Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0140

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 oktober 2011.
    Greenstar-Kanzi Europe NV tegen Jean Hustin en Jo Goossens.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Cassatie - België.
    Verordening (EG) nr. 2100/94 zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 - Uitlegging van artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, 94 en 104 - Beginsel van uitputting van communautair kwekersrecht - Licentieovereenkomst - Vordering wegens inbreuk tegen derde - Schending van licentieovereenkomst door licentiehouder in zijn contractuele betrekkingen met derde.
    Zaak C-140/10.

    Jurisprudentie 2011 I-10075

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2011:677

    Zaak C‑140/10

    Greenstar-Kanzi Europe NV

    tegen

    Jean Hustin en Jo Goossens

    (verzoek van het Hof van Cassatie om een prejudiciële beslissing)

    „Verordening (EG) nr. 2100/94 zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 – Uitlegging van artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, 94 en 104 – Beginsel van uitputting van communautair kwekersrecht – Licentieovereenkomst – Vordering wegens inbreuk tegen derde – Schending van licentieovereenkomst door licentiehouder in zijn contractuele betrekkingen met derde”

    Samenvatting van het arrest

    Landbouw – Eenvormige wettelijke regelingen – Kwekersrecht – Vordering wegens inbreuk ingesteld door houder van kwekersrecht of licentiehouder tegen derde die oogstmateriaal van beschermd ras heeft verkregen via andere licentiehouder die zich niet heeft gehouden aan voorwaarden of beperkingen die zijn opgenomen in eerder met houder van kwekersrecht gesloten licentieovereenkomst – Toelaatbaarheid – Voorwaarde

    (Verordening nr. 2100/94 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 873/2004, art. 11, lid 1, 13, leden 1‑3, 16, 27, 94 en 104)

    Artikel 94 van verordening nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd bij verordening nr. 873/2004, gelezen in samenhang met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, en 104 van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een communautair kwekersrecht of de licentiehouder een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die het oogstmateriaal van het beschermde ras heeft verkregen via een andere licentiehouder die zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden of de beperkingen die zijn opgenomen in de licentieovereenkomst die laatstgenoemde licentiehouder eerder met de houder van het kwekersrecht had gesloten, voor zover de betrokken voorwaarden of beperkingen rechtstreeks zien op de wezenlijke elementen van het betrokken communautaire kwekersrecht. Het staat aan de verwijzende rechter dit laatste te beoordelen.

    Voor de beoordeling van de inbreuk in een dergelijk geval is het van geen belang dat de derde die handelingen met betrekking tot het verkochte of afgestane oogstmateriaal van het beschermde ras heeft verricht, op de hoogte was of geacht werd op de hoogte te zijn van de in de licentieovereenkomst opgelegde voorwaarden of beperkingen.

    (cf. punten 44, 49, dictum 1‑2)







    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    20 oktober 2011 (*)

    „Verordening (EG) nr. 2100/94 zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 – Uitlegging van artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, 94 en 104 – Beginsel van uitputting van communautair kwekersrecht – Licentieovereenkomst – Vordering wegens inbreuk tegen derde – Schending van licentieovereenkomst door licentiehouder in zijn contractuele betrekkingen met derde”

    In zaak C‑140/10,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Hof van Cassatie (België) bij arrest van 25 februari 2010, ingekomen bij het Hof op 17 maart 2010, in de procedure

    Greenstar-Kanzi Europe NV

    tegen

    Jean Hustin,

    Jo Goossens,

    wijst

    HET HOF (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en J.‑J. Kasel (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: N. Jääskinen,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    –        Greenstar-Kanzi Europe NV, vertegenwoordigd door N. Segers en K. Tielens, advocaten,

    –        J. Hustin en J. Goossens, vertegenwoordigd door H. Van Gompel en J. Hensen, advocaten,

    –        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door F. Díez Moreno als gemachtigde,

    –        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Wilman en T. van Rijn als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 juli 2011,

    het navolgende

    Arrest

    1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, 94 en 104 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1, en – rectificatie – PB 2001, L 111, blz. 31), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004 (PB L 162, blz. 38; hierna: „verordening nr. 2100/94”).

    2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Greenstar-Kanzi Europe NV (hierna: „GKE”) enerzijds en J. Hustin en J. Goossens anderzijds over een vermeende schending door laatstgenoemden van het merk Kanzi en het appelbomenras Nicoter, en van het merkrecht en het communautaire kwekersrecht die daaraan verbonden zijn, doordat Hustin en Goossens appels onder het merk Kanzi in de handel hebben gebracht.

