Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CC0044

Conclusie van advocaat-generaal H. Saugmandsgaard Øe van 22 februari 2018.
Scotch Whisky Association tegen Michael Klotz.
Verzoek van het Landgericht Hamburg om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken – Verordening (EG) nr. 110/2008 – Artikel 16, onder a) tot en met c) – Bijlage III – Geregistreerde geografische aanduiding ,Scotch Whisky’ – Whisky die wordt vervaardigd in Duitsland en verhandeld onder de benaming ,Glen Buchenbach’.
Zaak C-44/17.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:111

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

H. SAUGMANDSGAARD ØE

van 22 februari 2018 ( 1 )

Zaak C‑44/17

The Scotch Whisky Association, The Registered Office

tegen

Michael Klotz

[verzoek van het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van wetgevingen – Bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken – Verordening (EG) nr. 110/2008 – Artikel 16, onder a), b) en c) – Bijlage III – Geregistreerde geografische aanduiding ‚Scotch Whisky’ – Whisky die wordt vervaardigd in Duitsland en verhandeld onder de benaming ‚Glen Buchenbach’ – Begrip ,indirect gebruik’ van een geregistreerde geografische aanduiding – Begrip ‚voorstelling’ van een dergelijke aanduiding – Begrip ‚onjuiste of misleidende vermeldingen’ – Noodzaak van een gelijkheid met de aanduiding, een fonetische en/of visuele gelijkenis, dan wel enige associatie bij de beoogde consument – Eventuele inaanmerkingneming van de context waarin de litigieuze benaming wordt gebruikt”

I. Inleiding

1.

Het verzoek om een prejudiciële beslissing van het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) betreft de uitlegging van artikel 16 van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (E[E]G) nr. 1576/89 van de Raad. ( 2 ) In dit artikel 16 worden alle geografische aanduidingen ( 3 ) die in bijlage III bij verordening nr. 110/2008 zijn opgenomen, beschermd tegen de praktijken die de consumenten kunnen misleiden ten aanzien van de oorsprong van deze producten.

2.

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen een organisatie in het Verenigd Koninkrijk die tot doel heeft de belangen van de Schotse whisky-industrie te bevorderen, en een Duitse verkoper, en betreft een vordering tot staking van de verhandeling door deze verkoper van een whisky die in Duitsland onder de naam „Glen Buchenbach” wordt vervaardigd. Verzoekster in het hoofdgeding betoogt dat het gebruik van de term „Glen” afbreuk doet aan de geregistreerde geografische aanduiding „Scotch Whisky”, aangezien dit tegelijk een indirect commercieel gebruik van Scotch Whisky en een zinspeling op Scotch Whisky zou zijn en tevens een onjuiste of misleidende vermelding, hetgeen is verboden krachtens respectievelijk de punten a), b) en c), van artikel 16 van verordening nr. 110/2008.

3.

De verwijzende rechter verzoekt het Hof in de eerste plaats vast te stellen of het begrip „indirect […] gebruik” in de zin van artikel 16, onder a), van deze verordening veronderstelt dat de beschermde geografische aanduiding in identieke of in een fonetisch en/of optisch vergelijkbare vorm wordt gebruikt, dan wel of volstaat dat de litigieuze term bij de beoogde consumenten enige associatie met die aanduiding oproept. Bovendien wenst hij te vernemen, indien een enkele associatie zou volstaan, of bij de toepassing van deze bepaling rekening moet worden gehouden met de context waarin de voor de aanduiding van het betrokken product gebezigde term wordt gebruikt, en wel in het bijzonder met de omstandigheid dat de werkelijke oorsprong van dit product ook op het etiket ervan wordt aangegeven.

4.

Voorts vraagt deze rechter het Hof of het begrip „voorstelling” in artikel 16, onder b), van deze verordening betekent dat er een fonetische en/of visuele gelijkenis tussen de beschermde geografische aanduiding en de aan de orde zijnde term bestaat dan wel of volstaat dat deze term bij het beoogde publiek enige associatie met die aanduiding oproept. Ook vraagt hij, indien dat laatste zou volstaan, of bij de toepassing van deze bepaling de context waarin deze term wordt gebruikt in aanmerking moet worden genomen.

5.

Ten slotte wenst hij te vernemen of bij het onderzoek naar het bestaan van „andere onjuiste of misleidende vermeldingen” in de zin van artikel 16, onder c), van diezelfde verordening, ook rekening moet worden gehouden met de context waarin de litigieuze term wordt gebruikt.

6.

Deze zaak verschilt van de situaties waarin het Hof het bepaalde in artikel 16 van verordening nr. 110/2008 reeds heeft uitgelegd ( 4 ), aangezien zich hier voor het eerst de bijzondere situatie voordoet waarbij – zoals uit de hier gestelde vragen naar voren komt – de litigieuze benaming fonetisch noch visueel gelijkenis vertoont met de beschermde geografische aanduiding, maar deze de consumenten er wel toe zou kunnen brengen een onjuist verband met die aanduiding te leggen. Bovendien wordt het Hof indirect verzocht aan te geven hoe de voorschriften van de punten a), b) en c) van dit artikel 16, ten aanzien van de verschillende gevallen waarop zij betrekking hebben, zich tot elkaar verhouden.

II. Toepasselijke bepalingen

7.

Verordening nr. 110/2008 bepaalt in artikel 16, met als opschrift „Bescherming van geografische aanduidingen”, dat „de in bijlage III geregistreerde geografische aanduidingen [worden] beschermd […] tegen:

a)

direct of indirect commercieel gebruik voor niet onder de registratie vallende producten voor zover die producten vergelijkbaar zijn met de onder de betrokken geografische aanduiding geregistreerde gedistilleerde drank of voor zover dat gebruik erop is gericht van de reputatie van de geregistreerde geografische aanduiding te profiteren;

b)

elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs wanneer de werkelijke oorsprong van het product wordt vermeld of wanneer de geografische aanduiding in vertaling wordt gebruikt of vergezeld gaat van een formulering waarin een woord zoals ‚genre’, ‚type’, ,stijl’, ‚trant’ of ‚smaak’ of een andere soortgelijke term voorkomt;

c)

andere onjuiste of misleidende vermeldingen betreffende de herkomst, de oorsprong, de aard of wezenlijke hoedanigheden van het product in de aanduiding, de presentatie of de etikettering ervan die tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong van het product aanleiding kunnen geven;

d)

andere praktijken die de consument kunnen misleiden wat de werkelijke oorsprong van het product betreft.”

8.

Bijlage III bij verordening nr. 110/2008, met als opschrift „Geografische aanduidingen”, vermeldt dat „Scotch Whisky” is geregistreerd als een geografische aanduiding die valt onder productcategorie 2, namelijk „Whisky/Whiskey”, met als land van oorsprong „Verenigd Koninkrijk (Schotland)”.

III. Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof

9.

The Scotch Whisky Association, The Registered Office (hierna: „TSWA”) is een naar Schots recht opgerichte organisatie die met name als doel heeft de handel in Schotse whisky zowel in als buiten Schotland te beschermen.

10.

Michael Klotz verkoopt via een website een whisky onder de naam „Glen Buchenbach” die wordt vervaardigd door de Waldhornbrennerei in Berglen in het Buchenbachtal, gelegen in de streek Zwaben (Baden-Württemberg, Duitsland).

11.

Op het etiket van de betrokken whiskyflessen wordt naast het volledige adres van de Duitse producent en een gestileerde afbeelding van een jachthoorn (die in het Duits „Waldhorn” heet) de volgende informatie vermeld: „Waldhornbrennerei [distilleerderij Waldhorn in het Nederlands], Glen Buchenbach, Swabian Single Malt Whisky [Zwabische single malt whisky], 500 ml, 40 % vol, Deutsches Erzeugnis [Duits product], Hergestellt in den Berglen [vervaardigd in Berglen]”.

12.

TSWA heeft bij het Landgericht Hamburg een vordering ingediend tot staking van het gebruik door Klotz van de benaming „Glen Buchenbach” voor de betrokken whisky, aangezien dit gebruik strijdig zou zijn met meer bepaald artikel 16, onder a), b) en c), van verordening nr. 110/2008 ( 5 ), waarin de in bijlage III bij deze verordening geregistreerde geografische aanduidingen, waaronder de aanduiding „Scotch Whisky”, worden beschermd. TSWA heeft enerzijds met name naar voren gebracht dat niet alleen het gebruik van de aanduiding van die geografische herkomst zelf onder deze bepalingen valt, maar ook alle vermeldingen die aan de beschermde geografische oorsprong doen denken, en anderzijds dat de naam „Glen” bij het beoogde publiek een associatie met Schotland en Scotch Whisky oproept, ook al zijn aan die naam nog andere vermeldingen over de Duitse oorsprong van het product toegevoegd. Klotz heeft geconcludeerd tot afwijzing van dit beroep.

13.

In die omstandigheden heeft het Landgericht Hamburg bij uitspraak van 19 januari 2017, ingekomen bij het Hof op 27 januari 2017, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Is voor ‚indirect commercieel gebruik [van de geografische aanduiding] voor [gedistilleerde drank]’ in de zin van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 vereist dat de geregistreerde geografische aanduiding in identieke of in een vanuit fonetisch en/of optisch[ ( 6 )] oogpunt vergelijkbare vorm wordt gebruikt, of volstaat het dat het litigieuze bestanddeel van het teken bij het beoogde publiek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het geografische gebied oproept?

Ingeval dat laatste volstaat: speelt bij het onderzoek of sprake is van ‚indirect commercieel gebruik’ dan ook een rol in welke context het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt, of kan die context indirect commercieel gebruik van de geregistreerde geografische aanduiding niet verhinderen, ook niet indien het litigieuze bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de werkelijke oorsprong van het product?

2)

Is voor een ,voorstelling van een geregistreerde geografische aanduiding in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 vereist dat er een fonetische en/of optische gelijkenis tussen de geregistreerde geografische aanduiding en het litigieuze bestanddeel van het teken bestaat, of volstaat het dat het litigieuze bestanddeel bij het beoogde publiek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het geografische gebied oproept?

Ingeval dat laatste volstaat: speelt bij het onderzoek of sprake is van een voorstelling dan ook een rol, in welke context het litigieuze bestanddeel van het teken wordt gebruikt, of kan die context een onrechtmatige voorstelling door het litigieuze bestanddeel van een teken niet verhinderen, ook niet indien het litigieuze bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de werkelijke oorsprong van het product?

3)

Speelt bij de beoordeling of sprake is van een ‚andere onjuiste of misleidende vermelding’ in de zin van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 een rol in welke context het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt, of kan die context een misleidende vermelding niet verhinderen, ook niet indien het litigieuze bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de werkelijke oorsprong van het product?”

14.

Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door TSWA, Klotz, de Griekse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse regering, alsmede door de Europese Commissie. Er is geen pleitzitting gehouden.

IV. Beoordeling

A.   Opmerkingen vooraf

15.

Om te beginnen merk ik op dat beide partijen in het hoofdgeding bezwaren aanvoeren tegen de formulering van de verwijzingsbeslissing.

16.

Enerzijds betoogt Klotz dat de verwijzende rechter een voorstelling van de feiten van het hoofdgeding heeft gegeven die zowel summier als onvolledig is en levert hij ter aanvulling daarvan gegevens aan. ( 7 )

17.

Op dit punt breng ik in herinnering dat het Hof in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU niet bevoegd is om de feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding te beoordelen of de juistheid ervan te onderzoeken en het uitsluitend aan de nationale rechters staat om de aan het geding ten grondslag liggende feiten vast te stellen en daaruit de nodige conclusies te trekken voor de door hen te geven beslissing. ( 8 ) Het Hof kan evenwel, in een geest van samenwerking, de verwijzende rechter alle aanwijzingen geven die het noodzakelijk acht om deze rechter een bruikbaar antwoord te geven. ( 9 )

18.

Anderzijds verwijt TSWA de verwijzende rechter de prejudiciële vragen niet goed te hebben geformuleerd. ( 10 ) In haar opmerkingen bij het Hof worden de vragen door haar opnieuw geformuleerd en levert zij antwoorden aan op deze geherformuleerde vragen. ( 11 )

19.

Het staat evenwel uitsluitend aan de nationale rechter waarbij het geding aanhangig is en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te wijzen beslissing, om de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn beslissing alsmede de relevantie van de aan het Hof te stellen vragen te beoordelen. Derhalve moet het verzoek van een partij in het hoofdgeding om de prejudiciële vraag in de door haar gesuggereerde zin te herformuleren, worden afgewezen. ( 12 ) Toch moet het Hof de nationale rechter een nuttig antwoord geven aan de hand waarvan deze het hoofdgeding kan beslechten en is het dus zijn taak om de hem voorgelegde prejudiciële vragen indien nodig te herformuleren. ( 13 )

20.

