This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CA0410
Case C-410/18: Judgment of the Court (First Chamber) of 10 July 2019 (request for a preliminary ruling from the Tribunal administratif — Luxembourg) — Nicolas Aubriet v Ministre de l’Enseignement supérieur et de la Recherche (Reference for a preliminary ruling — Freedom of movement for persons — Equal treatment — Social advantages — Regulation (EU) No 492/2011 — Article 7(2) — Financial aid for higher education studies — Non-resident students — Condition connected with the period of their parents’ working time on national territory — Minimum period of five years — Reference period of seven years — Method of calculation of the reference period — Date of the application for financial aid — Indirect discrimination — Justification — Proportionality)
Zaak C-410/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 juli 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de tribunal administratif — Luxemburg) — Nicolas Aubriet/Ministre de l'Enseignement supérieur et de la Recherche (Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van personen — Gelijke behandeling — Sociale voordelen — Verordening (EU) nr. 492/2011 — Artikel 7, lid 2 — Studiefinanciering voor hoger onderwijs — Niet-ingezeten studenten — Voorwaarde die verband houdt met de arbeidsduur van hun ouders op het nationale grondgebied — Minimumduur van vijf jaar — Referentieperiode van zeven jaar — Wijze waarop de referentieperiode wordt berekend — Tijdstip van het verzoek om studiefinanciering — Indirecte discriminatie — Rechtvaardiging — Evenredigheid)
Zaak C-410/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 juli 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de tribunal administratif — Luxemburg) — Nicolas Aubriet/Ministre de l'Enseignement supérieur et de la Recherche (Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van personen — Gelijke behandeling — Sociale voordelen — Verordening (EU) nr. 492/2011 — Artikel 7, lid 2 — Studiefinanciering voor hoger onderwijs — Niet-ingezeten studenten — Voorwaarde die verband houdt met de arbeidsduur van hun ouders op het nationale grondgebied — Minimumduur van vijf jaar — Referentieperiode van zeven jaar — Wijze waarop de referentieperiode wordt berekend — Tijdstip van het verzoek om studiefinanciering — Indirecte discriminatie — Rechtvaardiging — Evenredigheid)
PB C 305 van 9.9.2019, p. 23–24
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.9.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 305/23 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 juli 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de tribunal administratif — Luxemburg) — Nicolas Aubriet/Ministre de l'Enseignement supérieur et de la Recherche
(Zaak C-410/18) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van personen - Gelijke behandeling - Sociale voordelen - Verordening (EU) nr. 492/2011 - Artikel 7, lid 2 - Studiefinanciering voor hoger onderwijs - Niet-ingezeten studenten - Voorwaarde die verband houdt met de arbeidsduur van hun ouders op het nationale grondgebied - Minimumduur van vijf jaar - Referentieperiode van zeven jaar - Wijze waarop de referentieperiode wordt berekend - Tijdstip van het verzoek om studiefinanciering - Indirecte discriminatie - Rechtvaardiging - Evenredigheid)
(2019/C 305/29)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal administratif
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Nicolas Aubriet
Verwerende partij: Ministre de l'Enseignement supérieur et de la Recherche
Dictum
Artikel 45 VWEU en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een wettelijke regeling van een lidstaat, zoals de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij aan de toekenning van studiefinanciering voor hoger onderwijs aan niet-ingezeten studenten als voorwaarde wordt gesteld dat op het tijdstip waarop het verzoek om studiefinanciering wordt ingediend, een van de ouders van de student ten minste vijf jaar in loondienst of als zelfstandige heeft gewerkt in die lidstaat in de loop van een referentieperiode van zeven jaar, met terugwerkende kracht gerekend vanaf het bovengenoemde tijdstip, aangezien een dergelijke wettelijke regeling het niet mogelijk maakt het bestaan van een eventuele toereikende band met de arbeidsmarkt van die lidstaat voldoende ruim op te vatten.