EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 11.5.2022
COM(2022) 209 final
2022/0155(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vaststelling van regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
(Voor de EER relevante tekst)
{SEC(2022) 209 final} - {SWD(2022) 209 final} - {SWD(2022) 210 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind en in artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) zijn de bescherming van en de zorg voor de belangen en het welzijn van kinderen als rechten verankerd. In 2021 heeft het VN-Comité voor de Rechten van het Kind benadrukt dat deze rechten ook in de digitale omgeving op dezelfde wijze moeten worden beschermd. De bescherming van kinderen, zowel offline als online, is een prioriteit van de Unie.
Minstens een op de vijf kinderen wordt tijdens de kinderjaren het slachtoffer van seksueel geweld. Uit een wereldwijd onderzoek in 2021 is gebleken dat meer dan een op de drie respondenten tijdens de kinderjaren was gevraagd om online een expliciet seksuele handeling te stellen en dat meer dan de helft te maken had gehad met een vorm van online seksueel misbruik van kinderen. Kinderen met een beperking lopen een nog groter risico om het slachtoffer te worden van seksueel geweld: tot 68 % van de meisjes en 30 % van de jongens met een verstandelijke beperking of een ontwikkelingsstoornis wordt vóór hun 18e verjaardag seksueel misbruikt. Materiaal van seksueel misbruik van kinderen is het resultaat van het fysiek seksueel misbruik van kinderen. De opsporing en melding ervan is noodzakelijk om de productie en verspreiding te voorkomen, en is essentieel om de slachtoffers te identificeren en te helpen. Door de pandemie zijn kinderen aanzienlijk meer blootgesteld aan ongewenste toenadering online, met inbegrip van het benaderen van kinderen voor seksueel misbruik. Hoewel seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en materiaal van seksueel misbruik van kinderen in de hele EU strafbaar zijn gesteld door de in 2011 vastgestelde richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, is het duidelijk dat de EU er momenteel nog steeds niet in slaagt om te voorkomen dat kinderen het slachtoffer worden van seksueel misbruik, en dat de onlinedimensie een bijzondere uitdaging vormt.
De Europese Commissie heeft daarom op 24 juli 2020 de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen vastgesteld, waarin een brede reactie op de groeiende dreiging van seksueel misbruik van kinderen, zowel offline als online, wordt gepresenteerd, die erin bestaat sterker in te zetten op preventie, opsporing en bijstand aan slachtoffers. De strategie omvat acht initiatieven om een sterk wettelijk kader voor de bescherming van kinderen tot stand te brengen en een gecoördineerde aanpak te bevorderen, samen met de vele actoren die bij de bescherming en ondersteuning van kinderen betrokken zijn. Deze initiatieven zijn erop gericht om lacunes in de wetgeving op te sporen en ervoor te zorgen dat via de EU-wetgeving op een doeltreffende manier kan worden gereageerd. Zij zijn er tevens op gericht om de rechtshandhaving op nationaal en EU-niveau te versterken, de EU-landen beter in staat te stellen kinderen te beschermen door preventie, sectoren ertoe aan te zetten kinderen te beschermen wanneer zij van hun diensten gebruikmaken, en de bescherming van kinderen wereldwijd te verbeteren door samenwerking tussen verschillende belanghebbenden. Deze specifieke strategie gaat vergezeld van andere, aanvullende inspanningen. Op 24 maart 2021 heeft de Europese Commissie haar alomvattende EU-strategie voor de rechten van het kind vastgesteld, waarin strengere maatregelen worden voorgesteld om kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld, met inbegrip van onlinemisbruik. Bovendien bevat de strategie een uitnodiging voor de bedrijven om zich te blijven inspannen om illegale online-inhoud, waaronder online seksueel misbruik van kinderen, op te sporen, te melden en te verwijderen van hun platforms en diensten. De voorgestelde Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium bevat ook een verbintenis om alle kinderen te beschermen tegen illegale inhoud, uitbuiting, manipulatie en misbruik in de onlinewereld, en om te voorkomen dat de digitale ruimte wordt gebruikt om misdrijven te plegen of te vergemakkelijken.
In dit verband spelen aanbieders van hostingdiensten of diensten voor interpersoonlijke communicatie (“aanbieders”) een bijzonder belangrijke rol. Voor een veilige, voorspelbare en betrouwbare online-omgeving en om de in het Handvest gewaarborgde grondrechten te kunnen uitoefenen, is het van essentieel belang dat zij zich op een verantwoordelijke en zorgvuldige manier opstellen. De verspreiding van beelden en video’s van seksueel misbruik van kinderen, die met de ontwikkeling van de digitale wereld sterk is toegenomen, houdt het leed dat slachtoffers ondervinden in stand, terwijl daders via deze diensten ook nieuwe mogelijkheden hebben gevonden om toegang te krijgen tot kinderen en hen uit te buiten.
Sommige aanbieders maken al vrijwillig gebruik van technologieën om online seksueel misbruik van kinderen op hun diensten op te sporen, te melden en te verwijderen. Toch lopen de door de aanbieders genomen maatregelen sterk uiteen: de overgrote meerderheid van de meldingen komt van een handvol aanbieders, en een aanzienlijk aantal onderneemt geen actie. Er zijn ook grote verschillen wat betreft de kwaliteit en relevantie van de meldingen die de rechtshandhavingsinstanties van de EU van de aanbieders ontvangen. Toch ontvingen organisaties zoals het National Centre for Missing and Exploited Children (“NCMEC”), waaraan aanbieders in de VS krachtens de Amerikaanse wetgeving seksueel misbruik van kinderen via hun diensten moeten melden, in 2020 meer dan 21 miljoen meldingen, waarvan er meer dan 1 miljoen betrekking hadden op EU-lidstaten. De recentste cijfers voor 2021 wijzen op een verdere stijging en naderen de grens van de 30 miljoen.
Ondanks de belangrijke bijdrage van bepaalde aanbieders zijn vrijwillige acties dus ontoereikend gebleken om het gebruik van onlinediensten voor het seksueel misbruik van kinderen aan te pakken. Verschillende lidstaten zijn bijgevolg begonnen met de voorbereiding en vaststelling van nationale regels ter bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen. Zoals blijkt uit het effectbeoordelingsverslag bij dit voorstel, leidt deze situatie tot de ontwikkeling van uiteenlopende nationale voorschriften, die op hun beurt leiden tot een grotere versnippering van de eengemaakte markt voor digitale diensten. Tegen deze achtergrond zijn uniforme regels van de Unie inzake het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen noodzakelijk om de wet inzake digitale diensten aan te vullen, bestaande belemmeringen voor de digitale eengemaakte markt weg te nemen en de verspreiding van het materiaal te voorkomen. Wanneer via dit voorstel het risico op versnippering wordt aangepakt, moet tevens rekening worden gehouden met de noodzaak om de grondrechten van kinderen te waarborgen, met name het recht op zorg en op de bescherming van hun welzijn, hun geestelijke gezondheid en hun belangen. Daarnaast ondersteunt dit voorstel het algemeen belang van het op doeltreffende wijze voorkomen, onderzoeken en vervolgen van seksueel misbruik van kinderen als ernstig misdrijf.
Om deze uitdagingen aan te gaan en naar aanleiding van verschillende oproepen van de Raad en het Europees Parlement, wordt met dit voorstel dan ook beoogd een duidelijk en geharmoniseerd rechtskader voor de preventie en bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen tot stand te brengen. Het beoogt aanbieders rechtszekerheid te bieden over hun verantwoordelijkheden om de risico’s te beoordelen en te beperken en om, waar nodig, het misbruik dat via hun diensten plaatsvindt op te sporen, te melden en te verwijderen op een wijze die strookt met de grondrechten die in het Handvest zijn neergelegd en als algemene beginselen van het EU-recht gelden. Bij de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen zoals dat online voorkomt, staan belangrijke rechten en belangen op het spel voor iedereen. Daarom is het van bijzonder belang een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen enerzijds maatregelen ter bescherming van kindslachtoffers van seksueel misbruik en hun grondrechten, om zo belangrijke doelstellingen van algemeen maatschappelijk belang te verwezenlijken, en anderzijds de bescherming van de grondrechten van andere gebruikers en van de aanbieders.
Dit voorstel voorziet derhalve in gerichte maatregelen die in verhouding staan tot het risico dat een bepaalde dienst wordt aangewend voor online seksueel misbruik van kinderen, maar waarin ook degelijke voorwaarden en waarborgen zijn opgenomen. Door de oprichting van een Europees centrum ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen (“het EU-centrum”) wordt met het voorstel tevens geprobeerd om aanbieders te helpen zich van hun verantwoordelijkheden te kwijten. Het EU-centrum is bedoeld om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken en te ondersteunen en op die manier belemmeringen voor de interne markt te helpen wegnemen, met name als het gaat om de verplichting van aanbieders uit hoofde van deze verordening om online seksueel misbruik van kinderen op te sporen en te melden en materiaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen. Het EU-centrum zal met name databanken met indicatoren van online seksueel misbruik van kinderen opzetten, onderhouden en beheren, die door de aanbieders moeten worden gebruikt om aan hun opsporingsverplichtingen te voldoen. Deze databanken moeten dus klaar zijn voordat de verordening van toepassing wordt. Om daarvoor te zorgen heeft de Commissie reeds financiële middelen ter beschikking gesteld van de lidstaten om te helpen bij de voorbereiding van deze databanken. Het EU-centrum moet ook bepaalde aanvullende taken verrichten, zoals de bevoegde nationale autoriteiten bijstaan bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening en bijstand verlenen aan slachtoffers in het kader van de verplichtingen van de aanbieders. Het centrum moet zijn centrale positie ook gebruiken om de samenwerking en de uitwisseling van informatie en deskundigheid te vergemakkelijken, onder meer ten behoeve van empirisch onderbouwde beleidsvorming en preventie. Preventie is een prioriteit van de Commissie bij haar bestrijding van seksueel misbruik van kinderen.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Met dit voorstel worden de verbintenissen nagekomen die zijn aangegaan in het kader van de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, met name om wetgeving voor te stellen om seksueel misbruik van kinderen online doeltreffend aan te pakken, onder meer door aanbieders te verplichten om bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen, en om voorbereidselen te treffen voor de oprichting van een Europees centrum ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Het huidige EU-rechtskader op dit gebied bestaat uit wetgeving van de Unie betreffende seksueel misbruik van kinderen, zoals de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, en Verordening (EU) 2021/1232 ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen, die tot 3 augustus 2024 van toepassing is (“de tijdelijke verordening”).
Door aanbieders te verplichten materiaal betreffende seksueel misbruik van kinderen op te sporen, te melden, te blokkeren en uit hun diensten te verwijderen, zorgt het voorstel voor betere opsporings-, onderzoeks- en vervolgingsmogelijkheden van strafbare feiten in het kader van de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. De voorgestelde wetgeving vormt een aanvulling op de nieuwe Europese strategie voor een beter internet voor kinderen, die tot doel heeft veilige digitale ervaringen voor kinderen te creëren en de digitale weerbaarheid te bevorderen.
Het EU-centrum moet nauw samenwerken met Europol. Het zal de meldingen van de aanbieders ontvangen, ze controleren op duidelijk vals-positieve meldingen, en ze doorsturen naar Europol en de nationale rechtshandhavingsinstanties. Een vertegenwoordiger van Europol zal deel uitmaken van de raad van bestuur van het EU-centrum. Op zijn beurt zou een vertegenwoordiger van het EU-centrum deel kunnen uitmaken van de raad van bestuur van Europol om een doeltreffende samenwerking en coördinatie te waarborgen.
De voorgestelde wetgeving draagt ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen die in verschillende internationale rechtsinstrumenten zijn vastgesteld. Relevant op dit gebied zijn het Verdrag van Lanzarote van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, dat door alle EU-lidstaten is geratificeerd en minimumvereisten vaststelt met betrekking tot materieel strafrecht, slachtofferhulp en interventieprogramma’s, en het Verdrag van Boedapest van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit, dat door bijna alle EU-lidstaten is geratificeerd en op grond waarvan de partijen bepaalde feiten met betrekking tot materiaal van seksueel misbruik van kinderen strafbaar moeten stellen.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het voorstel bouwt voort op de algemene verordening gegevensbescherming (AVG). In de praktijk beroepen aanbieders zich vaak op verschillende verwerkingsgronden waarin de AVG voorziet om de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de vrijwillige opsporing en melding van online seksueel misbruik van kinderen uit te voeren. Het voorstel voorziet in een systeem van gerichte opsporingsbevelen en preciseert de opsporingsvoorwaarden, zodat meer rechtszekerheid wordt geboden voor deze activiteiten. Wat betreft de verplichte opsporingsactiviteiten waarbij persoonsgegevens worden verwerkt, wordt in het voorstel, en met name in de opsporingsbevelen die op basis daarvan worden uitgevaardigd, aldus de grond voor een dergelijke verwerking vastgesteld als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt c), van de AVG, dat voorziet in de verwerking van persoonsgegevens die noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting uit hoofde van het recht van de Unie of van de lidstaat waaraan de verwerkingsverantwoordelijke onderworpen is.
Het voorstel heeft onder meer betrekking op aanbieders die interpersoonlijke elektronischecommunicatiediensten aanbieden en bijgevolg onderworpen zijn aan nationale bepalingen ter uitvoering van de e-privacyrichtlijn en de voorgestelde herziening ervan waarover momenteel wordt onderhandeld. De in het voorstel opgenomen maatregelen beperken in sommige opzichten de reikwijdte van de rechten en plichten uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van die richtlijn, namelijk met betrekking tot activiteiten die strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van opsporingsbevelen. In dit opzicht heeft het voorstel betrekking op de toepassing, naar analogie, van artikel 15, lid 1, van die richtlijn.
Het voorstel is ook in overeenstemming met de richtlijn inzake elektronische handel en het voorstel voor een wet inzake digitale diensten, waarover de medewetgevers onlangs een voorlopig politiek akkoord hebben bereikt. Het voorstel bevat met name specifieke voorschriften voor de bestrijding van bepaalde vormen van illegale onlineactiviteiten en uitgewisselde illegale online-inhoud, gekoppeld aan een reeks waarborgen. Op die manier zal het voorstel een aanvulling vormen op het algemene kader waarin de wet inzake digitale diensten voorziet, zodra die is vastgesteld. Het voorstel bouwt voort op het horizontale kader van de wet inzake digitale diensten, die waar mogelijk als basis dient, en bevat waar nodig specifiekere regels die speciaal zijn afgestemd op de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen. Zo kunnen sommige aanbieders in het kader van de wet inzake digitale diensten worden onderworpen aan een meer algemene verplichting om systematisch optredende risico’s in verband met het gebruik van hun diensten te beoordelen, en in het onderhavige voorstel aan een aanvullende verplichting om een specifieke risicobeoordeling wat betreft het online seksueel misbruik van kinderen uit te voeren. Deze aanbieders kunnen bij het uitvoeren van de meer specifieke risicobeoordeling voortbouwen op de meer algemene risicobeoordeling, en op hun beurt kunnen specifieke risico’s voor kinderen die in verband met hun diensten in het kader van de specifieke risicobeoordeling overeenkomstig dit voorstel zijn vastgesteld, als uitgangspunt dienen voor meer algemene risicobeperkende maatregelen om te helpen voldoen aan de verplichtingen in het kader van de wet inzake digitale diensten.
De richtlijn inzake elektronische handel en de wet inzake digitale diensten verbieden de lidstaten om aan aanbieders die als tussenpersoon optreden algemene verplichtingen op te leggen om toezicht te houden of actief op zoek te gaan naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden. Hoewel de precieze contouren van dat tot de lidstaten gerichte verbod slechts geleidelijk duidelijk worden, beoogt de voorgestelde verordening te voldoen aan de onderliggende vereiste die aan dat verbod ten grondslag ligt, namelijk een billijk evenwicht tussen de verschillende conflicterende grondrechten die op het spel staan, rekening houdend met de specifieke context van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen en het algemene belang dat in het geding is. Daartoe wordt met name gekeken naar de reikwijdte van de verplichtingen die worden opgelegd aan aanbieders die een risico lopen, en door een reeks duidelijke en zorgvuldig afgewogen regels en waarborgen vast te stellen, onder meer door een duidelijke omschrijving van de nagestreefde doelen, het soort materiaal en activiteiten in kwestie, een risicogebaseerde aanpak, de reikwijdte en de aard van de relevante verplichtingen, regels inzake verhaalsmogelijkheden en relevante toezicht- en transparantiemechanismen. Het voorstel bevat ook krachtige maatregelen om de uitvoering te vergemakkelijken en te ondersteunen en zo de lasten voor de dienstenaanbieders te verlichten.
Door de verwezenlijking van zijn belangrijkste doelstellingen, vormt het voorstel ook een hulp voor de slachtoffers. Als zodanig is de voorgestelde verordening in overeenstemming met de richtlijn slachtofferrechten als horizontaal instrument om slachtoffers betere toegang tot hun rechten te geven.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor maatregelen op dit gebied is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het artikel voorziet in de vaststelling van maatregelen om de werking van de interne markt te waarborgen. Artikel 114 is de passende rechtsgrondslag voor een verordening die de aan aanbieders van relevante onlinediensten opgelegde eisen binnen de digitale eengemaakte markt beoogt te harmoniseren. Zoals hierboven vermeld, zijn er belemmeringen voor de eengemaakte markt voor digitale diensten aan het opduiken doordat sommige lidstaten uiteenlopende nationale regels hebben ingevoerd om online seksueel misbruik van kinderen te voorkomen en te bestrijden.
Met de voorgestelde verordening wordt beoogd deze bestaande verschillen weg te nemen en te voorkomen dat er in de toekomst belemmeringen ontstaan die het gevolg zouden zijn van de verdere ontwikkeling van dergelijke nationale regels. Gezien de intrinsieke grensoverschrijdende aard van het aanbieden van onlinediensten zou het uitblijven van EU-maatregelen de ruimte laten voor een op nationale leest geschoeid regelgevingskader en de aanbieders belasten met de naleving van uiteenlopende nationale regels en leiden tot ongelijke voorwaarden voor aanbieders in de EU, alsook tot mogelijke mazen in de wetgeving.
