ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

10 september 2009 ( *1 )

„Richtlijn 2000/13/EG — Etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan eindverbruiker te worden geleverd — Etikettering die koper kan misleiden aangaande oorsprong of herkomst van levensmiddel — Soortnamen in zin van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2081/92 — Invloed”

In zaak C-446/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunale civile di Modena (Italië) bij beslissing van 26 september 2007, ingekomen bij het Hof op , in de procedure

Alberto Severi, handelend in eigen naam en als wettelijk vertegenwoordiger van Cavazzuti e figli SpA, thans Grandi Salumifici Italiani SpA,

tegen

Regione Emilia-Romagna,

in tegenwoordigheid van:

Associazione fra Produttori per la Tutela del „Salame Felino”,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, T. von Danwitz, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis en J. Malenovský (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: N. Nanchev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 december 2008,

gelet op de opmerkingen van:

Severi en Grandi Salumifici Italiani SpA, vertegenwoordigd door G. Forte en C. Marinuzzi, avvocati,

de Regione Emilia-Romagna, vertegenwoordigd door G. Puliatti, avvocato,

de Associazione fra Produttori per la Tutela del „Salame Felino”, vertegenwoordigd door S. Magelli en A. Ballestrazzi, avvocati,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door I. Chalkia, V. Kondolaimos en M. Tassopoulou als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door R. Adam als gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Cattabriga en B. Doherty als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 mei 2009,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2 van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29), de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 1), en artikel 15, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Severi, handelend in eigen naam en in naam van Grandi Salumifici Italiani SpA (hierna: „GSI”), voorheen Cavazzuti e figli SpA, en de Regione Emilia-Romagna inzake de etikettering van worsten die GSI als „Salame tipo Felino” in de handel brengt.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

Richtlijn 2000/13

3

Punt 4 van de considerans van richtlijn 2000/13 luidt:

„De onderhavige richtlijn moet ertoe strekken communautaire voorschriften van algemene en horizontale aard op te stellen die van toepassing zijn op alle levensmiddelen die in de handel worden gebracht.”

4

In punt 6 van de considerans van richtlijn 2000/13 staat te lezen:

„Bij iedere vorm van reglementering op het gebied van de etikettering van levensmiddelen dient in de eerste plaats te worden uitgegaan van de noodzaak de consumenten voor te lichten en te beschermen.”

5

Punt 8 van de considerans van die richtlijn luidt:

„Een gedetailleerde etikettering betreffende de precieze aard en de karakteristieken van de producten, die de verbruiker in staat stelt met kennis van zaken zijn keuze te bepalen, is het meest geschikt in de mate dat zij het vrije handelsverkeer het minst belemmert.”

6

Artikel 1 van richtlijn 2000/13 bepaalt:

„1.   Deze richtlijn heeft betrekking op de etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd, alsmede op bepaalde aspecten van de presentatie van deze levensmiddelen en van de daarvoor gemaakte reclame.

[…]

3.   In de zin van deze richtlijn betekent:

a)

‚etikettering’: de vermeldingen, aanwijzingen, fabrieks- of handelsmerken, afbeeldingen of tekens die betrekking hebben op een levensmiddel en voorkomen op enig verpakkingsmiddel, document, schriftstuk, etiket, band of label, dat bij dit levensmiddel is gevoegd of daarop betrekking heeft;

[…]”

7

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/13 bepaalt:

„1.   De etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd:

a)

mogen de koper niet kunnen misleiden, onder meer:

i)

ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel en met name van de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging;

[…]

3.   De verbodsbepalingen of de beperkingen, bedoeld in de leden 1 en 2, hebben eveneens betrekking op:

a)

de wijze van aanbieding van de levensmiddelen en met name de vorm of het uiterlijk van de levensmiddelen of de verpakking, het gebruikte verpakkingsmateriaal, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, alsmede de omgeving waarin zij worden uitgestald;

b)

de reclame.”

8

Artikel 3, lid 1, van de richtlijn bevat een uitputtende lijst van de gegevens die op de etikettering van levensmiddelen moeten worden vermeld. Punt 7 van deze bepaling voorziet in de vermelding van de naam of de handelsnaam en het adres van de fabrikant of van de verpakker of van een in de Gemeenschap gevestigde verkoper; punt 8 schrijft de vermelding voor van de plaats van oorsprong of herkomst indien het weglaten daarvan de consument zou kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong of herkomst van het levensmiddel.

9

Artikel 5 van richtlijn 2000/13 bepaalt:

„1.   De verkoopbenaming van een levensmiddel is de benaming van dat levensmiddel vermeld in de hierop toepasselijke communautaire bepalingen.

a)

Bij ontbreken van communautaire bepalingen is de verkoopbenaming de benaming vermeld in de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaat waar het levensmiddel aan de eindverbruiker of aan instellingen wordt verkocht.

