EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CA0249
Case C-249/18: Judgment of the Court (Eighth Chamber) of 10 July 2019 (request for a preliminary ruling from the Hoge Raad der Nederlanden — Netherlands) — Staatssecretaris van Financiën v CEVA Freight Holland BV (Reference for a preliminary ruling — Customs code — Customs declaration — Incorrect indication of the subheading of the Combined Nomenclature — Tax adjustment notice — Article 78 of that code — Revision of the declaration — Adjustment of the transaction value — Article 221 of that code — Limitation period for the right to recover the customs debt — Interruption)
Zaak C-249/18: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 juli 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Staatssecretaris van Financiën/CEVA Freight Holland BV (Prejudiciële verwijzing — Douanewetboek — Douaneaangifte — Onjuiste postonderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur — Navorderingsaanslag — Artikel 78 van dat wetboek — Herziening van de aangifte — Wijziging van de transactiewaarde — Artikel 221 van dat wetboek — Verjaringstermijn van het recht op invordering van de douaneschuld — Stuiting)
Zaak C-249/18: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 juli 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Staatssecretaris van Financiën/CEVA Freight Holland BV (Prejudiciële verwijzing — Douanewetboek — Douaneaangifte — Onjuiste postonderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur — Navorderingsaanslag — Artikel 78 van dat wetboek — Herziening van de aangifte — Wijziging van de transactiewaarde — Artikel 221 van dat wetboek — Verjaringstermijn van het recht op invordering van de douaneschuld — Stuiting)
PB C 305 van 9.9.2019, p. 19–19
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.9.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 305/19 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 juli 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Staatssecretaris van Financiën/CEVA Freight Holland BV
(Zaak C-249/18) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Douanewetboek - Douaneaangifte - Onjuiste postonderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur - Navorderingsaanslag - Artikel 78 van dat wetboek - Herziening van de aangifte - Wijziging van de transactiewaarde - Artikel 221 van dat wetboek - Verjaringstermijn van het recht op invordering van de douaneschuld - Stuiting)
(2019/C 305/23)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën
Verwerende partij: CEVA Freight Holland BV
Dictum
1) |
Artikel 78 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, moet aldus worden uitgelegd dat de aangever, indien hij de mogelijkheid heeft voor de voor uitvoer naar het grondgebied van de Europese Unie verkochte waren de prijs te kiezen die in aanmerking kan worden genomen als grondslag voor het bepalen van hun douanewaarde en uit een controle achteraf blijkt dat de betrokken goederen in zijn douaneaangifte onder een onjuiste post zijn ingedeeld, waardoor een hoger douanerecht van toepassing wordt, op grond van dat artikel 78 kan verzoeken om herziening van deze aangifte om de aanvankelijk aangegeven prijs, met het oog op het verlagen van de douaneschuld, te vervangen door een lagere transactieprijs. |
2) |
Artikel 221, leden 1 en 3, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, moet aldus worden uitgelegd dat het aan de lidstaten is om, met inachtneming van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, de datum te bepalen waarop de mededeling aan de schuldenaar van het bedrag van de rechten met het oog op de stuiting van de verjaringstermijn van drie jaar van de douaneschuld, na verstrijken waarvan de douaneschuld teniet is gegaan, moet hebben plaatsgevonden. |