•Subsidiariteit
Volgens het subsidiariteitsbeginsel mag de EU alleen optreden als de beoogde doelstellingen niet door de lidstaten alleen kunnen worden behaald, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt.
De doelstelling om op de volledige digitale eengemaakte markt een gelijk speelveld voor aanbieders tot stand te brengen en tegelijkertijd maatregelen te nemen om online seksueel misbruik van kinderen te voorkomen en te bestrijden, kan niet door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. Zoals reeds vermeld, zijn de lidstaten begonnen met eisen op te leggen aan aanbieders om online seksueel misbruik van kinderen aan te pakken. Zelfs de lidstaten die dergelijke eisen nog niet hebben ingevoerd, overwegen alsmaar vaker de invoering van nationale maatregelen in die zin. De betrokken aanbieders zijn echter doorgaans grensoverschrijdend actief, vaak in de hele EU, of zijn dat mogelijk van plan. Nationale eisen die aan dergelijke marktspelers worden opgelegd om online seksueel misbruik van kinderen aan te pakken, vergroten dan ook de versnippering van de digitale eengemaakte markt en brengen aanzienlijke nalevingskosten voor de aanbieders met zich mee, terwijl ze onvoldoende doeltreffend zijn vanwege het grensoverschrijdende karakter van de betrokken diensten.
Alleen met maatregelen op EU-niveau kunnen belemmeringen voor de eengemaakte markt voor digitale diensten worden weggenomen, kan de rechtszekerheid voor aanbieders worden vergroot en kunnen de nalevingskosten worden beperkt. Tegelijkertijd kan ervoor worden gezorgd dat de aan de marktspelers opgelegde eisen om online seksueel misbruik van kinderen aan te pakken, doeltreffend zijn, daar zij in de hele EU grensoverschrijdend en uniform kunnen worden toegepast. Daarom is EU-optreden nodig om de doelstellingen van de voorgestelde verordening te verwezenlijken en biedt het een aanzienlijke toegevoegde waarde ten opzichte van nationale maatregelen.
•Evenredigheid
Met dit voorstel wordt beoogd de bestaande belemmeringen voor het aanbieden van relevante diensten binnen de digitale eengemaakte markt weg te nemen en het ontstaan van nieuwe belemmeringen te voorkomen, en tegelijkertijd een doeltreffende bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen mogelijk te maken, met volledige eerbiediging van de grondrechten van alle betrokken partijen overeenkomstig het EU-recht. Om dit doel te bereiken, introduceert het voorstel eng afgebakende en uniforme verplichtingen wat betreft het beoordelen en beperken van risico’s, waar nodig aangevuld met een bevel tot opsporing, melding en verwijdering van materiaal van seksueel misbruik van kinderen. Deze verplichtingen gelden voor relevante aanbieders die diensten aanbieden op de digitale eengemaakte markt, ongeacht waar zij hun hoofdvestiging hebben.
De voorgestelde regels zijn alleen van toepassing op aanbieders van bepaalde soorten onlinediensten die kwetsbaar zijn gebleken voor misbruik met het oog op de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen (bekend als “grooming”), voornamelijk vanwege hun technische eigenschappen of de leeftijdsopbouw van hun typische gebruikersbestand. De reikwijdte van de verplichtingen is beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de hierboven uiteengezette doelstellingen te verwezenlijken. De verplichtingen gaan vergezeld van maatregelen om de aan dergelijke aanbieders opgelegde lasten tot een minimum te beperken, en van de invoering van een reeks waarborgen om de inmenging in de grondrechten, met name het recht op privacy van de gebruikers van de diensten, tot een minimum te beperken.
Onder meer om het aantal valse meldingen te verminderen en onjuiste meldingen aan de rechtshandhavingsinstanties te voorkomen, en om de administratieve en financiële lasten voor de aanbieders tot een minimum te beperken, is in het voorstel de oprichting van een EU-centrum opgenomen, dat een essentiële faciliterende rol zal vervullen bij de uitvoering van de aan de aanbieders opgelegde verplichtingen. Het EU-centrum moet onder andere betrouwbare opsporingstechnologieën beter toegankelijk maken voor de aanbieders; indicatoren aanbieden die zijn opgesteld op basis van online seksueel misbruik van kinderen, geverifieerd door rechterlijke instanties of onafhankelijke administratieve autoriteiten van de lidstaten, met het oog op de opsporing van dergelijk misbruik; op verzoek bepaalde bijstand verlenen in verband met de uitvoering van risicobeoordelingen; en steun verlenen bij het communiceren met de bevoegde nationale autoriteiten.
Ten slotte bevat de voorgestelde verordening waarborgen zodat technologieën die worden gebruikt voor het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen in aansluiting op een opsporingsbevel, zo weinig mogelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer en in overeenstemming zijn met de stand van de techniek in de sector, en alle nodige controles op anonieme basis uitvoeren en alleen stappen nemen om een gebruiker te identificeren wanneer een mogelijk geval van online seksueel misbruik van kinderen wordt vastgesteld. Op die manier wordt het grondrecht van een doeltreffende voorziening in rechte in alle fasen van de betrokken activiteiten gewaarborgd, van opsporing tot verwijdering, en worden het verwijderde materiaal en de gerelateerde gegevens uitsluitend bewaard voor zover dat strikt noodzakelijk is voor bepaalde gespecificeerde doeleinden. Derhalve beperkt de voorgestelde verordening de inmenging in het recht op de bescherming van persoonsgegevens van gebruikers en hun recht op vertrouwelijke communicatie tot wat strikt noodzakelijk is om haar doelstellingen te verwezenlijken, namelijk geharmoniseerde regels vast te stellen om online seksueel misbruik van kinderen op de interne markt doeltreffend te voorkomen en te bestrijden.
•Keuze van het instrument
Artikel 114, VWEU geeft de EU-wetgever de mogelijkheid om verordeningen en richtlijnen vast te stellen. Aangezien met het voorstel wordt beoogd uniforme verplichtingen in te voeren voor aanbieders die hun diensten gewoonlijk in meer dan één lidstaat aanbieden of dat wellicht wensen te doen, zou een richtlijn die ruimte laat voor uiteenlopende nationale omzettingen van EU-voorschriften niet geschikt zijn om de betrokken doelstellingen te verwezenlijken. Uiteenlopende nationale regels die de door dit instrument aan de aanbieders opgelegde eisen omzetten, zouden leiden tot het voortbestaan of de herinvoering van de belemmeringen voor de eengemaakte markt voor digitale diensten die dit initiatief net beoogt weg te nemen.
In tegenstelling tot een richtlijn zorgt een verordening ervoor dat op uniforme wijze in de hele EU dezelfde verplichtingen worden opgelegd. Een verordening is ook rechtstreeks toepasselijk, verschaft duidelijkheid en meer rechtszekerheid, en voorkomt uiteenlopende omzetting in de lidstaten. Om deze redenen is een verordening het geschikte instrument om de doelstellingen van dit initiatief te verwezenlijken. Bovendien zou er, gezien de datum waarop de tijdelijke verordening verstrijkt, in dit geval onvoldoende tijd zijn om een richtlijn vast te stellen en vervolgens de regels ervan op nationaal niveau om te zetten.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Raadpleging van belanghebbenden
De Commissie heeft gedurende twee jaar relevante belanghebbenden geraadpleegd om problemen en oplossingen inzake de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, zowel online als offline, vast te stellen. Zij deed dit door middel van enquêtes, variërend van openbare raadplegingen tot gerichte enquêtes onder rechtshandhavingsinstanties. Er werden meerdere vergaderingen met deskundigen en bilaterale bijeenkomsten georganiseerd van de Commissie en relevante belanghebbenden om de mogelijke effecten van wetgeving op dit gebied te bespreken, en de Commissie nam ook deel aan relevante workshops, conferenties en evenementen over de rechten van het kind.
De Commissie heeft in december 2020 een eerste effectbeoordeling gepubliceerd om burgers en belanghebbenden te informeren over het geplande initiatief en initiële feedback te ontvangen. Uit deze feedback bleek dat er aanzienlijke steun bestaat voor de doelstelling om online seksueel misbruik van kinderen aan te pakken. Hoewel de holistische aanpak van het eventuele EU-centrum en de verwachte verbeteringen wat betreft de juridische duidelijkheid werden toegejuicht, uitten sommige belanghebbenden uit de sector hun bezorgdheid over de gevolgen van de verplichte opsporing en melding van online seksueel misbruik van kinderen.
De Commissie heeft in 2021 een openbare raadpleging georganiseerd. Bij dit proces werd getracht de standpunten van een breed scala van belanghebbenden te verzamelen, zoals overheidsinstanties en privépersonen, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Ondanks de inspanningen om tot een evenwichtige verdeling van de antwoorden te komen, bestond een aanzienlijk deel van de bijdragen uit reacties van privépersonen in Duitsland die uitsluitend vragen stelden over het onderwerp encryptie. Afgezien daarvan waren kwesties als een betere samenwerking en coördinatie, en voldoende middelen en deskundigheid om het hoofd te bieden aan de voortdurend toenemende hoeveelheid illegale inhoud, prominent aanwezig in de bijdragen van overheidsinstanties, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. In alle groepen was er ook brede steun voor een snelle verwijdering van gemeld materiaal van seksueel misbruik van kinderen, voor maatregelen om online “grooming” (het benaderen van kinderen) tegen te gaan en voor verbeteringen op het gebied van preventie en slachtofferhulp.
Wat betreft de eventuele wettelijke verplichting voor aanbieders om verschillende vormen van online seksueel misbruik van kinderen in hun diensten op te sporen en te melden, bleek uit de raadpleging dat rechtshandhavingsinstanties en organisaties die actief zijn op het gebied van kinderrechten, sterk achter een dergelijke verplichting staan, terwijl pleitbezorgers van privacyrechten en privépersonen zich grotendeels tegen deze verplichting keerden.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Uit gerichte enquêtes onder rechtshandhavingsinstanties in de lidstaten is gebleken dat aanbieders in de VS momenteel tot de belangrijkste melders van seksueel misbruik van kinderen behoren. De kwaliteit en de relevantie van dergelijke meldingen variëren echter, en bij sommige meldingen blijkt het volgens de toepasselijke nationale wetgeving uiteindelijk niet om online seksueel misbruik van kinderen te gaan.
In het kader van deze enquêtes werden ook de elementen vastgesteld die nodig zijn om van een “bruikbare” melding te kunnen spreken, d.w.z. dat de melding van voldoende kwaliteit en relevantie is opdat de betrokken rechtshandhavingsinstantie actie kan ondernemen. Om die reden zouden geharmoniseerde meldingen op EU-niveau, gefaciliteerd door het EU-centrum, de beste strategie zijn om optimaal gebruik te maken van de deskundigheid om online seksueel misbruik van kinderen tegen te gaan.
•Effectbeoordeling
Na een eerder negatief advies, heeft de Raad voor regelgevingstoetsing in februari 2022 een positief advies met voorbehoud uitgebracht over de effectbeoordeling en diverse suggesties voor verbetering gedaan. Het effectbeoordelingsverslag werd verder herzien met inachtneming van de relevante feedback, met name door de omschrijvingen te verduidelijken van de genomen maatregelen om de verenigbaarheid met de grondrechten en met het verbod op algemene controle te waarborgen, en door de beleidsopties gedetailleerder te beschrijven. In het afgeronde effectbeoordelingsverslag worden verschillende beleidsalternatieven met betrekking tot online seksueel misbruik van kinderen en de mogelijke oprichting van een EU-centrum ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen onderzocht en met elkaar vergeleken.
Uit de effectbeoordeling blijkt dat louter vrijwillige maatregelen tegen online seksueel misbruik van kinderen ontoereikend zijn, aangezien slechts een klein aantal aanbieders zich tot dergelijke maatregelen heeft verbonden, de samenwerking tussen de particuliere en de openbare sector op dit gebied aanzienlijke problemen oplevert, en de lidstaten moeilijkheden ondervinden om het fenomeen te voorkomen en de slachtoffers een adequate ondersteuning te garanderen. Deze situatie heeft ertoe geleid dat de verschillende lidstaten uiteenlopende pakketten met maatregelen ter bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen hebben aangenomen. Zonder optreden van de Unie kan worden verwacht dat de juridische versnippering zich zal doorzetten naarmate de lidstaten aanvullende maatregelen nemen om het probleem op nationaal niveau aan te pakken, waardoor belemmeringen voor grensoverschrijdende dienstverlening op de digitale eengemaakte markt zullen ontstaan.
Gezien de noodzaak om de situatie aan te pakken en met het oog op de goede werking van de eengemaakte markt voor digitale diensten, en om tegelijkertijd de mechanismen voor de preventie, opsporing, melding en verwijdering van online seksueel misbruik van kinderen te verbeteren en de slachtoffers op een passende manier te beschermen en te ondersteunen, werd een optreden op EU-niveau noodzakelijk geacht.
Naast het basisscenario werden vijf belangrijke beleidsopties in overweging genomen die in toenemende mate van doeltreffendheid de in de effectbeoordeling uiteengezette doelstellingen en de algemene beleidsdoelstelling van het waarborgen van de goede werking van de eengemaakte markt voor digitale diensten kunnen verwezenlijken, en er tegelijkertijd voor zorgen dat online seksueel misbruik van kinderen in de hele Unie wordt opgespoord, gemeld en verwijderd, waardoor de preventie indirect wordt verbeterd, onderzoeksactiviteiten worden vergemakkelijkt en adequate slachtofferhulp wordt gewaarborgd.
Alle opties spitsten zich toe op de opsporing, verwijdering en melding van reeds bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en grooming (materieel toepassingsgebied) door relevante aanbieders van onlinediensten (persoonlijk toepassingsgebied) die in de EU en in derde landen zijn gevestigd – voor zover zij hun diensten in de Unie aanbieden (geografisch toepassingsgebied).
De belangrijkste verschillen tussen de vijf opties hebben betrekking op de reikwijdte van de verplichtingen voor de aanbieders en de rol en vorm van het EU-centrum. Optie A zou bestaan uit niet-wetgevende, praktische maatregelen om de preventie, opsporing en melding van online seksueel misbruik van kinderen, alsook de hulp aan slachtoffers te verbeteren. Het gaat daarbij onder meer om praktische maatregelen ter verbetering van de uitvoering en efficiëntie van vrijwillige maatregelen door aanbieders om misbruik op te sporen en te melden, en de oprichting van een Europees centrum voor preventie en bijstand aan slachtoffers in de vorm van een coördinatiecentrum dat door de Commissie wordt beheerd.
Optie B zou een expliciete rechtsgrondslag creëren voor de vrijwillige opsporing van online seksueel misbruik van kinderen, gevolgd door verplichte melding en verwijdering. In de context van optie B zou de taak van het EU-centrum erin hebben bestaan de opsporing, melding en verwijdering te vergemakkelijken en zou het centrum een fundamenteel onderdeel van de wetgeving zijn geworden. Het zou als belangrijke waarborg voor de dienstenaanbieders en als controlemechanisme voor de effectieve uitvoering van het voorstel hebben gefungeerd. Na verschillende opties wat betreft de mogelijke vorm van het EU-centrum te hebben bestudeerd, werd in de effectbeoordeling geconcludeerd dat aan de noodzaak van onafhankelijkheid, eigen middelen, zichtbaarheid, personeel en deskundigheid om de relevante taken te kunnen vervullen, het best kon worden voldaan door het EU-centrum op te zetten als een gedecentraliseerd EU-agentschap. Deze conclusie werd bevestigd en versterkt in de opties C tot en met E, die stapsgewijs op elkaar voortbouwen.
Met de opties C en D, die voortbouwen op optie B, zouden aanbieders wettelijk verplicht worden om bepaalde vormen van online seksueel misbruik van kinderen via hun diensten op te sporen. Met optie C zouden aanbieders verplicht worden om bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen, d.w.z. kopieën van materiaal waarvan eerder met zekerheid is vastgesteld dat het om materiaal van seksueel misbruik van kinderen gaat. Optie D zou aanbieders verplichten niet alleen “bekend” materiaal van seksueel misbruik van kinderen (materiaal waarvan is bevestigd dat het om seksueel misbruik van kinderen gaat) op te sporen, maar ook “nieuw” materiaal (materiaal dat mogelijk seksueel misbruik van kinderen betreft, maar (nog) niet als zodanig is bevestigd door een autoriteit).
De gekozen optie (optie E) bouwt voort op optie D, en vereist dat aanbieders naast bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen ook grooming opsporen.
De conclusie in de effectbeoordeling luidt dat optie E om verschillende redenen de voorkeur geniet. Het verplicht opsporen van online seksueel misbruik van kinderen verdient de voorkeur boven vrijwillige acties van aanbieders (opties A en B), niet alleen omdat die acties tot dusver onvoldoende zijn gebleken om online seksueel misbruik van kinderen doeltreffend te bestrijden, maar ook omdat alleen uniforme vereisten die op het niveau van de Unie zijn opgelegd geschikt zijn om de beoogde versnippering van de eengemaakte markt voor digitale diensten te voorkomen. Bijgevolg werden de opties A en B terzijde geschoven.
Het effect voor de goede werking van de eengemaakte markt voor digitale diensten en voor de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen neemt progressief toe naarmate de verplichtingen die bij elke optie zouden worden opgelegd, toenemen. Hoewel een verplichting om bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen (optie C) zou helpen om het opnieuw in omloop brengen ervan te beperken, zou een dergelijke verplichting slechts een beperkt effect hebben wat betreft de doelstelling om misbruik te voorkomen en bijstand te verlenen aan slachtoffers van bestaand misbruik, aangezien het materiaal dat onder het toepassingsgebied van een dergelijke verplichting valt al jaren in omloop kan zijn. Een verplichting om zowel bekend als nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen (optie D) zou het mogelijk maken slachtoffers van bestaand misbruik te identificeren en te redden, namelijk op basis van uniforme criteria op EU-niveau, waardoor zou worden voorkomen dat op dit punt uiteenlopende nationale maatregelen worden genomen. De verplichte opsporing van grooming (optie E) zou nog verder gaan en zou de meeste mogelijkheden bieden om dreigend misbruik te voorkomen en een eerlijk speelveld op de eengemaakte markt voor digitale diensten te garanderen.
