This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61994CJ0103
Judgment of the Court of 5 April 1995. # Zoulika Krid v Caisse nationale d'assurance vieillesse des travailleurs salariés (CNAVTS). # Reference for a preliminary ruling: Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre - France. # EEC-Algeria Cooperation Agreement - Article 39 (1) - Direct effect - Principle of non-discrimination - Scope - Widow of Algerian worker who had been employed in a Member State - Supplementary allowance from the National Solidarity Fund. # Case C-103/94.
Arrest van het Hof van 5 april 1995.
Zoulika Krid tegen Caisse nationale d'assurance vieillesse des travailleurs salariés (CNAVTS).
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre - Frankrijk.
Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije - Artikel 39, lid 1 - Rechtstreekse werking - Non-discriminatiebeginsel - Werkingssfeer - Weduwe van Algerijns werknemer die in Lid-Staat werkzaam was - Aanvullende uitkering van Fonds national de solidarité.
Zaak C-103/94.
Arrest van het Hof van 5 april 1995.
Zoulika Krid tegen Caisse nationale d'assurance vieillesse des travailleurs salariés (CNAVTS).
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre - Frankrijk.
Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije - Artikel 39, lid 1 - Rechtstreekse werking - Non-discriminatiebeginsel - Werkingssfeer - Weduwe van Algerijns werknemer die in Lid-Staat werkzaam was - Aanvullende uitkering van Fonds national de solidarité.
Zaak C-103/94.
Jurisprudentie 1995 I-00719
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1995:97
*A9* Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre, jugement du 16/12/1993 (N 51168/93)
ARREST VAN HET HOF VAN 5 APRIL 1995. - ZOULIKA KRID TEGEN CAISSE NATIONALE D'ASSURANCE VIEILLESSE DES TRAVAILLEURS SALARIES (CNAVTS). - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DES AFFAIRES DE SECURITE SOCIALE DE NANTERRE - FRANKRIJK. - SAMENWERKINGSOVEREENKOMST EEG-ALGERIJE - ARTIKEL 39, LID 1 - RECHTSTREEKSE WERKING - NON-DISCRIMINATIEBEGINSEL - WERKINGSSFEER - WEDUWE VAN ALGERIJNS WERKNEMER DIE IN LID-STAAT WERKZAAM WAS - AANVULLENDE UITKERING VAN FONDS NATIONAL DE SOLIDARITE. - ZAAK C-103/94.
Jurisprudentie 1995 bladzijde I-00719
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Internationale overeenkomsten ° Overeenkomsten van Gemeenschap ° Rechtstreekse werking ° Artikel 39, lid 1, van Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije
(Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije, art. 39, lid 1)
2. Internationale overeenkomsten ° Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije ° In een Lid-Staat werkzame Algerijnse werknemers ° Sociale zekerheid ° Gelijke behandeling ° Weigering, op grond van nationaliteit, om uitkering van nationaal solidariteitsfonds ter verhoging van inkomensniveau van gepensioneerden toe te kennen aan weduwe van Algerijns werknemer, die is blijven wonen in Lid-Staat waar werknemer werkzaam was en die weduwenpensioen geniet ° Ontoelaatbaarheid
(Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije, art. 39, lid 1)
1. Artikel 39, lid 1, van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije, dat in duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bewoordingen verbiedt om werknemers van Algerijnse nationaliteit en de bij hen woonachtige gezinsleden op het gebied van de sociale zekerheid te discrimineren wegens hun nationaliteit, bevat een duidelijke en nauwkeurige verplichting die, wat haar uitvoering of gevolgen betreft, niet afhankelijk is van enige latere handeling.
Uit de bewoordingen van deze bepaling evenals uit het voorwerp en de aard van de overeenkomst waarin zij is opgenomen, volgt dat zij rechtstreeks kan worden toegepast, hetgeen meebrengt, dat de justitiabelen op wie deze bepaling van toepassing is, zich erop mogen beroepen voor de nationale rechterlijke instanties.