Wat voorts de tussen de verschillende punten van artikel 16 van verordening nr. 110/2008 aan te brengen verhouding betreft, benadruk ik direct dat het mij, net als de Franse regering, voorkomt dat deze bepalingen de in bijlage III bij deze verordening geregistreerde geografische aanduidingen beschermen door een reeks gevallen te noemen die op steeds indirectere wijze naar die aanduidingen verwijzen.

21.

Ik ben namelijk van mening dat punt a) de gevallen bestrijkt waarin naar de geregistreerde geografische aanduiding zelf wordt verwezen; punt b) elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling van die geografische aanduiding verbiedt, ook al wordt in de litigieuze benaming niet uitdrukkelijk naar de geografische aanduiding verwezen; punt c) andere misleidende vermeldingen over de oorsprong van het product verbiedt, terwijl punt d) betrekking heeft op andere handelspraktijken die de consument wat die oorsprong betreft kunnen misleiden. Ik zal in de loop van de navolgende beoordeling nog terugkomen op de specifieke verschillen tussen deze punten a), b) en c) die in dit prejudiciële verzoek zijn vervat, en op de uitlegging die daar volgens mij uit moet worden afgeleid. ( 14 )

B.   Begrip „indirect […] gebruik” van een geregistreerde geografische aanduiding in de zin van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 (eerste vraag)

1. Vereiste vorm van „indirect […] gebruik” van een geregistreerde geografische aanduiding in het licht van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 (eerste deel van de eerste vraag)

22.

Met de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over wat moet worden verstaan onder „indirect […] gebruik [van een] geregistreerde geografische aanduiding” betreffende een gedistilleerde drank in de zin van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008.

23.

Het eerste deel van deze vraag betreft in wezen de kwestie of voor de vaststelling dat er sprake is van een dergelijk krachtens dit punt a) verboden gebruik, de litigieuze vermelding een vorm moet hebben die hetzij identiek is aan, hetzij fonetisch en/of visueel vergelijkbaar is met de beschermde geregistreerde aanduiding, dan wel of volstaat dat deze vermelding bij het beoogde publiek enige associatie met de geregistreerde beschermde aanduiding of het daarop betrekking hebbende geografische gebied oproept.

24.

De verwijzende rechter zet uiteen dat artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 op tweeërlei wijze kan worden uitgelegd. Volgens een eerste benadering, die door een deel van de Duitse rechtsleer wordt geopperd ( 15 ), zou „indirect […] gebruik” in de zin van die bepaling inhouden dat de geregistreerde geografische aanduiding in identieke of althans in een vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt vergelijkbare vorm wordt gebruikt, waarbij deze aanduiding niet op het product of de verpakking ervan wordt vermeld, zoals bij het „directe […] gebruik”, maar in een geheel ander kader zoals bijvoorbeeld in reclame of in bijsluiters. Volgens deze verwijzende rechter zou een uitlegging in die zin hem tot het oordeel brengen dat dit punt a) in casu niet van toepassing is, aangezien de benamingen „Glen” en „Scotch Whisky” noch identiek, noch vergelijkbaar zijn. Volgens een tweede benadering zou het daarentegen volstaan dat het litigieuze bestanddeel van het teken bij het doelpubliek op enigerlei wijze een associatie met de geografische aanduiding of het betrokken geografische gebied oproept. ( 16 )

25.

TSWA, alsmede de Griekse en de Italiaanse regering verdedigen deze tweede uitlegging. Klotz, de Franse en de Nederlandse regering, en ook de Commissie zijn daarentegen in wezen van mening dat er geen sprake kan zijn van „indirect […] gebruik” in de zin van dit artikel 16, onder a), wanneer een aanduiding in een hele andere vorm dan de betrokken geregistreerde geografische aanduiding wordt gebruikt. ( 17 ) Ik deel die laatste mening om de volgende redenen.

26.

Om te beginnen herinner ik eraan dat volgens vaste rechtspraak van het Hof bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening dient te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt. ( 18 )

27.

In de eerste plaats betoogt TSWA wat de formulering van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 betreft, mijns inziens ten onrechte, dat deze bepaling ruim moet worden uitgelegd in die zin dat „indirect” commercieel gebruik van een geregistreerde geografische aanduiding niet een volledig of gedeeltelijk gebruik van die aanduiding als zodanig veronderstelt, maar een impliciete verwijzing naar die aanduiding, voor zover dat gebruik „producten [die] vergelijkbaar zijn” betreft dan wel „erop is gericht van de reputatie van de [betrokken] geregistreerde geografische aanduiding te profiteren”. ( 19 )

28.

Op dit punt ben ik van mening dat de in punt a) van dit artikel 16 gebezigde uitdrukking van „direct of indirect commercieel gebruik [van een] geregistreerde geografische aanduiding” ( 20 ) vereist dat de betrokken aanduiding in de vorm wordt gebruikt waarin deze is geregistreerd of althans in een vorm die daarmee zodanig nauw verband heeft dat het litigieuze teken daarmee duidelijk onlosmakelijk is verbonden. ( 21 ) Mij lijkt namelijk dat de term „gebruik” per definitie vereist dat de beschermde geografische aanduiding zelf wordt gebruikt, welke aanduiding derhalve identiek of althans fonetisch en/of visueel op vergelijkbare wijze ( 22 ), in het litigieuze teken aanwezig moet zijn. ( 23 )

29.

Ik merk op dat het Hof reeds heeft aangegeven wat onder het begrip „direct” gebruik in de zin van artikel 16, onder a), moet worden verstaan door te verklaren dat het daarbij kan gaan om het gebruik van een merk dat een geografische aanduiding of een met deze aanduiding overeenkomende term en de vertaling ervan bevat, voor gedistilleerde dranken die niet voldoen aan de betreffende specificaties, zoals dat het geval was bij de beeldmerken die in het hoofdgeding aan de orde waren. Daarentegen heeft het Hof zich nog niet uitgesproken over wat moet worden verstaan onder „indirect” gebruik in de zin van diezelfde bepaling.

30.

Ikzelf ben van mening dat het bij dit indirecte aspect niet gaat om de gevallen waarin de betrokken benaming niet expliciet naar een van de in bijlage III bij verordening nr. 110/2008 geregistreerde geografische aanduidingen verwijst, zoals TSWA beweert, maar om de gevallen waarin als het ware misbruik wordt gemaakt van een middel om die aanduiding te gebruiken. In navolging van Klotz, de Nederlandse regering en de Commissie ben ik namelijk van mening dat, anders dan bij het „directe” gebruik, hetgeen impliceert dat de beschermde geografische aanduiding rechtstreeks op het betrokken product of de specifieke verpakking ervan is aangebracht, „indirect” gebruik veronderstelt dat deze aanduiding in marketing‑ of aanvullende informatie, zoals reclame over dit product ( 24 ) of documenten die daarop betrekking hebben ( 25 ), wordt vermeld.

31.

In de tweede plaats benadruk ik wat de context van de betrokken bepaling betreft, dat punt a) van dit artikel 16 noodzakelijkerwijs een andere werkingssfeer heeft dan de voorschriften die in hetzelfde artikel daarop volgen. In het bijzonder moet deze eerste bepaling terdege worden onderscheiden van punt b), dat ziet op gevallen van „misbruik, nabootsing of voorstelling”, dat wil zeggen gevallen waarin de geografische aanduiding niet als zodanig wordt gebruikt, maar deze bij de beoogde consumenten wordt gesuggereerd door een meer subtiele verwijzing dan die als bedoeld in punt a).

32.

Punt b) van dit artikel 16 zou echter zijn nuttige werking verliezen indien punt a), zoals dat in de eerste prejudiciële vraag in overweging wordt gegeven, zo ruim zou worden uitgelegd dat dit punt van toepassing is zodra het litigieuze teken eenvoudigweg enige associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het daarop betrekking hebbende geografisch gebied oproept. Uit de algemene opzet van dit artikel blijkt derhalve, zoals de Franse regering en de Commissie naar voren brengen, dat het begrip „direct of indirect commercieel gebruik [van een] geregistreerde geografische aanduiding” in de zin van dit punt a), die gevallen niet kunnen bestrijken.

33.

Deze conclusie vindt mijns inziens steun in de rechtspraak van het Hof ( 26 ), volgens welke er een voldoende nauw verband met de beschermde geografische aanduiding wordt vereist ook waar het gaat om het begrip van een enkele „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b) ( 27 ), een eis die volgens mij a fortiori geldt voor het begrip „gebruik” in de zin van punt a) van dat artikel.

34.

In de derde plaats merk ik wat de doelstellingen van verordening nr. 110/2008 betreft, om te beginnen op dat overweging 4 vermeldt dat de wetgever van de Europese Unie „een systematischer regelgeving voor gedistilleerde dranken” heeft willen waarborgen door „duidelijk omschreven criteria” vast te stellen, met name „voor de bescherming van geografische aanduidingen”. ( 28 )

35.

Ik betwijfel of het met dit expliciete streven naar rechtszekerheid verenigbaar is te aanvaarden dat een criterium relevant is, zoals door de verwijzende rechter wordt overwogen, namelijk het feit dat „bij het beoogde publiek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het geografische gebied [wordt opgeroepen]” ( 29 ), waarbij moet worden opgemerkt dat het daarbij om een criterium gaat dat niet door de wetgever is ingevoerd en waarvan de omvang mij te vaag lijkt. Het Hof heeft ten aanzien van het bepaalde in artikel 16 van deze verordening weliswaar reeds gewezen op het risico dat het publiek „een gedachteassociatie [maakt] met betrekking tot de oorsprong van het product” ( 30 ), maar heeft mijns inziens toch niet van die algemene overweging een doorslaggevende beoordelingsfactor voor de toepassing van een van deze bepalingen willen maken.

36.

Voorts merk ik meer inhoudelijk op dat overweging 2 van verordening nr. 110/2008 vermeldt dat de hierin vervatte maatregelen „moeten bijdragen tot het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming, het voorkomen van bedrog, en het verwezenlijken van doorzichtigheid van de markt en eerlijke mededinging”. Overweging 9 voegt hieraan toe dat deze maatregelen ook moeten „voorkomen dat van de […] namen van gedistilleerde dranken misbruik wordt gemaakt voor producten die niet aan de in deze verordening vastgelegde definities voldoen”. Overweging 14 verwijst naar de specifieke bescherming voor geografische aanduidingen die zijn opgenomen in bijlage III bij die verordening „wanneer een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van die gedistilleerde drank hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan [een bepaalde] geografische oorsprong”.

37.

Wat de in het bijzonder door artikel 16 van verordening nr. 110/2008 nagestreefde doeleinden betreft, blijkt met name uit het opschrift van het artikel dat het doel ervan is de „[b]escherming van de geografische aanduidingen” te verzekeren door deze aanduidingen te registreren waarmee enerzijds beoogd wordt in de gevallen die in deze overweging 14 worden genoemd, aan te geven dat gedistilleerde dranken hun oorsprong hebben op een bepaald grondgebied, en anderzijds bij te dragen aan de verwezenlijking van de meer algemene doelstellingen die zijn vervat in overweging 2. ( 31 )

38.

Mijns inziens moeten de bepalingen van verordening nr. 110/2008, en in het bijzonder van artikel 16, dan ook verhinderen dat van de beschermde geografische aanduidingen misbruik wordt gemaakt, niet alleen in het belang van de kopers, maar ook in het belang van de producenten die zich inspanningen hebben getroost om de kwaliteiten te waarborgen die worden verwacht van de producten die die aanduidingen rechtmatig hebben, zoals het Hof reeds heeft benadrukt ten aanzien van een bepaling van Unierecht ( 32 ) die op soortgelijke wijze is geformuleerd ( 33 ) als artikel 16 van deze verordening. ( 34 ) In dat licht verbiedt meer in het bijzonder punt a) van dit artikel 16 uitdrukkelijk dat andere marktdeelnemers voor commerciële doeleinden een geregistreerde geografische aanduiding gebruiken voor producten die niet aan alle vereiste specificaties voldoen ( 35 ), met name om ten onrechte te profiteren van de reputatie van deze geografische aanduiding. ( 36 )

39.

Mijns inziens volgt uit het bovenstaande dat een hoog niveau van consumentenbescherming stellig een van de doelstellingen is van de uit te leggen bepalingen, maar dat daaruit toch niet kan worden afgeleid, zoals de Griekse en de Italiaanse regering voorstellen, dat voor toepassing van het in punt a) vervatte verbod volstaat dat de litigieuze benaming de consument op enigerlei wijze kan misleiden over de herkomst, en dat hieraan dan ook dezelfde gevolgen verbonden zijn als wanneer de geografische aanduiding zoals deze is geregistreerd, of in een daarmee vergelijkbare vorm, zou zijn gebruikt. Immers, niet moet worden vergeten dat deze bepalingen ook als doelstelling hebben de eigenschappen te waarborgen van de producten die deze aanduiding rechtmatig dragen en dus om de economische belangen te beschermen van de marktdeelnemers die hebben geïnvesteerd om deze eigenschappen te kunnen waarborgen, alsmede meer in het algemeen om de doorzichtigheid van de markt en een eerlijke mededinging te bevorderen.