Optie E werd daarom de beste optie geacht om de beleidsdoelstelling op een doeltreffende en evenredige manier te verwezenlijken, waarbij de evenredigheid wordt gewaarborgd door de invoering van strikte beperkingen en waarborgen, zodat met name het goede evenwicht van de grondrechten wordt gewaarborgd. Naast de hierboven beschreven positieve sociale effecten zal de voorkeursoptie naar verwachting ook economische gevolgen hebben voor de betrokken aanbieders vanwege de kosten die voortvloeien uit de naleving van hun verplichtingen, alsook gevolgen voor de rechtshandhavingsinstanties en andere bevoegde nationale autoriteiten vanwege het toegenomen aantal meldingen van mogelijk online seksueel misbruik van kinderen. Die gevolgen worden zoveel mogelijk beperkt door bepaalde vormen van steun te verlenen via het EU-centrum.
Verwacht wordt dat de oprichting van dat centrum op haar beurt ook eenmalige en lopende kosten met zich mee zal brengen. In de effectbeoordeling zijn kwantitatieve ramingen van de kosten en baten van elk van de beleidsopties opgenomen om ze met elkaar te kunnen vergelijken. De voorkeursoptie bleek over het geheel genomen de grootste voordelen op te leveren, vanwege de daaruit voortvloeiende verbetering van de werking van de digitale eengemaakte markt en de daling van de maatschappelijke kosten in verband met het online seksueel misbruik van kinderen.
Om het EU-centrum in staat te stellen al zijn doelstellingen te verwezenlijken, is het van cruciaal belang dat het op dezelfde locatie wordt gevestigd als zijn belangrijkste partner, Europol. De samenwerking tussen het EU-centrum en Europol zal baat hebben bij een gedeelde locatie, bijvoorbeeld vanwege betere mogelijkheden voor gegevensuitwisseling of voor de oprichting van een kenniscentrum voor de bestrijding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen door gespecialiseerd personeel en/of externe deskundigen aan te trekken. Dit personeel zal ook meer loopbaanmogelijkheden hebben zonder van standplaats te hoeven veranderen. Ook zou het EU-centrum, hoewel het een onafhankelijke entiteit is, kunnen terugvallen op de ondersteunende diensten van Europol (personeelszaken, IT, waaronder cyberbeveiliging, gebouwen, communicatie). Het delen van dergelijke ondersteunende diensten is kostenefficiënter en garandeert een professionelere dienstverlening dan wanneer ze, voor een relatief kleine entiteit zoals het EU-centrum, worden gedupliceerd door ze vanaf nul op te bouwen.
In de effectbeoordeling zijn de relevante effecten, d.w.z. de maatschappelijke en economische effecten en de effecten op de grondrechten, in detail geanalyseerd. Ook werd gekeken naar de gevolgen voor het concurrentievermogen en de gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen. In de verordening zijn enkele van de in de effectbeoordeling aangegeven maatregelen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen opgenomen. Het gaat dan met name om de noodzaak voor de bevoegde nationale autoriteiten om bij de handhaving van de verordening rekening te houden met de omvang en de financiële en technologische capaciteiten van de aanbieder, ook met betrekking tot de risicobeoordeling, de opsporingsverplichtingen en de sancties, alsmede de mogelijkheid voor kleine en middelgrote ondernemingen om gratis steun van het EU-centrum aan te vragen om de risicobeoordeling uit te voeren.
Bij de effectbeoordeling is ook gekeken naar de verenigbaarheid met de klimaatwetgeving, het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” en het beginsel “alles digitaal tenzij”. In de effectbeoordeling werd ook de toepassing van het “one in, one out”-beginsel geanalyseerd. Dit stelt dat elk wetgevingsvoorstel dat nieuwe lasten creëert, mensen en bedrijven ook moet bevrijden van een gelijkwaardige bestaande last op EU-niveau op hetzelfde beleidsgebied. Tevens werd gekeken naar de effecten met betrekking tot de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, waarbij SDG 5.2 (alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes uitbannen) en SDG 16.2 (misbruik, uitbuiting, mensenhandel en alle vormen van geweld tegen kinderen uitbannen) bijzonder relevant zijn voor deze verordening.
•Grondrechten
Overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Het voorstel beoogt de regels die van toepassing zijn op de preventie en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, wat een bijzonder ernstig misdrijf is, te harmoniseren. Als zodanig streeft het voorstel een doelstelling van algemeen belang na in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest. Voorts beoogt het voorstel de rechten van anderen, met name die van kinderen, te beschermen. Het betreft in het bijzonder hun grondrecht op menselijke waardigheid en menselijke integriteit, het verbod op onmenselijke of vernederende behandelingen, alsmede de rechten van het kind. In het voorstel wordt rekening gehouden met het feit dat bij alle handelingen met betrekking tot kinderen, ongeacht of deze door overheidsinstanties of particuliere instellingen worden verricht, het belang van het kind voorop moet staan. Bovendien kan het seksueel misbruik van kinderen waar het hier om gaat — met name de uitwisseling van foto’s of video’s waarop dergelijk misbruik te zien is — ook gevolgen hebben voor het recht van kinderen op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven en op bescherming van persoonsgegevens. In verband met de bestrijding van strafbare feiten tegen minderjarigen heeft het Hof van Justitie van de EU opgemerkt dat ten minste enkele van de genoemde grondrechten kunnen leiden tot positieve verplichtingen voor de betrokken overheidsinstanties, met inbegrip van de EU-wetgever, waardoor zij verplicht zijn wettelijke maatregelen te nemen ter bescherming van de betrokken rechten.
Tegelijkertijd zijn de in het voorstel vervatte maatregelen in de eerste plaats van invloed op de uitoefening van de grondrechten van de gebruikers van de betrokken diensten. Deze rechten omvatten met name het grondrecht op eerbiediging van de privacy (met inbegrip van de vertrouwelijkheid van communicatie, als onderdeel van het ruimere recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven), op bescherming van persoonsgegevens en op vrijheid van meningsuiting en van informatie. Hoewel zij van groot belang zijn, is geen van deze rechten absoluut en moeten zij worden beschouwd in relatie tot hun functie in de samenleving. Zoals hierboven is aangegeven, staat artikel 52, lid 1, van het Handvest toe dat beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van die rechten, met inachtneming van de in die bepaling gestelde voorwaarden.
Daarnaast speelt ook de vrijheid van ondernemerschap van de onder het voorstel vallende aanbieders een rol. In het algemeen sluit dit grondrecht uit dat marktdeelnemers buitensporige lasten worden opgelegd. Het omvat onder meer de vrije partnerkeuze in het economisch verkeer en de contractvrijheid. Ook dit recht is echter niet absoluut. Het laat ruimte voor een breed scala aan ingrepen die de uitoefening van economische activiteiten in het algemeen belang kunnen beperken. Derhalve wordt met het voorstel beoogd de bovengenoemde doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken en de genoemde grondrechten van kinderen te beschermen, waarbij de evenredigheid wordt gewaarborgd en een billijk evenwicht tussen de grondrechten van alle betrokken partijen wordt gevonden. Daartoe bevat het voorstel een reeks beperkingen en waarborgen, die zijn gedifferentieerd naargelang van de aard en het niveau van de beperking die aan de uitoefening van de betrokken grondrechten wordt gesteld.
Meer bepaald grijpt het verplicht opsporen van online seksueel misbruik van kinderen op zowel “openbare” als “particuliere” diensten, waaronder interpersoonlijke communicatiediensten, in verschillende mate in op de grondrechten van gebruikers. In het geval van materiaal dat voor het publiek toegankelijk is, is er weliswaar sprake van een ingrijpen, maar is het effect daarvan op met name het recht op privacy over het algemeen kleiner, gezien de rol van deze diensten als “virtuele openbare ruimten” voor meningsuitingen en economische transacties. De gevolgen voor het recht op privacy als het gaat om privécommunicatie zijn groter.
Voorts kan de mogelijke of feitelijke verwijdering van materiaal van gebruikers, met name de onterechte verwijdering (op grond van de verkeerde veronderstelling dat het gaat om materiaal van seksueel misbruik van kinderen), een aanzienlijke impact hebben op de grondrechten van gebruikers, in het bijzonder op de vrijheid van meningsuiting en van informatie. Tegelijkertijd kan materiaal van online seksueel misbruik van kinderen dat niet wordt opgespoord en niet wordt verwijderd, een aanzienlijke negatieve impact hebben op de bovengenoemde grondrechten van de kinderen, waardoor hun leed en de schade voor de samenleving in haar geheel blijven voortduren. Andere factoren waarmee in dit verband rekening moet worden gehouden, zijn de aard van het materiaal in kwestie (tekst, foto’s, video’s), de nauwkeurigheid van de betrokken technologie, alsook het “absolute” karakter van het verbod om materiaal van seksueel misbruik van kinderen uit te wisselen (dat in beginsel geen uitzonderingen kent en niet contextgevoelig is).
Als gevolg van de maatregelen waarmee aanbieders worden verplicht bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen en te melden, zou het voorstel een aanzienlijk positief effect hebben op de grondrechten van slachtoffers van wie beelden op het internet circuleren, met name op hun recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, hun recht op bescherming van persoonsgegevens en hun recht op menselijke integriteit.
Met deze maatregelen zou de schending van de rechten van de slachtoffers, die inherent is aan de verspreiding van beeldmateriaal van het misbruik, in sterke mate worden aangepakt. Dankzij deze verplichtingen, met name de verplichting om nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en “grooming” op te sporen, zouden nieuwe slachtoffers kunnen worden geïdentificeerd en mogelijk worden behoed voor verder misbruik, wat een aanzienlijk positief effect zou hebben op hun rechten en op de samenleving in het algemeen. Ook de duidelijke rechtsgrondslag voor de verplichte opsporing en melding van “grooming” zou een positief effect hebben op deze rechten. Aan de hand van meer en doeltreffendere preventie-inspanningen zal het seksueel misbruik van kinderen ook worden teruggedrongen, waarbij de rechten van kinderen worden ondersteund door te voorkomen dat zij het slachtoffer worden van misbruik. Via maatregelen om slachtoffers te helpen bij de verwijdering van beelden en video’s waarin zij te zien zijn, zou hun recht op bescherming van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (privacy) en op bescherming van persoonsgegevens worden gewaarborgd.
Zoals reeds vermeld, zou het opleggen van verplichtingen aan aanbieders hun vrijheid van ondernemerschap aantasten, wat in beginsel gerechtvaardigd kan zijn gelet op het nagestreefde doel, mede gelet op de rol die hun diensten spelen in verband met het misbruik. De gevolgen voor de rechten van de aanbieders moeten echter zoveel mogelijk worden beperkt zodat zij niet verder gaan dan strikt noodzakelijk. Dit zou bijvoorbeeld worden gewaarborgd door aanbieders bepaalde vormen van steun te bieden voor de uitvoering van de opgelegde verplichtingen, waaronder toegang tot betrouwbare indicatoren van online seksueel misbruik van kinderen, die op hun beurt kunnen dienen om betrouwbare geautomatiseerde opsporingstechnologieën in te zetten, en tot gratis geautomatiseerde opsporingstechnologieën om de lasten voor de aanbieders te verlichten. Bovendien hebben aanbieders er baat bij dat zij aan één geheel van duidelijke en uniforme regels worden onderworpen.
De verwerking van persoonsgegevens van gebruikers met het oog op het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen heeft aanzienlijke gevolgen voor de rechten van gebruikers en kan alleen worden gerechtvaardigd met het oog op het belang van de preventie en bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen. Bijgevolg kan de beslissing om deze taken al dan niet te verrichten in beginsel niet aan de aanbieders worden overgelaten, maar is het veeleer de wetgever die daarover moet besluiten. Niettemin moeten alle verplichtingen, zowel wat het persoonlijke als het materiële toepassingsgebied betreft, eng bepaald en aan adequate waarborgen gekoppeld zijn, zodat zij geen afbreuk doen aan de essentie van de rechten en evenredig zijn. Dit voorstel bevat daarom regels die aan deze vereisten beantwoorden, en voorziet in beperkingen en waarborgen die gedifferentieerd zijn naargelang van de mogelijke gevolgen voor de betrokken grondrechten, en die in het algemeen strenger worden naargelang van de soorten diensten en het antwoord op de vraag of de maatregelen bedoeld zijn voor het opsporen van de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen, de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen (“grooming”).
Zoals reeds vermeld, zou de opsporing van “grooming” een positief effect hebben op de grondrechten van potentiële slachtoffers, met name door bij te dragen tot de preventie van misbruik. Als er snel wordt ingegrepen, kan zelfs worden voorkomen dat een kind schade oploopt. Tegelijkertijd is het opsporingsproces het meest ingrijpende proces voor de privacy van gebruikers (in vergelijking met het opsporen van de verspreiding van bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen), aangezien dit het automatisch scannen van teksten in interpersoonlijke communicatie vereist. In dit verband mag niet uit het oog worden verloren dat scannen vaak de enige mogelijke methode is om grooming te ontdekken en dat de gebruikte technologie de inhoud van de communicatie niet “begrijpt”, maar eerder zoekt naar bekende, vooraf geïdentificeerde patronen die wijzen op potentiële grooming. De opsporingstechnologieën hebben al een hoge mate van nauwkeurigheid bereikt, hoewel menselijk toezicht en menselijke controle noodzakelijk blijven, en indicatoren voor “grooming” mettertijd steeds betrouwbaarder worden, naarmate de algoritmen bijleren.
Niettemin blijft de inmenging waar het hier om gaat een zeer gevoelig punt. Daarom gelden er reeds strenge beperkingen en waarborgen voor de opsporing van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen, maar zijn die nog strenger voor nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en vooral voor de opsporing van “grooming”. Het gaat onder meer om aangepaste criteria wanneer opsporingsbevelen worden opgelegd, een beperktere toepassingsperiode van die bevelen en strengere rapportagevereisten tijdens die periode. Daarnaast bevat het voorstel ook strenge toezichtmechanismen, waaronder eisen met betrekking tot de onafhankelijkheid en de bevoegdheden van de nationale autoriteiten die zijn belast met het uitvaardigen van de bevelen en het toezicht op de uitvoering ervan, alsook een ondersteunende en adviserende rol voor het EU-centrum. Het EU-centrum draagt ook bij door aan de aanbieders niet alleen nauwkeurige en betrouwbare indicatoren, maar ook geschikte technologieën ter beschikking te stellen, en door meldingen door aanbieders van mogelijk online seksueel misbruik van kinderen te beoordelen. Op die manier helpt het EU-centrum het risico van fouten bij de opsporing en melding tot een minimum te beperken. Bovendien worden verschillende maatregelen genomen om zowel voor de aanbieders als voor de gebruikers doeltreffende verhaalsmogelijkheden te waarborgen.
Hoewel anders van aard en over het algemeen minder ingrijpend, tast de nieuw gecreëerde bevoegdheid om verwijderingsbevelen uit te vaardigen met betrekking tot bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen zeker ook de grondrechten aan, met name die van de betrokken gebruikers betreffende de vrijheid van meningsuiting en van informatie. Ook in dit opzicht is voorzien in een reeks beperkingen en waarborgen, gaande van de invoering van duidelijke en gestandaardiseerde regels tot het garanderen van verhaalsmogelijkheden, en van het waarborgen van de onafhankelijkheid van de instanties die de bevelen uitvaardigen tot het zorgen voor transparantie en doeltreffend toezicht.
Alle in de voorgestelde verordening opgenomen verwijzingen naar grondrechten moeten worden begrepen als verwijzingen naar uitsluitend de grondrechten die in het EU-recht zijn erkend, d.w.z. de rechten die zijn vastgelegd in het Handvest en de rechten die zijn erkend als algemene beginselen van het EU-recht.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De gevolgen van het voorstel voor de begroting zullen worden opgevangen door de toewijzingen die in het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-27 zijn voorzien in het kader van de financiële middelen van het Fonds voor interne veiligheid, zoals uiteengezet in het financieel memorandum bij dit voorstel voor een verordening, voor zover zij binnen de huidige budgettaire vooruitzichten vallen. Deze gevolgen vergen ook een herprogrammering van rubriek 7 van de financiële vooruitzichten.
Het financieel memorandum bij dit voorstel voor een verordening heeft betrekking op de gevolgen voor de begroting van de verordening zelf.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Het programma voor de controle van de outputs, resultaten en gevolgen van de voorgestelde verordening is uiteengezet in artikel 83 van die verordening en nader toegelicht in de effectbeoordeling. Het programma bevat diverse indicatoren om toezicht te houden op de verwezenlijking van de operationele doelstellingen en de uitvoering van de verordening.
De Commissie zal uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening, en vervolgens om de zes jaar, een evaluatie opstellen en een verslag voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad. Op basis van de bevindingen uit het verslag, met name inzake de vraag of de verordening eventuele lacunes laat zien die in de praktijk relevant zijn, en rekening houdend met technologische ontwikkelingen, zal de Commissie beoordelen of het nodig is de werkingssfeer van de verordening aan te passen. Zo nodig zal de Commissie voorstellen indienen voor de aanpassing van de verordening.
•Artikelsgewijze toelichting
De voorgestelde verordening bestaat uit twee belangrijke bouwstenen: ten eerste legt zij aanbieders verplichtingen op inzake het opsporen, melden, verwijderen en blokkeren van bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen, alsook van het benaderen van kinderen, ongeacht de technologie die bij de online-uitwisselingen wordt gebruikt, en ten tweede richt zij het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen op als gedecentraliseerd agentschap om de nieuwe verordening te kunnen uitvoeren.