     Toepasselijke bepalingen

     Recht van de Unie

    3        De veertiende overweging van de considerans van verordening nr. 2100/94 luidt als volgt:

    „Overwegende dat, aangezien een communautair kwekersrecht in de gehele Gemeenschap dezelfde rechtsgevolgen dient te hebben, nauwkeurig moet worden bepaald voor welke commerciële handelingen goedkeuring van de houder is vereist; dat de werkingssfeer van de bescherming, in vergelijking met de meeste nationale regelingen, moet worden verruimd tot bepaald materiaal van het ras, teneinde rekening te houden met het handelsverkeer via landen buiten de Gemeenschap waar geen bescherming geldt; dat evenwel door de invoering van het beginsel van de uitputting van rechten moet worden bereikt dat de bescherming niet onevenredig groot is”.

    4        Artikel 11, lid 1, van deze verordening bepaalt:

    „De aanspraak op een communautair kwekersrecht komt toe aan de persoon die het ras heeft gekweekt of ontdekt en ontwikkeld, of zijn rechtverkrijgende, die hierna beiden – zowel de persoon als zijn rechtverkrijgende – ‚de kweker’ worden genoemd.”

    5        Artikel 13 van deze verordening luidt:

    „1.      Een communautair kwekersrecht heeft als rechtsgevolg dat de houder of houders ervan, hierna ‚de houder’ genoemd, bevoegd is, respectievelijk zijn, om de in lid 2 genoemde handelingen te verrichten.

    2.      Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15 en 16, is de toestemming van de houder vereist voor de volgende handelingen met betrekking tot componenten, of oogstmateriaal van het beschermde ras, welke componenten of oogstmateriaal hierna alle ‚materiaal’ worden genoemd:

    a)      voortbrengen of vermenigvuldigen (vermeerdering),

    b)      het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering,

    c)      te koop aanbieden,

    d)      verkopen of op andere wijze in de handel brengen,

    e)      uitvoeren uit de Gemeenschap,

    f)      invoeren in de Gemeenschap,

    g)      opslaan voor een van de hierboven sub a tot en met f genoemde doeleinden.

    De houder kan aan zijn toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden.

    3.      Lid 2 is voor oogstmateriaal slechts van toepassing indien dit werd verkregen door het ongeoorloofde gebruik van componenten van het beschermde ras, tenzij de houder een redelijke mogelijkheid gehad heeft om zijn recht met betrekking tot genoemde componenten uit te oefenen.

    [...]”

    6        Artikel 16 van verordening nr. 2100/94 bepaalt:

    „Het communautaire kwekersrecht strekt zich niet uit tot handelingen met betrekking tot materiaal van het beschermde ras of van een ras dat onder de bepalingen van artikel 13, lid 5, valt, dat ergens in de Gemeenschap door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan, of met betrekking tot materiaal dat uit genoemd materiaal is verkregen, tenzij die handelingen:

    a)      verdere vermeerdering van het betrokken ras meebrengen tenzij het materiaal juist met het oog op die vermeerdering is afgestaan,

    of

    b)      uitvoer van componenten naar een derde land dat geen bescherming kent van rassen van het plantengeslacht of -soort waartoe het ras behoort, meebrengen, tenzij het uitgevoerde materiaal bestemd is voor verbruiksdoeleinden.”

    7        Artikel 27 van deze verordening stelt:

    „1.      Communautaire kwekersrechten kunnen geheel of gedeeltelijk het onderwerp zijn van contractuele licenties. Een licentie kan al dan niet exclusief zijn.

    2.      De houder kan de uit het communautaire kwekersrecht voortvloeiende rechten inroepen tegen een licentiehouder die zich niet houdt aan een van de overeenkomstig lid 1 aan de licentie verbonden beperkingen.”

    8        Artikel 94 van deze verordening bepaalt:

    „1.      Eenieder die:

    a)      zonder daartoe gerechtigd te zijn, met betrekking tot een ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, een van de in artikel 13, lid 2, genoemde handelingen verricht,

    [...]

    kan door de houder in rechte worden aangesproken met het oog op beëindiging van de inbreuk en/of betaling van een passende vergoeding.