40.

Ik geef daarom in overweging op het eerste deel van de eerste vraag te antwoorden dat artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat voor het in deze bepaling verboden „indirect […] gebruik” van een geregistreerde geografische aanduiding, vereist is dat de litigieuze benaming identiek is aan of fonetisch en/of visueel vergelijkbaar is met de betrokken aanduiding. Het volstaat derhalve niet dat deze benaming bij de beoogde consument enige associatie kan oproepen met de geregistreerde aanduiding of met het daarop betrekking hebbende geografische gebied.

2. Invloed van eventuele bij het litigieuze teken verstrekte informatie in het licht van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 (tweede deel van de eerste vraag)

41.

Het tweede deel van de eerste prejudiciële vraag is alleen ter beoordeling aan het Hof voorgelegd in het geval het van oordeel zou zijn dat een enkele associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het betrokken geografische gebied voldoende kan zijn om te kunnen spreken van „indirect commercieel gebruik” van die aanduiding in de zin van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008.

42.

Aangezien ik in antwoord op het eerste deel van de eerste vraag de uitlegging in tegenovergestelde zin bepleit, ben ik van mening dat het Hof zich over het tweede deel van de vraag niet hoeft uit te spreken. Toch zal ik hierover enige opmerkingen maken.

43.

De verwijzende rechter vraagt zich af of voor de vaststelling dat er sprake is van een dergelijk indirect gebruik, rekening moet worden gehouden met de context waarin de litigieuze term wordt gebruikt, en met name met het feit dat deze litigieuze aanduiding vergezeld gaat van de vermelding van de werkelijke oorsprong van het product, zodat de in deze context verstrekte informatie de aantijging dat de in dit artikel 16, onder a), neergelegde voorwaarden niet zijn nageleefd, zou kunnen weerleggen. Meer specifiek werpt hij de vraag op of het litigieuze bestanddeel „Glen” als een opzichzelfstaand bestanddeel moet worden beoordeeld dan wel of hij ook rekening moet houden met de verschillende vermeldingen op het etiket die aangeven dat het product uit Duitsland afkomstig is. ( 37 ) Volgens hem kan hij alleen het door TSWA in het hoofdgeding verzochte absolute verbod uitvaardigen indien het Hof dit punt a) in die zin zou uitleggen dat het verbiedt een term te gebruiken die enige associatie met de geregistreerde geografische aanduiding oproept, ongeacht in welke context deze term wordt gebruikt.

44.

TSWA en de Griekse regering betogen dat de aanvullende vermeldingen die de etikettering en de verpakking van het product verstrekken ( 38 ), niet van belang zijn om artikel 16, onder a), buiten toepassing te laten. Volgens de Italiaanse regering kan, ofschoon de context van het litigieuze bestanddeel een rol kan spelen, het bestaan van een indirect gebruik in de zin van die bepaling niet worden uitgesloten, ook wanneer dit bestanddeel vergezeld gaat van informatie over de oorsprong. De Nederlandse regering meent dat er geen sprake kan zijn van een dergelijk indirect gebruik wanneer niet naar de beschermde geografische aanduiding wordt verwezen en het etiket bovendien duidelijk vermeldt waar de drank is vervaardigd. ( 39 )

45.

Ikzelf benadruk enkel, subsidiair ( 40 ), dat artikel 16 van verordening nr. 110/2008 in punt a) geen expliciete vermelding bevat zoals die welke in punt b) te vinden is, op grond waarvan het mogelijk is „misbruik, nabootsing of voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding vast te stellen „zelfs wanneer de werkelijke oorsprong van het product wordt vermeld”.

46.

Dit verschil in formulering wordt volgens mij verklaard door de omstandigheid dat wanneer er sprake is van een eventueel „direct of indirect commercieel gebruik” van een beschermde geografische aanduiding in de zin van dit punt a) van artikel 16, ervan wordt uitgegaan dat die aanduiding als zodanig dan wel in een vergelijkbare vorm wordt gebruikt en niet een heel ander type aanduiding. ( 41 ) Er is dan geen onduidelijkheid mogelijk over het feit dat de beoordeling van de betrokken situatie zich moet richten op de vaststelling of een van de geografische aanduidingen die in bijlage III bij deze verordening zijn geregistreerd wel of niet is gebruikt.

47.

In het in punt b) van artikel 16 bedoelde geval, waarin „misbruik, nabootsing of voorstelling” speelt, moet de beoordeling van de situatie daarentegen uiteraard verder gaan dan die objectieve vaststelling en plaatsvinden vanuit een breder perspectief. Hiertoe heeft de Uniewetgever uitdrukkelijk willen aangeven dat bepaalde potentiële beoordelingsfactoren, met name het feit dat „de werkelijke oorsprong van het product” wordt vermeld ( 42 ), niet kunnen dienen om een van deze drie kwalificaties uit te sluiten. ( 43 ) Volgens mij moet voor het meer eenvoudige geval van punt a) in artikel 16 a fortiori hetzelfde gelden, ervan uitgaande dat het Hof het voor de toepassing van deze bepaling noodzakelijk acht te onderzoeken in welke context het litigieuze teken wordt gebruikt.

C.   Begrip „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 (tweede vraag)

1. Vereiste vorm van een „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding in het licht van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 (eerste deel van de tweede vraag)

48.

Met de tweede vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over het begrip „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding betreffende een gedistilleerde drank, in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008.

49.

Met het eerste deel van deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of voor de vaststelling dat een dergelijke en dus krachtens dit punt b) verboden voorstelling bestaat, de vorm van de litigieuze vermelding identiek aan, dan wel fonetisch en/of visueel vergelijkbaar met de beschermde geregistreerde aanduiding moet zijn, dan wel of volstaat dat deze vermelding bij de beoogde consumenten op enigerlei wijze een associatie met deze aanduiding of het daarop betrekking hebbende geografische gebied oproept.

50.

Ter staving van zijn verzoek zet deze rechter uiteen dat het Hof in vaste rechtspraak het begrip „voorstelling” in artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 en in overeenkomstige daaraan voorafgaande Unierechtelijke regelingen aldus heeft uitgelegd dat het daarbij gaat om „een situatie waarin de voor de aanduiding van een product gebruikte term een deel van een beschermde benaming bevat, zodat de consument, bij het zien van de naam van het product, als referentiebeeld het artikel waarvoor die benaming geldt voor de geest zal komen”. ( 44 ) De rechter vermeldt daarbij dat, voor zover hem bekend is, het Hof zich echter nog niet heeft uitgesproken over het feit of een fonetische en/of visuele gelijkenis tussen de betrokken aanduidingen ( 45 ) een dwingende voorwaarde is om een verboden voorstelling te kunnen vaststellen. Volgens hem is een antwoord op die vraag van fundamenteel belang voor de onderhavige zaak, aangezien van een dergelijke gelijkenis in casu geen sprake is. ( 46 )

51.

TSWA en de Griekse, de Franse en de Italiaanse regering stellen voor te antwoorden dat voor de „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding in de zin van dit artikel 16, onder b), niet vereist is dat de litigieuze term een fonetische en/of visuele gelijkenis met de betrokken aanduiding heeft en daarvoor volstaat dat deze term bij het beoogde publiek enige associatie met de aanduiding of het geografische gebied oproept. Klotz en de Nederlandse regering betogen het tegenovergestelde.

52.

De Commissie neemt in zekere zin een tussenstandpunt in, waarbij voor dit begrip „voorstelling” niet noodzakelijkerwijs een fonetische en/of visuele gelijkenis dan wel eenvoudigweg een associatie vereist is, maar veeleer dat in dit geval „de geregistreerde geografische aanduiding en de betwiste benaming conceptueel dicht bijeen moeten liggen waardoor een normaal geïnformeerde consument rechtstreeks en duidelijk verband tussen de aangevochten benaming en [deze] aanduiding zou leggen”. ( 47 ) Ik neig naar een uitlegging die in de buurt van dit laatste standpunt komt, om de volgende redenen.

53.

Om te beginnen merk ik op dat de formulering van het betrokken punt b) geen gegevens bevat om precies te kunnen bepalen wat onder „voorstelling” van een beschermde geografische aanduiding moet worden verstaan. Hoogstens kan het begrip „voorstelling”, geplaatst in het perspectief van de twee andere, daarvoor in die bepaling genoemde gevallen, te weten „misbruik” en „nabootsing”, worden geacht een zekere mate van gelijkenis met de betrokken geografische aanduiding in te houden, ook al lijkt dit begrip van deze drie de minste gelijkenis te verlangen.

54.

Voorts moeten er mijns inziens een aantal lessen worden getrokken uit de rechtspraak van het Hof betreffende artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 dan wel andere Unierechtelijke bepalingen met een overeenkomstige formulering.

55.

Zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, heeft het Hof geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van een „voorstelling” in de zin van dit punt b), wanneer de litigieuze aanduiding „een deel van een beschermde benaming bevat”. ( 48 ) Die situatie ( 49 ), die zich in de hoofdgedingen in de betrokken arresten van het Hof voordeed ( 50 ), lijkt mij voor de toepassing van deze bepaling echter geen conditio sine qua non.

56.

Zoals de Franse regering aangeeft, blijkt immers uit het woord „zodat”, dat volgt op de hierboven vermelde formulering, dat het centrale en doorslaggevende criterium voor de beoordeling of er van een dergelijke „voorstelling” sprake is, is dat wordt nagegaan of „de consument, bij het zien van de naam van het product, als referentiebeeld het artikel waarvoor die [beschermde] benaming geldt voor de geest zal komen”. ( 51 ) Daarnaast heeft het Hof reeds benadrukt dat „de nationale rechter in hoofdzaak dient uit te gaan van de vermoedelijke reactie van de consument bij het zien van de voor de aanduiding van het product in kwestie gebruikte term. Centraal staat of de consument een verband legt tussen die term en de beschermde benaming”. ( 52 ) Verder heeft het Hof gepreciseerd dat deze rechter dient „uit te gaan van de waarneming van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument”. ( 53 ) In feite is het nog steeds mogelijk dat, ook al maakt de betrokken beschermde benaming deel uit van het bestreden kenteken, de gemiddelde consument bij het zien van een product met dat kenteken, dit niet noodzakelijkerwijs associeert met een product waarvoor die beschermde benaming geldt. ( 54 )

57.

Tevens heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat „het gerechtvaardigd is om ervan uit te gaan dat een beschermde benaming als voorstelling voor de geest komt wanneer verkoopbenamingen van producten met een vergelijkbaar uiterlijk een fonetische en visuele gelijkenis vertonen” die „niet berust op toeval”, en daarbij benadrukt „dat een dergelijke gelijkenis duidelijk is wanneer de laatste twee lettergrepen van de voor de aanduiding van het product in kwestie gebruikte term gelijk zijn aan die van de beschermde benaming en deze term hetzelfde aantal lettergrepen bevat als die benaming” ( 55 ).

58.

Toch meen ik, in navolging van de meerderheid van de partijen die in deze zaak opmerkingen hebben ingediend ( 56 ), dat de vaststelling van een fonetische en visuele gelijkenis geen dwingende voorwaarde is om na te gaan of er sprake is van een „voorstelling”, maar veeleer een test die het, naast andere testen die door het Hof zijn aangegeven, mogelijk maakt die verificatie te verrichten. Mij lijkt dat het vermelden door het Hof van een „gelijkenis” of fonetische of visuele „gelijkenis” verband hield met de specifieke feitelijke omstandigheden die zich voordeden in de zaken in deze arresten ( 57 ) en het dus niet is uitgesloten dat een „voorstelling” kan worden vastgesteld, ook wanneer die gelijkenis ontbreekt.

59.

Behalve het hierboven genoemde criterium dat de litigieuze vermelding een deel van de beschermde aanduiding bevat ( 58 ), is er nog een criterium dat tot de als relevant aan te merken factoren behoort, en wel in hoeverre tot verschillende talen behorende termen „conceptueel dicht bijeen liggen”. Ik preciseer dat het Hof dit criterium heeft onderscheiden van het criterium van de „fonetische en visuele” gelijkenis en het, evenals de andere criteria, heeft gekoppeld aan de waarneming van de consument, die dus wel degelijk de centrale en noodzakelijke voorwaarde lijkt te zijn voor het bestaan van een „voorstelling”. ( 59 )

60.

Ik ben derhalve van mening dat om te kunnen spreken van een „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008, het enige doorslaggevende criterium is of „de consument, bij het zien van de naam van het product, als referentiebeeld het artikel waarvoor de beschermde benaming geldt voor de geest zal komen” ( 60 ), hetgeen de nationale rechter moet beoordelen door, zo nodig, ermee rekening te houden dat de bestreden benaming een deel van een beschermde aanduiding bevat, dan wel daartussen een fonetische en visuele gelijkenis bestaat, dan wel dat zij conceptueel dicht bijeen liggen.