Bij ontbreken van dergelijke bepalingen is de verkoopbenaming de benaming die gebruikelijk is in de lidstaat waar het levensmiddel aan de eindverbruiker of aan instellingen wordt verkocht, dan wel een omschrijving van het levensmiddel en, zo nodig, van de wijze waarop dit kan worden gebruikt, die zo duidelijk is gesteld dat de koper daaruit de ware aard van het product kan opmaken en het kan onderscheiden van producten waarmee het zou kunnen worden verward.

[…]”

Verordening nr. 2081/92

10

Hoewel de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeslissing verwijst naar verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93, blz. 12), waarbij verordening nr. 2081/92 is ingetrokken, blijkt uit de feiten van het hoofdgeding dat verordening nr. 510/2006 niet van toepassing is op dit geding. Gelet op de datum waarop de Italiaanse politie Cavazzuti e figli SpA een boete heeft opgelegd, moet daarentegen verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2796/2000 van de Commissie van (PB L 324, blz. 26; hierna: „gewijzigde verordening nr. 2081/92”), worden toegepast.

11

Bij de gewijzigde verordening nr. 2081/92 worden voorschriften vastgesteld voor de bescherming van oorsprongsbenamingen (BOB) en geografische aanduidingen (BGA) van landbouwproducten en levensmiddelen. Deze bescherming, die wordt verleend wanneer een verband bestaat tussen de kenmerken van het product of het levensmiddel en de geografische oorsprong ervan, wordt verkregen volgens een communautaire registratieprocedure.

12

De vierde overweging van de considerans van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 bepaalt dat „gezien de verscheidenheid van de producten in de handel en de overvloedige informatie die erover wordt verstrekt, de consument om beter zijn keuze te kunnen bepalen, juist over de oorsprong van het product duidelijk en bondig moet worden geïnformeerd”.

13

De vijfde overweging van de considerans van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 luidt:

„Overwegende dat bij de etikettering van landbouwproducten en levensmiddelen algemene communautaire voorschriften in acht moeten worden genomen en met name richtlijn [2000/13]; dat, voor landbouwproducten en levensmiddelen die uit een bepaald gebied afkomstig zijn gezien de specificiteit ervan, bijzondere aanvullende bepalingen dienen te worden vastgesteld”.

14

Volgens de zevende overweging van de considerans van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 zou „met een communautair kader in de vorm van een beschermingsregeling het gebruik van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen verder […] kunnen worden ontwikkeld, aangezien een dergelijk kader, dank zij een meer uniforme aanpak, aan producenten van producten met dergelijke vermeldingen gelijke mededingingsvoorwaarden garandeert en deze producten voor de consumenten geloofwaardiger maakt”.

15

Krachtens artikel 1, lid 2, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 geldt deze verordening onverminderd andere bijzondere communautaire bepalingen.

16

Artikel 3, lid 1, van de gewijzigde verordening 2081/92 luidt:

„Benamingen die soortnamen zijn geworden, kunnen niet worden geregistreerd.

In de zin van deze verordening wordt onder een ‚benaming die een soortnaam is geworden’, verstaan de naam van een landbouwproduct of een levensmiddel, die weliswaar verband houdt met de plaats of streek waar dit product of dit levensmiddel oorspronkelijk werd geproduceerd of in de handel gebracht, doch de gangbare naam is geworden van een product of een levensmiddel.

Om vast te stellen of een naam al dan niet een soortnaam is geworden, wordt rekening gehouden met alle factoren, in het bijzonder:

de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied,

de situatie in andere lidstaten,

de relevante nationale of communautaire wetgeving.

Indien aan het slot van de procedure als bedoeld in de artikelen 6 en 7, een registratieaanvraag wordt afgewezen omdat een benaming een soortnaam is geworden, maakt de Commissie deze beslissing bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen”.

17

Artikel 5 van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 beschrijft de procedure die een lidstaat moet volgen wanneer een registratieaanvraag werd ingediend. Lid 5 van dit artikel 5 bepaalt:

„De lidstaat gaat na of de aanvraag gerechtvaardigd is en zendt de aanvraag […] naar de Commissie indien hij van mening is dat aan de eisen van deze verordening is voldaan.