    2.      Wie opzettelijk of uit onachtzaamheid handelt, is bovendien ten aanzien van de houder tot vergoeding van alle andere door de inbreuk veroorzaakte schade gehouden. In geval van lichte onachtzaamheid mag de vordering tot schadevergoeding in evenredige mate verminderd worden, doch niet tot een lager bedrag dan overeenkomt met het voordeel dat voor de overtreder uit de inbreuk is ontstaan.”

    9        Artikel 104 van deze verordening luidt:

    „1.      Vorderingen wegens inbreuk kunnen door de houder worden ingesteld. Een tot exploitatie gerechtigde persoon kan een dergelijke vordering wegens inbreuk instellen, tenzij dit uitdrukkelijk uitgesloten is bij overeenkomst met de houder in het geval van een exclusieve licentie dan wel door het Bureau, krachtens het bepaalde in artikel 29 of 100, lid 2.

    2.      Elke tot exploitatie gerechtigde persoon kan om een vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen, in de door de houder aanhangig gemaakte inbreukprocedure interveniëren.”

     Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    10      Nicolaï NV (hierna: „Nicolaï”) is de „kweker”, in de zin van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 2100/94, van een nieuw ras appelbomen, te weten het ras Nicoter. Alleen dit ras brengt appels voort die onder het merk Kanzi in de handel worden gebracht, voor zover aan bepaalde kwaliteitsnormen is voldaan. Ter voorkoming van verwatering van de kwaliteit van dit ras en dit merk, is een met een selectief distributienetwerk vergelijkbaar systeem ingevoerd, met een bestek waarin beperkingen met betrekking tot de productie van de boom en de productie, de conservering, het sorteren en de verhandeling van de vruchten zijn opgenomen.

    11      De op 27 april 2001 door Nicolaï ingediende aanvraag met betrekking tot het appelbomenras Nicoter is op 15 juni 2001 gepubliceerd in het Mededelingenblad van het Communautair Bureau voor plantenrassen.

    12      Nicolaï heeft het aan die aanvraag verbonden kwekersrecht op 3 september 2002 ingebracht in Better3fruit NV (hierna: „Better3fruit”). Better3fruit is derhalve de houder van het communautaire kwekersrecht voor bomen van het ras Nicoter.

    13      Better3fruit is ook houder van het appelmerk Kanzi.

    14      In 2003 hebben Better3fruit en Nicolaï een licentieovereenkomst gesloten krachtens welke Nicolaï een exclusief recht verkreeg voor het kweken en in de handel brengen van appelbomen van het ras Nicoter. Deze overeenkomst bepaalt dat Nicolaï „geen enkel licentieproduct zou overdragen of verkopen indien de betrokken tegenpartij niet voorafgaandelijk schriftelijk de teeltlicentie onder bijlage 6 onderschrijft (in geval van tegenpartij/teler) of de vermarketinglicentie vermeld onder bijlage 7 onderschrijft (in geval van tegenpartij/handelspartner)”.

    15      Op 24 december 2004 heeft Nicolaï 7 000 appelbomen van het ras Nicoter verkocht aan Hustin. In het kader van deze transactie heeft Hustin zich niet verbonden tot naleving van bepaalde voorschriften met betrekking tot de teelt van de appels en de verkoop van de oogst.

    16      De in 2003 tussen Better3fruit en Nicolaï gesloten licentieovereenkomst werd op 20 januari 2005 ontbonden. Op een tussen partijen in het hoofdgeding betwiste datum heeft GKE de exclusieve exploitatierechten van het communautaire kwekersrecht op appelbomen van het ras Nicoter verkregen. GKE is aldus licentiehouder geworden in de plaats van Nicolaï.

    17      Op 4 december 2007 is vastgesteld dat Goossens appels onder het merk Kanzi verkocht. Deze appels bleken door Hustin geleverd te zijn.

    18      Op basis van deze vaststelling heeft GKE tegen Hustin en Goossens een vordering wegens inbreuk op het communautaire kwekersrecht ingesteld. Op 29 januari 2008 heeft de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen in kort geding beslist dat zowel Hustin als Goossens inbreuk had gemaakt op het communautaire kwekersrecht van GKE.

    19      Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft dit vonnis herzien bij arrest van 24 april 2008. Naar zijn oordeel was Nicolaï daadwerkelijk haar verbintenissen niet nagekomen die voortvloeien uit de licentieovereenkomst, maar hadden Hustin en Goossens geen inbreuk gemaakt op het communautaire kwekersrecht van GKE, aangezien de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen Better3fruit en Nicolaï waren opgenomen, niet konden worden tegengeworpen aan Hustin en Goossens.