Hoofdstuk I bevat algemene bepalingen, waaronder het onderwerp en het toepassingsgebied van de verordening (artikel 1) en de definities van de belangrijkste termen die in de verordening worden gebruikt (artikel 2). De verwijzing naar “materiaal van seksueel misbruik van kinderen” bouwt voort op de relevante termen zoals gedefinieerd in de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, namelijk kinderpornografie en pornografische voorstelling, en beoogt al het daarin bedoelde materiaal te omvatten, voor zover dat materiaal via de betrokken diensten kan worden verspreid (in de praktijk meestal in de vorm van video’s en foto’s). De definitie sluit aan bij die in de tijdelijke verordening. Hetzelfde geldt voor de definitie van “het benaderen van kinderen” en “online seksueel misbruik van kinderen”. Voor de definitie van diverse andere termen steunt het voorstel op definities in andere handelingen of voorstellen van Unierecht, met name het Europees wetboek voor elektronische communicatie (EECC) en het voorstel voor de wet inzake digitale diensten.
Hoofdstuk II voorziet in op alle aanbieders van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten die dergelijke diensten aanbieden op de digitale eengemaakte markt van de EU, toepasselijke uniforme verplichtingen om een beoordeling uit te voeren van het risico dat hun diensten worden misbruikt voor de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of voor het benaderen van kinderen (samen gedefinieerd als “online seksueel misbruik van kinderen”). Tevens zijn gerichte verplichtingen opgenomen voor bepaalde aanbieders om dergelijk misbruik op te sporen en te melden via het EU-centrum, en onlinemateriaal van seksueel misbruik van kinderen op bevel te verwijderen, ontoegankelijk te maken of te blokkeren.
In afdeling 1 wordt de bovengenoemde verplichting tot risicobeoordeling voor aanbieders van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten (artikel 3) ingevoerd. Ook moeten de aanbieders op maat gesneden en evenredige maatregelen nemen om de vastgestelde risico’s te beperken (artikel 4) en bij de door de lidstaten aangewezen coördinerende autoriteiten verslag uitbrengen over het resultaat van de risicobeoordeling en over de genomen risicobeperkende maatregelen (artikel 5). Ten slotte worden gerichte verplichtingen opgelegd aan appstores om te beoordelen of een via hen verspreide toepassing mogelijk wordt gebruikt om kinderen te benaderen en om, indien dit het geval is en het risico aanzienlijk is, redelijke maatregelen te nemen om kind-gebruikers te identificeren en te voorkomen dat zij toegang tot de toepassing krijgen (artikel 6).
In afdeling 2 krijgen coördinerende autoriteiten die — door een risicobeoordeling of anderszins — kennis hebben genomen van aanwijzingen dat een specifieke hostingdienst of interpersoonlijke communicatiedienst een significant risico loopt om te worden misbruikt voor online seksueel misbruik van kinderen, de bevoegdheid om de bevoegde gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit te verzoeken een bevel uit te vaardigen om de betrokken aanbieder te verplichten het soort online seksueel misbruik van kinderen in kwestie op de betrokken dienst op te sporen (artikelen 7 en 8). Deze afdeling bevat een reeks aanvullende maatregelen, zoals maatregelen om ervoor te zorgen dat aanbieders het recht hebben om ontvangen bevelen aan te vechten (artikel 9). Er worden ook eisen en waarborgen vastgesteld zodat de opsporing doeltreffend en tegelijkertijd op een evenwichtige en evenredige wijze plaatsvindt (artikel 10). Tot slot wordt aan de Commissie de bevoegdheid verleend om richtsnoeren vast te stellen voor de toepassing van de artikelen 7 tot en met 10 (artikel 11).
In afdeling 3 worden aanbieders van hostingdiensten of van interpersoonlijke communicatiediensten die, ongeacht de wijze waarop, kennis hebben gekregen van mogelijk online seksueel misbruik van kinderen via hun diensten in de Unie, verplicht om dit onmiddellijk te melden aan het EU-centrum (artikel 12), en worden vereisten beschreven waaraan de desbetreffende melding moet voldoen (artikel 13).
Afdeling 4 verleent de coördinerende autoriteiten de bevoegdheid om de bevoegde gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit te verzoeken een bevel uit te vaardigen om een aanbieder van hostingdiensten te verplichten materiaal van seksueel misbruik van kinderen op zijn diensten in alle lidstaten te verwijderen of ontoegankelijk te maken, waarbij ook de vereisten worden gespecificeerd waaraan het bevel moet voldoen (artikel 14). Wanneer aanbieders online seksueel misbruik van kinderen ontdekken, zijn zij op grond van de EU-wetgeving niet verplicht dergelijk materiaal te verwijderen. Gezien de kennelijk illegale aard van het meeste materiaal van online seksueel misbruik van kinderen en het risico om de ontheffing van aansprakelijkheid te verliezen die is opgenomen in de richtlijn inzake elektronische handel en het voorstel voor de wet inzake digitale diensten, zullen aanbieders er echter regelmatig voor kiezen het materiaal te verwijderen (of ontoegankelijk te maken). Wanneer een aanbieder niet uit eigen beweging onlinemateriaal van seksueel misbruik van kinderen verwijdert, kunnen de coördinerende autoriteiten de verwijdering ervan afdwingen door een bevel in die zin uit te vaardigen. In het artikel wordt ook bepaald dat aanbieders van hostingdiensten die een dergelijk bevel hebben ontvangen, de gebruiker die het materiaal heeft verstrekt daarvan in kennis moeten stellen, met inachtneming van uitzonderingen om te voorkomen dat activiteiten inzake het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van seksueel misbruik van kinderen worden verstoord. Ook andere maatregelen, zoals verhaalsmogelijkheden, worden geregeld (artikel 15). De regels in deze afdeling zijn geïnspireerd op die in de verordening inzake terroristische online-inhoud (Verordening (EU) 2021/784).
In afdeling 5 wordt aan de coördinerende autoriteiten de bevoegdheid verleend om de bevoegde gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit te verzoeken een bevel uit te vaardigen om een aanbieder van internettoegang te verplichten de toegang tot uniform resource locators te blokkeren die specifiek materiaal van seksueel misbruik van kinderen bevatten dat redelijkerwijs niet aan de bron kan worden verwijderd (artikelen 16 en 17). Artikel 18 waarborgt onder meer dat aanbieders die een dergelijk blokkeringsbevel hebben gekregen, het recht hebben dit aan te vechten en dat ook de gebruikers verhaalsmogelijkheden hebben, onder meer via een verzoek tot herbeoordeling door de coördinerende autoriteiten. Deze artikelen, in combinatie met de bepalingen inzake betrouwbare identificatie van materiaal van seksueel misbruik van kinderen (artikel 36) en inzake kwaliteit van de gegevens (artikel 46), bevatten voorwaarden en waarborgen voor dergelijke bevelen, zodat zij doeltreffend, evenwichtig en evenredig zijn.
In afdeling 6 wordt een vrijstelling van aansprakelijkheid voor feiten van seksueel misbruik van kinderen uiteengezet voor aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die activiteiten verrichten om aan deze verordening te voldoen (artikel 19). Dit is er in de eerste plaats op gericht te voorkomen dat zij volgens het nationale strafrecht aansprakelijk worden gesteld voor krachtens deze verordening vereiste handelingen.
In afdeling 6 worden ook specifieke rechten voor slachtoffers van seksueel misbruik van kinderen gecreëerd, van wie de beelden en video’s nog lang online kunnen circuleren nadat het fysieke misbruik is gestopt. Artikel 20 geeft slachtoffers van seksueel misbruik van kinderen het recht om van het EU-centrum, via de coördinerende autoriteit van hun verblijfplaats, informatie te ontvangen over meldingen van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop zij worden afgebeeld. Artikel 21 geeft slachtoffers het recht om de hulp in te roepen van de aanbieders van de betrokken hostingdiensten of, via de coördinerende autoriteit van hun verblijfplaats, de steun te vragen van het EU-centrum, wanneer zij het verwijderen of ontoegankelijk maken van dergelijk materiaal trachten te bewerkstelligen.
Deze afdeling bevat ook een uitputtende opsomming van de doeleinden waarvoor aanbieders van hostingdiensten of van interpersoonlijke communicatiediensten inhoudelijke gegevens en andere gegevens die zijn verwerkt in verband met de maatregelen om aan deze verordening te voldoen, moeten bewaren, alsook de persoonsgegevens die door die verwerking zijn geproduceerd, waarbij een reeks waarborgen en garanties wordt geformuleerd, met inbegrip van een maximale bewaringstermijn van twaalf maanden (artikel 22).
Tot slot bevat dit deel de verplichting voor aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij om één contactpunt aan te wijzen voor het directe contact met de relevante overheidsinstanties (artikel 23), alsook de verplichting voor dergelijke aanbieders die niet in een lidstaat zijn gevestigd, maar hun diensten in de EU aanbieden, om een wettelijke vertegenwoordiger in de EU aan te wijzen teneinde de handhaving te vergemakkelijken (artikel 24).
Hoofdstuk III bevat bepalingen betreffende de uitvoering en handhaving van deze verordening. In afdeling 1 zijn de bepalingen vastgelegd betreffende de nationale bevoegde autoriteiten, met name de coördinerende autoriteiten die de belangrijkste nationale autoriteiten zijn die door de lidstaten zijn aangewezen met het oog op de coherente toepassing van deze verordening (artikel 25). De coördinerende autoriteiten moeten, evenals andere aangewezen bevoegde autoriteiten, in alle opzichten onafhankelijk zijn, vergelijkbaar met een rechterlijke instantie, en hun taken onpartijdig, op transparante wijze en tijdig vervullen (artikel 26).
Afdeling 2 kent specifieke onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden toe aan de coördinerende autoriteiten met betrekking tot de aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder de bevoegdheid vallen van de lidstaat die de coördinerende autoriteiten heeft aangewezen (artikelen 27 tot en met 30). Deze bepalingen zijn grotendeels geïnspireerd op de bepalingen in het voorstel voor de wet inzake digitale diensten. Deze afdeling voorziet ook in de bevoegdheid om de naleving van deze verordening te controleren door te zoeken naar materiaal van seksueel misbruik van kinderen (artikel 31) en om aan aanbieders van hostingdiensten berichten te zenden om de aanwezigheid van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun diensten te markeren (artikel 32).
Afdeling 3 bevat nadere bepalingen over handhaving en sancties, waarbij wordt vastgesteld dat de lidstaat van de hoofdvestiging van de aanbieder van de betrokken diensten van de informatiemaatschappij (of zijn wettelijke vertegenwoordiger) bevoegd is om deze verordening toe te passen en te handhaven (artikel 33). Tevens wordt bepaald dat de coördinerende autoriteiten klachten tegen dergelijke aanbieders wegens vermeende inbreuken op de in deze verordening vastgestelde verplichtingen kunnen ontvangen (artikel 34). Bovendien moeten de lidstaten regels vaststellen inzake de toepasselijke sancties voor inbreuken op deze verplichtingen (artikel 35).
Afdeling 4 bevat bepalingen over de samenwerking tussen de coördinerende autoriteiten op EU-niveau. Deze afdeling bevat regels voor de beoordeling van materiaal of gesprekken zodat kan worden bevestigd dat het om online seksueel misbruik van kinderen gaat, een taak die is voorbehouden aan de coördinerende autoriteiten, andere nationale onafhankelijke administratieve autoriteiten of nationale rechterlijke instanties, alsook regels voor het indienen van de resultaten van de beoordeling bij het EU-centrum om indicatoren te produceren of, indien van toepassing, uniform resource locators in de desbetreffende lijst op te nemen (artikel 36). De afdeling bevat ook regels voor grensoverschrijdende samenwerking tussen coördinerende autoriteiten (artikel 37) en voorziet in de mogelijkheid dat zij gezamenlijk onderzoek verrichten, waar nodig met de steun van het EU-centrum (artikel 38). Deze bepalingen zijn ook geïnspireerd op het voorstel voor de wet inzake digitale diensten. Tot slot bevat deze afdeling algemene regels inzake de samenwerking op EU-niveau en inzake een betrouwbaar en veilig systeem voor informatie-uitwisseling om de communicatie tussen de betrokken partijen te ondersteunen (artikel 39).
Hoofdstuk IV heeft betrekking op het EU-centrum. De bepalingen uit dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de gemeenschappelijke aanpak van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie inzake gedecentraliseerde agentschappen.
In afdeling 1 wordt het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen opgericht als gedecentraliseerd EU-centrum (artikel 40) en worden de juridische status en de vestigingsplaats van het EU-centrum geregeld (artikelen 41 en 42). Om het centrum in staat te stellen al zijn doelstellingen te verwezenlijken, is het van cruciaal belang dat het op dezelfde locatie wordt gevestigd als zijn belangrijkste partner, Europol. De samenwerking tussen het EU-centrum en Europol zal baat hebben bij een gedeelde locatie, bijvoorbeeld vanwege de betere mogelijkheden voor gegevensuitwisseling of voor de oprichting van een kenniscentrum inzake seksueel misbruik van kinderen door gespecialiseerd personeel en/of externe deskundigen aan te trekken. Dit personeel zal ook meer loopbaanmogelijkheden hebben zonder van standplaats te hoeven veranderen. Ook zou het EU-centrum, hoewel het een onafhankelijke entiteit is, kunnen terugvallen op de ondersteunende diensten van Europol (personeelszaken, IT, waaronder cyberbeveiliging, communicatie). Het delen van dergelijke ondersteunende diensten is kostenefficiënter en garandeert een professionelere dienstverlening dan wanneer ze, voor een relatief kleine entiteit zoals het EU-centrum, worden gedupliceerd door ze vanaf nul op te bouwen.
In afdeling 2 worden de taken van het EU-centrum uit hoofde van deze verordening omschreven. Het gaat dan onder meer om ondersteuning van de coördinerende autoriteiten, facilitering van de risicobeoordeling, opsporing, melding, verwijdering en blokkering, en facilitering van het produceren en delen van kennis en deskundigheid (artikel 43). Het EU-centrum krijgt de opdracht databanken met indicatoren van online seksueel misbruik van kinderen (artikel 44) en met meldingen (artikel 45) aan te leggen en te onderhouden, en de betrokken partijen de nodige toegang te verlenen tot de indicatorendatabanken, met inachtneming van de gestelde voorwaarden en waarborgen (artikel 46). Uit hoofde van deze afdeling krijgt de Commissie ook de bevoegdheid om met betrekking tot deze databanken gedelegeerde handelingen vast te stellen als aanvulling op deze verordening (artikel 47).
Daarnaast wordt in deze afdeling verduidelijkt dat het EU-centrum moet fungeren als een specifiek kanaal voor de hele EU waar meldingen over mogelijk online seksueel misbruik van kinderen worden ontvangen van alle aanbieders van hostingdiensten of van interpersoonlijke communicatiediensten die uit hoofde van deze verordening worden verstrekt. Vervolgens beoordeelt het centrum de meldingen om na te gaan of zij kennelijk ongegrond zijn, en stuurt het de meldingen die niet kennelijk ongegrond zijn door naar Europol en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten (artikel 48). Tot slot wordt in deze afdeling bepaald dat, om het toezicht op de naleving van deze verordening te vergemakkelijken, het EU-centrum onder bepaalde omstandigheden online opzoekingen mag verrichten naar materiaal van seksueel misbruik van kinderen of de betrokken aanbieders van hostingdiensten in kennis mag stellen van dergelijk materiaal met het verzoek het te verwijderen of ontoegankelijk te maken, zodat zij dit vrijwillig in overweging kunnen nemen (artikel 49). Het EU-centrum krijgt tevens de opdracht relevante technologieën beschikbaar te stellen voor de uitvoering van opsporingsbevelen en te fungeren als een informatie- en expertisecentrum waar informatie wordt verzameld en onderzoek en informatie-uitwisseling op het gebied van online seksueel misbruik van kinderen plaatsvindt en wordt ondersteund (artikel 50).
Uit hoofde van afdeling 3 mag het EU-centrum voor de toepassing van deze verordening persoonsgegevens verwerken met inachtneming van de regels betreffende de verwerking van dergelijke gegevens die in deze verordening en in andere rechtshandelingen van de EU over dit onderwerp zijn vastgesteld (artikel 51).
Afdeling 4 voorziet in samenwerkingskanalen die een verbinding tot stand brengen tussen het EU-centrum en de coördinerende autoriteiten, door de aanwijzing van nationale contactpersonen (artikel 52), Europol (artikel 53); en eventuele partnerorganisaties, zoals het Inhope-netwerk van meldpunten voor materiaal van seksueel misbruik van kinderen (artikel 54).
Afdeling 5 beschrijft de bestuurs- en managementstructuur van het EU-centrum (artikel 55) en regelt de samenstelling, structuur, taken, vergaderfrequentie en stemregels van de raad van bestuur (artikelen 56 tot en met 60), de samenstelling, benoemingsprocedure, taken en stemregels van de uitvoerende raad (artikelen 61 tot en met 63, en de benoemingsprocedure en de taken van de uitvoerend directeur (artikelen 64 en 65). Gezien de technische aard en de snelle ontwikkeling van de technologieën die de door aanbieders van betrokken diensten van de informatiemaatschappij worden gebruikt, en om het EU-centrum beter bij de controle en uitvoering van de verordening op dit punt te betrekken, wordt in deze afdeling binnen het EU-centrum een adviserend technologisch comité opgericht, bestaande uit technische deskundigen (artikel 66).
Afdeling 6 voorziet in de opstelling en structuur van de begroting (artikel 67), de toepasselijke financiële regels voor het EU-centrum (artikel 68), de regels inzake de indiening, uitvoering en controle van de begroting van het EU-centrum (artikel 69), alsook de indiening van de rekeningen en kwijting (artikel 70).
De afdelingen 7 en 8 bevatten slotbepalingen over de samenstelling en het statuut van het personeel van het EU-centrum, de talenregeling, de transparantie en de mededelingen betreffende zijn activiteiten, de fraudebestrijdingsmaatregelen, de contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheid, de mogelijkheid van administratieve onderzoeken, de zetelovereenkomst en de operationele voorwaarden, alsook de start van de activiteiten van het EU-centrum (artikelen 71 t/m 82).
