This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62010TN0399
Case T-399/10: Action brought on 14 September 2010 — ArcelorMittal España v Commission
Zaak T-399/10: Beroep ingesteld op 14 september 2010 — ArcelorMittal España/Commissie
Zaak T-399/10: Beroep ingesteld op 14 september 2010 — ArcelorMittal España/Commissie
PB C 301 van 6.11.2010, p. 53–53
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
6.11.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/53 |
Beroep ingesteld op 14 september 2010 — ArcelorMittal España/Commissie
(Zaak T-399/10)
()
2010/C 301/84
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ArcelorMittal España, SA (Gozón, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Creus Carreras en A. Valiente Martin, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
de artikelen 1 tot en met 4 van de beschikking nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op ArcelorMittal España, SA; |
— |
subsidiair, de aan ArcelorMittal España, SA opgelegde geldboete nietig verklaren; |
— |
meer subsidiair, het bedrag van de aan ArcelorMittal España, SA opgelegde geldboete verminderen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar beroep vordert verzoekster nietigverklaring van de artikelen 1 tot en met 4 van beschikking C(2010) 4287 def. van de Commissie van 30 juni 2010 in de zaak COMP/38.344 — Voorspanstaal, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoekster, samen met andere ondernemingen, artikel 101 VWEU en artikel 53 EER heeft geschonden door deel te nemen aan voortdurende overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van voorspanstaal op pan-Europees en/of nationaal/regionaal niveau. Bovendien vordert zij nietigverklaring of vermindering van de haar opgelegde geldboete.
Tot staving van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
Ten eerste stelt zij dat de Commissie het in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden („EVRM”) en in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde grondrecht op een onpartijdige rechterlijke instantie heeft geschonden, voor zover de geldboete is opgelegd door een bestuurlijk orgaan dat tevens over onderzoeks- en bestraffingsbevoegdheden beschikt.
Ten tweede betoogt zij dat de Commissie de geldboete onjuist heeft berekend, waardoor verzoekster een te hoge geldboete is opgelegd.
Ten derde voert zij aan dat de Commissie ten onrechte heeft besloten dat verzoekster een doorslaggevende invloed uitoefende op Emesa en Galycas vóór december 1997.
Ten vierde stelt verzoekster dat de Commissie ten onrechte heeft geweigerd om haar een gedeeltelijke immuniteit toe te kennen op grond van punt 23 van de mededeling inzake de vermindering van geldboeten van 2002 (1), hoewel zij doorslaggevend bewijsmateriaal heeft verstrekt over de duur en de zwaarwichtigheid van de inbreuk en aldus de daarin vastgestelde vereisten heeft vervuld.
Tot slot betoogt verzoekster dat de Commissie de in punt 30 van de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 (2) vermelde „specifieke verhoging met het oog op afschrikking” onjuist heeft toegepast, waardoor verzoeksters geldboete ten onrechte met 20 % is verhoogd.
(1) Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).
(2) Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).