Op nationaal niveau, mogen door deze lidstaat slechts voorlopig een bescherming in de zin van onderhavige verordening, alsook in voorkomend geval een aanpassingsperiode voor de aldus toegezonden benaming worden toegestaan vanaf de datum van de toezending ervan; […]

De voorlopige nationale bescherming houdt op te bestaan vanaf de datum waarop een besluit inzake de registratie overeenkomstig deze verordening wordt genomen. […]

[…]”

18

Artikel 13, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 luidt: „Beschermde benamingen mogen geen soortnamen worden”.

Nationale regeling

19

Artikel 2 van wetsdecreet nr. 109 van 27 januari 1992, dat artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112/EEG van de Raad van betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB 1979, L 33, blz. 1) heeft omgezet, welke bepaling thans is opgenomen in artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2000/13, waarbij richtlijn 79/112 is ingetrokken en vervangen (hierna: „wetsdecreet nr. 109/92”), bepaalt:

„1.   De etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd, zijn bedoeld om de consument correcte en transparante informatie te verstrekken. Zij moeten aldus worden uitgevoerd dat:

a)

de koper niet wordt misleid ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel en met name van de aard, identiteit, hoedanigheid, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging van het desbetreffende levensmiddel;

[…]”.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

20

GSI, met statutaire zetel in Modena, vervaardigt en verkoopt worsten.

21

Op 12 december 2002 heeft de gemeentepolitie van Milaan aan Severi, in eigen naam en als wettelijk vertegenwoordiger van genoemde vennootschap, meegedeeld dat deze vennootschap schending van artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 betreffende de etikettering en presentatie van levensmiddelen en betreffende de reclame hiervoor ten laste werd gelegd, wegens het in de handel brengen van een in Modena vervaardigde salamiworst met op het etiket de vermelding „Salame tipo Felino”.

22

Volgens het proces-verbaal staat op het etiket dat in het hoofdgeding aan de orde is, het woord „tipo” (type) in letters die te klein zijn om voldoende zichtbaar te zijn, en hebben de andere gegevens op het etiket enkel betrekking op de ingrediënten, de naam en de zetel van de producent; informatie over de plaats van vervaardiging of het feit dat deze samenvalt met de zetel van de producent, ontbreekt. In het proces-verbaal wordt geconcludeerd dat de etikettering van het product de consument aldus zou kunnen misleiden aangaande de oorsprong of de herkomst van de salamiworst, aangezien zij geen duidelijke en correcte identificatie van de herkomst van het product mogelijk maakt, namelijk de plaats waar het vlees wordt verwerkt en verpakt. De benaming „Salame tipo Felino” verwijst namelijk naar een traditionele productiemethode en naar een plaats van vervaardiging — het grondgebied van de gemeente Felino, gelegen in Emilia-Romagna, in de provincie Parma — die in casu niet beantwoorden aan de realiteit, aangezien het hier gaat om een levensmiddel dat wordt vervaardigd in Modena, eveneens gelegen in Emilia-Romagna, maar in de provincie Modena.

23

Op basis van de vaststellingen van het proces-verbaal van de gemeentepolitie van Milaan heeft de Regione Emilia-Romagna Severi op 16 mei 2006 een administratieve boete van 3108,33 EUR opgelegd wegens schending van artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92.

24

In haar besluit, dat de interpretatie van de gemeentepolitie bevestigt, overwoog de Regione Emilia-Romagna dat de benaming „Salame Felino” een authentiek en typisch product aanduidt dat kenmerkend is voor het grondgebied van de gemeente Felino. Aangezien de kenmerken van Salame Felino niet kunnen worden geacht aanwezig te zijn in alle vleeswaren die aan de hand van een soortgelijk recept worden vervaardigd, maar uit andere gebieden afkomstig zijn of „industrieel” zijn vervaardigd, volstaat de toevoeging van de vermelding „tipo” niet om elk gevaar van verwarring bij de consument te voorkomen. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde etikettering zou de consument dus kunnen misleiden aangaande de plaats van vervaardiging van het litigieuze product en hem dus niet in staat stellen om met volledige kennis van zaken zijn inkopen te doen.

25

Severi heeft de boete van 16 mei 2006 aangevochten bij het Tribunale civile di Modena (burgerlijke rechtbank van Modena). Ter ondersteuning van zijn beroep heeft hij betoogd dat artikel 2 van richtlijn 2000/13, dat is uitgevoerd door artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 en dat ertoe strekt voor het etiketteren van levensmiddelen zodanige voorschriften vast te stellen dat zij de consument niet misleiden aangaande de oorsprong of de herkomst van het product, moet worden uitgelegd in samenhang met andere communautaire voorschriften, met name de gewijzigde verordening nr. 2081/92. Nu richtlijn 2000/13 de begrippen herkomst en oorsprong niet definieert, is de inhoud van deze begrippen terug te vinden in de gewijzigde verordening nr. 2081/92.

