigen kantoren alleen dezelfde garanties bieden als de garanties die zij bij een onderzoek ter plaatse dient te bieden, wat in casu het geval was.

    72.

    Deze overwegingen geven evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

    73.

    Anders dan Nexans stelt, blijkt om te beginnen uit de bewoordingen van artikel 20, lid 1, van verordening nr. 1/2003, volgens welke de Commissie „bij ondernemingen [...] alle noodzakelijke inspecties [kan] verrichten”, niet dat de gehele inspectie noodzakelijkerwijze in de lokalen van de onderneming moet plaatsvinden.

    74.

    De bewoordingen van artikel 20, lid 1, van verordening nr. 1/2003 verwijzen door het gebruik van de termen „bij ondernemingen” inderdaad naar de lokalen van de gecontroleerde ondernemingen. Dat is alleen maar logisch daar een inspectie noodzakelijkerwijze in de lokalen van een onderneming van start gaat. Die formulering sluit evenwel niet uit dat in de lokalen van een onderneming gekopieerde gegevens vervolgens in de kantoren van de Commissie worden onderzocht om te weten of zij voor het voorwerp van de betrokken inspectie relevant zijn.

    75.

    Hetzelfde kan gezegd worden van de algehele opzet van artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003. Zo vloeit uit deze opzet inderdaad voort dat de wetgever met die bepaling wilde voorzien in de nodige bevoegdheden (lokalen betreden, documenten controleren, kopieën maken, lokalen en bescheiden verzegelen, alsook vertegenwoordigers van de onderneming verhoren) voor het verrichten van inspecties door de Commissie in de lokalen van de betrokken ondernemingen. Ook dit sluit evenwel niet uit dat een in de lokalen van een onderneming gestarte inspectie in de kantoren van de Commissie wordt voortgezet.

    76.

    Het is immers niet duidelijk dat een inspectie die aldus in de kantoren van de Commissie wordt voortgezet, in vergelijking met een inspectie in de bedrijfslokalen zelf een aanvullende inbreuk op de rechten van de betrokken ondernemingen oplevert die zo ernstig is dat in de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk had moeten zijn voorzien en die bevoegdheid niet impliciet kan worden afgeleid uit de in artikel 20, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003 opgenomen bevoegdheden wanneer deze bepaling wordt uitgelegd in het licht van de noodzaak, de rechten van de betrokken ondernemingen te beschermen.

    77.

    Dat geldt des te meer gelet op het feit dat de in verordening nr. 1/2003 opgenomen bevoegdheden de Commissie – zoals reeds gezegd – in staat moeten stellen mededingingsverstorende praktijken op een efficiënte manier te bestrijden. ( 43 ) Juist in het licht van de sinds de inwerkingtreding van verordening nr. 1/2003 nog aanzienlijk toegenomen omvang van de elektronische gegevens die ondernemingen produceren en opslaan, lijkt het derhalve volstrekt gerechtvaardigd om de Commissie de mogelijkheid te bieden het tijdrovende onderzoek van dergelijke gegevens in haar eigen kantoren te verrichten, teneinde personeel van de Commissie niet onnodig in de lokalen van de gecontroleerde ondernemingen vast te houden, wat trouwens ook aanzienlijke kosten met zich mee kan brengen.

    78.

    Tegen deze achtergrond is het zeker niet nodig de bevoegdheid van de Commissie om gegevens in haar eigen kantoren te onderzoeken, te beperken tot die gevallen waarin het bijvoorbeeld om technische redenen onmogelijk is de betrokken gegevens ter plaatse te onderzoeken. Wel dient de werkwijze van de Commissie om gegevens in haar eigen kantoren en niet in de lokalen van de betrokken onderneming te onderzoeken, gelet op de omstandigheden van het concrete geval geschikt en gerechtvaardigd te zijn, doordat bijvoorbeeld ook nadat de Commissie al een tijdje ter plaatse verificaties heeft verricht nog heel wat gegevens moeten worden onderzocht.

    79.

    In casu vloeit de rechtvaardiging hiervoor eveneens voort uit het feit dat de omstreden gegevens pas tegen het einde van de inspectie in de onderneming beschikbaar waren. ( 44 ) Evenzo lijken verificaties in de kantoren van de Commissie ook des te meer gerechtvaardigd wanneer de onderneming – zoals in het onderhavige geval – reeds vertegenwoordigd wordt door te Brussel gevestigde advocaten die het onderzoek van gegevens gemakkelijk kunnen volgen.

    80.

    Rekwirantes voeren daartegenover geen elementen aan waarmee kan worden aangetoond dat het in casu niet geschikt was de inspectie in de kantoren van de Commissie te verrichten en dat dit alleen maar zo was geschied uit „gemakzucht” van de Commissie.

    81.

    Zoals dat al het geval was met betrekking tot het hierboven besproken kopiëren van gegevens ( 45 ), is het evenwel ook met betrekking tot het onderzoek van die gegevens in de kantoren van de Commissie essentieel dat die werkwijze geen schending van de rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen meebrengt.

    82.

    Zoals het Gerecht in punt 60 van het bestreden arrest terecht heeft vastgesteld, moeten in dit verband ten aanzien van de betrokken ondernemingen dezelfde procedurele waarborgen in acht worden genomen bij het onderzoek van de gegevens in de kantoren van de Commissie als bij het onderzoek in hun eigen lokalen. Zoals hierboven is uiteengezet, is het bij een inspectie immers essentieel dat alleen documenten waarvan is aangetoond dat zij voor het in de inspectiebeschikking opgenomen voorwerp en doel relevant zijn, in het dossier worden opgenomen omdat alleen op die manier kan worden verzekerd dat in de latere procedure geen bewijsmateriaal wordt gebruikt dat in strijd met de rechten van de betrokken ondernemingen werd verkregen. ( 46 ) Hiervoor is het absoluut noodzakelijk dat de advocaten van die ondernemingen altijd bij de triage van alle gegevens en documenten door de Commissie aanwezig zijn en kunnen controleren welke documenten door de Commissie relevant worden geacht.

    83.