61.

Daarentegen is het volgens mij niet in overeenstemming met de hierboven genoemde doelstellingen van de hier uitgelegde bepalingen ( 61 ) om een zo onduidelijk en ruim criterium te aanvaarden als het criterium dat in de tweede prejudiciële vraag wordt overwogen, te weten dat „het litigieuze bestanddeel bij het beoogde publiek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het geografische gebied oproept”. ( 62 )

62.

Bovendien moet, gelet op de opzet van dit artikel 16, ervoor worden gewaakt om, zoals door mij met betrekking tot punt a) van dit artikel is aangegeven ( 63 ), punt b) daarvan niet zodanig uit te leggen dat dit ten koste zou gaan van de werkingssfeer van de na dit punt volgende bepalingen in dit artikel, te weten de punten c) en d), die betrekking hebben op gevallen waarin de verwijzing naar de beschermde geografische aanduiding nog subtieler is dan een „voorstelling” daarvan.

63.

Wat ten slotte de meer algemene context betreft waarin verordening nr. 110/2008 en in het bijzonder artikel 16 daarvan is neergelegd, stelt Klotz terecht dat, wanneer het Hof zou oordelen dat voor het karakteriseren van een „voorstelling” volstaat dat enige associatie van welke aard ook wordt opgeroepen, de werkingssfeer van deze verordening op een niet te voorziene wijze zou worden uitgebreid en een groot gevaar voor het vrije verkeer van goederen zou ontstaan, in de wetenschap dat de bescherming van industriële en commerciële eigendom, zoals die in deze verordening wordt gegeven ( 64 ), een van de mogelijke rechtvaardigingsgronden is voor de beperkingen op die vrijheid. ( 65 )

64.

Meer in het bijzonder zouden, indien de door punt b) van dit artikel 16 verleende bescherming van de geografische aanduiding, hier „Scotch Whisky”, ook zou gelden voor het gebruik van een term die daarmee geenszins overeenkomt, ook de producten of merken die op geen enkele wijze naar de formulering van deze aanduiding verwijzen onder het verbod van die bepaling vallen. Zoals de Nederlandse regering aangeeft, zou de consequentie daarvan zijn dat de mogelijkheden voor de whiskyproducenten uit andere landen dan „het Verenigd Koninkrijk (Schotland)” ( 66 ) om zich door middel van hun specifieke producten of merken te onderscheiden, aldus aanzienlijk zouden worden beperkt. ( 67 )

65.

Bijgevolg geef ik in overweging op het eerste deel van de tweede prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat voor de bij deze bepaling verboden „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding niet vereist is dat de litigieuze benaming noodzakelijkerwijs een fonetische of visuele gelijkenis met de betrokken aanduiding vertoont, maar dat toch niet voldoende is dat deze benaming bij de beoogde consument enige associatie met de beschermde aanduiding of het daarop betrekking hebbende geografische gebied kan oproepen. Indien die gelijkenis ontbreekt, moet bezien worden in hoeverre de betrokken aanduiding en de betwiste benaming in voorkomend geval conceptueel dicht bijeen liggen, voor zover de consument daardoor als referentiebeeld het product waarvoor die aanduiding geldt voor de geest kan komen.

66.

Wat de toepassing van deze conclusie in het kader van het hoofdgeding betreft, herinner ik eraan dat het uitsluitend aan de verwijzende rechter is om te beoordelen of er in dit geval sprake is van een „voorstelling” in de zin van dit artikel 16, onder b) ( 68 ), en niet aan het Hof, hoewel dit niettemin preciseringen kan geven die voor de nationale rechter als leidraad kunnen dienen bij zijn beslissing. ( 69 )

67.

Dienaangaande merk ik op dat de verwijzende rechter, na de argumentatie van partijen in het hoofdgeding in herinnering te hebben gebracht ( 70 ), aangeeft dat de term „glen” uit de Gaelische taal komt en „smalle vallei” betekent, en dat 31 van de 116 distilleerderijen die „Scotch Whisky” produceren, dus een whisky van Schotse oorsprong, de naam dragen van de glen waarin zij liggen. Deze rechter benadrukt echter dat er ook buiten Schotland vervaardigde whisky’s bestaan waarvan de naam de term „glen” bevat, zoals de whisky’s „Glen Breton” uit Canada ( 71 ), „Glendalough” uit Ierland en„Glen Els” uit Duitsland. ( 72 ) Bovendien vermeldt hij een peiling die door TSWA naar voren is gebracht en door Klotz is bestreden, waaruit met name zou blijken dat 4,5 % van de ondervraagde Duitse consumenten van whisky zou hebben verklaard dat zij bij de term „glen” aan Schotse whisky of iets Schots dachten.

68.

Gelet hierop deel ik het standpunt van de Commissie dat het niet zeker is dat in de omstandigheden als die van het hoofdgeding de beschermde geografische aanduiding en de bestreden benaming in die zin conceptueel voldoende dicht bijeen liggen om deze benaming te kunnen beschouwen als een „voorstelling” van de geografische aanduiding in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008. ( 73 ) Op dit punt staat het aan de verwijzende rechter en alleen aan hem om na te gaan of een gemiddelde Europese consument ( 74 ) bij het zien van een vergelijkbaar product met de aanduiding „Glen” direct aan „Scotch Whisky” denkt, niettegenstaande het feit dat de keuze van die aanduiding als naam voor een whisky zeker niet puur toeval is. ( 75 ) Ook al wordt ervan uitgegaan dat consumenten volgens deze rechter de term „Glen” stelselmatig met whisky associëren, dan zou daarbij toch het noodzakelijk nauwe verband met Schotse whisky en dus met de aanduiding „Scotch Whisky” kunnen ontbreken.

2. Invloed van eventuele informatie verstrekt bij het litigieuze teken in het licht van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 (tweede deel van de tweede vraag)

69.

Het tweede onderdeel van de tweede prejudiciële vraag is alleen ter beoordeling aan het Hof voorgelegd in het geval het van oordeel zou zijn dat een fonetische of visuele gelijkenis niet vereist is en een enkele associatie op enigerlei wijze met de geregistreerde geografische aanduiding of het betrokken geografische gebied kan volstaan om een „voorstelling” van die aanduiding te karakteriseren in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008.

70.

Gelet op het door mij aanbevolen antwoord op het eerste deel van deze vraag ( 76 ), acht ik het noodzakelijk een standpunt in te nemen over het tweede onderdeel hiervan.

71.

De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of voor de vaststelling of er feitelijk sprake is van een door artikel 16, onder b), verboden „voorstelling”, het litigieuze bestanddeel van het teken als een opzichzelfstaand bestanddeel moet worden onderzocht dan wel daarbij in aanmerking moet worden genomen in welke context dit bestanddeel wordt gebruikt, in het bijzonder wanneer dit bestanddeel vergezeld gaat van zogenaamde „delokaliserende” vermeldingen, die de werkelijke oorsprong van het betrokken product aangeven. ( 77 )

72.

Deze rechter merkt op dat artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 uitdrukkelijk vermeldt dat „elke […] voorstelling” ontoelaatbaar is „zelfs wanneer de werkelijke oorsprong van het product wordt vermeld”, een precisering die zich er tegen zou kunnen verzetten om rekening te houden met de context waarin de litigieuze term wordt gebruikt. Dat hoeft echter volgens hem niet uit te sluiten dat de context in die zin „bij het eerdere onderzoek waarbij moet worden vastgesteld of ook wel sprake van een ‚voorstelling’ is” wordt betrokken.

73.

Volgens de Nederlandse regering is er wegens het door haar voorgestelde antwoord op het eerste deel van de tweede prejudiciële vraag geen reden om op het tweede deel van deze vraag in te gaan. Klotz betoogt dat de context waarin de litigieuze aanduiding wordt gebruikt een rol zou moeten spelen bij de toepassing van dit artikel 16, onder b). ( 78 ) Volgens de Italiaanse regering zou dat het geval kunnen zijn, maar kan een onrechtmatige „voorstelling” op grond van die bepaling niet worden uitgesloten, ook wanneer de precieze herkomst van het betrokken product uitdrukkelijk hierop wordt vermeld. TSWA, de Griekse en de Franse regering, alsmede de Commissie menen in wezen dat bij de beoordeling of er sprake is van een „voorstelling”, de aanvullende informatie die de etikettering en de verpakking ( 79 ) van het betrokken product verstrekken geen rol kan spelen, ook niet wanneer het litigieuze bestanddeel vergezeld gaat van informatie over de werkelijke oorsprong van dat product. Ik deel die laatste mening om de volgende redenen.

74.

In de eerste plaats blijkt uit de mijns inziens ondubbelzinnige formulering van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 dat het feit dat de „werkelijke oorsprong van het product” ter kennis wordt gebracht van de beoogde consumenten, geen factor is waardoor het misleidende karakter van de bestreden benaming kan worden ondervangen, en dus is uitgesloten dat deze benaming onder de kwalificatie als „voorstelling” in de zin van die bepaling kan vallen.

75.

De andere preciseringen die in dit punt b) worden vermeld, en die gevallen betreffen waarin de beschermde geografische uitdrukking in een vertaling wordt gebruikt of vergezeld gaat van een mitigerende formulering ( 80 ), geven mijns inziens steun aan de uitlegging volgens welke het voor deze kwalificatie van geen belang is dat aanvullende informatie over de herkomst wordt verstrekt door middel van de aanduiding, de presentatie of de etikettering of zelfs de verpakking ( 81 ) van het betrokken product.

76.

In de tweede plaats, ben ik, net als TSWA, de Franse regering en de Commissie, van mening dat de rechtspraak van het Hof lessen leert die deze uitlegging ondersteunen.

77.

Het Hof heeft immers duidelijk aangegeven dat het eventuele gebruik van de uitdrukkelijk in dit artikel 16, onder b), aangehaalde vermeldingen, met name betreffende de werkelijke herkomst van het product, „de […] kwalificatie als [‚voorstelling’ in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008] niet wijzigt”. ( 82 )

78.

Bovendien was het Hof van oordeel dat het feit dat er bij het beoogde publiek geen enkel risico van verwarring tussen de betrokken producten bestaat, deze kwalificatie als „voorstelling” niet kan verhinderen. ( 83 )

79.

Derhalve is het gebruik van een benaming die is gekwalificeerd als „voorstelling” in de zin van deze bepaling van een in bijlage III bij deze verordening geregistreerde geografische aanduiding desondanks niet toegestaan, ook al wordt gelet op de bijzondere omstandigheden van het product met deze onrechtmatige benaming, of ontbreekt het risico van verwarring met een product dat deze geografische aanduiding rechtmatig draagt. ( 84 ) De aangezochte nationale rechter beschikt op dit punt dus niet over een beoordelingsmarge wat de context betreft. ( 85 )

80.

Meer in het bijzonder blijkt uit deze rechtspraak dat het voor dit artikel 16, onder b), niet van belang is dat de litigieuze benaming de naam van de onderneming is en/of de plaats waar het product wordt vervaardigd ( 86 ), zoals Klotz betoogt met zijn argument dat de aanduiding „Glen Buchenbach” een woordspeling is bestaande uit de plaats van herkomst van de drank in het hoofdgeding (Berglen) en de naam van een plaatselijk riviertje (Buchenbach). ( 87 )

81.

Ook heeft het Hof aangegeven dat de omstandigheid dat de litigieuze benaming verwijst naar een plaats van vervaardiging die bij de consumenten van de lidstaat waar dit product wordt vervaardigd, bekend is, geen relevante factor is bij de beoordeling van het begrip „voorstelling” in de zin van dit punt b), aangezien deze bepaling de geregistreerde geografische aanduidingen beschermt tegen elke „voorstelling” op het gehele grondgebied van de Unie en, gelet op de noodzaak om op dit grondgebied een daadwerkelijke en eenvormige bescherming van die geografische aanduidingen te waarborgen, ziet op alle consumenten op dit grondgebied. ( 88 )

82.

Evenmin is mijns inziens relevant het feit dat, zoals zich in dit hoofdgeding lijkt voor te doen, niet alleen in de litigieuze benaming zelf naar de plaats van vervaardiging van het betrokken product wordt verwezen, maar ook in andere vermeldingen die deze benaming aanvullen. ( 89 )

83.

Daarom geef ik in overweging op het tweede deel van de tweede prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat om vast te stellen of er sprake is van een in deze bepaling verboden „voorstelling” geen rekening mag worden gehouden met aanvullende informatie die wordt vermeld naast het litigieuze teken in de aanduiding, de presentatie of de etikettering van het betrokken product, met name over de werkelijke oorsprong ervan.

D.   Invloed van eventuele informatie bij het litigieuze teken in het licht van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 (derde vraag)

84.