26

De Regione Emilia-Romagna heeft deze argumenten verworpen onder verwijzing naar het autonome karakter van artikel 2 van richtlijn 2000/13, voor de uitlegging waarvan geen enkele verwijzing naar de gewijzigde verordening nr. 2081/92 is vereist en dat van toepassing is op elke discrepantie tussen de op het etiket genoemde plaats en de daadwerkelijke plaats van vervaardiging, ongeacht of de oorsprongsbenaming beschermd is.

27

Het Tribunale civile di Modena heeft het betoog van de Regione Emilia-Romagna inzake de autonomie van artikel 2 van richtlijn 2000/13 niet overtuigend bevonden. Het heeft de opvatting van verzoeker in het hoofdgeding aanvaard en heeft geoordeeld dat het begrip oorsprong en herkomst niet kan worden beperkt tot de plaats van vervaardiging, maar moet zijn gebaseerd op de verwachtingen die de consument in verband met het soort product en de kwalitatieve kenmerken ervan associeert met de plaatsnaam. Ten einde vast te stellen of de etikettering van het product dat in het hoofdgeding aan de orde is, geacht moest worden misleidend te zijn, was de verwijzende rechter derhalve van oordeel dat het noodzakelijk was de benaming „Salame Felino” juridisch te omschrijven. Ook moest worden nagegaan of deze benaming verwees naar een recept of een type product, zodat sprake was van een soortnaam, of dat zij verwees naar kwaliteiten, kenmerken en een reputatie die uitsluitend of in hoofdzaak kunnen worden toegeschreven aan de geografische herkomst en zij derhalve een werkelijke oorsprongsbenaming in de zin van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 vormde.

28

Wegens het bestaan van een collectief merk „Salame Felino” achtte de verwijzende rechter het bovendien noodzakelijk de onderlinge relatie te omschrijven tussen dit merk en de benaming die sinds meer dan 10 jaar te goeder trouw werd gebruikt door buiten het grondgebied van de gemeente Felino gevestigde marktdeelnemers.

29

Daarop heeft het Tribunale civile di Modena de behandeling van de zaak geschorst en aan het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moeten de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening nr. 2081/92 (thans artikelen 3, lid 1, en 13, lid 2, van verordening nr. 510/2006), juncto artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 (artikel 2 van richtlijn 2000/13), aldus worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, waarvan de indiening bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter registratie als BOB of BGA in de zin van de genoemde verordeningen op nationaal niveau is ‚afgewezen’ of geblokkeerd, ten minste gedurende de periode waarin een dergelijke ‚afwijzing’ of ‚blokkering’ van toepassing is, als soortnaam moet worden aangemerkt?

2)

Moeten de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening nr. 2081/92 (thans artikelen 3, lid 1, en 13, lid 2, van verordening nr. 510/2006), juncto artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 (artikel 2 van richtlijn 2000/13), aldus worden uitgelegd dat de benaming van een levensmiddel die een plaatsnaam oproept en die niet is geregistreerd als BOB of BGA in de zin van de genoemde verordeningen, op de Europese markt rechtmatig kan worden gebruikt door producenten die er te goeder trouw en lange tijd voortdurend gebruik van hebben gemaakt voordat verordening nr. 2081/92 (thans verordening nr. 510/2006) in werking trad en tijdens de periode volgend op die inwerkingtreding?

3)

Moet artikel 15, lid 2, van richtlijn nr. 89/104 […] aldus worden uitgelegd dat de houder van een collectief merk voor een levensmiddel dat een geografische verwijzing bevat, aan producenten van een product dat dezelfde kenmerken heeft, niet kan verbieden om voor dat product een benaming te gebruiken die soortgelijk is aan de in het collectieve merk vervatte benaming, indien deze producenten die benaming te goeder trouw en lange tijd voortdurend hebben gebruikt voordat het collectieve merk werd ingeschreven?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

30

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een geografische benaming waarvan de aanvraag tot registratie als BOB of BGA op nationaal niveau is afgewezen of geblokkeerd, ten minste gedurende de periode waarin een dergelijke afwijzing of blokkering van toepassing is, als soortnaam moet worden aangemerkt.

31

Allereerst zij eraan herinnerd dat deze eerste vraag, waarvan de ontvankelijkheid wordt betwist door de Italiaanse regering en door de Commissie, voortvloeit uit het betoog van GSI in het kader van het beroep dat zij heeft ingesteld tegen de haar wegens schending van artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 opgelegde boete.