    De omstandigheid dat de Commissie bij een onderneming gekopieerde gegevens naar haar kantoren te Brussel meeneemt en aldaar onderzoekt, mag bijgevolg nooit ertoe leiden dat die gegevens aan het toezicht van de betrokken onderneming worden onttrokken en door de Commissie naar believen worden ingekeken. Integendeel, gewaarborgd dient te worden dat de Commissie de gegevens verzegeld vervoert en achteraf uitsluitend in aanwezigheid van de advocaten van de onderneming inkijkt, wat in casu het geval was ( 47 ). Zoals de Commissie ter terechtzitting terecht heeft uiteengezet, wordt met een dergelijk verzegeld vervoer van gegevens trouwens gezorgd voor continuïteit tussen de in de lokalen van de onderneming gestarte en in de kantoren van de Commissie voortgezette inspectie.

    84.

    Verder zou het evenmin verenigbaar zijn met de noodzaak, de rechten van verdediging van de gecontroleerde onderneming te waarborgen, wanneer de inspectie in de kantoren van de Commissie te Brussel buitensporige lasten of kosten zou meebrengen voor die ondernemingen. Bij inspecties door de Commissie hebben de ondernemingen immers weliswaar een verplichting tot medewerking, maar deze mag evenwel niet verder gaan dan wat de Commissie redelijkerwijze kan verlangen en niet tot gevolg hebben dat de ondernemingen buitensporig zwaar worden belast. ( 48 )

    85.

    In dat verband voert Nexans aan dat indien de Commissie overeenkomstig artikel 20, lid 2, onder b) en c), van verordening nr. 1/2003 bij een onderneming gekopieerde gegevens in haar kantoren te Brussel zou kunnen onderzoeken, ook het recht van de Commissie om overeenkomstig het bepaalde onder e) van datzelfde lid personeelsleden van de gecontroleerde onderneming te verhoren, in de kantoren van de Commissie zou moeten kunnen worden uitgeoefend. Dit strookt evenwel niet met het feit dat de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie uitputtend zijn geregeld.

    86.

    Gelet op de voorloper van die bepaling in artikel 14, lid 1, onder c), van verordening nr. 17 ( 49 ) moet worden vastgesteld dat de daarin nog terug te vinden zinsnede, volgens welke mondelinge inlichtingen „ter plaatse” kunnen worden gevraagd, in artikel 20, lid 2, onder e), van verordening nr. 1/2003 is weggevallen. Tegen die achtergrond is het op grond van deze bepaling niet per se uitgesloten dat de personeelsleden van ondernemingen te Brussel worden verhoord. Dat is evenwel alleen het geval voor zover de daarmee verband houdende lasten voor de onderneming niet buitensporig zijn.

    87.

    Het feit dat de advocaten van de betrokken ondernemingen tijdens de duur van de inspectie in de kantoren van de Commissie te Brussel aanwezig moeten zijn en met name de daaraan verbonden kosten mag die ondernemingen evenmin buitensporig belasten in vergelijking met een onderzoek in hun eigen lokalen.

    88.

    Nexans voert in casu evenwel geen elementen aan waaruit blijkt dat de inspectie in de kantoren van de Commissie die onderneming buitensporig zou hebben belast en hoe dan ook zijn er geen elementen die daarop zouden wijzen.

    89.

    Ten slotte is een uitlegging van artikel 20, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003 volgens welke de Commissie een inspectie in haar eigen kantoren kan voortzetten, in tegenstelling tot wat Nexans betoogt, evenmin in strijd met andere bepalingen van diezelfde verordening.

    90.

    Volgens Nexans wordt artikel 21, lid 4, van verordening nr. 1/2003, dat voor de „inspectie van andere lokalen” naar de bevoegdheden in artikel 20, lid 2, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1/2003 verwijst, zinledig wanneer reeds uit artikel 20 zelf zou moeten worden afgeleid dat de Commissie bevoegd is documenten buiten de lokalen van de onderneming te onderzoeken.

    91.

    Zoals de Commissie terecht stelt, ziet artikel 21 van verordening nr. 1/2003 evenwel op een volstrekt andere situatie dan de situatie van een inspectie overeenkomstig artikel 20 van die verordening. Artikel 21 machtigt de Commissie immers om verificaties te verrichten en bewijsmateriaal te verzamelen in andere ruimten dan de bedrijfsruimten van de onderneming, bijvoorbeeld in woningen of vervoermiddelen van personeelsleden van de onderneming en verwijst hiervoor naar de bevoegdheden in artikel 20, lid 2, onder a) tot en met c). Een uitlegging van artikel 20, lid 2, onder b), volgens welke het onderzoek van bij de onderneming overeenkomstig het bepaalde onder c) van datzelfde lid gekopieerde gegevens buiten de lokalen van de onderneming mag worden voortgezet, heeft derhalve geen gevolgen voor de werkingssfeer van artikel 21 van verordening nr. 1/2003.

    92.

    De slotsom luidt derhalve dat de Commissie op grond van artikel 20, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003 bevoegd is om in het kader van een inspectie in de lokalen van een onderneming gekopieerde gegevens vervolgens in haar eigen kantoren te onderzoeken, voor zover dat met het oog op het verrichten van de betrokken inspectie geschikt lijkt en de gecontroleerde ondernemingen daarbij dezelfde rechten van verdediging worden geboden als bij een onderzoek in de lokalen van de onderneming zelf. Als dat wordt gewaarborgd, lijkt het niet nodig om bovendien van de Commissie te verlangen dat zij aantoont dat het volstrekt onmogelijk was de inspectie in de lokalen van de onderneming te verrichten.

    93.

    Derhalve dient ook het tweede middel ongegrond te worden verklaard.

    b) Vermeende ruimtelijke beperking van de inspectie op grond van de inspectiebeschikking zelf (derde middel)

    94.

    Met hun derde middel voeren rekwirantes aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door hun argument af te wijzen dat de beperking van de onderzoeksbevoegdheid van de Commissie tot Nexans’ lokalen tevens uit de bewoordingen van de inspectiebeschikking zelf blijkt. Daarin wordt namelijk bepaald dat „[d]e inspectie [...] in alle door de onderneming gecontroleerde ruimten [kan] plaatsvinden, en in het bijzonder in de kantoren op het volgende adres: [...]” ( 50 ).

    95.

    Het Gerecht heeft dat argument in punt 67 van het bestreden arrest afgewezen op grond dat uit de inspectiebeschikking weliswaar blijkt dat de inspectie in de genoemde ruimten kon plaatsvinden, maar niet dat zij uitsluitend aldaar mocht plaatsvinden. In de inspectiebeschikking was de mogelijkheid voor de Commissie om de inspectie te Brussel voort te zetten, dus niet uitgesloten.