Hoofdstuk V bevat rapportageverplichtingen inzake gegevensverzameling en transparantie. Het EU-centrum, de coördinerende autoriteiten en de aanbieders van hostingdiensten, interpersoonlijke communicatiediensten en internettoegangdiensten moeten geaggregeerde gegevens verzamelen over hun activiteiten uit hoofde van deze verordening en de desbetreffende informatie ter beschikking stellen van het EU-centrum (artikel 83), en zij moeten jaarlijks aan het publiek en de Commissie verslag uitbrengen over hun activiteiten (artikel 84).
Hoofdstuk VI bevat de slotbepalingen van deze verordening. Deze hebben betrekking op de periodieke evaluatie van deze verordening en van de activiteiten van het EU-centrum (artikel 85), op de vaststelling van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen overeenkomstig respectievelijk de artikelen 290 en 291 VWEU (artikelen 86 en 87), op de intrekking van de tijdelijke verordening (Verordening (EU) 2021/1232) (artikel 88) en tot slot op de inwerkingtreding en toepassing van deze verordening (artikel 89).
2022/0155 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vaststelling van regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,
Gelet op het advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Diensten van de informatiemaatschappij zijn zeer belangrijk geworden voor communicatie, meningsuiting, informatievergaring en vele andere aspecten van het hedendaagse leven, ook voor kinderen, en ook voor plegers van seksueel misbruik van kinderen. Dergelijke misdrijven, waarvoor op het niveau van de Unie minimumregels zijn vastgesteld, zijn zeer ernstige strafbare feiten die doeltreffend moeten worden voorkomen en bestreden om de rechten en het welzijn van kinderen te beschermen, zoals het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“Handvest”) voorschrijft, en om de samenleving in haar geheel te beschermen. Gebruikers van dergelijke in de Unie aangeboden diensten moeten erop kunnen vertrouwen dat de betrokken diensten veilig kunnen worden gebruikt, met name door kinderen.
(2)Gelet op het grote belang van de betrokken diensten van de informatiemaatschappij, kunnen deze doelstellingen alleen worden bereikt door aanbieders die dergelijke diensten in de Unie aanbieden, ertoe aan te zetten zich verantwoordelijk te gedragen en redelijke maatregelen te nemen om het risico op misbruik van hun diensten voor het seksueel misbruik van kinderen tot een minimum te beperken, aangezien die aanbieders vaak als enigen in staat zijn dergelijk misbruik te voorkomen en te bestrijden. De genomen maatregelen moeten doelgericht, zorgvuldig afgewogen en evenredig zijn, zodat zij geen onnodige negatieve gevolgen hebben voor degenen die de diensten voor legale doeleinden gebruiken, met name voor de uitoefening van hun grondrechten die beschermd worden door het recht van de Unie, namelijk de rechten die zijn vastgelegd in het Handvest en die erkend zijn als algemene beginselen van het recht van de Unie, en zodat de dienstenaanbieders geen buitensporige lasten worden opgelegd.
(3)De lidstaten voeren steeds meer nationale wetgeving in, of overwegen dit te doen, om online seksueel misbruik van kinderen te voorkomen en te bestrijden, met name door eisen te stellen aan aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij. Gelet op het inherent grensoverschrijdende karakter van het internet en de betrokken dienstverlening, hebben de verschillen tussen die nationale wetgevingen een direct negatief effect op de interne markt. Om de rechtszekerheid te vergroten, de resulterende belemmeringen voor de dienstverlening weg te nemen en gelijke concurrentievoorwaarden op de interne markt te waarborgen, moeten op het niveau van de Unie de nodige geharmoniseerde voorschriften worden vastgesteld.
(4)Deze verordening moet derhalve bijdragen tot de goede werking van de interne markt door duidelijke, eenvormige en evenwichtige regels vast te stellen ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, op een doeltreffend wijze en met eerbiediging van de grondrechten van alle betrokken partijen. Gelet op het snel veranderende karakter van de betrokken diensten en de technologieën die worden gebruikt om ze aan te bieden, moeten deze regels technologieneutraal en toekomstbestendig zijn, zodat innovatie niet wordt belemmerd.
(5)Om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, moet zij van toepassing zijn op aanbieders van diensten die kunnen worden misbruikt voor online seksueel misbruik van kinderen. Aangezien dergelijke diensten in toenemende mate voor dat doel worden misbruikt, moeten ook voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, zoals berichtendiensten en webgebaseerde e-maildiensten, daaronder worden begrepen, voor zover deze diensten als zodanig beschikbaar zijn voor het publiek. Aangezien diensten waarbij de directe interpersoonlijke en interactieve uitwisseling van informatie louter een onbeduidend nevenelement is dat intrinsiek verbonden is met een andere dienst, evenzeer gevaar lopen om te worden misbruikt, moeten zij ook onder deze verordening vallen; het gaat dan bijvoorbeeld om chatfuncties en dergelijke als onderdeel van gamen, het delen van beelden en het hosten van video’s. Gezien echter de inherente verschillen tussen de diverse relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder deze verordening vallen en de daarmee samenhangende uiteenlopende risico’s dat deze diensten worden misbruikt voor online seksueel misbruik van kinderen en het uiteenlopende vermogen van de betrokken aanbieders om dergelijk misbruik te voorkomen en te bestrijden, moeten de verplichtingen die aan de aanbieders van deze diensten worden opgelegd op passende wijze worden gedifferentieerd.
(6)Online seksueel misbruik van kinderen gaat vaak gepaard met misbruik van diensten van de informatiemaatschappij die in de Unie worden aangeboden door in derde landen gevestigde aanbieders. Om de doeltreffendheid van de in deze verordening vastgestelde regels en een gelijk speelveld op de interne markt te waarborgen, moeten deze regels gelden voor alle aanbieders, ongeacht hun plaats van vestiging of verblijf, die diensten in de Unie aanbieden, hetgeen moet blijken uit een reële band met de Unie.
(7)Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de voorschriften die voortvloeien uit andere handelingen van de Unie, met name Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG], Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad, en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad.
(8)Deze verordening moet worden beschouwd als lex specialis ten opzichte van het algemeen toepasselijke kader dat is vastgesteld in Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG], waarbij geharmoniseerde regels voor het aanbieden van bepaalde diensten van de informatiemaatschappij op de interne markt worden vastgesteld. De regels die zijn uiteengezet in Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG] zijn van toepassing op aangelegenheden die niet of niet volledig in de onderhavige verordening zijn geregeld.
(9)Artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2002/58/EG staat de lidstaten toe wettelijke maatregelen te treffen die de reikwijdte van de in een aantal specifieke bepalingen van die richtlijn bedoelde rechten en plichten met betrekking tot het vertrouwelijk karakter van communicatie beperken, indien dat in een democratische samenleving noodzakelijk, redelijk en proportioneel is, onder meer om strafbare feiten te voorkomen, te onderzoeken, op te sporen en te vervolgen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, waaronder de naleving van het Handvest. Door de voorschriften van die bepaling naar analogie toe te passen, mag de onderhavige verordening de uitoefening van de rechten en plichten die zijn neergelegd in artikel 5, leden 1 en 3, en artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2002/58/EG beperken voor zover dat strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van opsporingsbevelen die overeenkomstig deze verordening worden uitgevaardigd ter voorkoming en bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen.
(10)Ter wille van de duidelijkheid en de samenhang moeten de definities in deze verordening, waar mogelijk en passend, worden gebaseerd en afgestemd op de desbetreffende definities in andere handelingen van het Unierecht, zoals Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG].
(11)De aanwezigheid van een reële band met de Unie moet worden aangenomen wanneer de aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij een vestiging in de Unie heeft of, indien dit niet het geval is, op grond van het bestaan van een aanzienlijk aantal gebruikers in een of meer lidstaten, of het feit dat de activiteiten op een of meer lidstaten zijn gericht. Het richten van activiteiten op een of meer lidstaten moet worden bepaald op basis van alle relevante omstandigheden, waaronder factoren als het gebruik van een taal of een munteenheid die in een lidstaat algemeen gangbaar is, of de mogelijkheid om goederen of diensten te bestellen, of het gebruik van een nationaal topleveldomein. Het richten van activiteiten op een lidstaat zou ook kunnen worden afgeleid uit de beschikbaarheid van een softwareapplicatie in de desbetreffende nationale appstore, uit het feit dat er plaatselijk wordt geadverteerd of wordt geadverteerd in de taal die in die lidstaat wordt gebruikt, of uit de wijze van beheer van relaties met klanten, zoals het verstrekken van klantenservice in de taal die in die lidstaat algemeen gangbaar is. Er moet ook worden uitgegaan van een reële band wanneer een dienstenaanbieder zijn activiteiten richt op een of meer lidstaten, zoals bepaald in artikel 17, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad. Op grond van de louter technische toegankelijkheid van een website vanuit de Unie op zich mag niet worden aangenomen dat er een reële band met de Unie bestaat.
(12)Ter wille van de samenhang en de technologische neutraliteit moet de term “materiaal van seksueel misbruik van kinderen” voor de toepassing van deze verordening worden gedefinieerd als elk soort materiaal dat kinderpornografie of pornografische voorstelling in de zin van Richtlijn 2011/93/EU vormt en dat kan worden verspreid door gebruikmaking van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten. Momenteel bestaat dergelijk materiaal meestal uit afbeeldingen of video’s, waarbij andere vormen echter niet zijn uitgesloten, met name met het oog op toekomstige technologische ontwikkelingen.
(13)De term “online seksueel misbruik van kinderen” dient niet alleen betrekking te hebben op de verspreiding van materiaal waarvan eerder is vastgesteld en bevestigd dat het materiaal van seksueel misbruik van kinderen is (“bekend” materiaal), maar ook van niet eerder vastgesteld materiaal dat waarschijnlijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen is, maar dat nog niet als zodanig is bevestigd (“nieuw” materiaal), alsook op activiteiten die neerkomen op het benaderen van kinderen (“grooming”). Dit is nodig om niet alleen misbruik uit het verleden, de daaruit voortvloeiende hervictimisatie en schending van de rechten van de slachtoffers, zoals het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens, aan te pakken, maar ook recent, huidig en dreigend misbruik aan te pakken om dit zoveel mogelijk te voorkomen, om kinderen doeltreffend te beschermen en om de kans op het redden van slachtoffers en het stoppen van daders te vergroten.
(14)Om het risico dat hun diensten worden misbruikt voor de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen tot een minimum te beperken, moeten aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten dit risico beoordelen voor elk van de diensten die zij in de Unie aanbieden. Als leidraad voor hun risicobeoordeling moet een niet-limitatieve lijst van in aanmerking te nemen elementen worden verstrekt. Om alle specifieke kenmerken van de door hen aangeboden diensten in acht te kunnen nemen, moeten aanbieders de mogelijkheid krijgen om, waar zulks relevant is, aanvullende elementen in aanmerking te nemen. Aangezien de risico’s in de loop van de tijd evolueren als gevolg van, bijvoorbeeld, technologische ontwikkelingen en de wijze waarop de betrokken diensten worden aangeboden en gebruikt, moet de risicobeoordeling regelmatig en wanneer dat om specifieke redenen nodig is, worden bijgewerkt.
(15)Sommige van deze aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, kunnen ook verplicht zijn een risicobeoordeling uit te voeren uit hoofde van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG] wat betreft de informatie die zij opslaan en onder het publiek verspreiden. Voor de toepassing van de onderhavige verordening kunnen deze aanbieders zich baseren op een dergelijke risicobeoordeling en die aanvullen met een meer specifieke beoordeling van het risico dat hun diensten worden gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen, zoals vereist uit hoofde van deze verordening.
(16)Om online seksueel misbruik van kinderen doeltreffend te voorkomen en te bestrijden, moeten aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten redelijke maatregelen nemen om het risico dat hun diensten worden gebruikt voor dergelijk misbruik, zoals vastgesteld in de risicobeoordeling, te beperken. Aanbieders die uit hoofde van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG] verplicht zijn beperkende maatregelen te nemen, kunnen nagaan in hoeverre die maatregelen, waaronder eventueel gerichte maatregelen ter bescherming van de rechten van het kind, met inbegrip van leeftijdscontrole en instrumenten voor ouderlijk toezicht, ook kunnen dienen om het risico aan te pakken dat in de specifieke risicobeoordeling uit hoofde van de onderhavige verordening is vastgesteld, en in hoeverre verdere gerichte beperkende maatregelen nodig zijn om aan deze verordening te voldoen.
(17)Om innovatie mogelijk te maken en de evenredigheid en technologische neutraliteit te waarborgen, hoeft geen uitputtende lijst van verplichte beperkingen te worden opgesteld. In plaats daarvan moeten aanbieders een zekere mate van flexibiliteit krijgen bij het ontwerpen en uitvoeren van maatregelen die zijn toegesneden op het vastgestelde risico en op de kenmerken van de diensten die zij aanbieden en de manieren waarop van die diensten gebruik wordt gemaakt. Met name staat het de aanbieders vrij om, in overeenstemming met het Unierecht, maatregelen uit te werken en toe te passen die op hun bestaande praktijken zijn gebaseerd, om zo het online seksueel misbruik van kinderen op hun diensten op te sporen, en om in het kader van de risicorapportage hun bereidheid aan te geven om uiteindelijk een opsporingsbevel uit hoofde van deze verordening te ontvangen, indien de bevoegde nationale autoriteit dat nodig acht.
(18)Om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van deze verordening worden verwezenlijkt, moet die flexibiliteit ondergeschikt zijn aan de noodzaak om te voldoen aan het Unierecht en in het bijzonder aan de in deze verordening opgenomen voorschriften inzake risicobeperkende maatregelen. Daarom moeten de aanbieders van hostingdiensten en van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten er bij het ontwerpen en uitvoeren van de risicobeperkende maatregelen niet alleen op toezien dat de maatregelen doeltreffend zijn, maar ook dat zij geen onnodige negatieve gevolgen hebben voor andere betrokken partijen, met name wat betreft de uitoefening van de grondrechten van de gebruikers. Met het oog op de evenredigheid moet bij het bepalen van de risicobeperkende maatregelen die in een bepaalde situatie redelijkerwijs moeten worden genomen, ook rekening worden gehouden met de financiële en technologische mogelijkheden en de omvang van de betrokken aanbieder. Bij de keuze van de passende risicobeperkende maatregelen moeten aanbieders minstens terdege rekening houden met de mogelijke maatregelen die in deze verordening worden opgesomd, alsook, in voorkomend geval, met andere maatregelen, zoals die welke gebaseerd zijn op de beste praktijken in de sector, onder meer zoals vastgesteld in het kader van zelfregulerende samenwerking, en die welke in richtsnoeren van de Commissie zijn opgenomen. Wanneer na een zorgvuldig uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling geen risico’s zijn vastgesteld, mag van aanbieders niet worden verlangd dat zij risicobeperkende maatregelen nemen.
(19)In het licht van hun rol als tussenpersonen die de toegang vergemakkelijken tot softwaretoepassingen die kunnen worden misbruikt voor het online seksueel misbruik van kinderen, moeten aanbieders van appstores worden verplicht bepaalde redelijke maatregelen te nemen om dat risico te beoordelen en te beperken. De aanbieders moeten die beoordeling zorgvuldig maken en daarbij inspanningen leveren die in de gegeven omstandigheden redelijk zijn, rekening houdend met onder meer de aard en de omvang van dat risico en met hun eigen financiële en technologische mogelijkheden en hun omvang, en zij moeten waar mogelijk samenwerken met de aanbieders van de via de softwaretoepassing aangeboden diensten.
(20)Met het oog op een doeltreffende preventie en bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen moeten de door de lidstaten uit hoofde van deze verordening aangewezen coördinerende autoriteiten, wanneer risicobeperkende maatregelen ontoereikend worden geacht om het risico te beperken dat een bepaalde dienst wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen, de bevoegdheid krijgen om een verzoek tot de uitvaardiging van opsporingsbevelen te doen. Teneinde ongeoorloofde gevolgen voor de grondrechten te voorkomen en de evenredigheid te waarborgen, moet die bevoegdheid aan een zorgvuldig afgewogen geheel van beperkingen en waarborgen worden onderworpen. Aangezien materiaal van seksueel misbruik van kinderen bijvoorbeeld meestal wordt verspreid via hostingdiensten en publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, en het benaderen van kinderen meestal plaatsvindt via publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, mogen opsporingsbevelen alleen tot aanbieders van dergelijke diensten worden gericht.
(21)Voorts mogen, als onderdeel van die beperkingen en waarborgen, opsporingsbevelen alleen worden uitgevaardigd na een zorgvuldige en objectieve beoordeling die leidt tot de vaststelling van een significant risico dat de specifieke betrokken dienst wordt misbruikt voor een bepaald soort online seksueel misbruik van kinderen dat onder deze verordening valt. Een van de elementen waarmee in dit verband rekening moet worden gehouden, is de waarschijnlijkheid dat de dienst in belangrijke mate, d.w.z. in meer dan in geïsoleerde en relatief zeldzame gevallen, voor dergelijk misbruik wordt gebruikt. De criteria moeten variabel zijn teneinde rekening te houden met de verschillende kenmerken van de verschillende soorten online seksueel misbruik van kinderen in kwestie, en met de verschillende kenmerken van de diensten die worden gebruikt om dergelijk misbruik te plegen, alsook met de daarmee samenhangende mate van ingrijpendheid van de maatregelen die moeten worden genomen om het opsporingsbevel uit te voeren.
(22)De vaststelling van een dergelijk significant risico is op zichzelf echter onvoldoende om de uitvaardiging van een opsporingsbevel te rechtvaardigen, aangezien het bevel in een dergelijk geval zou kunnen leiden tot onevenredige negatieve gevolgen voor de rechten en gerechtvaardigde belangen van andere betrokken partijen, in het bijzonder voor de uitoefening van de grondrechten van de gebruikers. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat opsporingsbevelen pas kunnen worden uitgevaardigd nadat de coördinerende autoriteiten en de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit per geval objectief en zorgvuldig niet alleen de waarschijnlijkheid en de ernst van de mogelijke gevolgen van het misbruik van de dienst voor het soort online seksueel misbruik van kinderen hebben beoordeeld, vastgesteld en gewogen, maar ook de waarschijnlijkheid en de ernst van eventuele negatieve gevolgen voor andere betrokken partijen. Om te voorkomen dat buitensporige lasten worden opgelegd, moet bij de beoordeling ook rekening worden gehouden met de financiële en technologische mogelijkheden en de omvang van de betrokken aanbieder.
