This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62008CA0175
Joined Cases C-175/08, C-176/08, C-178/08 and C-179/08: Judgment of the Court (Grand Chamber) of 2 March 2010 (references for a preliminary ruling from the Bundesverwaltungsgericht — Germany) — Aydin Salahadin Abdulla (C-175/08), Kamil Hasan (C-176/08), Ahmed Adem, Hamrin Mosa Rashi (C-178/08), Dler Jamal (C-179/08) v Bundesrepublik Deutschland (Directive 2004/83/EC — Minimum standards for determining who qualifies for refugee status or for subsidiary protection status — Classification as a refugee — Article 2(c) — Cessation of refugee status — Article 11 — Change of circumstances — Article 11(1)(e) — Refugee — Unfounded fear of persecution — Assessment — Article 11(2) — Revocation of refugee status — Proof — Article 14(2))
Gevoegde zaken C-175/08, C-176/08, C-178/08 en C-179/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 maart 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Aydin Salahadin Abdulla (C-175/08), Kamil Hasan (C-176/08), Ahmed Adem en Hamrin Mosa Rashi (C-178/08), Dler Jamal (C-179/08)/Bundesrepublik Deutschland (Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon met subsidiaire-beschermingsstatus — Hoedanigheid van vluchteling — Artikel 2, sub c — Beëindiging van vluchtelingenstatus — Artikel 11 — Verandering van omstandigheden — Artikel 11, lid 1, sub e — Vluchteling — Geen gegronde vrees voor vervolging — Beoordeling — Artikel 11, lid 2 — Intrekking van vluchtelingenstatus — Bewijs — Artikel 14, lid 2)
Gevoegde zaken C-175/08, C-176/08, C-178/08 en C-179/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 maart 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Aydin Salahadin Abdulla (C-175/08), Kamil Hasan (C-176/08), Ahmed Adem en Hamrin Mosa Rashi (C-178/08), Dler Jamal (C-179/08)/Bundesrepublik Deutschland (Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon met subsidiaire-beschermingsstatus — Hoedanigheid van vluchteling — Artikel 2, sub c — Beëindiging van vluchtelingenstatus — Artikel 11 — Verandering van omstandigheden — Artikel 11, lid 1, sub e — Vluchteling — Geen gegronde vrees voor vervolging — Beoordeling — Artikel 11, lid 2 — Intrekking van vluchtelingenstatus — Bewijs — Artikel 14, lid 2)
PB C 113 van 1.5.2010, p. 4–5
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
1.5.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/4 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 maart 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Aydin Salahadin Abdulla (C-175/08), Kamil Hasan (C-176/08), Ahmed Adem en Hamrin Mosa Rashi (C-178/08), Dler Jamal (C-179/08)/Bundesrepublik Deutschland
(Gevoegde zaken C-175/08, C-176/08, C-178/08 en C-179/08) (1)
(Richtlijn 2004/83/EG - Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon met subsidiaire-beschermingsstatus - Hoedanigheid van „vluchteling” - Artikel 2, sub c - Beëindiging van vluchtelingenstatus - Artikel 11 - Verandering van omstandigheden - Artikel 11, lid 1, sub e - Vluchteling - Geen gegronde vrees voor vervolging - Beoordeling - Artikel 11, lid 2 - Intrekking van vluchtelingenstatus - Bewijs - Artikel 14, lid 2)
2010/C 113/06
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Aydin Salahadin Abdulla (C-175/08), Kamil Hasan (C-176/08), Ahmed Adem en Hamrin Mosa Rashi (C-178/08), Dler Jamal (C-179/08)
Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland
Voorwerp
Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Bundesverwaltungsgericht — Uitlegging van artikel 11, lid 1, sub e, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12) — Beslissingen van de nationale autoriteit tot intrekking van de vluchtelingenstatus van belanghebbenden, alleen op basis van de constatering dat hun vrees voor vervolging is komen te vervallen, zonder onderzoek naar bijkomende voorwaarden verband houdend met de politieke situatie in hun land van herkomst — Iraakse staatsburgers van wie de vluchtelingenstatus is ingetrokken na de val van het regiem van Saddam Hussein
Dictum
1. |
Artikel 11, lid 1, sub e, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat:
|
2. |
Wanneer de omstandigheden die tot verlening van de vluchtelingenstatus hebben geleid niet meer bestaan en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat nagaan of er geen andere omstandigheden zijn die de betrokkene op goede gronden doen vrezen voor vervolging, hetzij op dezelfde grond als de oorspronkelijke, hetzij op een van de andere in artikel 2, sub c, van richtlijn 2004/83 genoemde gronden, is het waarschijnlijkheidscriterium ter beoordeling van het risico uitgaand van deze andere omstandigheden, hetzelfde als dat wat bij de verlening van de vluchtelingenstatus wordt aangelegd. |
3. |
Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2004/83, dat indicaties geeft met betrekking tot de draagwijdte, in termen van bewijskracht, van eerdere vervolgingsdaden of bedreigingen, kan toepassing vinden wanneer de bevoegde autoriteiten voornemens zijn de vluchtelingenstatus in te trekken krachtens artikel 11, lid 1, sub e, van richtlijn 2004/83, en de betrokkene zich ter rechtvaardiging dat er nog steeds gegronde vrees voor vervolging bestaat, op andere omstandigheden beroept dan die in verband waarmee hij als vluchteling is erkend. Dit kan echter normaal gesproken slechts het geval zijn, wanneer de vervolgingsgrond een andere is dan die welke ten tijde van de verlening van de vluchtelingenstatus is aanvaard en er eerdere vervolgingsdaden of bedreigingen zijn die een verband vertonen met de in dat stadium onderzochte vervolgingsgrond. |