    96.

    Anders dan Nexans stelt, geeft die beoordeling geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

    97.

    Zoals de Commissie onder verwijzing naar het door Nexans zelf aangehaalde arrest van het Gerecht in de zaak Minoan Lines/Commissie terecht aanvoert, is een dergelijke vermelding immers alleen bedoeld de Commissie te machtigen de ruimten van de genoemde juridische entiteit maar dan ook enkel deze te betreden. Dat betekent dat de Commissie op grond van een dergelijke beschikking niet de ruimten van een andere dan de genoemde juridische entiteit kan betreden en aldaar verificaties verrichten. ( 51 )

    98.

    Derhalve sluit de inspectiebeschikking niet uit dat de Commissie gegevens die zij bij de in die beschikking genoemde onderneming heeft gekopieerd, vervolgens in haar eigen kantoren onderzoekt, mits ook in dat geval ervoor wordt gezorgd dat de gegevens op geen enkel ogenblik aan het toezicht van die onderneming worden onttrokken, wat in casu het geval was ( 52 ).

    99.

    Bovendien is evenmin rekwirantes’ bewering terecht dat de inspectiebeschikking op grond van artikel 21 en niet van artikel 20 van verordening nr. 1/2003 had moeten worden vastgesteld opdat ook onderzoeken in de kantoren van de Commissie daaronder zouden vallen. Zoals hierboven reeds is uiteengezet ( 53 ), ziet artikel 21 immers op verificatieverrichtingen in andere ruimten dan de bedrijfsruimten van de onderneming, bijvoorbeeld in woningen of vervoermiddelen van personeelsleden van de onderneming, en dus op een volstrekt andere situatie dan de situatie waarin een op grond van artikel 20 in de bedrijfsruimten van een onderneming gestarte inspectie in de kantoren van de Commissie wordt voortgezet.

    100.

    Derhalve dient ook het derde middel ongegrond te worden verklaard.

    B.   Grieven in verband met de geldboete (vierde en vijfde middel)

    101.

    Met hun vierde en vijfde middel betwisten rekwirantes de vaststellingen van het Gerecht met betrekking tot de berekening van de geldboete. Het vierde middel ziet op de volledige rechtsmacht van het Gerecht met betrekking tot de door de Commissie vastgestelde geldboete, terwijl het vijfde middel een vermeende beoordelingsfout van het Gerecht betreft.

    1. Uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht met betrekking tot de geldboete (vierde middel)

    102.

    Rekwirantes voeren in het kader van hun vierde middel aan dat het Gerecht de omvang van zijn overeenkomstig artikel 261 VWEU juncto artikel 31 van verordening nr. 1/2003 verleende toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht betreffende de door de Commissie vastgestelde geldboete heeft miskend.

    103.

    In dat verband moet worden opgemerkt dat enkel het Gerecht bevoegd is om na te gaan hoe de Commissie in elk afzonderlijk geval de ernst van de onrechtmatige gedragingen heeft beoordeeld. In hogere voorziening dient het Hof na te gaan of het Gerecht op een juridisch correcte wijze alle wezenlijke factoren in aanmerking heeft genomen om de ernst van een bepaalde gedraging aan artikel 101 VWEU en artikel 23 van verordening nr. 1/2003 te toetsen, en of het rechtens genoegzaam antwoord heeft gegeven op alle tot staving van het verzoek om opheffing of verlaging van de geldboete aangevoerde argumenten. ( 54 )

    104.

    Volgens rekwirantes had het op 15 % van de toepasselijke omzet vastgestelde basisbedrag van de geldboete in casu moeten worden verlaagd, daar de inbreuk geen of slechts een beperkte weerslag op de relevante markt had. Het Gerecht heeft in punt 156 van het bestreden arrest evenwel louter verwezen naar punt 22 van de richtsnoeren van 2006 voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd (hierna:„richtsnoeren van 2006”) ( 55 ), waarin de weerslag die een inbreuk op de markt heeft niet als een bepalende factor voor de hoogte van de geldboete wordt beschouwd. Doordat het Gerecht noch rekwirantes’ argument heeft onderzocht, noch zijn volledige rechtsmacht met betrekking tot het besluit van de Commissie heeft uitgeoefend, heeft het derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

    105.

    De kans op slagen van dit betoog hangt af van de vraag of wordt uitgegaan van de versie van punt 156 van het bestreden arrest in de procestaal, te weten het Engels, dan wel wordt gesteund op de versie van dit punt in de werktaal van het Gerecht, te weten het Frans, alsmede op alle andere taalversies van het bestreden arrest.

    106.

    Het uitgangspunt is dat de Unierechter op basis van de volledige rechtsmacht die hem overeenkomstig artikel 261 VWEU bij artikel 31 van verordening nr. 1/2003 is verleend, bevoegd is om naast het eenvoudige wettigheidstoezicht op de sanctie zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie en dus de opgelegde geldboete of dwangsom op te heffen, te verlagen of te verhogen. ( 56 )

    107.

    Ofschoon de uitoefening van deze toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht er niet op neerkomt dat het Gerecht ambtshalve toezicht uitoefent ( 57 ), moet de Unierechter bovendien, teneinde te voldoen aan het vereiste dat de geldboete volledig wordt getoetst in de zin van artikel 47 van het Handvest, bij de uitoefening van de in de artikelen 261 en 263 VWEU vastgestelde bevoegdheden elke grief, rechtens of feitelijk, onderzoeken waarmee wordt aangevoerd dat het bedrag van de geldboete niet passend is in het licht van de ernst en de duur van de inbreuk. ( 58 )

    108.

    Indien wordt uitgegaan van de Franse versie en van alle andere taalversies van het bestreden arrest met uitzondering van de Engelse versie, stroken de overwegingen van het Gerecht in punt 156 van het bestreden arrest met de vereisten van die rechtspraak, in tegenstelling tot wat rekwirantes betogen.

    109.

