EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0301

Zaak C-301/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 20 juni 2012 — Cascina Tre Pini s.s./Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

PB C 258 van 25.8.2012, p. 12–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.8.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 258/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 20 juni 2012 — Cascina Tre Pini s.s./Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

(Zaak C-301/12)

2012/C 258/19

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cascina Tre Pini s.s.

Verwerende partijen: Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

Prejudiciële vragen

I.

1)

Verzet de juiste toepassing van de artikelen 9 en 10 van richtlijn 92/43/EEG (1) zich tegen een nationale bepaling (artikel 3, lid 4 bis, van Decreto del Presidente della Repubblica [presidentieel besluit; hierna: „D.P.R.”] nr. 357 van 1997) die de regio’s en de autonome provincies bevoegd verklaart ambtshalve een herziening van gebieden van communautair belang (hierna: „GCB’s”) voor te stellen, zonder tevens te voorzien in een verplichting om die bevoegdheid uit te oefenen in geval van een gemotiveerd verzoek daartoe van particuliere eigenaren van binnen een GCB gelegen percelen, tenminste in die gevallen waarin zij aanvoeren dat het betrokken gebied is vervuild?

2)

Verzet de juiste toepassing van de artikelen 9 en 10 van richtlijn 92/43/EEG zich tegen een nationale bepaling (artikel 3, lid 4 bis, van D.P.R. nr. 357 van 1997) die de regio’s en de autonome provincies bevoegd verklaart ambtshalve een herziening van GCB’s voor te stellen op grond van een periodieke evaluatie, zonder te voorzien in een nauwkeurig tijdschema voor die evaluatie (bijv. tweejaarlijks, driejaarlijks, enz.) en zonder te voorzien in bekendmaking van de periodieke evaluaties door regio’s en autonome provincies via publieke informatiekanalen, teneinde de belanghebbenden de gelegenheid te bieden tot het indienen van opmerkingen of voorstellen?

3)

Verzet de juiste toepassing van de artikelen 9 en 10 van richtlijn 92/43/EEG zich tegen een nationale bepaling (artikel 3, lid 4 bis, van D.P.R. nr. 357 van 1997) die de regio’s en de autonome provincies het initiatiefrecht tot het voorstellen van een herziening van GCB’s verleent, zonder tevens te voorzien in een althans subsidiaire initiatiefbevoegdheid van de Staat in geval van stilzitten van een regio of autonome provincie?

4)

Verzet de juiste toepassing van de artikelen 9 en 10 van richtlijn 92/43/EEG zich tegen een nationale bepaling (artikel 3, lid 4 bis, van D.P.R. nr. 357 van 1997) die de regio’s en de autonome provincies de bevoegdheid verleent ambtshalve een herziening van GCB’s voor te stellen, waarbij zij geheel naar eigen inzicht en zonder enige verplichting handelen, ook in gevallen waarin zich milieuverontreiniging of milieuvervuiling heeft voorgedaan en dit formeel is vastgesteld?

II.

Moet de procedure van artikel 9 van richtlijn 92/43/EEG, die door de nationale wetgever is geïmplementeerd in artikel 3, lid 4 bis, van D.P.R. nr. 357/97, worden verstaan als een procedure die noodzakelijkerwijs wordt afgesloten met een bestuurshandeling, of als een procedure met een puur facultatieve conclusie? Moet onder „procedure die noodzakelijkerwijs wordt afgesloten met een bestuurshandeling” een procedure worden verstaan die, „indien is voldaan aan de voorwaarden, dient te bestaan in toezending van het regionale voorstel door de Ministro dell’ambiente e della tutela del territorio (minister van milieu) aan de Europese Commissie”, zonder daarbij van belang is of die procedure uitsluitend ambtshalve of ook op verzoek van een partij kan worden ingesteld?

III.

1)

Verzet het gemeenschapsrecht, in het bijzonder richtlijn 92/43/EEG, zich tegen een regeling van een lidstaat die de opening van een procedure tot intrekking van de beschermde status voorschrijft in plaats van het nemen van verdere maatregelen van toezicht en bescherming, indien een particulier een verslechtering heeft gemeld van het betrokken gebied?

2)

Verzet het gemeenschapsrecht, in het bijzonder richtlijn 92/43/EEG, zich tegen een regeling van een lidstaat die de opening van een procedure tot intrekking van de beschermde status van een gebied binnen het Natura 2000-netwerk voorschrijft, ter bescherming van uitsluitend particuliere belangen van economische aard?

3)

Verzet het gemeenschapsrecht, in het bijzonder richtlijn 92/43/EEG, zich tegen een regeling van een lidstaat die, in de context van ook door de Europese Unie erkende infrastructuurprojecten van algemeen, maatschappelijk en economisch belang, die kunnen leiden tot schade aan een overeenkomstig de richtlijn erkende natuurlijke habitat, de opening van een procedure tot intrekking van de beschermde status van het gebied voorschrijft in plaats van het nemen van compensatiemaatregelen om de algehele coherentie van het Natura 2000-netwerk te waarborgen?

4)

Verzet het gemeenschapsrecht, in het bijzonder richtlijn 92/43/EEG, zich tegen een regeling van een lidstaat die, ter zake van natuurlijke habitats, gewicht toekent aan de economische belangen van de individuele eigenaren en hen de mogelijkheid biedt een beschikking, houdende een plicht tot herafbakening van het gebied, van de nationale rechter te verkrijgen?

5)

Verzet het gemeenschapsrecht, in het bijzonder richtlijn 92/43/EEG, zich tegen een regeling van een lidstaat die voorziet in intrekking van de beschermde status van het gebied indien zich er een verslechtering van antropische en niet-natuurlijke oorsprong heeft voorgedaan?


(1)  PB L 206, blz. 7.


Top