2. Het in artikel 39, lid 1, van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije neergelegde beginsel van het ontbreken van elke discriminatie op grond van nationaliteit op het gebied van de sociale zekerheid houdt in, dat de weduwe van een Algerijns migrerend werknemer, die woont op het grondgebied van de Lid-Staat waar die werknemer werkzaam was en die behalve op het punt van haar nationaliteit aan alle voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een uitkering van een nationaal solidariteitsfonds ° een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie die is voorzien ten behoeve van degenen die een weduwenpensioen genieten, om hen te voorzien van aanvullende inkomsten en aldus van een bestaansminimum te verzekeren, en die voor de toekenning van deze prestatie niet als voorwaarde stelt, dat de betrokkenen een voormalig werknemer is ° het genot van die prestatie niet kan worden ontzegd op grond van haar nationaliteit.
De werkingssfeer van genoemde bepaling immers omvat, wat de personele werkingssfeer betreft, niet alleen de Algerijnse migrerende werknemer, maar ook diens gezinsleden die na het overlijden van die werknemer in de Lid-Staat waar hij werkzaam was, zijn blijven wonen, zonder dat ten aanzien van deze laatsten onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen afgeleide rechten en eigen rechten, en wat de materiële werkingssfeer betreft, alle prestaties waarop verordening nr. 1408/71 op grond van artikel 4 van toepassing is.
In zaak C-103/94,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen
Z. Krid
en
Caisse nationale d' assurance vieillesse des travailleurs salariés (CNAVTS),
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 39, lid 1, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Democratische Volksrepubliek Algerije, ondertekend te Algiers op 26 april 1976 en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2210/78 van de Raad van 26 september 1978 (PB 1978, L 263, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, F. A. Schockweiler (rapporteur) en C. Gulmann, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch en L. Sevón, rechters,
advocaat-generaal: G. Tesauro
griffier: L. Hewlett, administrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
° Caisse nationale d' assurance vieillesse des travailleurs salariés, vertegenwoordigd door A. Roses, directeur afdeling geschillen, als gemachtigde,
° de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, adjunct-directeur juridische zaken bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. Chavance, hoofdattaché van de centrale administratie bij hetzelfde ministerie, als gemachtigden,
° de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Braviner van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde, bijgestaan door P. Duffy, Barrister,
° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie ter terechtzitting van 31 januari 1995,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 februari 1995,
het navolgende
Arrest
1 Bij vonnis van 16 december 1993, ingekomen ter griffie van het Hof op 25 maart 1994, heeft het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 39, lid 1, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Democratische Volksrepubliek Algerije, ondertekend te Algiers op 26 april 1976 en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2210/78 van de Raad van 26 september 1978 (PB 1978, L 263, blz. 1, hierna: de "Overeenkomst").
2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen mevrouw Krid, Algerijns onderdaan, en de Caisse nationale d' assurance vieillesse des travailleurs salariés (hierna: de "CNAVTS") in verband met de weigering van een aanvullende uitkering van het Fonds national de solidarité (hierna: de "FNS").
3 Blijkens het dossier is mevrouw Krid de weduwe van een Algerijns onderdaan die gedurende zijn gehele loopbaan in Frankrijk heeft gewerkt. Mevrouw Krid, die zelf nooit beroepsbezigheden heeft uitgeoefend, woont in Asnières-sur-Seine (Frankrijk).
4 Op 1 december 1984, toen hij de leeftijd van 65 jaar bereikte, ontving de echtgenoot van mevrouw Krid van de CNAVTS een ouderdomspensioen, dat was berekend op basis van de 123 kwartalen waarover in Frankrijk premie was betaald. Op 1 april 1987 werd het pensioen van de heer Krid verhoogd wegens echtgenote ten laste.
5 Omdat de heer Krid op 2 oktober 1992 was overleden, kwam zijn echtgenote met ingang van 1 november 1992 in het genot van een door de CNAVTS uitgekeerd weduwenpensioen.
6 Op 29 juni 1993 vroeg mevrouw Krid in Frankrijk bij het FNS een aanvullende uitkering uit hoofde van de wet van 30 juni 1956 aan.
7 Het FNS is in Frankrijk opgericht om een algemeen beleid ter bescherming van bejaarden te stimuleren, door de pensioenen, renten en ouderdomsuitkeringen te verbeteren. Te dien einde wordt een zogenoemde aanvullende uitkering verstrekt aan degenen die een ouderdoms- of invaliditeitsuitkering ontvangen uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, en niet over voldoende inkomsten beschikken.
