This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62016TN0251
Case T-251/16: Action brought on 20 May 2016 — Director-General of the European Anti-Fraud Office v Commission
Zaak T-251/16: Beroep ingesteld op 20 mei 2016 – Directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding/Commissie
Zaak T-251/16: Beroep ingesteld op 20 mei 2016 – Directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding/Commissie
PB C 260 van 18.7.2016, p. 45–46
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
18.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 260/45 |
Beroep ingesteld op 20 mei 2016 – Directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding/Commissie
(Zaak T-251/16)
(2016/C 260/56)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Jelínek, personeelslid, bijgestaan door G. M. Roberti en I. Perego, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het besluit van de Europese Commissie van 2 maart 2016, C(2016)1449 final, betreffende een verzoek om opheffing van immuniteit, met uitzondering van artikel 1, lid 2, nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schendingen van het recht en kennelijke beoordelingsfouten die de Europese Commissie heeft begaan. Het bestreden besluit is niet in overeenstemming met de juridische criteria die de opheffing van immuniteit van de directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) beheersen, en is gebaseerd op een kennelijk onjuiste lezing van de stukken van het dossier. Bovendien wordt in het bestreden besluit het belang van de Unie onjuist beoordeeld en doet het besluit afbreuk aan de onafhankelijkheid van de directeur-generaal van het OLAF. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan schendingen van het recht en een onzuiver besluitvormingsproces. |
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van de motiveringsplicht. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan schending van het beginsel van loyalr samenwerking en van procedurele waarborgen. |