Met de derde prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht te verklaren of voor de vaststelling of er sprake is van „onjuiste of misleidende vermeldingen […] die tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong van het product aanleiding kunnen geven” in de zin van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008, rekening moet worden gehouden met de context waarin het litigieuze teken wordt gebruikt, in het bijzonder wanneer dit teken vergezeld gaat van een aanduiding betreffende de werkelijke oorsprong van het product.

85.

De verwijzende rechter geeft aan dat hij zich afvraagt of, voor de vaststelling in het hoofdgeding dat er sprake is van een misleidende vermelding over de herkomst, enkel het litigieuze bestanddeel, te weten „Glen”, in aanmerking moet worden genomen, dan wel ook de context waarin dit bestanddeel wordt gebruikt. Bij die context zou het in casu met name om de term „Buchenbach” gaan die in de bestreden benaming volgt op de term „Glen”, alsmede om de andere vermeldingen op het etiket die delokaliserend zouden werken. ( 90 )

86.

Op dit punt menen Klotz en de Commissie, alsmede de Nederlandse regering ( 91 ) in wezen dat voor de beoordeling of er sprake is van „onjuiste of misleidende vermeldingen” in de zin van artikel 16, onder c), rekening moet worden gehouden met de context van het litigieuze teken, en dat in het bijzonder het gehele etiket moet worden onderzocht. Volgens de Italiaanse regering kan het onderzoek van deze context niet uitsluiten dat er zelfs wanneer de werkelijke oorsprong van het product wordt aangegeven sprake kan zijn van „misleidende vermeldingen”. TSWA alsook de Griekse en de Franse regering betogen dat deze context bij de toepassing van deze bepaling niet van belang is, ook niet wanneer het betrokken bestanddeel vergezeld gaat van informatie over de werkelijke oorsprong van het product. Ik deel deze mening om de volgende redenen.

87.

In de eerste plaats benadruk ik wat de formulering van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 betreft, om te beginnen dat deze bepaling geenszins verwijst naar elementen die de litigieuze aanduiding kunnen vergezellen en aanvullen, of zelfs kunnen rechtzetten.

88.

Voorts beoogt de Commissie, mijns inziens ten onrechte, dat zowel het bijvoeglijk naamwoord „andere” als de gezamenlijke uitdrukking „de aanduiding, de presentatie of de etikettering [van het product]” ondubbelzinnig aangeven dat alle aanwijzingen over de oorsprong in hun geheel en „de aanduiding, de presentatie of de etikettering” collectief in aanmerking moeten worden genomen, zodat de beoordeling in het hoofdgeding op alle op het etiket vermelde informatie betrekking moet hebben.

89.

Op dit punt merk ik op dat in de Duitse taalversie ( 92 ) van dit artikel 16, de punten a) en b), die met de term „jede [elk]” beginnen waarna het enkelvoud volgt, stellig anders zijn geformuleerd dan de punten c) en d) van datzelfde artikel, waarin de term „alle [alle]” wordt gebruikt, waarna het meervoud volgt, een constructie die de indruk zou kunnen wekken dat de laatste twee punten in algemene zin moeten worden opgevat.

90.

Dit verschil in formulering van de diverse in artikel 16 vermelde gevallen bestaat echter niet in andere taalversies, waar de term die in wezen „elk” betekent, en die in de aanhef van zowel punt c) als de punten a), b) en d) van dit artikel wordt gebruikt, er mijns inziens allesbehalve toe leidt dat alle gegevens die in dit geval op het etiket worden vermeld, moeten worden onderzocht om te kunnen beoordelen of een situatie als in het hoofdgeding specifiek onder het in dit punt c) vervatte verbod valt. ( 93 )

91.

Volgens vaste rechtspraak moeten de Unierechtelijke bepalingen echter uniform worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in alle talen van de Europese Unie, en wanneer er tussen de verschillende taalversies verschillen bestaan, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt ( 94 ), welke criteria mij doen neigen naar een uitlegging die het tegenovergestelde is van de door de Commissie voorgestelde uitlegging. ( 95 )

92.

Wat de uitdrukking „onjuiste of misleidende vermeldingen […] in de aanduiding, de presentatie of de etikettering [van het product]” betreft, zie ik evenmin in hoeverre die laatste opsomming, waarin trouwens het voegwoord „of” voorkomt ( 96 ) – dat gewoonlijk een alternatief aangeeft – de Commissie ertoe brengt om daaruit af te leiden dat een als „collectief” aan te merken beoordeling moet worden verricht, waarbij alle informatie over het betrokken product waarvan het litigieuze teken vergezeld gaat, in aanmerking moet worden genomen om vast te stellen of dit teken inderdaad een „onjuiste of misleidende vermelding” in de zin van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 is. ( 97 )

93.

Klotz haalt overigens de aan het eind van dit artikel 16, onder c), gebruikte formulering aan „die tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong van het product aanleiding kunnen geven”. Hij bepleit dat, wanneer het Hof van oordeel zou zijn dat voor de kwalificatie van een „voorstelling” in de zin van punt b) van dit artikel moet worden uitgegaan van de daadwerkelijke algehele waarneming van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument ( 98 ), dit des te meer zou gelden voor de beoordeling dat er sprake is van „onjuiste of misleidende vermeldingen” in de zin van dit punt c). Toch gaat dit argument mijns inziens niet op, gelet op het door mij in overweging gegeven antwoord op het tweede deel van de tweede prejudiciële vraag. ( 99 )

94.

Persoonlijk ben ik van mening dat, indien de Uniewetgever werkelijk mogelijk had willen maken dat een aanduiding die op zichzelf onjuist of misleidend is in de zin van artikel 16, onder c), van deze verordening, toch kan worden toegestaan wegens de aanvullende informatie die bij deze aanduiding is verstrekt, hij uitdrukkelijk een dergelijke beperking van de werkingssfeer van deze bepaling, vooral gelet op de nagestreefde doeleinden van bescherming, zou hebben geregeld. ( 100 )

95.

Wat in de tweede plaats de context betreft waarin punt c) van dit artikel 16 is neergelegd, deel ik het standpunt van de Commissie voor zover zij opmerkt dat het in deze bepaling vervatte geval moet worden onderscheiden van de gevallen in de punten a) en b) van datzelfde artikel ( 101 ), maar vloeit mijns inziens uit de algemene opzet van dit punt c) niet voort dat het hele etiket moet worden onderzocht in het hierin bedoelde geval.

96.

Net zoals door advocaat-generaal Campos Sánchez-Bordona met betrekking tot een met artikel 16 van verordening nr. 110/2008 overeenkomstige Unierechtelijke bepaling nadrukkelijk is gesteld ( 102 ), ben ik van mening dat dit artikel een gradatie van verboden handelingen opsomt waarbij punt c) zich wel degelijk onderscheidt van de twee bepalingen die daaraan voorafgaan. Terwijl punt a) van dit artikel 16 zich beperkt tot handelingen van gebruik van een beschermde geografische aanduiding en punt b) tot handelingen van misbruik, elke nabootsing of voorstelling, verruimt punt c) namelijk de omvang van de bescherming, door daarin „vermeldingen” op te nemen (dat wil zeggen informatie die aan de consumenten wordt verstrekt) in de aanduiding, de presentatie of de etikettering van het betrokken product, die weliswaar niet werkelijk de suggestie wekken van de beschermde geografische aanduiding, maar in het licht van het verband van het product met deze aanduiding als „onjuist […] of misleidend” worden aangemerkt. ( 103 )

97.

Toch kan mijns inziens uit het aldus tussen de punten a), b) en c) van dit artikel 16 vastgestelde verschil in zowel formulering als reikwijdte niet worden afgeleid dat dit laatste punt c) aldus moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling of de litigieuze benaming een „onjuiste of misleidende vermelding” in de zin van deze bepaling is, rekening moet worden gehouden met alle andere informatie, met name op het etiket van het betrokken product. Mij lijkt dat deze beoordeling daarentegen gericht moet zijn op de afzonderlijk te beschouwen litigieuze aanduiding als zodanig, zonder dat de daarbij vermelde informatie die kwalificatie in twijfel kan trekken, omdat dit punt c), dat mijns inziens eerder een ruime toepassing moet krijgen, zoals ik nu uiteen zal zetten, anders van zijn nuttige werking zou worden beroofd.

98.

In de derde plaats kan de door mij bepleite uitlegging, mijns inziens, steun vinden in de doelstellingen waarop verordening nr. 110/2008 in het algemeen en de onderzochte bepalingen in het bijzonder betrekking hebben.

99.

Zoals ik reeds heb vermeld ( 104 ), hebben de voorschriften van verordening nr. 110/2008, en met name van het bepaalde in artikel 16 ervan, mijns inziens tot doel de geografische aanduidingen te beschermen die in bijlage III bij deze verordening zijn geregistreerd, zowel in het belang van de consumenten, die niet door onjuiste aanduidingen moeten worden misleid, als in het belang van de marktdeelnemers die om de kwaliteit van de producten die deze aanduidingen rechtmatig dragen te waarborgen, meer kosten dragen en tegen handelingen van oneerlijke mededinging moeten worden beschermd.

100.

Wat meer in het bijzonder punt c) van dit artikel 16 betreft, heeft de Uniewetgever volgens mij hieraan een voldoende ruime werkingssfeer willen geven om te verzekeren dat de hierboven vermelde doeleinden kunnen worden bereikt. Met de Franse regering ben ik namelijk van mening dat onder de in deze bepaling gebruikte uitdrukking „andere […] vermeldingen”, ieder soort aanduiding of teken kan omvatten, met name een tekst, een beeld of een inhoud die over de kenmerken van dat product informatie kan verstrekken. Bovendien maakt de flexibele wijze waarop de lokalisering in dit punt c) wordt geformuleerd ( 105 ) het volgens mij mogelijk dat een willekeurig bestanddeel van een van de drie daar genoemde informatiedragers, in casu een vermelding op het etiket van de betrokken drank, op zichzelf geacht kan worden in de zin van deze bepaling „tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong aanleiding [te] kunnen geven”. Bijgevolg kan de inhoud van de verdere etikettering van het betrokken product mijns inziens geen tegenwicht vormen voor de eventueel onjuiste of misleidende aard van de bestreden aanduiding, ook al wordt die aanduiding vergezeld van informatie over de werkelijke oorsprong van het product.

101.

Met andere woorden, de verwezenlijking van deze doelstellingen zou, zoals de Franse regering benadrukt, in gevaar komen indien de bescherming van de geografische aanduidingen kan worden beperkt door de omstandigheid dat naast een op zichzelf onjuiste of misleidende aanduiding in de zin van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 aanvullende informatie is verstrekt, aangezien een uitlegging in die zin er immers op neer zou komen dat het gebruik van deze aanduiding wordt toegestaan, zodra deze vergezeld gaat van juiste informatie die in zekere zin het bedrieglijk karakter van deze aanduiding zou compenseren.

102.

Wat ten slotte de toepassing betreft van de rechtspraak aangaande richtlijn 2000/13/EG ( 106 ), ingetrokken bij verordening (EU) nr. 1169/2011 ( 107 ), die naar het mij voorkomt door de Commissie is voorgesteld ( 108 ), betwijfel ik of deze toepassing werkelijk relevant is voor het antwoord op de derde prejudiciële vraag.

103.

Verordening nr. 110/2008 waarvan de uitlegging hier wordt gevraagd, heeft een andere doelstelling dan richtlijn 2000/13, aangezien deze laatste richtlijn in het algemeen en op horizontale wijze ( 109 ) voorschriften geeft die betrekking hebben op „de etikettering van levensmiddelen […], alsmede op bepaalde aspecten van de presentatie van deze levensmiddelen en van de daarvoor gemaakte reclame” ( 110 ), terwijl de daarna vastgestelde verordening nr. 110/2008, specifiek en op verticale wijze „de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken” regelt. ( 111 ) Daaruit komen verschillen naar voren zowel wat de doelstellingen als de omvang van de door deze twee rechtshandelingen verleende bescherming betreft, verschillen waarmee volgens mij rekening moet worden gehouden, niettegenstaande het feit dat het gebruik van geografische benamingen op de etiketten van die dranken soms binnen de respectieve werkingssfeer van beide rechtshandelingen kan vallen. ( 112 )

104.

Gelet op de formulering van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 waarop de in de opmerkingen van de Commissie aangehaalde rechtspraak betrekking heeft, ben ik meer in het bijzonder van mening dat de inhoud van deze bepaling die betrekking heeft op „[e]erlijke informatiepraktijken” ( 113 ), niet werkelijk, zelfs niet qua essentie, vergelijkbaar is met de strekking van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008, die betrekking heeft op de „[b]escherming van geografische aanduidingen” ( 114 ), waarover de hier gestelde derde vraag gaat.

105.