32

Ter ondersteuning van haar beroep, dat ertoe strekt te doen vaststellen dat de etikettering van de salamiworsten die zij als „Salame tipo Felino” in de handel brengt, niet misleidend is in de zin van artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92, heeft GSI een tweeledig betoog gehouden.

33

In de eerste plaats voerde GSI aan dat de etikettering die in het hoofdgeding aan de orde is, niet als misleidend kan worden aangemerkt aangezien de benaming „Salame tipo Felino” als soortnaam in de zin van artikel 3 van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 moet worden beschouwd. Voorts heeft GSI betoogd dat de benaming „Salame tipo Felino” als soortnaam moet worden beschouwd daar een aanvraag tot registratie van de benaming „Salame Felino” als BGA is ingediend door twee verenigingen van lokale producenten en ten tijde van de boete die in het hoofdgeding aan de orde is, over die aanvraag nog geen beslissing was genomen.

34

De verwijzende rechter achtte het eerste onderdeel van het betoog van GSI juist en heeft het Hof bijgevolg slechts het tweede onderdeel van het betoog voorgelegd, dat het voorwerp vormt van de eerste vraag.

35

Zowel de Italiaanse regering als de Commissie zijn het evenwel oneens met de premisse dat het feit dat de benaming „Salame tipo Felino” een soortnaam in de zin van artikel 3 van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 is, van invloed is op de beoordeling van de kwestie of de etikettering misleidend is in de zin van artikel 2 van richtlijn 2000/13. Volgens hen is de vraag over de juridische waarde van de benaming zelf, niet-ontvankelijk, omdat zij geen verband houdt met het hoofdgeding, dat gaat over de misleidende aard van de etikettering van de producten met die benaming.

36

Alvorens in te gaan op de grond van de vraag, moet dus uitspraak worden gedaan over de ontvankelijkheid ervan.

Ontvankelijkheid van de vraag

37

Volgens vaste rechtspraak staat het in het kader van de procedure van artikel 234 EG in beginsel aan de nationale rechterlijke instanties aan wie een geschil is voorgelegd, om zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van hun vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die zij aan het Hof voorleggen. Het Hof kan echter weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechter, met name wanneer de gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht kennelijk geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding en dus niet objectief noodzakelijk is voor de beslechting van dat geschil (zie met name arresten van 15 juni 1999, Tarantik, C-421/97, Jurispr. blz. I-3633, punt 33, en , Air Liquide Industries Belgium, C-393/04 en C-41/05, Jurispr. blz. I-5293, punt 24).

38

Stellig moet erop worden gewezen dat het feit dat een benaming een soortnaam is in de zin van artikel 3 van de gewijzigde verordening nr. 2081/92, niet a priori kan uitsluiten dat de etikettering van de producten met die benaming misleidend is in de zin van artikel 2 van richtlijn 2000/13. Zoals de advocaat-generaal in de punten 53 en 54 van haar conclusie beklemtoont, zijn er omstandigheden waarin een consument door het gebruik van een soortnaam op het etiket van een product inderdaad kan worden misleid, gezien de intrinsieke kenmerken van de etikettering van dat product. Zo kan het feit dat het gebruik van een soortnaam, die per definitie niet beschermd is, door een producent de gewijzigde verordening nr. 2081/92 niet schendt, niet tot gevolg hebben dat het door richtlijn 2000/13 beschermde belang van de consumenten noodzakelijkerwijs wordt gewaarborgd.

39

Anders dan de Italiaanse regering en de Commissie betogen, is de juridische waarde van de benaming, met name of de benaming al dan niet een soortnaam is, niettemin een van de factoren die, zonder op zich doorslaggevend te zijn, op nuttige wijze in aanmerking kan worden genomen bij de beoordeling van de vraag of de etikettering misleidend is.

40

Om vast te stellen of een benaming al dan niet een soortnaam is, moet de Commissie immers rekening houden met een aantal factoren, met name, krachtens artikel 3 van de gewijzigde verordening nr. 2081/92, met „de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied”. Van zijn kant moet ook de verwijzende rechter rekening houden met deze factoren om vast te stellen of de etikettering van het betrokken product de consument kan misleiden in de zin van artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/13.

41

Bijgevolg is het voor de verwijzende rechter in het kader van zijn beoordeling van het eventueel misleidende karakter van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde etikettering relevant of de benaming al dan niet een soortnaam is.

42

Derhalve is de gestelde vraag niet kennelijk irrelevant voor de beslechting van het hoofdgeding en is zij dus ontvankelijk.