    Het is juist dat het Gerecht het argument dat de Commissie met het vermeende ontbreken van een weerslag van de inbreuk op de markt rekening had moeten houden, in punt 156 van het bestreden arrest heeft afgewezen onder verwijzing naar punt 22 van de richtsnoeren van 2006 en in dat verband heeft vastgesteld dat de Commissie op grond van die richtsnoeren geen rekening hoeft te houden met de concrete weerslag op de markt, of het ontbreken daarvan, als verzwarende of verzachtende factor.

    110.

    Het Gerecht heeft evenwel in de Franse versie alsmede in alle andere taalversies van het bestreden arrest met uitzondering van de Engelse versie daaraan toegevoegd dat het volstaat dat, zoals in casu, de omvang van het in aanmerking te nemen aandeel van de waarde van de verkopen dat door de Commissie werd vastgesteld, is gerechtvaardigd door andere factoren die van invloed kunnen zijn op de bepaling van de ernst op grond van die laatste bepaling, zoals de aard zelf van de inbreuk, het gecumuleerde marktaandeel van alle betrokken partijen en de geografische reikwijdte ervan.

    111.

    Uit deze overwegingen blijkt dat het Gerecht het argument van het vermeende ontbreken van een weerslag op de markt, in tegenstelling tot wat Nexans stelt, niet louter met een algemene verwijzing naar de richtsnoeren van 2006 heeft afgewezen. Integendeel blijkt uit de toevoeging „zoals in casu” dat naar het oordeel en volgens de analyse van het Gerecht in het onderhavige geval de omvang van de waarde van de verkopen waarmee de Commissie voor het basisbedrag van de geldboete rekening heeft gehouden, ongeacht het eventuele ontbreken van een weerslag op de markt op grond van andere in de richtsnoeren van 2006 genoemde factoren, zoals de aard zelf van de inbreuk, gerechtvaardigd was. Aangezien het Frans de werktaal van het Gerecht is, dient ervan te worden uitgegaan dat het Gerecht de in de Franse taalversie aanwezige toevoeging „zoals in casu” („comme en l’occcurence”) bewust heeft ingevoegd en dat deze derhalve de beoordeling van de onderhavige zaak door het Gerecht weergeeft.

    112.

    Derhalve kan het Gerecht niet worden verweten, het door Nexans in eerste aanleg gevoerde betoog niet afdoende onderzocht te hebben en zijn volledige rechtsmacht met betrekking tot het besluit van de Commissie tot vaststelling van de geldboete niet naar behoren uitgeoefend te hebben. Door het ontbreken van de toevoeging „zoals in casu” in de Engelse versie van punt 156 van het bestreden arrest, geeft dit arrest in de procestaal evenwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, die in beginsel tot de vernietiging ervan dient te leiden. Zonder die toevoeging is het immers niet mogelijk vast te stellen dat het Gerecht zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht met betrekking tot de geldboete toereikend heeft uitgeoefend. Bijgevolg zou de zaak naar het Gerecht moeten worden terugverwezen voor een nieuwe behandeling. Daar het ontbreken van de betreffende toevoeging in enkel de Engelse versie van het bestreden arrest evenwel duidelijk toe te schrijven is aan een vertaalfout, kan het Gerecht die onjuiste rechtsopvatting nog vóór de uitspraak van het Hof wegwerken door over te gaan tot een rectificatie overeenkomstig artikel 164 van zijn Reglement voor de procesvoering. Deze oplossing verdient in elk geval de voorkeur boven de vernietiging van het bestreden arrest en de terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht, aangezien in dat laatste geval de procedure onnodig zou worden verlengd en extra kosten zouden worden gemaakt maar het resultaat hetzelfde zou zijn, aangezien het Gerecht na een terugverwijzing het beroep opnieuw zou verwerpen op dezelfde gronden – die dan evenwel juist zouden zijn vertaald. Teneinde geen afbreuk te doen aan de rechterlijke bescherming van Nexans, dient met de rectificatie van de Engelse versie van het bestreden arrest evenwel een nieuwe termijn in te gaan om hogere voorziening in te stellen tegen het gerectificeerde deel van dat arrest. Een andere mogelijkheid bestaat erin de partijen in de onderhavige procedure een termijn toe te kennen om hun betoog te wijzigen. ( 59 )

    113.

    Indien het Gerecht het bestreden arrest in de procestaal tijdig wijzigt en het Hof zich derhalve kan baseren op de daadwerkelijk verrichte uitoefening van de volledige rechtsmacht van het Gerecht, lijkt de beoordeling met betrekking tot de ernst van de inbreuk des te meer gerechtvaardigd gelet op het feit dat volgens de rechtspraak van het Hof een percentage van 15 % bij een overeenkomst tot verdeling van markten alleen al op grond van de ernst van de inbreuk gerechtvaardigd kan zijn daar het daarbij om een van de ernstigste mededingingsbeperkingen in de zin van punt 23 van de richtsnoeren van 2006 gaat en dat percentage overeenkomt met het laagste percentage binnen de bandbreedte voor dergelijke inbreuken die in die richtsnoeren is voorzien. ( 60 ) Dienovereenkomstig heeft het Hof, weliswaar pas na de uitspraak van het bestreden arrest, in zijn arrest van 26 september 2018 in de zaak Philips en Philips France/Commissie erop gewezen dat de grief ontleend aan de niet-behandeling door het Gerecht van een argument met betrekking tot de ernst van de inbreuk niet ter zake dienend is wanneer de door de Commissie op basis van de ernst van de inbreuk gekozen coëfficiënt reeds op grond van de aard van de inbreuk kan worden gerechtvaardigd. ( 61 )

    114.

    Ten slotte wordt aan de hierboven opgenomen evenmin afbreuk gedaan door het door rekwirantes nadrukkelijk aangevoerde arrest van het Hof in de zaak Infineon Technologies/Commissie ( 62 ).

    115.

    Het Hof heeft in dat arrest inderdaad vastgesteld dat het Gerecht de omvang van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht had miskend doordat het verzuimd had te antwoorden op het door Infineon aangevoerde argument dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel had geschonden door bij de vaststelling van het bedrag van de opgelegde geldboete geen rekening te houden met het beperkte aantal mededingingsbeperkende contacten waaraan Infineon had deelgenomen. ( 63 )

    116.