Bovendien merk ik op dat het Hof zich in deze rechtspraak weliswaar ten faveure heeft uitgesproken van een onderzoek van de litigieuze situatie met daaronder begrepen alle informatie op de etikettering van het betrokken product ( 115 ), en zelfs een aantal feitelijke externe aspecten ( 116 ), om te beoordelen of een benaming de consumenten kan misleiden ( 117 ), maar het Hof dat toch alleen heeft gedaan ten aanzien van benamingen die niet als een in de Unie beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding waren geregistreerd ( 118 ), een situatie die niet overeenkomt met de omstandigheden van het onderhavige geval waar die bescherming wel aan de orde is. Daarom lijkt het mij niet erg gepast om in die context een redenering naar analogie met die rechtspraak toe te passen.

106.

Bijgevolg geef ik in overweging op de derde prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat om vast te stellen of er sprake is van in deze bepaling verboden „onjuiste of misleidende vermeldingen” geen rekening mag worden gehouden met aanvullende informatie die wordt vermeld naast het litigieuze teken in de aanduiding, de presentatie of de etikettering van het betrokken product, met name over de werkelijke oorsprong ervan.

107.

Gelet op de reeds in herinnering gebrachte beginselen over de verdeling van bevoegdheden tussen de nationale rechter en het Hof ( 119 ), zal ik wat het hoofdgeding betreft enkel aangeven dat, indien de hierboven voorgestelde uitlegging door het Hof wordt aanvaard, ik betwijfel of dit verbod van toepassing moet zijn in de omstandigheden als in het hoofdgeding, aangezien de litigieuze term „Glen” niet een zodanig direct en nauw verband heeft met de betrokken beschermde geografische aanduiding „Scotch Whisky”, of ook met het daarbij behorende land, te weten „Verenigd Koninkrijk (Schotland)”, dat deze term kan worden geacht een „onjuiste of misleidende vermelding” te zijn „die tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong van het product aanleiding kunnen geven”. ( 120 )

108.

Subsidiair, indien dit punt c) door het Hof in die zin zou worden uitgelegd dat ook alle informatie waarvan het litigieuze teken vergezeld gaat moet worden onderzocht, ben ik van mening dat dit onderzoek logischerwijs a fortiori moet leiden tot hetzelfde concrete resultaat. Indien in casu, zoals de Commissie betoogt, namelijk rekening zou worden gehouden met alle elementen op het etiket die uitdrukkelijk de juiste oorsprong van het betrokken product vermelden, is moeilijk voorstelbaar dat het gebruik van de term „Glen” wordt geacht te vallen onder het in deze bepaling vervatte verbod. ( 121 )

V. Conclusie

109.

Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Landgericht Hamburg te beantwoorden als volgt:

„1)

Artikel 16, onder a), van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (E[E]G) nr. 1576/89 van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat voor het in deze bepaling verboden ‚indirect […] gebruik’ van een geregistreerde geografische aanduiding, vereist is dat de litigieuze benaming identiek is aan of fonetisch en/of visueel vergelijkbaar is met de betrokken aanduiding. Het volstaat derhalve niet dat deze benaming bij de beoogde consument enige associatie kan oproepen met de geregistreerde aanduiding of met het daarop betrekking hebbende geografische gebied.

2)

Artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 moet aldus worden uitgelegd dat voor de in deze bepaling verboden ‚voorstelling’ van een geregistreerde geografische aanduiding niet vereist is dat de litigieuze benaming noodzakelijkerwijs een fonetische of visuele gelijkenis met de betrokken aanduiding vertoont, maar dat toch niet voldoende is dat deze benaming bij de beoogde consument enige associatie met de beschermde aanduiding of het daarop betrekking hebbende geografische gebied kan oproepen. Indien die gelijkenis ontbreekt, moet bezien worden in hoeverre de betrokken aanduiding en de betwiste benaming in voorkomend geval conceptueel dicht bijeen liggen, voor zover de consument daardoor als referentiebeeld het product waarvoor die aanduiding geldt voor de geest kan komen.

Om vast te stellen of er sprake is van een in deze bepaling verboden ‚voorstelling’ mag geen rekening worden gehouden met aanvullende informatie die wordt vermeld naast het litigieuze teken in de aanduiding, de presentatie of de etikettering van het betrokken product, met name over de werkelijke oorsprong ervan.

3)

Artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 moet aldus worden uitgelegd dat om vast te stellen of er sprake is van in deze bepaling verboden ‚onjuiste of misleidende vermeldingen’ geen rekening mag worden gehouden met aanvullende informatie die wordt vermeld naast het litigieuze teken in de aanduiding, de presentatie of de etikettering van het betrokken product, met name over de werkelijke oorsprong ervan.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) PB 2008, L 39, blz. 16. Deze verordening is herhaaldelijk gewijzigd, maar de in deze zaak relevante bepalingen zijn onaangeroerd gebleven.

( 3 ) Volgens artikel 15, lid 1, van verordening nr. 110/2008, is een „geografische aanduiding”„een aanduiding die aangeeft dat de betrokken gedistilleerde drank zijn oorsprong op het grondgebied van een land of in een regio of plaats op dat grondgebied heeft wanneer een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van die gedistilleerde drank hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong”.

( 4 ) Zie arresten van 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac (C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punten 2 en 16), en 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 10 en 11).

( 5 ) Volgens TSWA kan het gebruik van de bestreden aanduiding cumulatief vallen onder de drie begrippen in de punten a), b) en c) van dit artikel 16, die in de prejudiciële vragen worden genoemd. Op dit punt merk ik enkel op dat de verwijzende rechter geen prioriteiten heeft gesteld tussen de gevallen waarop deze bepalingen respectievelijk betrekking hebben en hij het Hof geen vraag heeft gesteld of een dergelijke cumulatie van kwalificaties mogelijk is.

( 6 ) Ik preciseer dat de verwijzende rechter het Duitse bijvoeglijk naamwoord „optisch” gebruikt dat letterlijk in het Nederlands wordt vertaald met optisch, maar mij lijkt het lexicaal gezien juister de term „visueel” te gebruiken, die ik dus in deze conclusie, naar het voorbeeld van het Hof in zijn meer recente rechtspraak op dit gebied, zal gebruiken.

( 7 ) Zie in het bijzonder voetnoot 72 van deze conclusie.

( 8 ) Zie met name arresten van 13 februari 2014, Maks Pen (C‑18/13, EU:C:2014:69, punt 30); 3 september 2015, Costea (C‑110/14, EU:C:2015:538, punt 13), en 10 maart 2016, Safe Interenvíos (C‑235/14, EU:C:2016:154, punt 119).

( 9 ) Zie met name arresten van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 31), en 5 december 2017, M.A.S. en M.B. (C‑42/17, EU:C:2017:936, punt 23).

( 10 ) Zij preciseert dat zij beroep heeft ingesteld om in dit gebrek te voorzien, welk beroep door deze rechter niet ontvankelijk is verklaard.

( 11 ) Zie in het bijzonder voetnoot 38 van deze conclusie.

( 12 ) Zie met name arrest van 4 april 2000, Darbo (C‑465/98, EU:C:2000:184, punt 19).

( 13 ) Zie met name arrest van 1 februari 2017, Município de Palmela (C‑144/16, EU:C:2017:76, punt 20).

( 14 ) Zie met name de punten 31, 62 en 95 e.v. van deze conclusie.

( 15 ) De verwijzende rechter noemt op dit punt „Tilmann GRUR 1992, 829, 832 e.v.; Ströbele/Hacker, Markengesetz, 11e druk, § 135, punt 16”, waarbij hij aangeeft dat deze schrijvers zich hebben uitgesproken over een soortgelijke bepaling als artikel 16 van verordening nr. 110/2008, namelijk artikel 13 van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1), en „Ingerl/Rohnke, Markengesetz, 3e druk, § 135, punt 4”.

( 16 ) Deze rechter merkt op dat het Hof alleen in het algemeen heeft verklaard dat „artikel 16, onder a), b), c) en d), van verordening nr. 110/2008 ziet op verschillende gevallen waarin bij de verhandeling van een product uitdrukkelijk of impliciet wordt verwezen naar een geografische aanduiding in omstandigheden waarin hetzij het publiek kan worden misleid of minstens ertoe kan worden gebracht, een gedachteassociatie te maken met betrekking tot de oorsprong van het product, hetzij de marktdeelnemer ten onrechte kan profiteren van de reputatie van de betrokken geografische aanduiding” (arrest van 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac, C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punt 46).

( 17 ) Meer in het bijzonder zou volgens Klotz de litigieuze vermelding noodzakelijkerwijs „identiek” moeten zijn aan de beschermde geografische aanduiding; volgens de Franse regering zou deze vermelding „identiek of [althans] vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt heel vergelijkbaar” moeten zijn; volgens de Nederlandse regering zou er naar de geografische aanduiding „verwezen” moeten worden, en wel ook indien bij het beoogde publiek een associatie kan worden opgewekt; volgens de Commissie is er geen „gebruik” van de geografische aanduiding wanneer er een „andere aanduiding” wordt gebruikt.

( 18 ) Zie met name arrest van 15 november 2017, Geissel en Butin (C‑374/16 en C‑375/16, EU:C:2017:867, punt 32en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 19 ) Op dit laatste punt betoogt TSWA dat de benaming „Glen” in casu moet worden verboden, aangezien het om een product gaat dat „vergelijkbaar” is met „Scotch Whisky”, maar geen Schotse oorsprong heeft. Volgens haar heeft de gestelde vraag echter ook betrekking op het tweede in dit artikel 16, onder a), vervatte geval, aangezien het feit dat de producten vergelijkbaar zijn niet zou uitsluiten dat van de reputatie van de beschermde geografische aanduiding wordt geprofiteerd. Ik merk op dat de verwijzende rechter hierover geen standpunt heeft ingenomen, maar dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat „[wanneer] de niet onder een geografische aanduiding vallende producten gedistilleerde dranken zijn, […] het gewettigd [lijkt] om te oordelen dat het kan gaan om producten die vergelijkbaar zijn met de onder deze geografische aanduiding geregistreerde gedistilleerde drank” (arrest van 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac, C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punt 54).

( 20 ) Cursivering van mij.

( 21 ) Zie naar analogie arrest van 14 september 2017, EUIPO/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto (C‑56/16 P, EU:C:2017:693, punten 114e.v.), waarin de criteria worden vermeld voor het associëren van het litigieuze teken met de beschermde aanduiding, criteria die te maken hebben met de waarneming door het relevante publiek „van een logische en begripsmatige eenheid” of van een „geografische verwijzing […] naar portwijn waarop de betrokken oorsprongsbenaming betrekking heeft”.

( 22 ) Evenzo was advocaat-generaal Campos Sánchez-Bordona in zijn conclusie in de zaak Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (C‑393/16, EU:C:2017:581, punten 42e.v.) ten aanzien van een met dit artikel 16, onder a), vergelijkbaar artikel ook van mening dat onder het begrip „direct of indirect commercieel gebruik” niet alleen het gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming (in de onderhavige zaak de beschermde geografische aanduiding) in een identieke, maar ook in een vergelijkbare vorm kan vallen.

( 23 ) De Commissie preciseert dat de eis dat de geografische aanduiding zelf wordt gebruikt, een vertaling van die aanduiding evenwel niet uitsluit, waarbij zij aangeeft dat dit geval zich echter duidelijk in casu niet voordoet.

( 24 ) De Nederlandse regering geeft als – fictief – voorbeeld van een indirect commercieel gebruik van de beschermde geografische aanduiding „Scotch Whisky” in het kader van een reclamecampagne dat als volgt zou luiden: „Glen Buchenbach smaakt als Scotch Whisky”.

( 25 ) Zie ook de rechtsleer, aangehaald in de verwijzingsbeslissing, die in voetnoot 15 van deze conclusie wordt vermeld.

( 26 ) Zie arresten van 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac (C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punten 56 en 57), en 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 3335).

( 27 ) Zie wat de uitlegging van dit artikel 16, onder b), betreft, het antwoord op de tweede prejudiciële vraag, vermeld in de punten 48 e.v. van deze conclusie.

( 28 ) Zie ook overweging 1 van verordening nr. 110/2008, evenals de toelichting bij het voorstel van de Commissie van 15 december 2005, die tot de vaststelling van deze rechtshandeling heeft geleid [voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie en de etikettering van gedistilleerde dranken COM(2005) 125 definitief, blz. 2], waarin wordt gewezen op de noodzaak om de Unierechtelijke voorschriften die toen voor gedistilleerde dranken golden, duidelijker te maken.

( 29 ) Cursivering van mij.

( 30 ) Zie het aangehaalde punt in voetnoot 16 van deze conclusie, ten aanzien waarvan TSWA betoogt dat de Duitse taalversie (die enkel van een „associatie” spreekt) beperkter is dan de versies in de Spaanse, de Engelse, de Franse of de Italiaanse taal (die van een „gedachteassociatie” spreken) en dat aan deze laatste, ruimere formulering de voorkeur moet worden gegeven, zodat de „associatie” betrekking heeft op de gedachtesfeer die de geografische aanduiding oproept en niet op een associatie met de geografische aanduiding zelf.