(23)Teneinde ongeoorloofde inmenging in de grondrechten te voorkomen en de evenredigheid te waarborgen, moet er, wanneer is vastgesteld dat aan deze vereisten is voldaan en een opsporingsbevel moet worden uitgevaardigd, bovendien nog steeds voor worden gezorgd dat het opsporingsbevel doelgericht en specifiek is, zodat eventuele negatieve gevolgen voor de betrokken partijen niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is om het vastgestelde significante risico doeltreffend aan te pakken. Dit betreft met name het beperken van het opsporingsbevel tot een identificeerbaar deel of onderdeel van de dienst, indien mogelijk zonder afbreuk te doen aan de doeltreffendheid van de maatregel, zoals specifieke soorten kanalen van een publiek beschikbare dienst voor interpersoonlijke communicatie, of tot specifieke gebruikers of specifieke groepen gebruikers, voor zover zij voor opsporingsdoeleinden kunnen worden afgezonderd; het betreft ook het specificeren van waarborgen ter aanvulling van die welke reeds uitdrukkelijk in deze verordening zijn uiteengezet, zoals onafhankelijke audits, het verstrekken van aanvullende informatie of toegang tot gegevens, of versterkt menselijk toezicht en menselijke evaluatie, en de verdere beperking van de geldigheidsduur van het opsporingsbevel zoals door de coördinerende autoriteit noodzakelijk wordt geacht. Om onredelijke of onevenredige gevolgen te voorkomen, moeten dergelijke eisen worden vastgesteld na een objectieve en zorgvuldige beoordeling per geval.
(24)De bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit, afhankelijk van de door de betrokken lidstaat vastgestelde nadere procedurevoorschriften, moet in staat zijn met kennis van zaken een besluit te nemen over verzoeken om een opsporingsbevel uit te vaardigen. Dit is van bijzonder belang voor het vereiste billijke evenwicht tussen de grondrechten die op het spel staan, en voor een coherente aanpak, met name in verband met opsporingsbevelen betreffende het benaderen van kinderen. Daarom moet worden voorzien in een procedure zodat de betrokken aanbieders, het bij deze verordening opgerichte EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen (“EU-centrum”) en, wanneer de onderhavige verordening daarin voorziet, de krachtens Verordening (EU) 2016/679 aangewezen bevoegde gegevensbeschermingsautoriteit hun standpunt over de maatregelen in kwestie kenbaar kunnen maken. Zij moeten dit zo spoedig mogelijk doen, gezien de belangrijke doelstelling van openbaar beleid die op het spel staat en de noodzaak om zonder onnodige vertraging op te treden om kinderen te beschermen. De gegevensbeschermingsautoriteiten moeten met name alles in het werk stellen om te voorkomen dat de in Verordening (EU) 2016/679 vastgestelde termijn voor het uitbrengen van hun advies in reactie op een voorafgaande raadpleging moet worden verlengd. Voorts moeten zij normalerwijze ruim binnen die termijn advies kunnen uitbrengen in situaties waarin het Europees Comité voor gegevensbescherming reeds richtsnoeren heeft uitgevaardigd over de technologieën die een aanbieder voornemens is uit te rollen en te exploiteren om een in het kader van deze verordening tot hem gericht opsporingsbevel uit te voeren.
(25)Wanneer het gaat om nieuwe diensten, d.w.z. diensten die nog niet eerder in de Unie zijn aangeboden, zijn er doorgaans geen gegevens beschikbaar over het potentiële misbruik van de dienst in de afgelopen twaalf maanden. Hiermee rekening houdend en om de doeltreffendheid van deze verordening te waarborgen, moet de coördinerende autoriteit zich kunnen baseren op bewijsmateriaal dat afkomstig is van vergelijkbare diensten om te beoordelen of voor een dergelijke nieuwe dienst de uitvaardiging van een opsporingsbevel moet worden gevraagd. Een dienst moet vergelijkbaar worden geacht wanneer deze een functioneel equivalent van de dienst in kwestie aanbiedt, rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden, met name de voornaamste kenmerken en functionaliteiten van de dienst, de wijze waarop de dienst wordt aangeboden en gebruikt, het gebruikersbestand, de toepasselijke voorwaarden en risicobeperkende maatregelen, alsook het algemene restrisicoprofiel.
(26)De door aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten genomen maatregelen ter uitvoering van aan hen gerichte opsporingsbevelen moeten strikt beperkt blijven tot wat in deze verordening en in de overeenkomstig deze verordening uitgevaardigde opsporingsbevelen is bepaald. Om de doeltreffendheid van die maatregelen te waarborgen, oplossingen op maat mogelijk te maken, technologieneutraal te blijven en omzeiling van de opsporingsverplichtingen te voorkomen, moeten genoemde maatregelen worden genomen ongeacht de door de betrokken aanbieders voor het aanbieden van hun diensten gebruikte technologieën. Deze verordening laat de betrokken aanbieder derhalve de vrije keuze wat betreft de te gebruiken technologieën om op doeltreffende wijze aan opsporingsbevelen te voldoen, en mag niet worden opgevat als een aansporing of ontmoediging om een bepaalde technologie te gebruiken, mits de technologieën en begeleidende maatregelen voldoen aan de voorschriften van deze verordening. Dit omvat het gebruik van eind-tot-eindversleuteling, een belangrijk instrument om de veiligheid en vertrouwelijkheid van communicatie van gebruikers, waaronder die van kinderen, te waarborgen. Bij de uitvoering van het opsporingsbevel moeten aanbieders alle beschikbare vrijwaringsmaatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de door hen gebruikte technologieën noch door henzelf of hun werknemers voor andere doeleinden dan de naleving van deze verordening, noch door derden kunnen worden gebruikt, en aldus te voorkomen dat de veiligheid en het vertrouwelijke karakter van de communicatie van de gebruikers worden ondermijnd.
(27)Om de naleving van de opsporingsverplichtingen door de aanbieders te vergemakkelijken, moet het EU-centrum aan de aanbieders opsporingstechnologieën ter beschikking stellen die zij kosteloos, naar eigen keuze kunnen gebruiken, met als enig doel de aan hen gerichte opsporingsbevelen uit te voeren. Het Europees Comité voor gegevensbescherming moet over deze technologieën worden geraadpleegd, alsook over de wijze waarop zij het best kunnen worden ingezet zodat de toepasselijke voorschriften van het Unierecht betreffende de bescherming van persoonsgegevens worden nageleefd. Het advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming moet door het EU-centrum in aanmerking worden genomen bij het opstellen van de lijsten met beschikbare technologieën en ook door de Commissie bij het opstellen van richtsnoeren betreffende de toepassing van de opsporingsverplichtingen. De aanbieders kunnen gebruikmaken van de door het EU-centrum of door anderen beschikbaar gestelde technologieën of van door henzelf ontwikkelde technologieën, voor zover deze voldoen aan de eisen van deze verordening.
(28)Met het oog op een continue beoordeling van de prestaties van de opsporingstechnologieën en om ervoor te zorgen dat zij voldoende betrouwbaar zijn, alsook om fout-positieve meldingen vast te stellen en in de mate van het mogelijke foutieve meldingen aan het EU-centrum te voorkomen, moeten de aanbieders voor menselijk toezicht en, waar nodig, menselijke tussenkomst zorgen, met inachtneming van het type opsporingstechnologie en het soort online seksueel misbruik van kinderen in kwestie. Tijdens dit toezicht moet een regelmatige beoordeling plaatsvinden van het percentage fout-negatieve en fout-positieve resultaten die door de technologieën worden geproduceerd, op basis van een analyse van geanonimiseerde representatieve gegevensmonsters. Met name wanneer het gaat om het opsporen van het benaderen van kinderen in geval van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, moeten dienstenaanbieders zorgen voor regelmatig, specifiek en gedetailleerd menselijk toezicht op en menselijke verificatie van gesprekken die door de technologieën zijn aangemerkt als mogelijke benadering van kinderen.
(29)Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten bevinden zich in een unieke positie om potentieel online seksueel misbruik van kinderen waarbij hun diensten betrokken zijn, op te sporen. De informatie die zij kunnen verzamelen wanneer zij hun diensten aanbieden, is vaak onmisbaar om strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen doeltreffend te onderzoeken en te vervolgen. Daarom moeten zij worden verplicht potentieel online seksueel misbruik van kinderen via hun diensten te melden telkens wanneer zij daar kennis van krijgen, d.w.z. wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een bepaalde activiteit online seksueel misbruik van kinderen kan vormen. Wanneer dergelijke redelijke gronden bestaan, mogen twijfels over de leeftijd van het potentiële slachtoffer deze aanbieders er niet van weerhouden om een melding in te dienen. Met het oog op de doeltreffendheid zou het niet van belang mogen zijn op welke wijze zij daarvan kennis krijgen. Zij kunnen daarvan bijvoorbeeld kennis krijgen door de uitvoering van opsporingsbevelen, door informatie die wordt gesignaleerd door gebruikers of organisaties die in het algemeen belang optreden tegen seksueel misbruik van kinderen, of door activiteiten op eigen initiatief van de aanbieders. Deze aanbieders moeten een minimum aan informatie, zoals omschreven in deze verordening, melden opdat de bevoegde rechtshandhavingsinstanties kunnen beoordelen of, in voorkomend geval, een onderzoek moet worden ingesteld, en zij moeten ervoor zorgen dat de meldingen zo volledig mogelijk zijn alvorens deze in te dienen.
(30)Om ervoor te zorgen dat materiaal van online seksueel misbruik van kinderen zo snel mogelijk na de ontdekking ervan wordt verwijderd, moeten de coördinerende autoriteiten van vestiging de bevoegdheid hebben om bevoegde gerechtelijke autoriteiten of onafhankelijke administratieve autoriteiten te verzoeken een verwijderingsbevel uit te vaardigen, gericht aan de aanbieders van hostingdiensten. Aangezien het verwijderen of ontoegankelijk maken gevolgen kan hebben voor de rechten van gebruikers die het betrokken materiaal hebben verstrekt, moeten de aanbieders deze gebruikers in kennis stellen van de redenen voor de verwijdering, zodat zij hun recht op verhaal kunnen uitoefenen, behoudens de nodige uitzonderingen om activiteiten met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van seksueel misbruik van kinderen niet te hinderen.
(31)De regels van deze verordening doen geen afbreuk aan de voorschriften inzake verwijderingsbevelen van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG].
(32)De verplichtingen in deze verordening zijn niet van toepassing op aanbieders van hostingdiensten die hun diensten niet in de Unie aanbieden. Dergelijke diensten kunnen echter ook worden gebruikt voor de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen onder of door gebruikers in de Unie, waardoor kinderen en de samenleving in het algemeen schade wordt berokkend, zelfs indien de activiteiten van de aanbieders niet op de lidstaten zijn gericht en het totale aantal gebruikers van die diensten in de Unie beperkt is. Om juridische en praktische redenen is het wellicht redelijkerwijs niet mogelijk om deze aanbieders te dwingen het materiaal te verwijderen of ontoegankelijk te maken, zelfs niet door samenwerking met de bevoegde autoriteiten van het derde land waarin zij gevestigd zijn. Daarom moet het, in overeenstemming met bestaande praktijken in verschillende lidstaten, mogelijk zijn om van aanbieders van internettoegang te verlangen dat zij redelijke maatregelen nemen om de toegang van gebruikers in de Unie tot het materiaal te blokkeren.
(33)Ter wille van de samenhang, efficiëntie en doeltreffendheid, en om het risico van omzeiling zo klein mogelijk te houden, moeten dergelijke blokkeringsbevelen gebaseerd zijn op de lijst van uniform resource locators, die naar specifieke gevallen van geverifieerd seksueel misbruik van kinderen leiden, welke lijst door het EU-centrum is samengesteld en centraal wordt beheerd op basis van zorgvuldig geverifieerde aangiften van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Om te voorkomen dat ongerechtvaardigde of onevenredige maatregelen worden genomen, vooral maatregelen die een onterechte aantasting zouden inhouden van de grondrechten die op het spel staan, met name naast de rechten van de kinderen ook de vrijheid van meningsuiting en van informatie van de gebruikers en de vrijheid van ondernemerschap van de aanbieders, moet worden voorzien in passende beperkingen en waarborgen. Er moet met name voor worden gezorgd dat lasten die aan de betrokken aanbieders van internettoegang worden opgelegd niet onredelijk zijn, dat de noodzaak en de evenredigheid van de blokkeringsbevelen ook na de uitvaardiging ervan zorgvuldig worden getoetst en dat zowel de betrokken aanbieders als de betrokken gebruikers over doeltreffende rechtsmiddelen beschikken om zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk verhaal te halen.
(34)Aangezien het verwerven, in bezit hebben, zich welbewust toegang verschaffen tot en verzenden van materiaal van seksueel misbruik van kinderen krachtens Richtlijn 2011/93/EU strafbaar is, moeten aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij worden vrijgesteld van strafrechtelijke aansprakelijkheid wanneer zij bij dergelijke activiteiten betrokken zijn, voor zover hun activiteiten strikt beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening en zij te goeder trouw handelen.
(35)De verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen is een strafbaar feit dat de rechten van de afgebeelde slachtoffers aantast. Slachtoffers moeten derhalve het recht hebben om, op verzoek en via de coördinerende autoriteiten, relevante informatie te verkrijgen van het EU-centrum, indien aanbieders van hostingdiensten of aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten overeenkomstig deze verordening bekend materiaal met afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen waarin zij worden afgebeeld, hebben gemeld.
(36)Gezien de gevolgen voor de rechten van slachtoffers die in dergelijk bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen worden afgebeeld, en het feit dat aanbieders van hostingdiensten doorgaans in staat zijn om die gevolgen te beperken door ervoor te helpen zorgen dat het materiaal niet langer via hun diensten beschikbaar is, moeten die aanbieders slachtoffers bijstaan wanneer zij verzoeken het materiaal in kwestie te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Die bijstand moet beperkt blijven tot wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de betrokken aanbieder kan worden verlangd, rekening houdend met factoren zoals de inhoud en de reikwijdte van het verzoek, de stappen die nodig zijn om het bekende materiaal van seksueel misbruik van kinderen te lokaliseren en de middelen waarover de aanbieder beschikt. De bijstand zou bijvoorbeeld kunnen bestaan uit het helpen lokaliseren van het materiaal, het uitvoeren van controles en het verwijderen of ontoegankelijk maken van het materiaal. Aangezien de stappen die nodig zijn voor het inwilligen van een dergelijk verzoek tot verwijderen of ontoegankelijk maken, pijnlijk of zelfs traumatisch en ingewikkeld kunnen zijn, moeten slachtoffers ook het recht hebben om, via de coördinerende autoriteiten, in dit verband door het EU-centrum te worden bijgestaan.
(37)Met het oog op een efficiënt beheer van deze slachtofferhulp, moeten slachtoffers contact kunnen opnemen met en een beroep kunnen doen op de coördinerende autoriteit die voor hen het meest toegankelijk is, en die alle communicatie tussen de slachtoffers en het EU-centrum in goede banen leidt.
(38)Teneinde slachtoffers te ondersteunen bij de uitoefening van hun recht op informatie en op bijstand en ondersteuning bij het verwijderen of ontoegankelijk maken, moeten slachtoffers de mogelijkheid hebben om het relevante materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarover zij informatie willen verkrijgen of dat zij willen laten verwijderen of blokkeren, aan te geven door de afbeelding(en) of de video(’s) zelf te verstrekken, of door de uniform resource locators te verstrekken die leiden naar het specifieke materiaal van seksueel misbruik van kinderen, of door enige andere vorm van weergave die de ondubbelzinnige identificatie van het betrokken materiaal mogelijk maakt.
(39)Teneinde onevenredige inmenging in het recht van gebruikers op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven en op bescherming van persoonsgegevens te voorkomen, mogen de gegevens die verband houden met gevallen van potentieel online seksueel misbruik van kinderen niet worden bewaard door aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij, tenzij en zolang dat noodzakelijk is voor een of meer van de in deze verordening gespecificeerde doeleinden en met inachtneming van een passende maximumduur. Aangezien deze bewaringseisen alleen betrekking hebben op de onderhavige verordening, doen zij geen afbreuk aan de mogelijkheid om relevante inhoudelijke gegevens en verkeersgegevens op te slaan overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG, noch aan de toepassing van een eventuele wettelijke verplichting tot bewaring van gegevens die voor aanbieders geldt op grond van andere rechtshandelingen krachtens het Unierecht of op grond van het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht.
(40)Voor een vlotte en efficiënte elektronische communicatie over aangelegenheden die onder deze verordening vallen, waar nodig met inbegrip van een ontvangstbevestiging van dergelijke communicatie, moet van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij worden verlangd dat zij één contactpunt aanwijzen en relevante informatie over dat contactpunt publiceren, met inbegrip van de talen die in dergelijke communicatie kunnen worden gebruikt. In tegenstelling tot de wettelijke vertegenwoordiger van de aanbieder moet het contactpunt operationele doeleinden dienen en mag er niet van worden verlangd dat het een fysieke locatie heeft. Er moeten passende voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de te vermelden communicatietalen, zodat een vlotte communicatie niet onredelijk wordt bemoeilijkt. Voor aanbieders die overeenkomstig Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG] verplicht zijn een nalevingsfunctie in te stellen en nalevingsfunctionarissen aan te wijzen, kan een van deze nalevingsfunctionarissen worden aangewezen als contactpunt in het kader van de onderhavige verordening, teneinde een coherente uitvoering van de uit beide kaders voortvloeiende verplichtingen te vergemakkelijken.