Ten gronde

43

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de eerste vraag, zoals zij in het verzoek om een prejudiciële beslissing is geformuleerd, verwijst naar twee omstandigheden. Voor de benaming „Salame Felino” werd een aanvraag tot registratie als BOB of BGA in de zin van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 ingediend, en de indiening van deze aanvraag bij de Commissie werd door de Italiaanse autoriteiten nadien afgewezen of althans geblokkeerd.

44

Uit artikel 5, leden 4 en 5, artikel 6, leden 2 tot en met 5, en artikel 3, lid 1, laatste alinea, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt dat de Commissie uiteindelijk bij uitsluiting bevoegd is om uitspraak te doen over de registratieaanvragen die door de nationale autoriteiten bij haar worden ingediend, hetzij door de verlangde bescherming toe te kennen, hetzij door de registratie af te wijzen, in voorkomend geval op grond dat de benaming een soortnaam is. Derhalve kunnen de omstandigheid dat de registratieaanvraag door de nationale autoriteiten werd afgewezen of geblokkeerd en de redenen voor die afwijzing of blokkering op generlei wijze van invloed zijn op het antwoord op de gestelde vraag.

45

Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 3, lid 1, en artikel 13, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of wanneer de registratieaanvraag is ingediend en voordat de Commissie haar besluit heeft genomen, eventueel het vermoeden bestaat dat de benaming een soortnaam is, en dit minstens gedurende de periode tussen deze indiening en de eventuele indiening van de aanvraag bij de Commissie door de nationale autoriteiten.

46

Met zijn verwijzing naar artikel 13, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 lijkt de verwijzende rechter zich af te vragen of de a contrario-uitlegging van deze bepaling niet tot een dergelijk vermoeden leidt.

47

Vastgesteld moet worden dat dit niet het geval is. Artikel 13, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 bepaalt dat (reeds) beschermde benamingen geen soortnamen mogen worden. Uit deze bepaling vloeit a contrario stellig voort dat de benamingen die nog niet zijn beschermd, aangezien hiervoor een registratieaanvraag is ingediend, soortnamen kunnen worden voor zover een reeds van kracht zijnde bescherming daarvoor geen belemmering vormt.

48

Uit die a contrario-uitlegging kan echter niet meer worden afgeleid dan de loutere mogelijkheid dat de betrokken benaming een soortnaam wordt. Op grond van die uitlegging kan echter niet worden geoordeeld dat nog niet beschermde benamingen, waarvoor een registratieaanvraag is ingediend, moeten worden vermoed soortnamen te zijn.

49

Uit een en ander volgt dat de artikelen 3, lid 1, juncto 13, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 niet aldus kunnen worden uitgelegd dat een benaming waarvoor een registratieaanvraag is ingediend, moet worden vermoed een soortnaam te zijn in afwachting van de eventuele indiening van de registratieaanvraag bij de Commissie.

50

Deze conclusie vindt steun in de inhoud zelf van het begrip soortnaam, zoals dit is gepreciseerd in de rechtspraak van het Hof. Dat de benaming van een product een soortnaam wordt, is immers het resultaat van een objectieve ontwikkeling, na afloop waarvan deze benaming, hoewel zij een verwijzing bevat naar de geografische plaats waar dit product oorspronkelijk werd vervaardigd of in de handel werd gebracht, de gangbare naam van het product wordt (zie in die zin arresten van 25 oktober 2005, Duitsland en Denemarken/Commissie, C-465/02 en C-466/02, Jurispr. blz. I-9115, punten 75-100, en , Commissie/Duitsland, C-132/05, Jurispr. blz. I-957, punt 53).

51

Onder deze omstandigheden moet het feit dat voor de benaming die in het hoofdgeding aan de orde is een registratieaanvraag is ingediend, als zodanig worden geacht geen gevolgen te hebben voor de uitkomst van die objectieve ontwikkeling van veralgemening of van ontkoppeling van de benaming en het grondgebied.

52

Bovendien moet worden opgemerkt dat de invoering van een uit de indiening van een registratieaanvraag voortvloeiend vermoeden dat sprake is van een soortnaam, strijdig zou zijn met de doelstellingen van de gewijzigde verordening nr. 2081/92.

53

Het bij de gewijzigde verordening nr. 2081/92 ingevoerde stelsel van registratie van benamingen als BOB of BGA beantwoordt namelijk tegelijk aan het vereiste van bescherming van de consument, zoals blijkt uit de vierde overweging van de considerans van de gewijzigde verordening nr. 2081/92, en aan de noodzaak een eerlijke mededinging tussen producenten te handhaven, zoals blijkt uit de zevende overweging van de considerans van die verordening. De erkenning van de benaming als soortnaam verhindert per definitie de toekenning van de bescherming. Indien enkel wegens de indiening van een registratieaanvraag werd vermoed dat een benaming een soortnaam is, en dat uiteindelijk niet zo blijkt te zijn, zou de verwezenlijking van die twee doelen in gevaar kunnen worden gebracht. Derhalve mag een benaming niet zomaar als een soortnaam worden erkend gedurende heel de periode die voorafgaat aan het besluit van de Commissie over de registratieaanvraag.