8 Deze uitkering is geregeld in hoofdstuk 5 van titel I, getiteld "Uitkeringen ten behoeve van bejaarden", van boek VIII van de nieuwe Franse code de la sécurité sociale. In dat hoofdstuk zijn de voorwaarden voor toekenning van deze uitkering vastgelegd in de artikelen L 815-2 tot en met L 815-6.
9 Ingevolge artikel L 815-2 hebben personen van Franse nationaliteit die in Frankrijk wonen recht op een aanvullende uitkering van het FNS. Volgens artikel L 815-5 "is de uitkering niet verschuldigd aan vreemdelingen, tenzij een internationale wederkerigheidsovereenkomst is ondertekend".
10 Bij brief van 18 augustus 1993 wees de CNAVTS de aanvraag van mevrouw Krid af, op grond dat zij de Algerijnse nationaliteit heeft en het op 1 oktober 1980 getekende sociale-zekerheidsverdrag tussen Frankrijk en Algerije geen protocol betreffende de aanvullende uitkering van het FNS bevat.
11 Op 11 september 1993 stelde mevrouw Krid tegen deze beslissing beroep in bij het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre.
12 Voor deze rechter betoogde zij hoofdzakelijk, dat zij als rechthebbende op een weduwenpensioen in Frankrijk onder het algemene sociale-zekerheidsstelsel viel en recht had op de uitkeringen die een complement op dat stelsel vormen. Artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst verbiedt de Franse autoriteiten immers, haar de gevraagde uitkering te weigeren op grond van haar Algerijnse nationaliteit.
13 De CNAVTS betoogde daarentegen, dat mevrouw Krid niet de Franse nationaliteit heeft en er met betrekking tot de aanvullende uitkering van het FNS geen internationale wederkerigheidsovereenkomst tussen Frankrijk en Algerije bestaat, alsmede dat verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992 (PB 1992, L 136, blz. 1) tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gecodificeerde versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6, hierna: "verordening nr. 1408/71"), het recht op niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties voorbehoudt aan communautaire onderdanen.
14 In die omstandigheden heeft het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre het Hof de volgende vraag gesteld:
"Komen alleen (in Frankrijk wonende) EEG-onderdanen in aanmerking voor de in verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992 bedoelde aanvullende uitkering van het Fonds national de solidarité, of hebben (in Frankrijk wonende) Algerijnse onderdanen ingevolge artikel 39 van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Algerije en/of de EEG-verordeningen eveneens recht op die uitkering? Bij uitbreiding: is deze uitkering ook verschuldigd aan onderdanen van landen die op het gebied van de sociale zekerheid een samenwerkingsovereenkomst met de Europese Economische Gemeenschap hebben gesloten: Marokko, Tunesië (...)?"
15 Vooraf dienen het doel en de relevante bepalingen van de Overeenkomst in herinnering te worden gebracht.
16 Luidens artikel 1 is het doel van de Overeenkomst, de algemene samenwerking tussen de Partijen bij de Overeenkomst te bevorderen, teneinde bij te dragen tot de economische en sociale ontwikkeling van Algerije en de versteviging van hun betrekkingen in de hand te werken. Die samenwerking moet tot stand komen op economisch, technisch en financieel gebied (titel I), op het gebied van het handelsverkeer (titel II) en op sociaal gebied (titel III).
17 Artikel 39, lid 1, dat deel uitmaakt van titel III betreffende de samenwerking op het gebied van de arbeidskrachten, luidt als volgt:
"Behoudens het bepaalde in de onderstaande leden vallen de werknemers van Algerijnse nationaliteit en de bij hen woonachtige gezinsleden op het gebied van de sociale zekerheid onder een regeling die wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie op grond van nationaliteit tussen deze werknemers en de eigen onderdanen van de Lid-Staten waar zij werkzaam zijn."
18 De volgende leden hebben betrekking op de samentelling van de tijdvakken van verzekering, van arbeid of van woonplaats die zij in de verschillende Lid-Staten hebben vervuld, het recht op gezinsbijslagen voor de leden van hun gezin die binnen de Gemeenschap woonachtig zijn, en de overmaking naar Algerije van ouderdoms- en overlevingspensioenen en -renten, pensioenen en renten wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten en invaliditeitspensioenen en -renten.