( 31 ) De aldus door dit artikel 16 nagestreefde doeleinden worden uiteengezet in de arresten van 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac (C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punt 47), en 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 23 en 24).

( 32 ) Te weten artikel 118 quaterdecies, lid 2, van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke verordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (PB 2007, L 299, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 491/2009 van de Raad van 25 mei 2009 (PB 2009, L 154, blz. 1).

( 33 ) Zie omtrent de overeenkomsten tussen artikel 16 van verordening nr. 110/2008 en artikel 118 quaterdecies, lid 2, van verordening nr. 1234/2007, arrest van 20 december 2017, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (C‑393/16, EU:C:2017:991, punten 18, 34, 39 en 40), en de conclusie van advocaat-generaal Campos Sánchez-Bordona in de zaak Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (C‑393/16, EU:C:2017:581, punt 60en voetnoot 16).

( 34 ) Arrest van 20 december 2017, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (C‑393/16, EU:C:2017:991, punt 38), luidt, „met betrekking tot de bescherming van [beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen] vormt verordening nr. 1234/2007 een instrument van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat in wezen erop gericht is de consumenten te waarborgen dat landbouwproducten met een op grond van deze verordening geregistreerde geografische aanduiding, doordat zij uit een bepaald geografisch gebied afkomstig zijn, bepaalde bijzondere eigenschappen bezitten en dus dankzij hun geografische herkomst een kwaliteitsgarantie bieden, teneinde landbouwproducenten in staat te stellen om in ruil voor een reële kwaliteitsverbetering een betere prijs te krijgen, en te voorkomen dat derden onrechtmatig profiteren van de reputatie die deze producten dankzij hun kwaliteit genieten” (cursivering van mij).

( 35 ) Ik breng in herinnering dat artikel 15, lid 4, van verordening nr. 110/2008 vereist: „Gedistilleerde dranken met een in bijlage III geregistreerde geografische aanduiding voldoen aan alle specificaties van het in artikel 17, lid 1, bedoelde technische dossier.”

( 36 ) Zie in die zin arresten van 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac (C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punt 46), en 20 december 2017, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (C‑393/16, EU:C:2017:991, punten 39 en 40).

( 37 ) Te weten „Swabian […] Whisky” (in het Nederlands, Zwabische whisky), „Deutsches Erzeugnis” (Duits product), „Hergestellt in den Berglen” (vervaardigd in Berglen).

( 38 ) TSWA stelt voor om het tweede deel van de eerste prejudiciële vraag in die bewoordingen te herformuleren, aangezien het begrip „context” („Umfeld” in het Duits, de procestaal van de onderhavige procedure) dat daarin door de verwijzende rechter wordt gebruikt niet uit verordening nr. 110/2008 of de rechtspraak van het Hof voortvloeit en er dus eerder zou moeten worden verwezen naar de begrippen „presentatie”, „etikettering” en „verpakking” die in de punten 15‑17 van bijlage I bij deze verordening zijn omschreven, welke begrippen gelet op de motivering van de verwijzingsbeslissing in wezen in deze vraag aan de orde worden gesteld.

( 39 ) Klotz, de Franse regering en de Commissie nemen hierover geen standpunt in gelet op het door hen voorgestelde antwoord op het eerste deel van de eerste prejudiciële vraag.

( 40 ) Om de redenen die zijn aangegeven in punt 42 van deze conclusie.

( 41 ) Zie ook punt 40 van deze conclusie.

( 42 ) Dit artikel 16, onder b), specificeert ook dat het niet van belang is dat „de geografische aanduiding in vertaling wordt gebruikt of vergezeld gaat van een formulering waarin een woord zoals ‚genre’, ‚type’, ,stijl’, ‚trant’ of ‚smaak’ of een andere soortgelijke term voorkomt”. Ondanks het gebruik van deze zogenaamde afzwakkende termen blijft de consument immers misleid door de boodschap die door de primaire aanduiding wordt overgebracht, die een onterechte verbinding bij die aanduiding bewerkstelligt.

( 43 ) Zie over het eventuele belang van de context van het litigieuze bestanddeel in het licht van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008, het antwoord op het tweede deel van de tweede prejudiciële vraag, vermeld in de punten 69 e.v. van deze conclusie.

( 44 ) Arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 21en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 45 ) Zoals dat het geval was in het door de verwijzende rechter gegeven voorbeeld tussen de litigieuze benaming „Verlados” en de geregistreerde geografische aanduiding „Calvados” in de zaak in het arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35).

( 46 ) Het litigieuze bestanddeel „Glen” verschilt namelijk zowel fonetisch als visueel duidelijk van de geregistreerde geografische aanduiding „Scotch Whisky”.

( 47 ) Ik preciseer dat de Franse en de Italiaanse regering ook het criterium van het „conceptueel dicht bijeen liggen” benadrukken. In het door hen voorgestelde antwoord stellen zij echter niet dit criterium centraal, maar het door de verwijzende rechter vermelde criterium van „associatie”.

( 48 ) Arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 21en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 49 ) Omgekeerd is er niet sprake van een enkele „voorstelling”, maar van „gebruik” in de zin van een met punt a) van artikel 16 van verordening nr. 110/2008 overeenkomstige bepaling, wanneer de beschermde benaming volledig in de benaming van het levensmiddel is opgenomen ter aanduiding van de smaak daarvan (zie arrest van 20 december 2017, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne, C‑393/16, EU:C:2017:991, punten 57 en 58).

( 50 ) Zie wat betreft de bestreden benamingen „Cambozola”, „parmesan”, „KONJAKKI”, „Verlados” en „Port Charlotte” respectievelijk arresten van 4 maart 1999, Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola (C‑87/97, EU:C:1999:115, punt 25); 26 februari 2008, Commissie/Duitsland (C‑132/05, EU:C:2008:117, punt 44); 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac (C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punt 56); 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 21), en 14 september 2017, EUIPO/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto (C‑56/16 P, EU:C:2017:693, punt 122).

( 51 ) Zie met name arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 21, 32, 35 en 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Volgens de Commissie betekent dit in de rechtspraak neergelegde criterium dat onmiddellijk en trefzeker een associatie wordt opgeroepen tussen het betrokken product en de beschermde geografische aanduiding.

( 52 ) Arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 22), cursivering van mij.

( 53 ) Arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 25, 28 en 48).

( 54 ) Zie in die zin arrest van 14 september 2017, EUIPO/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto (C‑56/16 P, EU:C:2017:693, punten 122125).

( 55 ) Zie met name arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 33, 34, 3840 en 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 56 ) Te weten alle partijen, uitgezonderd Klotz en de Nederlandse regering.

( 57 ) Zie in het bijzonder arresten van 4 maart 1999, Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola (C‑87/97, EU:C:1999:115, punt 27); 26 februari 2008, Commissie/Duitsland (C‑132/05, EU:C:2008:117, punt 46); 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac (C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punten 57 en 58), en 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 3840).

( 58 ) Zie punt 55 van deze conclusie.

( 59 ) Zie arresten van 26 februari 2008, Commissie/Duitsland (C‑132/05, EU:C:2008:117, punten 47 en 48), en 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 35).

( 60 ) Waarbij dient te worden gepreciseerd dat het niet van belang is dat de gemiddelde Europese consument het litigieuze product waarschijnlijk niet zal verwarren met een product dat de betrokken beschermde aanduiding rechtmatig draagt (zie de rechtspraak vermeld in punt 79 van deze conclusie).

( 61 ) Doelstellingen die in de punten 34 e.v. van deze conclusie zijn onderzocht.

( 62 ) Cursivering van mij.

( 63 ) Zie de punten 31 e.v. van deze conclusie.

( 64 ) Zie naar analogie arrest van 14 september 2017, EUIPO/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto (C‑56/16 P, EU:C:2017:693, punten 80 en 81).

( 65 ) Dienaangaande doelt Klotz met name op het arrest van 20 mei 2003, Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita (C‑108/01, EU:C:2003:296, punt 66en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 66 ) Land van oorsprong, zoals vermeld in bijlage III bij verordening nr. 110/2008, voor de beschermde geografische aanduiding „Scotch Whisky”.

( 67 ) De Nederlandse regering benadrukt terecht het verband tussen de bescherming die in verordening nr. 110/2008 aan geografische aanduidingen is verleend en de vrijheid van ondernemingen om aan een product een naam te geven die al dan niet door het merkenrecht wordt beschermd, waarbij moet worden opgemerkt dat deze verordening beoogt te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de benaming „Scotch Whisky” voor whisky die niet in Schotland is vervaardigd, terwijl met de individuele bescherming van het merk wordt beoogd een onderneming de mogelijkheid te geven zich te onderscheiden en te verhinderen dat een derde het beschermde merk gebruikt (zie over het in artikel 23 van deze verordening vastgestelde verband met het merkenrecht, Blakeney, M., The protection of geographical indications, Law and practice, Edward Elgar Publishing, Cheltenham, 2014, blz. 286).

( 68 ) Het is vaste rechtspraak dat in het kader van een procedure van artikel 267 VWEU, die is gebaseerd op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof, elke beoordeling van de feiten van de zaak tot de exclusieve bevoegdheid van de nationale rechter behoort (zie met name arresten van 8 mei 2008, Danske Svineproducenter, C‑491/06, EU:C:2008:263, punt 23, en 25 oktober 2017, Polbud – Wykonawstwo, C‑106/16, EU:C:2017:804, punt 27), temeer daar het Hof niet altijd over de daartoe noodzakelijke gegevens beschikt (zie met name arresten van 21 juni 2007, Omni Metal Service, C‑259/05, EU:C:2007:363, punt 15, en 9 februari 2017, Madaus, C‑441/15, EU:C:2017:103, punt 35).

( 69 ) Zie de aangehaalde rechtspraak in voetnoot 9 van deze conclusie.

( 70 ) Het litigieuze teken, te weten „Glen”, is volgens TSWA voortgekomen uit de Schots-Gaelische taal en wordt vooral in Schotland als een gewone plaatsnaam gebruikt en dikwijls als element van de naam van Schotse whisky’s, waarmee de Europese en Duitse consumenten dit woord in de eerste plaats zouden associëren. Daarentegen geeft deze term volgens Klotz geen Schotse oorsprong aan, aangezien het een gangbaar Engels woord is, dat van het Iers-Gaelisch komt en een groot aantal steden, rivieren en dalen die niet in Schotland liggen deze naam dragen, net als de niet in Schotland vervaardigde whisky’s.

( 71 ) De Commissie geeft aan dat TSWA zonder succes heeft gepoogd de registratie van het merk „Glen Breton” door de in Nova Scotia (Canada) gevestigde distilleerderij Glenora te verhinderen [zie arrest van het Federal Court of Appeal (federaal hof van beroep), Canada, van 22 januari 2009, Glenora Distillers International Ltd v. The Scotch Whisky Association, 2009 FCA 16, (2010) 1 F.C.R. 195]. Zij vermeldt daarbij dat TSWA zich daarentegen in 2013 niet heeft verzet tegen de registratie in Duitsland van het in het hoofdgeding betrokken merk „Glen Buchenbach”. Ik merk op dat TSWA er ook niet in geslaagd is om in Frankrijk het gebruik van het merk „Wel Scotch” voor een bier op grond van de artikelen 10 en 16 van verordening nr. 110/2008 te verbieden [zie arrest van de Cour de cassation, Chambre commerciale (cassatierechter, handelskamer) van 29 november 2011, 10‑25.703, bekend gemaakt in het Bulletin (Frans publicatieblad voor rechtspraak].

( 72 ) Klotz preciseert dat deze opsomming niet uitputtend is, waarbij hij de in Kentucky (Verenigde Staten) vervaardigde whisky „Old Glen Malt Whisky” en de in Australië door Castle Glen Distillery vervaardigde whisky noemt. Het mag echter niet worden vergeten dat deze gegevens alleen beslissend kunnen zijn indien is aangetoond dat de gemiddelde Europese consument zich daarvan bewust is.

( 73 ) De Commissie betoogt dat de term „Glen” niet voldoende verband houdt met de beschermde geografische aanduiding „Scotch Whisky”, aangezien niet alle Schotse whisky’s onder de aanduiding „Glen” worden verhandeld, deze term geen aanduiding is die gewoonlijk door de consumenten voor Schotse whisky wordt gebruikt, het niet een woord is dat enkel stamt uit de Schotse, maar uit de Gaelische taal en ook in Ierland wordt gebruikt, en de vermelde peiling zich tot de Duitse markt beperkt en geen automatische associatie karakteriseert.

( 74 ) Zoals omschreven in de rechtspraak van het Hof, vermeld in punt 56 van deze conclusie.