(41)Voor een doeltreffend toezicht op en, waar nodig, een doeltreffende handhaving van deze verordening, moeten aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die niet in een derde land zijn gevestigd en die diensten in de Unie aanbieden, een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie hebben en het publiek en de relevante autoriteiten informeren over de wijze waarop contact met de wettelijke vertegenwoordiger kan worden opgenomen. Om waar nodig flexibele oplossingen mogelijk te maken en niettegenstaande hun verschillende taken in het kader van deze verordening, moet het mogelijk zijn, indien de betrokken aanbieder dit duidelijk heeft gemaakt, dat de wettelijke vertegenwoordiger ook als het contactpunt fungeert, mits aan de relevante voorschriften van deze verordening is voldaan.
(42)Voor zover dit relevant en opportuun is, en naar gelang van de keuze van de aanbieder van de betrokken diensten van de informatiemaatschappij en de noodzaak om te voldoen aan de toepasselijke wettelijke voorschriften ter zake, moet het voor deze aanbieders mogelijk zijn één contactpunt en één wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen voor de toepassing van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG] en van de onderhavige verordening.
(43)In het belang van een doeltreffende toepassing en, waar nodig, een doeltreffende handhaving van deze verordening, moet elke lidstaat ten minste één bestaande of nieuw op te richten autoriteit aanwijzen die bevoegd is voor het verzekeren van die toepassing en handhaving ten aanzien van de onder de rechtsmacht van de aanwijzende lidstaat vallende aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij.
(44)Om duidelijkheid te scheppen en een doeltreffende, efficiënte en consequente coördinatie en samenwerking op nationaal en Unieniveau mogelijk te maken, moet een lidstaat die meer dan één bevoegde autoriteit aanwijst voor de toepassing en handhaving van deze verordening, één leidende autoriteit aanwijzen als coördinerende autoriteit, terwijl de aangewezen autoriteit automatisch als de coördinerende autoriteit moet worden beschouwd indien een lidstaat slechts één autoriteit aanwijst. Om die redenen dient de coördinerende autoriteit op te treden als enig contactpunt voor alle aangelegenheden die verband houden met de toepassing van deze verordening, zonder afbreuk te doen aan de handhavingsbevoegdheden van andere nationale autoriteiten.
(45)Gezien de bijzondere expertise en de centrale positie van het EU-centrum in verband met de uitvoering van deze verordening, moeten de coördinerende autoriteiten het EU-centrum om bijstand kunnen verzoeken bij de uitvoering van bepaalde taken. Deze bijstand mag geen afbreuk doen aan de respectieve taken en bevoegdheden van de coördinerende autoriteiten die om bijstand verzoeken en van het EU-centrum, noch aan de voorschriften die van toepassing zijn op de uitvoering van hun respectieve taken en de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden waarin deze verordening voorziet.
(46)Gezien het belang van hun taken en de mogelijke gevolgen van het gebruik van hun bevoegdheden voor de uitoefening van de grondrechten van de betrokken partijen, is het van essentieel belang dat de coördinerende autoriteiten volledig onafhankelijk zijn. Daartoe moeten voor de coördinerende autoriteiten soortgelijke regels en waarborgen gelden als voor rechterlijke instanties, om te waarborgen dat zij onafhankelijke administratieve autoriteiten zijn en in alle opzichten als zodanig kunnen optreden.
(47)De coördinerende autoriteit en andere bevoegde autoriteiten zijn van cruciaal belang om de effectiviteit van de in deze verordening vastgestelde rechten en plichten en de verwezenlijking van de doelstellingen te waarborgen. Bijgevolg moeten deze autoriteiten niet alleen over de nodige onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden beschikken, maar ook over de nodige financiële, personele, technologische en andere middelen om hun taken uit hoofde van deze verordening naar behoren uit te voeren. Met name is het, gezien de verscheidenheid aan aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij en hun gebruik van geavanceerde technologie bij het aanbieden van hun diensten, van essentieel belang dat de coördinerende autoriteit, evenals andere bevoegde autoriteiten, over het nodige aantal personeelsleden beschikt, waaronder deskundigen met gespecialiseerde vaardigheden. Bij de vaststelling van de middelen van de coördinerende autoriteiten moet rekening worden gehouden met de omvang, de complexiteit en de potentiële maatschappelijke impact van de onder de rechtsmacht van de aanwijzende lidstaat vallende aanbieders van de betrokken diensten van de informatiemaatschappij, alsook met de reikwijdte van hun diensten in de hele Unie.
(48)Aangezien de doeltreffendheid van de opgelegde verplichtingen voldoende moet worden gewaarborgd, moeten aan de coördinerende autoriteiten handhavingsbevoegdheden worden toegekend om inbreuken op deze verordening aan te pakken. Het gaat dan onder meer om de bevoegdheid om gebruikers tijdelijk de toegang te ontzeggen tot de dienst waarop de inbreuk betrekking heeft of, wanneer dat technisch niet haalbaar is, tot de online-interface van de aanbieder waarop de inbreuk plaatsvindt. In het licht van de sterke inmenging in de rechten van de aanbieders die een dergelijke bevoegdheid met zich meebrengt, mag deze slechts worden uitgeoefend wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden moet zijn dat de inbreuk leidt tot het regelmatig en structureel faciliteren van seksueel misbruik van kinderen, hetgeen moet worden begrepen als een situatie waarin uit alle beschikbare bewijzen blijkt dat een dergelijke facilitering op grote schaal en gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden.
(49)Om na te gaan of de voorschriften van deze verordening, met name die betreffende risicobeperkende maatregelen en de uitvoering van de uitgevaardigde opsporings-, verwijderings- of blokkeringsbevelen, in de praktijk daadwerkelijk worden nageleefd, moet elke coördinerende autoriteit met behulp van de door het EU-centrum verstrekte relevante indicatoren zoekopdrachten kunnen uitvoeren om de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen via voor het publiek toegankelijk materiaal op de hostingdiensten van de betrokken aanbieders op te sporen.
(50)Om ervoor te zorgen dat aanbieders van hostingdiensten zich bewust zijn van het misbruik dat van hun diensten wordt gemaakt en om hen de kans te geven snel actie te ondernemen om het materiaal vrijwillig te verwijderen of ontoegankelijk te maken, moeten de coördinerende instanties van vestiging deze aanbieders in kennis kunnen stellen van de aanwezigheid van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun diensten en hen kunnen verzoeken het te verwijderen of ontoegankelijk te maken, zodat de aanbieders dit vrijwillig in overweging kunnen nemen. Dergelijke kennisgevingsactiviteiten moeten duidelijk worden onderscheiden van de bevoegdheden van de coördinerende autoriteiten uit hoofde van deze verordening om een verzoek tot uitvaardiging van verwijderingsbevelen in te dienen, waarmee de betrokken aanbieder wettelijk verplicht wordt het materiaal in kwestie binnen een bepaalde termijn te verwijderen of ontoegankelijk te maken.
(51)Om duidelijkheid te scheppen en een doeltreffende handhaving van deze verordening te waarborgen, moet een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat waar zijn hoofdvestiging zich bevindt, dat wil zeggen waar de aanbieder zijn hoofdkantoor of statutaire zetel heeft en waar de voornaamste financiële functies en de operationele zeggenschap worden uitgeoefend. Ten aanzien van aanbieders die geen vestiging in de Unie hebben, maar diensten in de Unie aanbieden, moet de lidstaat bevoegd zijn waar de wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft, gelet op de functie van wettelijke vertegenwoordigers uit hoofde van deze verordening.
(52)Met het oog op een doeltreffende handhaving en het waarborgen van de rechten van gebruikers uit hoofde van deze verordening, is het wenselijk de indiening van klachten over vermeende niet-naleving van verplichtingen door aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken. Dit dient te gebeuren door de gebruikers in staat te stellen dergelijke klachten in te dienen bij de coördinerende autoriteit op het grondgebied van de lidstaat waar de gebruikers verblijven of gevestigd zijn, ongeacht welke lidstaat bevoegd is ten aanzien van de betrokken aanbieder. Voor de indiening van klachten kunnen gebruikers besluiten een beroep te doen op organisaties die in het algemeen belang optreden tegen seksueel misbruik van kinderen. Om de doelstelling van de invoering van een duidelijk en doeltreffend toezichtsysteem niet in gevaar te brengen en het risico van tegenstrijdige beslissingen te vermijden, moet het echter uitsluitend aan de coördinerende autoriteit van vestiging voorbehouden blijven om vervolgens haar onderzoeks- of handhavingsbevoegdheden met betrekking tot het aangeklaagde gedrag uit te oefenen, waar passend, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van andere toezichthoudende autoriteiten binnen hun mandaat.
(53)De lidstaten moeten voor inbreuken op de in deze verordening neergelegde verplichtingen sancties vaststellen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, waarbij rekening wordt gehouden met elementen zoals de aard, de ernst, de herhaling en de duur van de inbreuk, in het licht van het algemeen belang dat wordt nagestreefd, met de omvang en het soort activiteiten, en met de economische capaciteit van de betrokken aanbieder van de relevante diensten van de informatiemaatschappij.
(54)De voorschriften van deze verordening met betrekking tot toezicht en handhaving doen geen afbreuk aan de bevoegdheden en competenties van de gegevensbeschermingsautoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679.
(55)Voor de goede werking van het bij deze verordening ingestelde systeem van verplichte opsporing en blokkering van online seksueel misbruik van kinderen is het van essentieel belang dat het EU-centrum via de coördinerende autoriteiten materiaal ontvangt waarvan is vastgesteld dat het gaat om seksueel misbruik van kinderen of transcripties van gesprekken waarvan is vastgesteld dat het gaat om het benaderen van kinderen, zoals die bijvoorbeeld tijdens strafrechtelijke onderzoeken zijn aangetroffen, zodat het EU-centrum dat materiaal of die gesprekken als nauwkeurige en betrouwbare basis kan gebruiken om indicatoren van dergelijk misbruik te produceren. Om dit doel te verwezenlijken, moet de vaststelling geschieden na een zorgvuldige beoordeling, uitgevoerd in het kader van een procedure die een eerlijk en objectief resultaat garandeert, hetzij door de coördinerende autoriteiten zelf, hetzij door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke administratieve autoriteit die niet de coördinerende autoriteit is. Hoewel een snelle beoordeling, vaststelling en voorlegging van dergelijk materiaal ook in andere contexten belangrijk is, is dit van cruciaal belang als het gaat om nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en betreffende het benaderen van kinderen dat uit hoofde van deze verordening wordt gemeld, aangezien dit materiaal kan leiden tot de vaststelling van huidig of dreigend misbruik en tot de redding van slachtoffers. Daarom moeten specifieke termijnen voor deze meldingen worden vastgesteld.
(56)Om ervoor te zorgen dat de indicatoren die door het EU-centrum zijn ontwikkeld met het oog op de opsporing zo volledig mogelijk zijn, moeten de coördinerende autoriteiten proactief relevant materiaal en relevante transcripties indienen. Het EU-centrum moet echter ook de mogelijkheid krijgen om voor die doeleinden specifiek materiaal of bepaalde gesprekken onder de aandacht van de coördinerende autoriteiten te brengen.
(57)Sommige aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij bieden hun diensten in verschillende of zelfs in alle lidstaten aan, terwijl krachtens deze verordening slechts één enkele lidstaat ten aanzien van een bepaalde aanbieder bevoegd is. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat de door de bevoegde lidstaat aangewezen coördinerende autoriteit bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden rekening houdt met de belangen van alle gebruikers in de Unie, zonder enig onderscheid te maken op basis van elementen zoals de plaats waar de gebruikers zich bevinden of hun nationaliteit, en dat de coördinerende autoriteiten op doeltreffende en efficiënte manier met elkaar samenwerken. Om deze samenwerking te vergemakkelijken, moet worden voorzien in de nodige mechanismen en systemen voor de uitwisseling van informatie. Deze samenwerking laat de mogelijkheid van de lidstaten om regelmatig van gedachten te wisselen met andere overheidsinstanties onverlet, wanneer dat voor de uitvoering van de taken van die andere instanties en van de coördinerende autoriteit relevant is.
(58)Om de samenwerking die nodig is voor de goede werking van de bij deze verordening ingestelde mechanismen te vergemakkelijken, moet het EU-centrum met name de nodige systemen voor de uitwisseling van informatie opzetten en onderhouden. Bij het opzetten en onderhouden van dergelijke systemen moet het EU-centrum samenwerken met het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (“Europol”) en de nationale autoriteiten om, waar nodig, voort te bouwen op bestaande systemen en beste praktijken.
(59)Om de uitvoering van deze verordening te ondersteunen en bij te dragen tot de verwezenlijking van haar doelstellingen, moet het EU-centrum een centrale faciliterende rol vervullen en een reeks specifieke taken verrichten. De uitvoering van die taken vereist krachtige garanties wat betreft onafhankelijkheid, met name ten aanzien van de rechtshandhavingsautoriteiten, alsook een bestuursstructuur die de effectieve, efficiënte en coherente uitvoering van de verschillende taken van het centrum waarborgt, en rechtspersoonlijkheid om doeltreffend met alle belanghebbenden te kunnen samenwerken. Daarom moet het centrum worden opgericht als een gedecentraliseerd agentschap van de Unie.
(60)In het belang van de rechtszekerheid en doeltreffendheid moeten de taken van het EU-centrum duidelijk en uitvoerig worden opgesomd. Met het oog op de correcte uitvoering van deze verordening moeten deze taken met name betrekking hebben op het faciliteren van de nakoming van de opsporings-, meldings- en blokkeringsverplichtingen die aan aanbieders van hostingdiensten, aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten en aanbieders van internettoegang worden opgelegd. Om dezelfde reden moet het EU-centrum echter ook worden belast met bepaalde andere taken, met name taken in verband met de uitvoering van de verplichtingen voor aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij inzake risicobeoordeling en -beperking, het verwijderen of ontoegankelijk maken van materiaal van seksueel misbruik van kinderen door aanbieders van hostingdiensten, het verlenen van bijstand aan de coördinerende autoriteiten, alsmede het genereren en delen van kennis en deskundigheid in verband met online seksueel misbruik van kinderen.
(61)Het EU-centrum moet betrouwbare informatie verstrekken over welke activiteiten redelijkerwijs kunnen worden beschouwd als online seksueel misbruik van kinderen, zodat deze activiteiten overeenkomstig deze verordening kunnen worden opgespoord en geblokkeerd. Gezien de aard van het materiaal van seksueel misbruik van kinderen, moet die betrouwbare informatie worden verstrekt zonder het materiaal zelf te delen. Daarom moet het EU-centrum nauwkeurige en betrouwbare indicatoren produceren op basis van geïdentificeerd materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen, dat door de coördinerende autoriteiten aan het centrum wordt voorgelegd in overeenstemming met de relevante bepalingen van deze verordening. Met deze indicatoren moeten technologieën in staat zijn de verspreiding op te sporen van hetzij hetzelfde materiaal (bekend materiaal), hetzij ander materiaal van seksueel misbruik van kinderen (nieuw materiaal), hetzij het benaderen van kinderen, naargelang van het geval.
(62)Opdat het bij deze verordening ingestelde systeem naar behoren kan functioneren, moet het EU-centrum worden belast met het opzetten van databanken voor elk van deze drie soorten online seksueel misbruik van kinderen, en met het onderhoud en de exploitatie van deze databanken. Met het oog op de verantwoordingsplicht en om zo nodig correcties te kunnen aanbrengen, moet het centrum een register bijhouden van de aangiften en van het proces dat voor de opstelling van de indicatoren is gevolgd.
(63)Om de traceerbaarheid van het meldingsproces en van alle op basis van de meldingen verrichte follow-upactiviteiten te verzekeren, alsmede om feedback over de meldingen te kunnen geven aan aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, om statistieken betreffende de meldingen op te stellen en het beheer en de verwerking van de meldingen betrouwbaar en snel te laten verlopen, moet het EU-centrum een speciale databank voor dergelijke meldingen opzetten. Om bovengenoemde doelstellingen te kunnen verwezenlijken, moet die databank ook relevante informatie over de meldingen bevatten, zoals de aan het materiaal verbonden indicatoren en aanvullende tags, die bijvoorbeeld kunnen aangeven dat een gemelde foto of video deel uitmaakt van een reeks foto’s en video’s waarop hetzelfde slachtoffer of dezelfde slachtoffers zijn afgebeeld.
(64)Gezien de gevoeligheid van de betrokken gegevens en om vergissingen en eventueel misbruik te voorkomen, moeten strikte regels worden vastgesteld voor de toegang tot deze indicatorendatabanken en meldingendatabanken, voor de daarin opgenomen gegevens en voor de beveiliging ervan. De betrokken gegevens mogen met name niet langer worden bewaard dan strikt noodzakelijk is. Om bovengenoemde redenen mag alleen toegang worden verleend tot de indicatorendatabank aan de partijen en voor de doeleinden die in deze verordening zijn gespecificeerd, onder voorbehoud van de controles door het EU-centrum, en moet die toegang in tijd en reikwijdte beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is voor die doeleinden.
(65)Om onjuiste meldingen van online seksueel misbruik van kinderen in het kader van deze verordening te voorkomen en rechtshandhavingsinstanties in staat te stellen zich te concentreren op hun kerntaken op het gebied van onderzoek, moeten de meldingen via het EU-centrum verlopen. Het EU-centrum moet deze meldingen beoordelen om na te gaan welke kennelijk ongegrond zijn, d.w.z. wanneer het zonder enige inhoudelijke juridische of feitelijke analyse onmiddellijk duidelijk is dat de gemelde activiteiten geen online seksueel misbruik van kinderen vormen. Indien de melding kennelijk ongegrond is, moet het EU-centrum feedback geven aan de aanbieder van de hostingdiensten of de aanbieder van de publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten die de melding heeft gedaan, zodat verbeteringen kunnen worden aangebracht in de gebruikte technologieën en processen en andere passende maatregelen kunnen worden genomen, zoals het opnieuw beschikbaar stellen van ten onrechte verwijderd materiaal. Aangezien elke melding een belangrijk middel kan zijn om het betrokken seksueel misbruik van kinderen te onderzoeken en te vervolgen en om het slachtoffer van het misbruik te redden, moeten meldingen zo snel mogelijk worden verwerkt.