    Het specifieke in de zaak Infineon was evenwel dat het in die zaak, anders dan in de in punt 113 van onderhavige conclusie aangehaalde zaak Philips ( 64 ) en in het onderhavige geval, erom ging of rekening was gehouden met de mate waarin Infineon individueel aan de betrokken inbreuk had deelgenomen, met name met het oog op het in aanmerking nemen van het bestaan van verzachtende omstandigheden die de verlaging van de geldboete kunnen rechtvaardigen ( 65 ). Zoals het Hof specifiek heeft verduidelijkt, worden de in punt 113 van de onderhavige conclusie weergegeven vaststellingen uit het arrest Philips en Philips France/Commissie door het arrest in de zaak Infineon Technologies/Commissie dan ook niet ter discussie gesteld. ( 66 )

    117.

    Derhalve volgt uit de overwegingen hierboven dat – onder voorbehoud van een tijdige rectificatie van de Engelse versie van het bestreden arrest door het Gerecht – ook het vierde middel dient te worden afgewezen.

    2. Beoordeling van de Europese kartelconfiguratie met het oog op de geldboete (vijfde middel)

    118.

    Nexans’ vijfde middel ten slotte ziet op de beoordeling van de „Europese kartelconfiguratie” met het oog op de vaststelling van de geldboete. Zoals reeds vermeld, heeft de Commissie het basisbedrag van de geldboete voor de Europese ondernemingen met 2 % verhoogd, aangezien die ondernemingen naast een verdeling van de markten tussen de Europese, Japanse en Zuid-Koreaanse ondernemingen („A/R-Kartelconfiguratie”) daarbovenop een verdeling tussen de Europese ondernemingen hadden afgesproken. ( 67 )

    119.

    In de procedure bij het Gerecht heeft Nexans betwist dat door de Europese kartelconfiguratie aanvullende schade zou zijn ontstaan die deze verhoging kon rechtvaardigen. Dat betoog is door het Gerecht van de hand gewezen.

    120.

    In de onderhavige hogere voorziening komt Nexans thans op tegen de ter zake in punt 182 van het bestreden arrest gedane vaststelling van het Gerecht. Volgens die vaststelling lijdt het, anders dan Nexans stelt, geen twijfel dat de onderlinge verdeling van de projecten voor ondergrondse en onderzeese hoogspanningskabels binnen de „Europese kartelconfiguratie” de aan de mededinging binnen de EER toegebrachte schade door de „A/R-kartelconfiguratie” nog heeft vergroot.

    121.

    Volgens Nexans bevat die vaststelling een kennelijke boordelingsfout en is zij tevens ontoereikend gemotiveerd. Zowel de Commissie als het Gerecht heeft immers erkend dat Nexans bewijsmateriaal heeft overgelegd voor het feit dat de inbreuk geen weerslag op de totale Europese verkopen had. Tegen deze achtergrond volstaat het als motivering voor de verhoging van de geldboete niet dat er geen twijfel over bestaat dat de aan de mededinging toegebrachte schade door de Europese kartelconfiguratie is vergroot. Door te bevestigen dat die verhoging rechtmatig was, heeft het Gerecht dan ook een beoordelingsfout gemaakt.

    122.

    Dat betoog overtuigt niet. Het is gedeeltelijk ook gebaseerd op een kennelijk verkeerde lezing van het bestreden arrest.

    123.

    Zo is het Gerecht om te beginnen geenszins ervan uitgegaan dat rekwirantes hadden aangetoond dat de inbreuk geen weerslag op de totale Europese verkopen had. Het Gerecht heeft integendeel in punt 181 van het bestreden arrest vastgesteld dat de „Europese kartelconfiguratie” een aanvullende verbintenis inhield die verder ging dan de verdelingsregels die binnen de „A/R-kartelconfiguratie” bestonden.

    124.

    In het licht van het bovenstaande is het Gerecht in punt 182 van het bestreden arrest – zoals reeds aangegeven – tot de slotsom gekomen dat het geen twijfel lijdt dat de schade die door de „A/R-kartelconfiguratie” aan de mededinging is toegebracht, door die „Europese kartelconfiguratie” nog is vergroot. In hogere voorziening betwist Nexans die vaststellingen van het Gerecht niet en er zijn ook geen aanwijzingen dat die vaststellingen zijn gebaseerd op een verkeerde uitlegging van eventuele door Nexans in eerste aanleg aangevoerde bewijzen.

    125.

    Tegen deze achtergrond valt niet in te zien in welke zin de vaststelling van het Gerecht in punt 182 van het bestreden arrest ontoereikend zou zijn gemotiveerd.

    126.

    Bovendien is het Gerecht ook ten gronde terecht ervan uitgegaan dat met de onderlinge verdeling van de projecten tussen de Europese ondernemingen bovenop de verdeling van de markten tussen de Europese, Japanse en Zuid-Koreaanse ondernemingen aanvullende schade is teweeggebracht. De nauwe samenhang tussen beide configuraties doet immers niets af aan het feit dat de „Europese kartelconfiguratie” een autonome verbintenis inhield die niet inherent was aan de „A/R-kartelconfiguratie”. Deze verdeling binnen Europa zou ook los van de verdeling van de markten tussen de Europese, Japanse en Zuid-Koreaanse ondernemingen als schadelijk voor de mededinging moeten zijn gekwalificeerd. De vaststelling van het Gerecht volgens welke deze „zwaardere” inbreuk met een verhoogde geldboete kon worden bestraft zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, kan dus niet als een beoordelingsfout worden beschouwd.

    127.

    Derhalve dient het vijfde middel eveneens te worden afgewezen.

    C.   Samenvatting

    128.

    Aangezien geen enkel van de door Nexans aangevoerde middelen slaagt, dient de hogere voorziening in haar geheel te worden afgewezen.

    VI. Kosten

    129.

    Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is.

    130.

    Uit artikel 138, leden 1 en 2, juncto artikel 184, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering vloeit voort dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt verwezen, voor zover dit is gevorderd; indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt het Hof het door elk van hen te dragen deel van de proceskosten. Aangezien rekwirantes in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten. Rekwirantes moeten hoofdelijk in de kosten worden verwezen, aangezien zij de hogere voorziening gezamenlijk hebben ingesteld. Het zou evenwel niet passend zijn om rekwirantes te verwijzen in de kosten die zijn gemaakt in verband met het vierde middel, daar dit middel toe te schrijven is aan een vertaalfout van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dienaangaande moeten partijen eerst elk hun eigen kosten dragen. Vervolgens kunnen zij onderzoeken of zij in dit verband schadevergoeding van het Hof van Justitie van de Europese Unie vorderen.