54

Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 aldus moeten worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, waarvoor een aanvraag tot registratie als BOB of BGA in de zin van die verordening is ingediend, niet kan worden vermoed een soortnaam te zijn in afwachting van de eventuele indiening van de registratieaanvraag bij de Commissie door de nationale autoriteiten. Dat een benaming een soortnaam is in de zin van de gewijzigde verordening nr. 2081/92 kan niet worden vermoed zolang de Commissie geen besluit heeft genomen over de aanvraag tot registratie van de benaming, in voorkomend geval door de aanvraag af te wijzen op de specifieke grond dat de benaming een soortnaam is geworden.

Tweede vraag

55

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92, juncto artikel 2 van richtlijn 2000/13 aldus moeten worden uitgelegd dat de benaming van een levensmiddel die een plaatsnaam oproept maar die niet is geregistreerd als BOB of BGA, rechtmatig kan worden gebruikt door producenten die er zowel vóór als na de inwerkingtreding van verordening nr. 2081/92 te goeder trouw en lange tijd voortdurend gebruik van maken.

Ontvankelijkheid van de vraag

56

Volgens de Italiaanse regering en de Associazione fra Produttori per la Tutela del „Salame Felino” is deze tweede vraag niet-ontvankelijk. Deze regering wijst er inzonderheid op dat de vraag niet relevant is voor het voorwerp van het hoofdgeding, aangezien geen enkel communautair of nationaal voorschrift inzake de etikettering van producten rekening houdt met de goede trouw van de marktdeelnemer die een op misleidende wijze geëtiketteerd product in de handel heeft gebracht.

57

Dit argument, dat de grond van de vraag betreft, kan echter geen invloed hebben op de ontvankelijkheid van de vraag.

Ten gronde

58

Om te beginnen moet er met de advocaat-generaal in punt 49 van haar conclusie aan worden herinnerd dat ondanks het bestaan van verschillen tussen richtlijn 2000/13 en de gewijzigde verordening nr. 2081/92, zowel wat hun doelstellingen als de omvang van de erdoor verleende bescherming betreft, het gebruik van geografische benamingen op de etiketten van levensmiddelen in een situatie als die van het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van deze twee rechtsinstrumenten kan vallen.

59

In het hoofdgeding dient de verwijzende rechter zich echter enkel uit te spreken over de vraag of GSI, gelet op artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 houdende omzetting van artikel 2 van richtlijn 2000/13, de consument heeft kunnen misleiden door op de etiketten van de producten die zij in de handel brengt de benaming „Salame tipo Felino” te vermelden. De verwijzende rechter vraagt zich derhalve af of de omstandigheid dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming, die niet is geregistreerd als BOB of BGA, wordt gebruikt door producenten die er sinds lang te goeder trouw en voortdurend gebruik van maken, invloed heeft op de beantwoording van de vraag of de etikettering die in het hoofdgeding aan de orde is, misleidend is.

60

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het in beginsel niet aan het Hof staat om uitspraak te doen op de vraag of de etikettering van bepaalde producten de koper of de verbruiker kan misleiden, dan wel uit te maken of een verkoopbenaming al dan niet misleidend is. Dat is een taak van de nationale rechter (zie met name arresten van 16 juli 1998, Gut Springenheide en Tusky, C-210/96, Jurispr. blz. I-4657, punt 30, en , Geffroy, C-366/98, Jurispr. blz. I-6579, punten 18 en 19). Dit neemt niet weg dat het Hof in zijn uitspraak op een verzoek om een prejudiciële beslissing in voorkomend geval preciseringen kan geven teneinde de nationale rechterlijke instantie bij haar beslissing te leiden (arrest Geffroy, reeds aangehaald, punt 20).

61

Volgens de rechtspraak van het Hof moet de nationale rechter bij de beoordeling of een aanduiding op een etiket misleidend kan zijn, voornamelijk uitgaan van de vermoedelijke verwachting ten aanzien van de aanduiding die een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument heeft aangaande de oorsprong, de herkomst of de hoedanigheid van het levensmiddel, aangezien het er in wezen om gaat de consument niet te misleiden en hem er niet toe te brengen verkeerdelijk te geloven dat het product een andere oorsprong, herkomst of hoedanigheid heeft dan in werkelijkheid het geval is (zie in die zin arrest van 6 juli 1995, Mars, C-470/93, Jurispr. blz. I-1923, punt 24; arrest Gut Springenheide en Tusky, reeds aangehaald, punt 31, en arrest van , Estée Lauder, C-220/98, Jurispr. blz. I-117, punt 30).