    20      GKE heeft tegen dit arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen cassatieberoep ingesteld. Het Hof van Cassatie, dat twijfelt over de draagwijdte van de in artikel 16 van verordening nr. 2100/94 vervatte uitputtingsregel, heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende twee prejudiciële vragen gesteld:

    „1)      Moet artikel 94 van verordening [nr. 2100/94], in samenhang gelezen met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27 en 104 van [deze] verordening [...], aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautaire kwekersrecht, in geval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

    2)      Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?”

     Beantwoording van de prejudiciële vragen

    21      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de houder van het communautaire kwekersrecht of zijn licentiehouder een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die materiaal bij een andere licentiehouder heeft verkregen zonder dat deze laatste in het kader van de verkoop van het materiaal de voorwaarden of de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de houder en laatstgenoemde licentiehouder zijn opgenomen, eerbiedigt.

    22      Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat het hoofdgeding enkel betrekking heeft op de vraag of de nieuwe licentiehouder, te weten GKE, een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen derden, te weten in casu Hustin en Goossens, die het materiaal hebben verkregen bij de oude licentiehouder, in casu Nicolaï, die in het kader van de verkoop van dat materiaal zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden of de beperkingen die waren opgenomen in de licentieovereenkomst die zij in die tijd had gesloten met de houder van het communautaire kwekersrecht, te weten Better3fruit.

    23      De eerste hypothese die de verwijzende rechter aanhaalt, te weten de mogelijkheid voor de houder om zelf een vordering wegens inbreuk tegen deze derde in te stellen, lijkt niet ter zake dienend, rekening houdend met de bijzonderheden van het hoofdgeding. Evenwel dient te worden vastgesteld dat artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94 enkel de houder van het communautaire kwekersrecht het recht toekent om een vordering wegens inbreuk in te stellen.

    24      Aangezien het recht van de licentiehouder om een dergelijke vordering in te stellen, afhangt van dat van de houder, dient eerst te worden vastgesteld welke precieze voorwaarden verordening nr. 2100/94 oplegt voor de uitoefening van dit recht door de houder.

    25      Met betrekking tot het door verordening nr. 2100/94 ingestelde kwekersrecht dient te worden opgemerkt dat er volgens deze verordening verschillende beschermingsniveaus en verschillende beroepsmogelijkheden bestaan.

    26      In de eerste plaats bestaat er een „primaire” bescherming die overeenkomstig artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 de componenten dekt. Voor het oogstmateriaal geldt een „secundaire” bescherming die weliswaar ook in artikel 13, lid 2, van deze verordening wordt vermeld, maar aanzienlijk wordt beperkt door lid 3 van ditzelfde artikel. Hoewel de componenten en het oogstmateriaal onder het begrip „materiaal” in de zin van artikel 13, lid 2, van deze verordening vallen, verschilt derhalve de aan deze twee categorieën verleende bescherming.

    27      In de tweede plaats stelt verordening nr. 2100/94 verschillende beroepsmogelijkheden vast. Overeenkomstig artikel 94, lid 1, van deze verordening kan eenieder die zonder daartoe gerechtigd te zijn, met betrekking tot een ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, een van de in artikel 13, lid 2, genoemde handelingen verricht, in rechte worden aangesproken met het oog op beëindiging van de inbreuk.

    28      Wat meer in het bijzonder de licentieovereenkomsten betreft, bepaalt artikel 27, lid 2, van verordening nr. 2100/94 dat de houder de uit het communautaire kwekersrecht voortvloeiende rechten kan inroepen tegen een licentiehouder die zich niet houdt aan een van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel aan de licentie verbonden voorwaarden of beperkingen.

    29      Bijgevolg dient een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de door de houder tegen de licentiehouder ingestelde beroepen en anderzijds die welke worden ingesteld tegen een derde die zonder daartoe gerechtigd te zijn, handelingen verricht met betrekking tot het beschermde materiaal.

    30      Wat dit laatste geval betreft, waarop het hoofdgeding betrekking heeft, dient daaraan te worden toegevoegd dat volgens artikel 104, lid 1, van verordening nr. 2100/94 de licentiehouder de vordering wegens inbreuk kan instellen in de plaats van de houder. In haar hoedanigheid van licentiehouder kan GKE derhalve een vordering wegens inbreuk tegen Hustin en Goossens instellen.