19 Uit de context van het hoofdgeding blijkt, dat de verwijzende rechter met zijn prejudiciële vraag in wezen wenst te vernemen, of artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst aldus moet worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet, dat een Lid-Staat weigert een prestatie als de aanvullende uitkering van het FNS, die in zijn wetgeving is voorzien ten behoeve van de onderdanen die op zijn grondgebied wonen, toe te kennen aan de weduwe van een Algerijns werknemer, die in die Lid-Staat woont en aldaar een weduwenpensioen geniet, op grond dat de betrokkene de Algerijnse nationaliteit bezit.
20 Voor het antwoord op die vraag dient eerst te worden nagegaan, of een particulier zich voor een nationale rechterlijke instantie rechtstreeks op artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst kan beroepen, en vervolgens, of deze bepaling ook geldt voor de situatie waarin een gezinslid van een Algerijns migrerend werknemer, dat in de Lid-Staat waar het woont en weduwenpensioen geniet, een uitkering aanvraagt als in het hoofdgeding bedoeld.
De rechtstreekse werking van artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst
21 Het is vaste rechtspraak van het Hof (zie arresten van 31 januari 1991, zaak C-18/90, Kziber, Jurispr. 1991, blz. I-199, r.o. 15-22, en 20 april 1994, zaak C-58/93, Yousfi, Jurispr. 1994, blz. I-1353, r.o. 16), dat artikel 41, lid 1, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko, ondertekend te Rabat op 27 april 1976 en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2211/78 van de Raad van 26 september 1978 (PB 1978, L 264, blz. 1), dat in duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bewoordingen verbiedt om werknemers van Marokkaanse nationaliteit en de bij hen woonachtige gezinsleden op het gebied van de sociale zekerheid te discrimineren wegens hun nationaliteit, een duidelijke en nauwkeurige verplichting bevat, die, wat haar uitvoering of gevolgen betreft, voor de andere punten dan die bedoeld in de leden 2, 3 en 4 van dat artikel niet afhankelijk is van enige latere handeling. In die arresten voegde het Hof daaraan toe, dat het doel van de Overeenkomst, namelijk de bevordering van een algemene samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst, bevestigt, dat het in artikel 41, lid 1, neergelegde non-discriminatiebeginsel de rechtspositie van particulieren rechtstreeks kan beheersen.
22 Het Hof leidde daaruit af (arresten Kziber, reeds aangehaald, r.o. 23, en Yousfi, reeds aangehaald, r.o. 17), dat deze bepaling rechtstreeks kan worden toegepast.
23 Artikel 39, lid 1, van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Algerije is in dezelfde bewoordingen gesteld als artikel 41, lid 1, van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko, en beide overeenkomsten dienen dezelfde doeleinden.
24 De rechtstreekse werking die dus aan artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst moet worden toegekend, brengt mee, dat de justitiabelen op wie deze bepaling van toepassing is, zich erop mogen beroepen voor de nationale rechterlijke instanties.
De draagwijdte van artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst
25 Ter bepaling van de draagwijdte van het non-discriminatiebeginsel van artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst dient te worden nagegaan, enerzijds, of iemand als verzoekster in het hoofdgeding onder de personele werkingssfeer van die bepaling valt, en, anderzijds, of een prestatie als de aanvullende uitkering van het FNS, waarop het hoofdgeding betrekking heeft, tot het gebied van de sociale zekerheid in de zin van die bepaling behoort.
26 Wat in de eerste plaats de personele werkingssfeer van artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst betreft, zij opgemerkt dat deze bepaling in de eerste plaats van toepassing is op werknemers van Algerijnse nationaliteit, waarbij dit begrip ruim moet worden opgevat. Het begrip werknemers omvat immers volgens de rechtspraak inzake de identieke bepaling van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko (zie arresten Kziber, reeds aangehaald, r.o. 27, en Yousfi, reeds aangehaald, r.o. 21), die op de onderhavige zaak dus analoog van toepassing is, zowel de actieve werknemers, als degenen die de arbeidsmarkt hebben verlaten omdat zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of omdat zij het slachtoffer zijn geweest van een van de risico' s die recht geven op uitkeringen krachtens andere takken van de sociale zekerheid.
