This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CA0662
Case C-662/17: Judgment of the Court (Seventh Chamber) of 18 October 2018 (request for a preliminary ruling from the Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenia) — E.G. v Republic of Slovenia (Reference for a preliminary ruling — Asylum policy — Directive 2013/32/EU — Article 46(2) — Appeal against a decision refusing to grant refugee status but granting subsidiary protection status — Admissibility — Lack of a sufficient interest where the subsidiary protection status granted by a Member State offers the same rights and benefits as those offered by the refugee status under Union and national law — Relevance of the applicant’s particular circumstances for the purposes of examining whether the rights and benefits are identical)
Zaak C-662/17: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — E. G. / Republika Slovenija (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk Europees asielstelsel — Richtlijn 2013/32/EU — Artikel 46, lid 2 — Rechtsmiddel tegen een beslissing waarbij is geweigerd de vluchtelingenstatus te verlenen, maar waarbij wel de subsidiairebeschermingsstatus is verleend — Ontvankelijkheid — Geen voldoende belang wanneer de door een lidstaat verleende subsidiairebeschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als die welke krachtens het Unierecht en het nationale recht worden geboden uit hoofde van de vluchtelingenstatus — Relevantie van de individuele situatie van de verzoeker voor het onderzoek van de gelijkheid van die rechten en voordelen)
Zaak C-662/17: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — E. G. / Republika Slovenija (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk Europees asielstelsel — Richtlijn 2013/32/EU — Artikel 46, lid 2 — Rechtsmiddel tegen een beslissing waarbij is geweigerd de vluchtelingenstatus te verlenen, maar waarbij wel de subsidiairebeschermingsstatus is verleend — Ontvankelijkheid — Geen voldoende belang wanneer de door een lidstaat verleende subsidiairebeschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als die welke krachtens het Unierecht en het nationale recht worden geboden uit hoofde van de vluchtelingenstatus — Relevantie van de individuele situatie van de verzoeker voor het onderzoek van de gelijkheid van die rechten en voordelen)
PB C 455 van 17.12.2018, p. 17–17
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
17.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 455/17 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — E. G. / Republika Slovenija
(Zaak C-662/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk Europees asielstelsel - Richtlijn 2013/32/EU - Artikel 46, lid 2 - Rechtsmiddel tegen een beslissing waarbij is geweigerd de vluchtelingenstatus te verlenen, maar waarbij wel de subsidiairebeschermingsstatus is verleend - Ontvankelijkheid - Geen voldoende belang wanneer de door een lidstaat verleende subsidiairebeschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als die welke krachtens het Unierecht en het nationale recht worden geboden uit hoofde van de vluchtelingenstatus - Relevantie van de individuele situatie van de verzoeker voor het onderzoek van de gelijkheid van die rechten en voordelen))
(2018/C 455/25)
Procestaal: Sloveens
Verwijzende rechter
Vrhovno sodišče Republike Slovenije
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: E. G.
Verwerende partij: Republika Slovenija
Dictum
Artikel 46, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat de subsidiairebeschermingsstatus die wordt verleend door een wettelijke regeling van een lidstaat zoals de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, niet „dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus uit hoofde van het recht van de Unie en het nationale recht” in de zin van deze bepaling, zodat een rechterlijke instantie van deze lidstaat een rechtsmiddel tegen een besluit waarbij een verzoek om verlening van de vluchtelingenstatus ongegrond is verklaard maar wel de subsidiairebeschermingsstatus is toegekend, niet niet-ontvankelijk kan verklaren wegens onvoldoende belang van de verzoeker bij voortzetting van de procedure, wanneer is nagegaan dat deze rechten en voordelen die ingevolge de toepasselijke nationale wettelijke regeling op grond van deze tweede statussen van internationale bescherming worden toegekend, niet werkelijk gelijk zijn.
Een dergelijk rechtsmiddel kan evenmin niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer in het licht van de concrete situatie van de verzoeker is vastgesteld dat de verlening van de vluchtelingenstatus hem niet meer rechten en voordelen kan brengen dan de verlening van de subsidiairebeschermingsstatus, daar de verzoeker zich niet of nog niet beroept op rechten die worden toegekend krachtens de vluchtelingenstatus maar die niet of in mindere mate worden toegekend krachtens de subsidiairebeschermingsstatus.