This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62010TN0378
Case T-378/10: Action brought on 7 September 2010 — Masco and Others v Commission
Zaak T-378/10: Beroep ingesteld op 7 september 2010 — Masco e.a./Commissie
Zaak T-378/10: Beroep ingesteld op 7 september 2010 — Masco e.a./Commissie
PB C 301 van 6.11.2010, p. 40–40
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
6.11.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/40 |
Beroep ingesteld op 7 september 2010 — Masco e.a./Commissie
(Zaak T-378/10)
()
2010/C 301/65
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Masco Corp. (Taylor, Verenigde Staten van Amerika), Hansgrohe AG (Schiltach, Duitsland), Hansgrohe Deutschland Vertriebs GmbH (Schiltach, Duitsland), Hansgrohe Handelsgesellschaft m.b.H. (Wiener Neudorf, Oostenrijk), Hansgrohe NV (Anderlecht, België), Hansgrohe B.V. (Westknollendam, Nederland), Hansgrohe SARL (Antony, Frankrijk), Hansgrohe Srl (Villanova d’Asti, Italië), Hüppe GmbH (Bad Zwischenahn, Duitsland), Hüppe Gesellschaft m.b.H. (Laxenburg, Oostenrijk), Hüppe Belgium NV (Zaventem, België) en Hüppe B.V. (Alblasserdam, Nederland) (vertegenwoordigers: D. Schroeder, Rechtsanwalt, en J. Temple Lang, Solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
artikel 1 van beschikking C(2010) 4185 def. van de Commissie van 23 juni 2010 in zaak COMP/39.092 — Badkameruitrustingen nietig verklaren, voor zover daarin is vastgesteld dat verzoeksters hebben deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging in de „sector van de badkameruitrustingen”, en |
— |
de Commissie bevelen de proceskosten en andere kosten en uitgaven van verzoeksters met betrekking tot deze zaak te betalen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeksters verzoeken om gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1 van beschikking C(2010) 4185 def. van de Commissie van 23 juni 2010 in zaak COMP/39.092 — Badkameruitrustingen, waarbij is vastgesteld dat verzoeksters, tezamen met andere ondernemingen, inbreuk hebben gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 EER door deel te nemen aan een voortdurende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging „in de sector van de badkameruitrustingen” betreffende het grondgebied van Duitsland, Oostenrijk, Italië, Frankrijk, België en Nederland.
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters één middel aan.
Verzoeksters betwisten de door de Commissie gegeven juridische kwalificatie van het gedrag als één enkele complexe inbreuk betreffende drie verschillende productgroepen, te weten kranen, douchewanden en keramisch sanitair. In plaats daarvan had zij moeten vaststellen dat er sprake is van drie onderscheiden inbreuken.
Verzoeksters produceren geen keramisch sanitair. Verzoeksters betogen dat de Commissie de feiten onjuist heeft beoordeeld en heeft gedwaald ten aanzien van het recht door vast te stellen dat zij hebben deelgenomen aan één enkele complexe inbreuk betreffende de drie productgroepen, waaronder keramisch sanitair. De vaststelling van de Commissie in de beschikking dat er sprake is van één enkele complexe inbreuk is niet in lijn met eerdere zaken van de Commissie (of met de rechtspraak). De Commissie heeft derhalve inbreuk gemaakt op de beginselen van transparantie, rechtszekerheid en gelijke behandeling. In het bijzonder vindt de conclusie van de Commissie dat er sprake is van één enkele complexe inbreuk betreffende drie verschillende productgroepen geen steun in de in de beschikking weergegeven feiten en aangebrachte bewijzen.