    VII. Conclusie

    131.

    Gelet op een en ander geeft ik het Hof in overweging als volgt te beslissen:

    „1)

    De hogere voorziening wordt afgewezen.

    2)

    Nexans France SAS en Nexans SA worden hoofdelijk verwezen in de kosten van de procedure, met uitzondering van de kosten die zijn gemaakt in verband met het vierde middel. Elke partij draagt haar eigen kosten met betrekking tot dit middel.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Duits.

    ( 2 ) Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

    ( 3 ) Dezelfde vraag is aan de orde in parallelle zaak C‑601/18 P, Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi/Commissie.

    ( 4 ) Zie besluit van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39610 – Stroomkabels), waarvan is kennisgegeven onder nummer C(2014) 2139 final en dat is samengevat in PB 2014, C 319, blz. 10.

    ( 5 ) Arrest van 12 juli 2018, Nexans France en Nexans/Commissie (T‑449/14, EU:T:2018:456).

    ( 6 ) Zie punt 3 van het bestreden arrest en overweging 47 van het litigieuze besluit.

    ( 7 ) Zie punt 2 van arrest van het Gerecht van 14 november 2012, Nexans France en Nexans/Commissie (T‑135/09, EU:T:2012:596).

    ( 8 ) Zie punt 4 van het bestreden arrest en overweging 48 van het litigieuze besluit.

    ( 9 ) Voor details, zie punten 23-27 van de onderhavige conclusie.

    ( 10 ) T‑135/09, EU:T:2012:596.

    ( 11 ) Arrest van 25 juni 2014, Nexans en Nexans France/Commissie (C‑37/13 P, EU:C:2014:2030).

    ( 12 ) Zie arrest van het Gerecht van 14 november 2012, Nexans France en Nexans/Commissie (T‑135/09, EU:T:2012:596, punten 115134), waarbij de verzoeken tot nietigverklaring van de betrokken handelingen van de Commissie niet-ontvankelijk zijn verklaard. Tegen die vaststellingen werd in het kader van de daaropvolgende hogere voorziening niet opgekomen.

    ( 13 ) Zie punten 11 en 12 van het bestreden arrest en artikel 1 alsook overwegingen 10‑13 en 66‑74 van het litigieuze besluit.

    ( 14 ) Zie punt 18 van het bestreden arrest en overwegingen 997‑1010 van het litigieuze besluit.

    ( 15 ) Zie ook punten 6‑14 van het arrest van het Gerecht van 14 november 2012, Nexans France en Nexans/Commissie (T‑135/09, EU:T:2012:596).

    ( 16 ) Zie punt 24 van de onderhavige conclusie.

    ( 17 ) Zie met name arrest van 12 januari 2017, Timab Industries en CFPR/Commissie (C‑411/15 P, EU:C:2017:11, punten 154 en 155 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 18 ) Zie arrest van 20 mei 2010, Gogos/Commissie (C‑583/08 P, EU:C:2010:287, punten 23 en 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en mijn conclusie in die zaak (C‑583/08 P, EU:C:2010:118, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 19 ) Zie arrest van 10 april 2014, Areva e.a./Commissie (C‑247/11 P en C‑253/11 P, EU:C:2014:257, punten 113 en 114 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 20 ) Zie arresten van 30 september 2003, Eurocoton e.a./Raad (C‑76/01 P, EU:C:2003:511, punt 52), en 29 september 2011, Arkema/Commissie (C‑520/09 P, EU:C:2011:619, punt 31); zie in dezelfde zin arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284, punt 64); zie ook mijn conclusie in de zaak Commissie/United Parcel Service (C‑265/17 P, EU:C:2018:628, punt 28).

    ( 21 ) Dat geldt voor de volgende taalversies: de Engelse versie [„(c) to take or obtain in any form copies of or extracts from such books or records;”], de Franse versie [„c) prendre ou obtenir sous quelque forme que ce soit copie ou extrait de ces livres ou documents;”], de Duitse versie [„c) Kopien oder Auszüge gleich welcher Art aus diesen Büchern und Unterlagen anzufertigen oder zu erlangen;”], de Italiaanse versie [„c) fare o ottenere sotto qualsiasi forma copie o estratti dei suddetti libri o documenti;”], de Spaanse versie [„c) hacer u obtener copias o extractos en cualquier formato de dichos libros o de la documentación;”], de Roemeense versie [„să ia sau să obțină, sub orice formă, copii sau extrase din aceste registre și documente;”], de Bulgaarse versie [„в) да вземат или получават под всякаква форма копия или извлечения от тези книги или документи;”], de Tsjechische versie [„c) kopírovat nebo získávat v jakékoli formě kopie nebo výpisy z těchto knih nebo záznamů;”], de Deense versie [„c) at tage eller få kopi eller udskrift under enhver form af sådanne bøger eller forretningspapirer”], de Estse versie [„c) teha või saada mis tahes kujul koopiaid või väljavõtteid sellistest raamatupidamis- ja muudest dokumentidest;”], de Griekse versie [„γ) να λαμβάνουν ή να αποκτούν υπό οποιαδήποτε μορφή αντίγραφο ή απόσπασμα των εν λόγω βιβλίων και εγγράφων·”], de Kroatische versie [„(c) uzeti ili zahtijevati u bilo kojem obliku primjerke ili izvatke iz navedenih poslovnih knjiga ili poslovne dokumentacije;”], de Letse versie [„c) jebkādā veidā ņemt vai iegūt šo grāmatvedības dokumentu vai citu dokumentu izvilkumu kopijas;”], de Litouwse versie [„c) paimti ar gauti tokių knygų ar dokumentų kopijas ar išrašus bet kokia forma;”], de Hongaarse versie [„c) bármilyen formában elkészítsék vagy megszerezzék az ilyen könyvek vagy feljegyzések másolatát vagy kivonatát;”], de Nederlandse versie [„c) het maken of verkrijgen van afschriften of uittreksels, in welke vorm ook, van die boeken en bescheiden;”], de Poolse versie [„c) pobrania lub uzyskiwania w każdej formie kopii lub wyciągów z tych ksiąg lub rejestrów;”] en de Zweedse versie [„c) göra eller erhålla alla former av kopior av eller utdrag ur sådana räkenskaper och affärshandlingar,”].