62

Van de factoren die in acht moeten worden genomen om te beoordelen of de etikettering die in het hoofdgeding aan de orde is, misleidend kan zijn, is de duur van het gebruik van een benaming een objectieve factor die de verwachtingen van een redelijke consument kan beïnvloeden. Daarentegen kan de eventuele goede trouw van een producent of winkelier, die een subjectieve factor is, niet van invloed zijn op de objectieve indruk die de consument krijgt door het gebruik van een geografische benaming op een etiket.

63

Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 2081/92, juncto artikel 2 van richtlijn 2000/13 aldus moeten worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, die niet is geregistreerd als BOB of BGA, rechtmatig kan worden gebruikt op voorwaarde dat de etikettering van het product met die benaming een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument niet misleidt. Om uit te maken of dit het geval is, kunnen de nationale rechterlijke instanties rekening houden met de duur van het gebruik van de benaming. Of de producent of winkelier al dan niet te goeder trouw is, is daarentegen niet relevant.

Derde vraag

64

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de houder van een collectief merk voor een levensmiddel dat dezelfde geografische verwijzing bevat als de benaming die in het hoofdgeding aan de orde is, zich op grond van richtlijn 89/104 kan verzetten tegen het gebruik van deze benaming.

65

De Italiaanse regering betoogt dat de derde vraag niet-ontvankelijk is omdat de bij de nationale rechter aanhangige zaak geen betrekking heeft op collectieve merken. De Regione Emilia-Romagna, die GSI de in het hoofdgeding aan de orde zijnde boete heeft opgelegd, is zelf niet de houdster van een merk en beweert overigens niet dat GSI inbreuk heeft gemaakt op enig collectief merk. Ter terechtzitting heeft de Italiaanse regering bovendien in herinnering gebracht dat de verwijzende rechter zich uitsluitend afvraagt of de door GSI gebruikte etikettering „Salame tipo Felino” de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het betrokken product. Hoewel een vereniging van lokale producenten die houdster is van het collectieve merk „Salame Felino” in de procedure heeft geïntervenieerd, is in de bij de verwijzende rechter aanhangige zaak geen argument ingeroepen betreffende een eventuele inbreuk op een collectief merk.

66

Volgens de in punt 37 van dit arrest in herinnering gebrachte vaste rechtspraak is het Hof niet bevoegd om de vragen van een verwijzende rechter in het kader van de procedure van artikel 234 EG te beantwoorden wanneer zij kennelijk geen enkel verband houden met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding en dus niet objectief noodzakelijk zijn voor de beslechting van dat geding.

67

Vaststaat dat de verwijzende rechter in het aan hem voorgelegde geschil enkel dient te beslissen over de vraag of de etikettering van de salamiworsten met de benaming „Salame tipo Felino” de consumenten kan misleiden en bijgevolg de nationale bepalingen ter uitvoering van richtlijn 2000/13 kan schenden.

68

Bijgevolg is de vraag of een houder van een collectief merk voor een levensmiddel dat dezelfde geografische verwijzing bevat als de benaming die in het hoofdgeding aan de orde is, zich kan verzetten tegen het gebruik van deze benaming, duidelijk irrelevant voor de beslechting van het hoofdgeding en moet zij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

Kosten

69

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2796/2000 van de Commissie van , moeten aldus worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, waarvoor een aanvraag tot registratie als beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding in de zin van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2796/2000, is ingediend, niet kan worden vermoed een soortnaam te zijn in afwachting van de eventuele indiening van de registratieaanvraag bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de nationale autoriteiten. Dat een benaming een soortnaam is in de zin van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2796/2000, kan niet worden vermoed zolang de Commissie geen besluit heeft genomen over de aanvraag tot registratie van de benaming, in voorkomend geval door de aanvraag af te wijzen op de specifieke grond dat de benaming een soortnaam is geworden.

 

2)

De artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2796/2000, juncto artikel 2 van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, moeten aldus worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, die niet is geregistreerd als beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding, rechtmatig kan worden gebruikt op voorwaarde dat de etikettering van het product met die benaming een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument niet misleidt. Om uit te maken of dit het geval is, kunnen de nationale rechterlijke instanties rekening houden met de duur van het gebruik van de benaming. Of de producent of winkelier al dan niet te goeder trouw is, is daarentegen niet relevant.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.