27 Bovendien is artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst eveneens van toepassing op de gezinsleden van bedoelde werknemers die bij hen wonen in de Lid-Staat waar zij werkzaam zijn.
28 In lid 2 van artikel 39 van de Overeenkomst worden immers met betrekking tot het recht op samentelling van de in de verschillende Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering, arbeid of woonplaats, de overlevingspensioenen en -renten ten behoeve van het binnen de Gemeenschap woonachtig gezin van de migrerende Algerijnse werknemer uitdrukkelijk vermeld.
29 Voorts voorziet lid 4 van artikel 39 in de mogelijkheid om bepaalde, in de Lid-Staten verworven sociale-zekerheidsuitkeringen, waaronder overlevingspensioenen en -renten, naar Algerije over te maken.
30 Uit een en ander volgt, dat artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst eveneens betrekking heeft op de gezinsleden van een Algerijns migrerend werknemer die na het overlijden van die werknemer in de Lid-Staat waar hij werkzaam was, blijven wonen.
31 Zo gezien valt iemand als verzoekster in het hoofdgeding, als weduwe van een Algerijns migrerend werknemer, die in de Lid-Staat woont waar de werknemer vóór zijn overlijden al zijn beroepswerkzaamheden heeft verricht, en die een uit hoofde van die beroepswerkzaamheden uitgekeerd weduwenpensioen geniet, onder de werkingssfeer van artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst.
32 Wat in de tweede plaats het begrip sociale zekerheid van artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst betreft, uit de reeds aangehaalde arresten Kziber (r.o. 25) en Yousfi (r.o. 24) volgt naar analogie, dat dit op dezelfde wijze moet worden begrepen als het identieke begrip in verordening nr. 1408/71.
33 Ofschoon verordening nr. 1408/71 vóór de wijziging bij verordening nr. 1247/92 prestaties als de aanvullende uitkeringen van het FNS niet specifiek vermeldde onder de takken van sociale zekerheid waarop zij van toepassing is, was het evenwel vaste rechtspraak (zie onder meer arresten van 24 februari 1987, gevoegde zaken 379/85-381/85 en 93/86, Giletti, Jurispr. 1987, blz. 955, en 12 juli 1990, zaak C-236/88, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1990, blz. I-3163), dat die uitkering binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 viel op grond van artikel 4, lid 1, van deze verordening.
34 Het Hof heeft immers overwogen (zie in het bijzonder arrest Giletti, reeds aangehaald, r.o. 10), dat een nationale wettelijke regeling, zoals die inzake de aanvullende uitkeringen van het FNS, in feite een tweeledige functie heeft: in de eerste plaats waarborgt zij een bestaansminimum aan personen die daaraan behoefte hebben, en in de tweede plaats waarborgt zij een aanvullend inkomen aan degenen die sociale-zekerheidsuitkeringen ontvangen die ontoereikend zijn.
35 Het Hof leidde daaruit af (zie arrest Giletti, r.o. 11), dat voor zover een dergelijke wetgeving recht geeft op aanvullende uitkeringen ter verhoging van de sociale-zekerheidspensioenen, zonder dat daarbij de individuele behoeften en de persoonlijke situatie in aanmerking worden genomen ° hetgeen kenmerkend is voor de bijstand °, zij tot het stelsel van de sociale zekerheid behoort in de zin van verordening nr. 1408/71. Het Hof voegde daaraan toe, dat het feit dat een zelfde wet tevens betrekking kan hebben op voordelen die als bijstand kunnen worden gekwalificeerd, voor het gemeenschapsrecht niet afdoet aan het wezenlijke sociale-zekerheidskarakter van een uitkering die samenhangt met en van rechtswege het complement is van een invaliditeits-, ouderdoms- of weduwenpensioen.
