Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CA0559

    Zaak C-559/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 mei 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa - Letland) – Rūdolfs Meroni/Recoletos Limited (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Erkenning en tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatregelen — Begrip „openbare orde”)

    PB C 260 van 18.7.2016, p. 4–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    18.7.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 260/4


    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 mei 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa - Letland) – Rūdolfs Meroni/Recoletos Limited

    (Zaak C-559/14) (1)

    ((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Erkenning en tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatregelen - Begrip „openbare orde”))

    (2016/C 260/05)

    Procestaal: Lets

    Verwijzende rechter

    Augstākā tiesa

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Rūdolfs Meroni

    Verwerende partij: Recoletos Limited

    in tegenwoordigheid van: Aivars Lembergs, Olafs Berķis, Igors Skoks, Genādijs Ševcovs

    Dictum

    Artikel 34, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gezien in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beschikking van een gerecht van een lidstaat die is gegeven zonder dat een derde wiens rechten door die beschikking kunnen worden geraakt is gehoord, niet kunnen worden gezien als klaarblijkelijk in strijd met de openbare orde van de aangezochte lidstaat en met het recht op een eerlijk proces in de zin van die bepalingen, voor zover die derde zijn rechten voor dat gerecht geldend kan maken.


    (1)  PB C 89 van 16.3.2015.


    Top