    ( 22 ) Dat geldt voor de volgende taalversies: de Maltese versie [„(ċ) li jieħu jew jikseb f’kwalunkwe forma: kopji ta’ jew estratti min dawn il-kotba jew rekords:”], de Slowaakse versie [„c) vyhotoviť alebo získať akékoľvek kópie formulárov alebo výťahov z obchodných kníh a záznamov;”], de Sloveense versie [„(c) odvzamejo in pridobijo, ne glede na obliko, kopije ali izvlečke iz poslovnih knjig ali dokumentacije;”] en de Finse versie [„c) ottaa tai saada missä tahansa muodossa jäljennöksiä ja otteita kirjanpidosta tai asiakirjoista;”].

    ( 23 ) Dat geldt voor de volgende taalversies: de Deense versie [„c) at tage eller få kopi eller udskrift under enhver form af sådanne bøger eller forretningspapirer”], de Kroatische versie [„(c) uzeti ili zahtijevati u bilo kojem obliku primjerke ili izvatke iz navedenih poslovnih knjiga ili poslovne dokumentacije;”], de Zweedse versie [„c) göra eller erhålla alla former av kopior av eller utdrag ur sådana räkenskaper och affärshandlingar,”], de Slowaakse versie [„c) vyhotoviť alebo získať akékoľvek kópie formulárov alebo výťahov z obchodných kníh a záznamov;”] en de Sloveense versie [„(c) odvzamejo in pridobijo, ne glede na obliko, kopije ali izvlečke iz poslovnih knjig ali dokumentacije;”].

    ( 24 ) „c) Tirar ou obter sob qualquer forma cópias ou extractos dos documentos controlados;”.

    ( 25 ) Zie arresten van 12 november 1969, Stauder (29/69, EU:C:1969:57, punt 3); 3 oktober 2013, Confédération paysanne (C‑298/12, EU:C:2013:630, punt 22), en 4 februari 2016, C & J Clark International en Puma (C‑659/13 en C‑34/14, EU:C:2016:74, punt 122).

    ( 26 ) Zie arresten van 14 juni 2012, Banco Español de Crédito (C‑618/10, EU:C:2012:349, punt 61); 14 januari 2016, Vodafone (C‑395/14, EU:C:2016:9, punt 40), en 25 januari 2018, Commissie/Tsjechië (C‑314/16, EU:C:2018:42, punt 47).

    ( 27 ) Zie arresten van 21 september 1989, Hoechst/Commissie (46/87 en 227/88, EU:C:1989:337, punt 25); 22 oktober 2002, Roquette Frères (C‑94/00, EU:C:2002:603, punt 42), en 25 juni 2014, Nexans en Nexans France/Commissie (C‑37/13 P, EU:C:2014:2030, punt 33).

    ( 28 ) Zie arresten van 21 september 1989, Hoechst/Commissie (46/87 en 227/88, EU:C:1989:337, punt 15), en 7 januari 2004, Aalborg Portland e.a./Commissie (C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en C‑219/00 P, EU:C:2004:6, punt 63), alsook arrest van het Gerecht van 14 november 2012, Nexans France en Nexans/Commissie (T‑135/09, EU:T:2012:596, punt 41).

    ( 29 ) Zie arresten van 22 oktober 2002, Roquette Frères (C‑94/00, EU:C:2002:603, punt 44), en 18 juni 2015, Deutsche Bahn e.a./Commissie (C‑583/13 P, EU:C:2015:404, punt 31).

    ( 30 ) Zie in dat verband arrest van 25 juni 2014, Nexans en Nexans France/Commissie (C‑37/13 P, EU:C:2014:2030, punten 3537 en aldaar aangehaalde rechtspraak), alsook mijn conclusie in de zaak Nexans en Nexans France/Commissie (C‑37/13 P, EU:C:2014:223, punten 48 en 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 31 ) Zie arresten van 21 september 1989, Hoechst/Commissie (46/87 en 227/88, EU:C:1989:337, punt 27), en 17 oktober 1989, Dow Benelux/Commissie (85/87, EU:C:1989:379, punt 38), alsook beschikking van 17 november 2005, Minoan Lines/Commissie (C‑121/04 P, niet gepubliceerd, EU:C:2005:695, punt 36).

    ( 32 ) Zie arresten van 21 september 1989, Hoechst/Commissie (46/87 en 227/88, EU:C:1989:337, punt 29); 22 oktober 2002, Roquette Frères (C‑94/00, EU:C:2002:603, punt 47); 25 juni 2014, Nexans en Nexans France/Commissie (C‑37/13 P, EU:C:2014:2030, punt 34), en 30 januari 2020, České dráhy/Commissie (C‑538/18 P en C‑539/18 P, EU:C:2020:53, punten 4043), alsook mijn conclusie in de zaak Nexans en Nexans France/Commissie (C‑37/13 P, EU:C:2014:223, punten 44 en 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 33 ) Zie mijn conclusie in de zaak Nexans en Nexans France/Commissie (C‑37/13 P, EU:C:2014:223, punten 43 en 52).

    ( 34 ) Zie in die zin arresten van 17 oktober 1989, Dow Benelux/Commissie (85/87, EU:C:1989:379, punten 17 en 18); 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99 P–C‑252/99 P en C‑254/99 P, EU:C:2002:582, punt 300); 22 oktober 2002, Roquette Frères (C‑94/00, EU:C:2002:603, punt 48); 18 juni 2015, Deutsche Bahn e.a./Commissie (C‑583/13 P, EU:C:2015:404, punten 58 en 60), en 30 januari 2020, České dráhy/Commissie (C‑538/18 P en C‑539/18 P, EU:C:2020:53, punt 99).

    ( 35 ) Zie in die zin arresten van 17 oktober 1989, Dow Benelux/Commissie (85/87, EU:C:1989:379, punt 19); 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99 P–C‑252/99 P en C‑254/99 P, EU:C:2002:582, punten 301305), en 18 juni 2015, Deutsche Bahn e.a./Commissie (C‑583/13 P, EU:C:2015:404, punt 59).

    ( 36 ) Zie punt 28 van de onderhavige conclusie.