( 75 ) De Commissie merkt op dat niet kan worden uitgesloten dat met het gebruik van het woord „Glen”, dat in de Duitse taal geen autonome betekenis heeft, wordt beoogd het betrokken product een bepaald prestige te verlenen, aangezien daarmee ook bepaalde duurdere whisky’s worden aangeduid, maar toch lijkt het hier slechts om een handige commerciële strategie te gaan, nu er onvoldoende verband is met de geregistreerde aanduiding „Scotch Whisky”.

( 76 ) Zie punt 65 van deze conclusie.

( 77 ) Zie, omtrent de gegevens die het etiket van het product in het hoofdgeding over de Duitse oorsprong ervan verstrekt, voetnoot 37 van deze conclusie.

( 78 ) Volgens Klotz moet noodzakelijkerwijs in aanmerking worden genomen dat het litigieuze bestanddeel „Glen” in het volledige teken „Glen Buchenbach” is opgenomen en dit teken op het etiket vergezeld gaat van een groot aantal aanduidingen die de werkelijke oorsprong van het product vermelden, waarvan de consument tegelijkertijd met het teken „Glen Buchenbach”, in zijn totaliteit kennis zou nemen.

( 79 ) Zie over deze specifieke formulering van het voorgestelde antwoord, de opmerkingen van TSWA, vermeld in voetnoot 38 van deze conclusie.

( 80 ) Zie voetnoot 42 van deze conclusie waarin deze andere preciseringen in herinnering worden gebracht.

( 81 ) Mogelijke informatiedragers die niet alleen zijn vermeld in de punten 14‑17 van bijlage I bij verordening nr. 110/2008 (waar deze vier begrippen worden gedefinieerd), maar ook uitdrukkelijk in artikel 16, onder c), dat verwijst naar gegevens in „de aanduiding, de presentatie of de etikettering” van het product (drie termen die ook in de naam van deze verordening voorkomen). Zie over de gevraagde uitlegging van die laatste bepaling, de punten 84 e.v. van deze conclusie.

( 82 ) Zie arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 43en aldaar aangehaalde rechtspraak), en, naar analogie, arrest van 4 maart 1999, Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola (C‑87/97, EU:C:1999:115, punten 29 en 43).

( 83 ) Zie arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 45, 51 en 52, alsmede aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook wat de beschermde oorsprongsbenaming „Porto/Port” en het merk „Port Charlotte” betreft, de conclusie van advocaat-generaal Campos Sánchez-Bordona in de zaak EUIPO/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto (C‑56/16 P, EU:C:2017:394, punten 95e.v.), en arrest van 14 september 2017, EUIPO/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto (C‑56/16 P, EU:C:2017:693, punt 123).

( 84 ) Arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 11, 12, 29, 49 e.v.) betreffende een drank genaamd „Verlados”, ten aanzien waarvan werd aangevoerd dat deze naam verwees naar de naam van de onderneming (Viiniverla) en het dorp (Verla, Finland) waar deze drank werd vervaardigd en niet naar de Franse geografische aanduiding „Calvados”.

( 85 ) In het arrest van 4 maart 1999, Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola (C‑87/97, EU:C:1999:115, punten 27 en 28), achtte het Hof het weliswaar relevant dat de nationale rechter rekening houdt met een reclamefolder, die erop lijkt te wijzen dat de fonetische overeenkomst tussen de benamingen „Cambozola” en „Gorgonzola” niet op toeval berust, maar enkel om deze overeenkomst te kunnen vaststellen en dus om de kwalificatie als „voorstelling” te kunnen motiveren.

( 86 ) Arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 42e.v.).

( 87 ) Net zo min van belang is het feit dat het product in voorkomend geval slechts plaatselijk en/of in beperkte hoeveelheden wordt verhandeld (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 46 en 47).

( 88 ) Zie arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 27).

( 89 ) In casu de vermeldingen „Swabian [Zwabisch]”, „Deutsches Erzeugnis [Duits product]” en „Hergestellt in den Berglen [vervaardigd in Berglen]” op het etiket van het product.

( 90 ) Deze rechter preciseert dat volgens hem, alleen wanneer de context geen rol speelt, hij zal moeten beslissen of de term „Glen” het beoogde publiek misleidt. Daarentegen zal TSWA, indien de context wel in aanmerking moet worden genomen, voor haar vordering geen steun vinden in artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008, aangezien dit beroep gericht is op een absoluut verbod van deze term, ongeacht de aanwezigheid van eventuele zogenoemde „delokaliserende” verwijzingen.

( 91 ) Meer in het bijzonder meent de Nederlandse regering dat: „[v]an een onjuiste of misleidende vermelding zoals bedoeld in artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 […] geen sprake [is], als er niet wordt gerefereerd aan de geografische aanduiding of een met deze aanduiding overeenkomende term of de vertaling ervan en bovendien het etiket duidelijk de herkomst van de gedistilleerde drank vermeldt” (cursivering van mij). Wat het eerste element van het aldus in overweging gegeven antwoord betreft, haalt deze regering punt 60 van het arrest van 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac (C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484) aan, waarin wordt gesproken over „het gebruik van een merk dat een geografische aanduiding of een met deze aanduiding overeenkomende term en de vertaling ervan bevat”, welke uitspraak mij echter lijkt te zijn toegesneden op de feitelijke omstandigheden van deze zaak (zie met name de punten 16 en 38 van het arrest).

( 92 ) De procestaal in deze procedure.

( 93 ) Er bestaat ook in de Spaanse taal een andere formulering [„todo (elk)” waarna in de punten a) en b) het enkelvoud volgt; „cualquier (enige)” in de punten c) en d), maar zonder het gebruik van het meervoud dat in de Duitse taalversie voorkomt]. Daarentegen wordt eenzelfde woord, waarvan de betekenis naar een opzichzelfstaand bestanddeel in een geheel verwijst, en waarna het enkelvoud volgt, zowel in punt c) als in de punten a), b) en d) gebruikt in met name de versies in de Deense taal („enhver”), de Engelse taal („any”), de Franse taal („toute”), de Italiaanse taal („qualsiasi”), de Portugese taal („qualquer”) en de Zweedse taal („varje”).

( 94 ) Zie met name arresten van 26 juli 2017, Mengesteab (C‑670/16, EU:C:2017:587, punt 82), en 12 oktober 2017, Lombard Ingatlan Lízing (C‑404/16, EU:C:2017:759, punt 21).

( 95 ) Zie over het stelsel van regelgeving waarin artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 is neergelegd, en de doelstellingen ervan, punten 95 e.v. van deze conclusie.

( 96 ) En wel ook in de Duitse taalversie van artikel 16, onder c).

( 97 ) Mij lijkt dat deze uitdrukking alleen preciseert dat de vermeende onjuiste of misleidende aanduiding zich bij één van de drie genoemde informatiedragers kan voordoen, zonder de vraag op te lossen of deze aanduiding apart of samen met de andere eventueel ook in de aanduiding, de presentatie of de etikettering aanwezige informatie moet worden onderzocht.

( 98 ) De Franse regering meent ook dat om te beoordelen of de litigieuze aanduiding „tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong van het product aanleiding kan geven” in de zin van punt c) van dit artikel 16, de waarneming van een „normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument” relevant moet zijn, zoals het Hof van oordeel was met betrekking tot punt b) van ditzelfde artikel (zie arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 28). Ik merk echter op dat het Hof in deze zaak over dit onderwerp geen vraag is gesteld.

( 99 ) Het antwoord dat er geen rekening moet worden gehouden met de context waarin het litigieuze teken wordt gebruikt, om te bepalen of er sprake is van een „voorstelling” in de zin van dit punt b) (zie de punten 69 e.v. van deze conclusie).

( 100 ) Zie over de door de betrokken voorschriften beoogde doeleinden, de punten 98 e.v. van deze conclusie.

( 101 ) Volgens de Commissie onderscheidt „[h]et derde in punt c) beschermde geval […] zich van de eerste twee gevallen aangezien de litigieuze term niet automatisch bij de consument een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding oproept”.

( 102 ) Te weten artikel 118 quaterdecies, lid 2, van verordening nr. 1234/2007 (zie ook voetnoten 32 en 33 van deze conclusie).

( 103 ) Zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Sánchez-Bordona in de zaak Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (C‑393/16, EU:C:2017:581, punten 46 en 104).

( 104 ) Zie de punten 36 e.v. van deze conclusie.

( 105 ) Te weten „onjuiste of misleidende vermeldingen […] in de aanduiding, de presentatie of de etikettering ervan”.

( 106 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB 2000, L 109, blz. 29).

( 107 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, richtlijn 90/496/EEG van de Raad, richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB 2011, L 304, blz. 18).

( 108 ) De Commissie stelt dat haar standpunt, dat bepleit om het hele etiket te onderzoeken „in overeenstemming is met de rechtspraak over de uitlegging van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/20[1]1, waarin de algehele indruk ook telt”, waarbij zij de arresten van 10 september 2009, Severi (C‑446/07, EU:C:2009:530, punten 58e.v.), en 4 juni 2015, Teekanne (C‑195/14, EU:C:2015:361, punten 3642), aanhaalt. De aangehaalde passages betreffen in feite de uitlegging van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13, waarin wordt bepaald dat de etikettering en de wijze waarop deze wordt aangebracht de koper niet moeten kunnen misleiden, met name over de kenmerken van het levensmiddel, in het bijzonder de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging van dit geneesmiddel, een bepaling die in wezen vergelijkbaar is met bovenvermelde bepaling van artikel 7 van verordening nr. 1169/2011.

( 109 ) Volgens overwegingen 4 en 5 van richtlijn 2000/13, moet deze richtlijn „ertoe strekken communautaire voorschriften van algemene en horizontale aard op te stellen die van toepassing zijn op alle levensmiddelen die in de handel worden gebracht”, terwijl „de voorschriften van specifieke en verticale aard die uitsluitend betrekking hebben op bepaalde levensmiddelen worden vastgesteld in het kader van de bepalingen die voor deze producten gelden”.

( 110 ) Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van richtlijn 2000/13.

( 111 ) Overweging 9 van verordening nr. 110/2008 benadrukt dit verschil met richtlijn 2000/13, ook al verwijzen bepaalde bepalingen van deze verordening (met name artikel 8, artikel 9, lid 9, en artikel 11, lid 4) naar die richtlijn.

( 112 ) Zie ook over de verschillen tussen richtlijn 2000/13 en verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1), arrest van 10 september 2009, Severi (C‑446/07, EU:C:2009:530, punt 58), en conclusie van advocaat-generaal Sharpston in de zaak Severi (C‑446/07, EU:C:2009:289, punten 4749).

( 113 ) Zoals dat volgt uit het opschrift van artikel 7 van verordening nr. 1169/2011, dat overeenkomt met artikel 2 van richtlijn 2000/13 (zie voetnoot 108 van deze conclusie).

( 114 ) Zoals dat volgt uit het opschrift van dit artikel 16.

( 115 ) In het arrest van 4 juni 2015, Teekanne (C‑195/14, EU:C:2015:361, punten 3744), was het Hof van oordeel dat de nationale rechter alle verschillende elementen van de etikettering moet onderzoeken, met name de lijst van ingrediënten op de verpakking.

( 116 ) In het arrest van 10 september 2009, Severi (C‑446/07, EU:C:2009:530, punten 62 en 63), was het Hof van oordeel dat de nationale rechter rekening kan houden met de duur van het gebruik van een benaming, maar niet met de eventuele goede trouw van een producent of winkelier.

( 117 ) Waarbij in herinnering wordt gebracht dat artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 betrekking heeft op het geval van „vermeldingen […] die tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong van het product aanleiding kunnen geven”.

( 118 ) Zie de arresten van 10 september 2009, Severi (C‑446/07, EU:C:2009:530, punten 59 en 63), en 4 juni 2015, Teekanne (C‑195/14, EU:C:2015:361, punten 2729).

( 119 ) Zie met name punt 66 van deze conclusie.

( 120 ) Zie ook voetnoot 75 van deze conclusie.

( 121 ) De Commissie benadrukt terecht dat het etiket helemaal niet het onduidelijke effect van de aanduiding „Glen” versterkt, maar daarentegen een reeks gegevens bevat, in een lettertype dat qua formaat voldoende leesbaar is, die het voor een consument onmogelijk maken te denken dat het een Schots product is. Niet alleen wordt de term „Glen” namelijk samen met de plaatsnaam „Buchenbach” gebruikt, hetgeen duidelijk Duits klinkt, maar voorts wordt aangegeven dat het om een „Zwabische” whisky gaat , een „Duits product”, dat door de distilleerderij Waldhorn gelegen in Berglen, is vervaardigd, informatie die gepaard gaat met een gestileerde afbeelding van een jachthoorn („Waldhorn” in het Duits) die, anders dan een doedelzak, niet kenmerkend voor Schotland is.

Top