    31      Opgemerkt dient evenwel te worden dat overeenkomstig de in artikel 16 van verordening nr. 2100/94 vervatte regel van „uitputting” het communautaire kwekersrecht zich niet uitstrekt tot handelingen met betrekking tot materiaal van het beschermde ras dat ergens in de Europese Unie door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan, tenzij die handelingen ofwel verdere vermeerdering van het betrokken ras meebrengen tenzij het materiaal juist met het oog op die vermeerdering is afgestaan, ofwel uitvoer van componenten naar een derde land dat geen bescherming kent van rassen van het plantengeslacht of -soort waartoe het ras behoort, meebrengen, tenzij het uitgevoerde materiaal bestemd is voor verbruiksdoeleinden.

    32      Uit dit artikel 16 van verordening nr. 2100/94 en de daarin geformuleerde regel vloeit voort dat in het kader van een zaak als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, de vordering wegens inbreuk die GKE als nieuwe licentiehouder in de plaats van de houder – te weten Better3fruit – heeft ingesteld tegen Hustin en Goossens, slechts mogelijk is voor zover het recht van de houder niet is uitgeput.

    33      Op dit punt blijkt uit het dossier dat Better3fruit en Nicolaï een licentieovereenkomst hebben gesloten krachtens welke Better3fruit Nicolaï het exclusieve recht heeft verleend om de appelbomen van het ras Nicoter te kweken en in de handel te brengen met gebruikmaking van de desbetreffende rechten.

    34      Deze licentieovereenkomst bevatte voorwaarden of beperkingen volgens welke Nicolaï geen enkel onder de licentie vallend product mocht overdragen zonder dat de betrokken derde zich verbond tot eerbiediging van die voorwaarden of beperkingen.

    35      Onderzocht dient derhalve te worden of, gelet op de in de twee voorgaande punten uiteengezette elementen, het recht van de houder van het communautaire kwekersrecht is uitgeput.

    36      De draagwijdte van het in artikel 16 van verordening nr. 2100/94 geformuleerde uitputtingsbeginsel is nog niet door het Hof uitgelegd.

    37      De verwijzende rechter vraagt zich af of niettemin de rechtspraak van het Hof inzake de draagwijdte van dit uitputtingsbeginsel in de context van het merkenrecht naar analogie van toepassing is.

    38      Blijkens deze rechtspraak, die de betrekkingen tussen de houder van een merk en zijn licentiehouder betreft, moet, wanneer een licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt, dit in beginsel worden geacht te geschieden met toestemming van de merkhouder (zie arrest van 23 april 2009, Copad, C‑59/08, Jurispr. blz. I‑3421, punt 46).

    39      Volgens diezelfde rechtspraak staat de licentieovereenkomst evenwel niet gelijk met een absolute en onvoorwaardelijke toestemming van de merkhouder aan de licentiehouder om van dit merk voorziene waren in de handel te brengen (zie arrest Copad, reeds aangehaald, punt 47).

    40      Wat meer in het bijzonder het kwekersrecht betreft, stelt artikel 27, lid 2, van verordening nr. 2100/94 expliciet dat de houder de uit dit kwekersrecht voortvloeiende rechten kan inroepen tegen een licentiehouder wanneer deze zich niet houdt aan een van de bedingen van de licentieovereenkomst.

    41      Wat daarentegen de in artikel 94 van verordening nr. 2100/94 bedoelde vordering wegens inbreuk tegen derden betreft, dient rekening te worden gehouden met de veertiende overweging van de considerans van deze verordening, volgens welke de bescherming van de houder niet onevenredig groot is. Vastgesteld dient derhalve te worden dat de niet-naleving van een of ander beding van de licentieovereenkomst niet ertoe kan leiden dat de toestemming van de houder altijd ontbreekt. In het bijzonder kan deze toestemming niet worden geacht te ontbreken wanneer de licentiehouder zich niet houdt aan een bepaling van de licentieovereenkomst waardoor de toestemming tot het in de handel brengen en dus ook de uitputting van het recht van de houder niet worden geraakt.