    ( 37 ) Zie arresten van 21 september 1989, Hoechst/Commissie (46/87 en 227/88, EU:C:1989:337, punt 19), en 22 oktober 2002, Roquette Frères (C‑94/00, EU:C:2002:603, punt 27), alsook beschikking van 17 november 2005, Minoan Lines/Commissie (C‑121/04 P, niet gepubliceerd, EU:C:2005:695, punt 30).

    ( 38 ) Zie in die zin arresten van 21 september 1989, Hoechst/Commissie (46/87 en 227/88, EU:C:1989:337, punt 28); 17 oktober 1989, Dow Benelux/Commissie (85/87, EU:C:1989:379, punt 19), en 18 juni 2015, Deutsche Bahn e.a./Commissie (C‑583/13 P, EU:C:2015:404, punten 28 e.v. en 59); zie ook arrest van het Gerecht van 6 september 2013, Deutsche Bahn e.a./Commissie (T‑289/11, T‑290/11 en T‑521/11, EU:T:2013:404, punten 7984).

    ( 39 ) Zaak C‑601/18 P, zie voetnoot 3 van de onderhavige conclusie.

    ( 40 ) Voor het verloop van de inspectie in het onderhavige geval zie punten 23-28 van de onderhavige conclusie.

    ( 41 ) Zie punten 24-26 van de onderhavige conclusie.

    ( 42 ) Zie in die zin arresten van 17 oktober 1989, Dow Benelux/Commissie (85/87, EU:C:1989:379, punt 19), en 18 juni 2015, Deutsche Bahn e.a./Commissie (C‑583/13 P, EU:C:2015:404, punt 59), alsook beschikking van 17 november 2005, Minoan Lines/Commissie (C‑121/04 P, niet gepubliceerd, EU:C:2005:695, punt 36).

    ( 43 ) Zie punt 53 van de onderhavige conclusie en aldaar aangehaalde rechtspraak.

    ( 44 ) Zie punten 23-26 van de onderhavige conclusie.

    ( 45 ) Zie met name punten 57-63 van de onderhavige conclusie.

    ( 46 ) Zie punten 54-57 van de onderhavige conclusie en aldaar aangehaalde rechtspraak.

    ( 47 ) Zie punten 23-28 van de onderhavige conclusie, alsook punten 63 en 81 van het bestreden arrest.

    ( 48 ) Zie in die zin arresten van 21 september 1989, Hoechst/Commissie (46/87 en 227/88, EU:C:1989:337, punt 19), en 22 oktober 2002, Roquette Frères (C‑94/00, EU:C:2002:603, punten 27, 50, 52 en 76‑80); zie ook, met betrekking tot aan ondernemingen gerichte verzoeken om inlichtingen, conclusie van advocaat-generaal Wahl in de zaak Italmobiliare/Commissie (C‑268/14 P, EU:C:2015:697, punten 96 e.v.).

    ( 49 ) Verordening van de Raad van 6 februari 1962: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204).

    ( 50 ) Zie punt 66 van het bestreden arrest.

    ( 51 ) Arrest van het Gerecht van 11 december 2003, Minoan Lines/Commissie (T‑66/99, EU:T:2003:337, punt 83); bevestigd door beschikking van 17 november 2005, Minoan Lines/Commissie (C‑121/04 P, niet gepubliceerd, EU:C:2005:695).

    ( 52 ) Zie punten 28, 59, 62, 82 en 83 van de onderhavige conclusie.

    ( 53 ) Zie punt 91 van de onderhavige conclusie.

    ( 54 ) Arresten van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie (C‑185/95 P, EU:C:1998:608, punt 128); 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, EU:C:2005:408, punt 244), en 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie (C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punt 192).

    ( 55 ) PB 2006, C 210, blz. 2.

    ( 56 ) Arresten van 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99 P–C‑252/99 P en C‑254/99 P, EU:C:2002:582, punt 692); 8 december 2011, Chalkor/Commissie (C‑386/10 P, EU:C:2011:815, punt 63), en 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie (C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punt 193).

    ( 57 ) Arresten van 8 december 2011, Chalkor/Commissie (C‑386/10 P, EU:C:2011:815, punt 64); 10 juli 2014, Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C‑295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 213), en 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie (C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punt 194).

    ( 58 ) Arresten van 10 juli 2014, Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C‑295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 200); 26 januari 2017, Villeroy & Boch Austria/Commissie (C‑626/13 P, EU:C:2017:54, punt 82), en 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie (C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punt 195).

    ( 59 ) Zie voor een grondig onderzoek in een soortgelijke situatie, mijn conclusie in de zaak Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO (C‑766/18 P, EU:C:2019:881, punten 22 e.v. en aldaar aangehaalde rechtspraak). In deze zaak werd het arrest van het Gerecht in de onjuiste taalversie gerectificeerd, zie beschikking van het Gerecht van 17 september 2019, Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO – M. J. Dairies (BBQLOUMI) (T‑328/17, niet gepubliceerd, EU:T:2019:662).

    ( 60 ) Zie in die zin arresten van 11 juli 2013, Ziegler/Commissie (C‑439/11 P, EU:C:2013:513, punt 124) en Team Relocations e.a./Commissie (C‑444/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:464, punt 125); 26 januari 2017, Dornbracht/Commissie (C‑604/13 P, EU:C:2017:45, punt 75), en 26 september 2018, Philips en Philips France/Commissie (C‑98/17 P, niet gepubliceerd, EU:C:2018:774, punt 103).

    ( 61 ) Arrest van 26 september 2018, Philips en Philips France/Commissie (C‑98/17 P, niet gepubliceerd, EU:C:2018:774, punt 105).

    ( 62 ) Arrest van 26 september 2018 (C‑99/17 P, EU:C:2018:773).

    ( 63 ) Arrest van 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie (C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punten 206 en 207).

    ( 64 ) Zie specifiek arrest van 26 september 2018, Philips en Philips France/Commissie (C‑98/17 P, niet gepubliceerd, EU:C:2018:774, punt 104).

    ( 65 ) Zie arrest van 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie (C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punten 201 en 203).

    ( 66 ) Zie arrest van 26 september 2018, Infineon Technologies/Commissie (C‑99/17 P, EU:C:2018:773, punten 210 en 211).

    ( 67 ) Zie punten 11 en 12 van de onderhavige conclusie.

    Top