36 Sinds de inwerkingtreding van verordening nr. 1247/92 op 1 juni 1992 zijn prestaties als de aanvullende uitkering van het FNS overigens uitdrukkelijk in de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 opgenomen, juist om ° zoals uit de derde en de vierde overweging van de considerans van verordening nr. 1247/92 blijkt ° rekening te houden met de hierboven aangehaalde rechtspraak van het Hof. Immers, volgens het nieuwe, in artikel 4 van verordening nr. 1408/71 ingevoegde lid 2 bis is verordening nr. 1408/71 van toepassing op de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, wanneer deze prestaties bestemd zijn om bij wijze van vervangende, aanvullende of bijkomende prestatie de gebeurtenissen te dekken die onder de in lid 1, onder a tot en met h, bedoelde takken van sociale zekerheid vallen, waaronder ook de ouderdomsuitkering wordt genoemd.
37 Aangezien, naar analogie van de arresten Kziber en Yousfi, het begrip sociale zekerheid in artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst geen andere inhoud kan hebben dan het begrip sociale zekerheid in verordening nr. 1408/71, behoort een prestatie als de aanvullende uitkering van het FNS tot het gebied van de sociale zekerheid in de zin van dit artikel van de Overeenkomst.
38 De Franse regering heeft evenwel tegengeworpen, dat een Algerijns onderdaan, die weduwe is van een Algerijns migrerend werknemer doch zelf nooit de hoedanigheid van werknemer heeft gehad, niet met een beroep op het bepaalde in artikel 39 van de Overeenkomst aanspraak kan maken op een aanvullende uitkering van het FNS, omdat die uitkering in het Franse recht als een eigen recht is gedacht en niet als een afgeleid recht dat wordt verworven uit hoofde van de hoedanigheid van gezinslid van een migrerend werknemer.
39 Ter zake volstaat de opmerking, dat artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst zich ertoe bepaalt, het beginsel van het ontbreken van elke discriminatie op grond van nationaliteit van werknemers van Algerijnse nationaliteit en de bij hen woonachtige gezinsleden ten opzichte van de eigen onderdanen van de Lid-Staat waar zij werkzaam zijn, te bekrachtigen. Waar de personele werkingssfeer van deze bepaling van de Overeenkomst niet dezelfde is als die van artikel 2 van verordening nr. 1408/71, kan de rechtspraak waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen afgeleide rechten en eigen rechten van de gezinsleden van migrerende werknemers in het kader van verordening nr. 1408/71, niet worden toegepast in het kader van de Overeenkomst, zoals uit het reeds aangehaalde arrest Kziber blijkt.
40 Zo gezien, houdt het in artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst neergelegde beginsel van het ontbreken van elke discriminatie op grond van nationaliteit op het gebied van de sociale zekerheid in, dat aan de weduwe van een Algerijns migrerend werknemer, die woont op het grondgebied van de Lid-Staat waar die werknemer werkzaam was en die behalve op het punt van haar nationaliteit aan alle voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een prestatie als de uitkering van het FNS, die is voorzien ten behoeve van degenen die een weduwenpensioen genieten, en die voor de toekenning van deze prestatie niet als voorwaarde stelt, dat de betrokkene een voormalig werknemer is, het genot van die prestatie niet kan worden geweigerd op grond van haar nationaliteit.
41 Uit het voorgaande volgt, dat aan het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre moet worden geantwoord, dat artikel 39, lid 1, van de Overeenkomst aldus moet worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet, dat een Lid-Staat weigert een prestatie als de aanvullende uitkering van het FNS, die in zijn wetgeving is voorzien ten behoeve van de onderdanen die op zijn grondgebied wonen, toe te kennen aan de weduwe van een Algerijns werknemer, die in die Lid-Staat woont en aldaar een weduwenpensioen geniet, op grond dat de betrokkene de Algerijnse nationaliteit bezit.
Kosten
42 De kosten door de Franse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk, alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Nanterre bij vonnis van 16 december 1993 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 39, lid 1, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Democratische Volksrepubliek Algerije, ondertekend te Algiers op 26 april 1978 en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2210/78 van de Raad van 26 september 1978, moet aldus worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet, dat een Lid-Staat weigert een prestatie als de aanvullende uitkering van het FNS, die in zijn wetgeving is voorzien ten behoeve van de onderdanen die op zijn grondgebied wonen, toe te kennen aan de weduwe van een Algerijns werknemer, die in die Lid-Staat woont en aldaar een weduwenpensioen geniet, op grond dat de betrokkene de Algerijnse nationaliteit bezit.