    42      Aangezien het aan het Hof voorgelegde dossier niet de afschriften bevat van de bijlagen 6 en 7 bij de licentieovereenkomst, waarnaar wordt verwezen in het betrokken beding van die overeenkomst, beschikt het Hof over onvoldoende elementen om vast stellen welke soort bepaling betroffen is in het hoofdgeding. Derhalve dient de verwijzende rechter op basis van de feiten en omstandigheden van de voor hem aanhangige zaak de betrokken bepalingen van de licentieovereenkomst te kwalificeren.

    43      Indien de verwijzende rechter zou vaststellen dat het beschermde materiaal door de licentiehouder werd overgedragen in strijd met een in de licentieovereenkomst opgenomen voorwaarde of beperking die rechtstreeks ziet op de wezenlijke elementen van het communautaire kwekersrecht, dient te worden geconcludeerd dat deze overdracht van materiaal door de licentiehouder aan een derde heeft plaatsgevonden zonder toestemming van de houder, zodat het recht van laatstgenoemde niet is uitgeput. De niet-naleving van contractuele bepalingen van andere aard in de licentieovereenkomst verhindert daarentegen de uitputting van het recht van de houder niet.

    44      Gelet op een en ander, dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 94 van verordening nr. 2100/94, gelezen in samenhang met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, en 104 van deze verordening, in omstandigheden als die van het hoofdgeding aldus moet worden uitgelegd dat de houder of de licentiehouder een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die het materiaal heeft verkregen via een andere licentiehouder die zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden of de beperkingen die zijn opgenomen in de licentieovereenkomst die laatstgenoemde licentiehouder eerder met de houder had gesloten, voor zover de betrokken voorwaarden of beperkingen rechtstreeks zien op de wezenlijke elementen van het betrokken communautaire kwekersrecht, hetgeen de verwijzende rechter dient te beoordelen.

    45      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het voor de beoordeling van de inbreuk van belang is dat de derde die handelingen met betrekking tot het verkochte of afgestane materiaal verricht, op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de in de licentieovereenkomst opgelegde voorwaarden of beperkingen.

    46      In dit verband dient te worden opgemerkt dat artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94 de omstandigheden preciseert waarin de houder van het communautaire kwekersrecht een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen de inbreukmaker met het oog op beëindiging van de inbreuk, betaling van een passende vergoeding, of beide.

    47      Artikel 94, lid 2, somt de gevallen op waarin de houder tegen de inbreukmaker bovendien een vordering tot vergoeding van de door de inbreuk veroorzaakte schade kan instellen. Opdat de houder een dergelijke vergoeding van de veroorzaakte schade kan vorderen is overeenkomstig dat lid 2 vereist dat de inbreukmaker opzettelijk of uit onachtzaamheid heeft gehandeld. In geval van lichte onachtzaamheid mag de vordering tot schadevergoeding in beginsel in evenredige mate verminderd worden.

    48      Bij vergelijking van de bewoordingen van deze twee leden blijkt dat in lid 1 elk subjectief element ontbreekt. Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat subjectieve elementen, zoals kennis van de in de licentieovereenkomst opgelegde voorwaarden of beperkingen, in beginsel geen enkele rol spelen voor de beoordeling van een inbreuk en van het recht om op te treden tegen de inbreukmaker.

    49      Gelet op een en ander, dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat het voor de beoordeling van de inbreuk van geen belang is dat de derde die handelingen met betrekking tot het verkochte of afgestane materiaal heeft verricht, op de hoogte was of geacht werd op de hoogte te zijn van de in de licentieovereenkomst opgelegde voorwaarden of beperkingen.

     Kosten

    50      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

    1)      Artikel 94 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, gelezen in samenhang met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, en 104 van deze verordening, moet in omstandigheden als die van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat de houder of de licentiehouder een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die het materiaal heeft verkregen via een andere licentiehouder die zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden of de beperkingen die zijn opgenomen in de licentieovereenkomst die laatstgenoemde licentiehouder eerder met de houder had gesloten, voor zover de betrokken voorwaarden of beperkingen rechtstreeks zien op de wezenlijke elementen van het betrokken communautaire kwekersrecht, hetgeen de verwijzende rechter dient te beoordelen.

    2)      Voor de beoordeling van de inbreuk is het van geen belang dat de derde die handelingen met betrekking tot het verkochte of afgestane materiaal heeft verricht, op de hoogte was of geacht werd op de hoogte te zijn van de in de licentieovereenkomst opgelegde voorwaarden of beperkingen.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Nederlands.

    Top