(66)Teneinde bij te dragen tot de daadwerkelijke toepassing van deze verordening en de bescherming van de rechten van de slachtoffers, moet het EU-centrum, op verzoek, slachtoffers en de bevoegde autoriteiten kunnen bijstaan door, met behulp van de overeenkomstige indicatoren, bij hostingdiensten te zoeken naar de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat voor het publiek toegankelijk is. Indien het EU-centrum na een dergelijke zoekopdracht dergelijk materiaal aantreft, moet het ook de aanbieder van de betrokken hostingdienst kunnen verzoeken het betrokken item of de betrokken items te verwijderen of ontoegankelijk te maken, aangezien de aanbieder zich wellicht niet bewust is van de aanwezigheid ervan en wellicht bereid is dit op vrijwillige basis te doen.
(67)Gezien de centrale rol die het EU-centrum heeft als gevolg van de uitvoering van zijn primaire taken krachtens deze verordening en de informatie en deskundigheid die het in dat verband kan vergaren, moet het ook bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening door te fungeren als centrum voor kennis, deskundigheid en onderzoek voor aangelegenheden die verband houden met de voorkoming en bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen. In dit verband moet het EU-centrum samenwerken met relevante belanghebbenden van binnen en buiten de Unie, en ervoor zorgen dat de lidstaten kunnen profiteren van de vergaarde kennis en expertise, met inbegrip van beste praktijken en opgedane ervaring.
(68)De verwerking en opslag van bepaalde persoonsgegevens is noodzakelijk voor de uitvoering van de taken van het EU-centrum uit hoofde van deze verordening. Teneinde een adequate bescherming van deze persoonsgegevens te waarborgen, mag het EU-centrum persoonsgegevens alleen verwerken en opslaan indien dat strikt noodzakelijk is voor de in deze verordening omschreven doeleinden. Het moet dat op een veilige manier doen en de opslag beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken in kwestie.
(69)Om zijn taken op doeltreffende en efficiënte wijze te kunnen uitvoeren, moet het EU-centrum nauw samenwerken met de coördinerende autoriteiten, Europol en de betrokken partnerorganisaties, zoals het National Centre for Missing and Exploited Children in de VS of het netwerk van hulplijnen voor het melden van materiaal van seksueel misbruik van kinderen van de International Association of Internet Hotlines (“Inhope”), binnen de grenzen van deze verordening en andere rechtsinstrumenten die hun respectieve activiteiten regelen. Om deze samenwerking te vergemakkelijken, moeten de nodige regelingen worden getroffen, waaronder de aanwijzing van contactpersonen door de coördinerende autoriteiten en de sluiting van memoranda van overeenstemming met Europol en, in voorkomend geval, met een of meer van de betrokken partnerorganisaties.
(70)De Unie steunt Inhope en de aangesloten hulplijnen reeds lange tijd en erkent daarmee dat hulplijnen bij de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen in de frontlinie staan. Het EU-centrum moet het netwerk van hulplijnen als hefboom gebruiken en een doeltreffende samenwerking met de coördinerende autoriteiten, de aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij en de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten aanmoedigen. De deskundigheid en ervaring van de hulplijnen zijn een onschatbare bron van informatie over de vroegtijdige identificatie van gemeenschappelijke dreigingen en oplossingen, alsook over regionale en nationale verschillen in de Unie.
(71)Gezien het mandaat van Europol en de ervaring die het agentschap heeft met het aanwijzen van de bevoegde nationale autoriteiten in onduidelijke situaties, alsmede zijn databank met inlichtingen inzake criminaliteit die kan bijdragen tot het leggen van verbanden met onderzoeken in andere lidstaten, moet het EU-centrum nauw met Europol samenwerken, met name om ervoor te zorgen dat snel wordt vastgesteld welke nationale rechtshandhavingsautoriteiten bevoegd zijn wanneer dat niet duidelijk is of wanneer meer dan één lidstaat mogelijk bij een en ander betrokken is.
(72)Aangezien het EU-centrum intensief met Europol moet samenwerken, moet de zetel van het EU-centrum worden gevestigd naast die van Europol, namelijk in Den Haag (Nederland). Vanwege de zeer gevoelige aard van de door het EU-centrum met Europol gedeelde meldingen en de technische vereisten, bijvoorbeeld inzake beveiligde gegevensverbindingen, zijn zowel het EU-centrum als Europol gebaat bij een gedeelde locatie. Ook zou het EU-centrum, hoewel het een onafhankelijke entiteit is, kunnen terugvallen op de ondersteunende diensten van Europol, met name wat betreft personeelszaken, informatietechnologie (IT), waaronder cyberbeveiliging, gebouwen en communicatie. Het delen van dergelijke ondersteunende diensten is kostenefficiënter en garandeert een professionelere dienstverlening dan wanneer ze worden gedupliceerd door ze vanaf nul op te bouwen.
(73)Om de goede werking van het EU-centrum te waarborgen, moeten de nodige organisatorische regels worden vastgesteld. Met het oog op de verenigbaarheid moeten deze regels in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke aanpak van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie inzake gedecentraliseerde agentschappen.
(74)Gezien de behoefte aan technische expertise voor de uitvoering van zijn taken, met name de taak om een lijst op te stellen met technologieën die voor opsporing kunnen worden gebruikt, moet het EU-centrum beschikken over een technologisch comité, bestaande uit deskundigen met een adviserende functie. Het technologisch comité kan, binnen het kader van zijn mandaat, met name expertise ter beschikking stellen om de werkzaamheden van het EU-centrum te ondersteunen als het gaat om de opsporing van online seksueel misbruik van kinderen, zodat het EU-centrum kan bijdragen tot een hoog niveau van technische normen en waarborgen op het gebied van opsporingstechnologie.
(75)In het belang van transparantie en verantwoordingsplicht en om evaluatie en, waar nodig, aanpassingen mogelijk te maken, moet van aanbieders van hostingdiensten, aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten en aanbieders van internettoegang, coördinerende autoriteiten en het EU-centrum worden verlangd dat zij, op basis van geanonimiseerde vergaring van niet-persoonlijke gegevens, informatie verzamelen, registreren en analyseren en dat zij jaarverslagen publiceren over hun activiteiten in het kader van deze verordening. De coördinerende autoriteiten werken bij het verzamelen van die informatie samen met Europol, met de rechtshandhavingsautoriteiten en met andere relevante nationale autoriteiten van de lidstaat die de coördinerende autoriteit in kwestie heeft aangewezen.
(76)In het belang van goed bestuur, en op basis van de verzamelde statistieken en informatie en van de rapportagemechanismen voor transparantie waarin deze verordening voorziet, dient de Commissie deze verordening binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding, en vervolgens om de vijf jaar, te evalueren.
(77)De evaluatie moet gebaseerd zijn op de volgende criteria: doelmatigheid, noodzakelijkheid, doeltreffendheid, proportionaliteit, relevantie, samenhang en Unie-meerwaarde. De evaluatie moet een beoordeling maken van de werking van de verschillende operationele en technische maatregelen waarin de verordening voorziet, met inbegrip van de effectiviteit van de maatregelen om de opsporing, melding en verwijdering van online seksueel misbruik van kinderen te verbeteren, de doeltreffendheid van de waarborgmechanismen alsook de gevolgen voor eventueel geschonden grondrechten, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens. Bovendien moet de Commissie de gevolgen voor mogelijk geschade belangen van derden beoordelen.
(78)Verordening (EU) 2021/1232 van het Europees Parlement en de Raad voorziet in een tijdelijke oplossing voor het gebruik van technologieën door bepaalde aanbieders van publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten met het oog op de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen, in afwachting van de voorbereiding en vaststelling van een rechtskader voor de lange termijn. De onderhavige verordening biedt dat rechtskader voor de lange termijn. Verordening (EU) nr. 2021/1232 moet bijgevolg worden ingetrokken.
(79)Teneinde aan de doelstellingen van deze verordening te voldoen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening en tot aanvulling van deze verordening met nadere voorschriften betreffende de oprichting, de inhoud en de toegang tot de door het EU-centrum beheerde databanken, betreffende de vorm, de precieze inhoud en andere bijzonderheden van de meldingen en het meldingsproces, betreffende het vaststellen en aanrekenen van de kosten die het EU-centrum maakt om aanbieders bij de risicobeoordeling te ondersteunen, alsook betreffende technische voorschriften voor de systemen om informatie uit te wisselen ter ondersteuning van de communicatie tussen de coördinerende autoriteiten, de Commissie, het EU-centrum, andere betrokken agentschappen van de Unie en aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij.
(80)Het is belangrijk dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden voor gedelegeerde handelingen tot passende raadpleging overgaat, onder meer via openbare raadplegingen en overleg met deskundigen, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(81)Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van het systeem voor de uitwisseling van informatie, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(82)Om alle betrokken partijen voldoende tijd te geven om de nodige maatregelen te nemen om aan deze verordening te voldoen, moet worden voorzien in een passende termijn tussen de datum van inwerkingtreding en de datum van toepassing van de verordening.
(83)Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het bijdragen tot de goede werking van de interne markt door duidelijke, eenvormige en evenwichtige regels vast te stellen ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, op een doeltreffende wijze en met eerbiediging van de grondrechten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de werkingssfeer en effecten van de verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de doelstelling ervan te verwezenlijken.
(84)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Europees Comité voor gegevensbescherming werden geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad, en hebben op … [datum van de adviezen] hun advies uitgebracht,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1.In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld om misbruik van relevante diensten van de informatiemaatschappij voor online seksueel misbruik van kinderen op de interne markt aan te pakken.
Met name wordt het volgende vastgesteld:
a)verplichtingen voor aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij om het risico dat hun diensten worden misbruikt voor online seksueel misbruik van kinderen, tot een minimum te beperken;
b)verplichtingen voor aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten om online seksueel misbruik van kinderen op te sporen en te melden;
c)verplichtingen voor aanbieders van hostingdiensten om materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun diensten te verwijderen of ontoegankelijk te maken;
d)verplichtingen voor aanbieders van internettoegang om materiaal van seksueel misbruik van kinderen ontoegankelijk te maken;
e)voorschriften met betrekking tot de uitvoering en handhaving van deze verordening, onder meer wat betreft de aanwijzing en werking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, het bij artikel 40 opgerichte EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen (“EU-centrum”) en samenwerking en transparantie.
2.Deze verordening is van toepassing op aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die dergelijke diensten in de Unie aanbieden, ongeacht de locatie van hun hoofdvestiging.
3.Deze verordening laat de voorschriften van de volgende rechtshandelingen onverlet:
a)Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad;
b)Richtlijn 2000/31/EG en Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];
c)Richtlijn 2010/13/EU;
d)Verordening (EU) 2016/679, Richtlijn 2016/680, Verordening (EU) 2018/1725, en, met inachtneming van lid 4 van dit artikel, Richtlijn 2002/58/EG.
4.Deze verordening beperkt de uitoefening van de rechten en plichten die zijn vastgesteld in artikel 5, leden 1 en 3, en artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2002/58/EG, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de opsporingsbevelen die zijn uitgevaardigd overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 2, van deze verordening.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a)“hostingdienst”: een dienst van de informatiemaatschappij zoals gedefinieerd in artikel 2, punt f), derde streepje, van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];
b)“interpersoonlijke communicatiedienst”: een publiekelijk beschikbare dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn (EU) 2018/1972, met inbegrip van diensten die directe interpersoonlijke en interactieve uitwisseling van informatie mogelijk maken, louter als onbeduidend nevenelement dat intrinsiek verbonden is met een andere dienst;
c)“softwaretoepassing”: een digitaal product of een digitale dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 13, van Verordening (EU) …/… [over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten)];
d)“appstore”: een dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) …/… [over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten)];
e)“internettoegangsdienst”: dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, alinea 2, punt 2, van Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad;
f)“relevante diensten van de informatiemaatschappij”: alle volgende diensten:
i) een hostingdienst;
ii) een interpersoonlijke communicatiedienst;
iii) een appstore;
iv) een internettoegangsdienst;
g)“diensten aanbieden in de Unie”: diensten aanbieden in de EU zoals gedefinieerd in artikel 2, punt d), van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];
h)“gebruiker”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die gebruikmaakt van een relevante dienst van de informatiemaatschappij;
i)“kind”: een natuurlijke persoon die jonger is dan 18 jaar;
j)“kind-gebruiker”: een natuurlijke persoon die gebruikmaakt van een relevante dienst van de informatiemaatschappij en die een natuurlijke persoon is jonger dan 17 jaar;
k)“kleine, middelgrote en micro-onderneming”: een onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen;
l)“materiaal van seksueel misbruik van kinderen”: materiaal dat kinderpornografie of pornografische voorstelling vormt, zoals gedefinieerd in artikel 2, respectievelijk de punten c) en e), van Richtlijn 2011/93/EU;
m)“bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen”: mogelijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is opgespoord met behulp van de indicatoren die zijn opgenomen in de in artikel 44, lid 1, punt a), bedoelde indicatorendatabank;
n)“nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen”: mogelijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is opgespoord met behulp van de indicatoren die zijn opgenomen in de in artikel 44, lid 1, punt b), bedoelde indicatorendatabank;
o)“benaderen van kinderen”: het benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2011/93/EU;
p)“online seksueel misbruik van kinderen”: de onlineverspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen;
q)“strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen”: strafbare feiten zoals gedefinieerd in de artikelen 3 tot en met 7 van Richtlijn 2011/93/EU;
r)“aanbevelingssysteem”: een systeem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt o), van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];
s)“inhoudelijke gegevens”: gegevens zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) … [betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken (Verordening …/… inzake elektronisch bewijsmateriaal)];
t)“inhoudsmoderatie”: de activiteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt p), van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];
u)“coördinerende autoriteit van vestiging”: de coördinerende autoriteit voor kwesties inzake seksueel misbruik van kinderen, die overeenkomstig artikel 25 is aangewezen door de lidstaat waar de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij zijn hoofdvestiging heeft of, indien van toepassing, waar zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft;
v)“algemene voorwaarden”: algemene voorwaarden zoals gedefinieerd in artikel 2, punt q), van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];
w)“hoofdvestiging”: het hoofdkantoor of de statutaire zetel van de aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij waar de voornaamste financiële functies en de operationele zeggenschap worden uitgeoefend.
HOOFDSTUK II
VERPLICHTINGEN VAN AANBIEDERS VAN RELEVANTE DIENSTEN VAN DE INFORMATIEMAATSCHAPPIJ TER VOORKOMING EN BESTRIJDING VAN ONLINE SEKSUEEL MISBRUIK VAN KINDEREN
Afdeling 1
Verplichtingen inzake risicobeoordeling en -beperking
Artikel 3
Risicobeoordeling
1.Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten identificeren, analyseren en beoordelen voor elke dergelijke dienst die zij aanbieden het risico dat de dienst wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen.
2.Bij het uitvoeren van een risicobeoordeling houdt de aanbieder met name rekening met:
a)eerder vastgestelde gevallen van het gebruik van zijn diensten voor online seksueel misbruik van kinderen;
b)het bestaan van een beleid en de uitvoering door de aanbieder van dat beleid en de beschikbaarheid van functies voor het aanpakken van het in lid 1 bedoelde risico, onder meer aan de hand van:
–in de algemene voorwaarden vastgestelde verboden en beperkingen;
–maatregelen die zijn genomen om dergelijke verboden en beperkingen te handhaven;
–functies voor leeftijdsverificatie;
–functies die gebruikers de mogelijkheid bieden om met behulp van eenvoudig toegankelijke en leeftijdsgeschikte instrumenten bij de aanbieder melding te maken van online seksueel misbruik van kinderen;
c)de wijze waarop gebruikers de dienst gebruiken en de effecten daarvan op dat risico;
d)de wijze waarop de aanbieder de dienst heeft ontworpen en deze exploiteert, met inbegrip van het bedrijfsmodel, beheer en relevante systemen en processen, en de effecten daarvan op dat risico;
e)met betrekking tot het risico van het benaderen van kinderen:
i) de mate waarin de dienst wordt gebruikt of waarschijnlijk zal worden gebruikt door kinderen;
ii) indien de dienst wordt gebruikt door kinderen, de verschillende leeftijdscategorieën van de kind-gebruikers en het risico op het benaderen van kinderen in verband met deze leeftijdscategorieën;
iii) de beschikbaarheid van functies die leiden tot een risico van het benaderen van kinderen of die dit risico vergroten, waaronder de volgende functies:
–de mogelijkheid voor gebruikers om andere gebruikers te zoeken en met name voor volwassen gebruikers om kind-gebruikers te zoeken;
–de mogelijkheid voor gebruikers om rechtstreeks contact op te nemen met andere gebruikers, met name door middel van privéberichten;
–de mogelijkheid voor gebruikers om afbeeldingen of video’s met andere gebruikers te delen, met name door middel van privéberichten.
3.De aanbieder kan het EU-centrum verzoeken een analyse uit te voeren van representatieve, geanonimiseerde gegevensmonsters om potentieel online seksueel misbruik van kinderen te identificeren ter ondersteuning van de risicobeoordeling.
De kosten die het EU-centrum maakt bij de uitvoering van een dergelijke analyse worden gedragen door de aanbieder die het verzoek heeft ingediend. Het EU-centrum draagt echter de kosten wanneer de aanbieder een micro-, kleine of middelgrote onderneming is, mits het verzoek redelijkerwijs noodzakelijk is ter ondersteuning van de risicobeoordeling.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met de noodzakelijke gedetailleerde regels inzake het bepalen en in rekening brengen van deze kosten en het toepassen van de uitzondering voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.
4.De aanbieder voert de eerste risicobeoordeling uiterlijk op [toepassingsdatum van deze verordening + drie maanden] uit of, indien de aanbieder de dienst niet vóór [toepassingsdatum van deze verordening] in de Unie heeft aangeboden, uiterlijk drie maanden na de datum waarop de aanbieder de dienst voor het eerst aanbiedt in de Unie.
De aanbieder werkt de risicobeoordeling vervolgens bij indien nodig en ten minste elke drie jaar vanaf de datum waarop hij de risicobeoordeling voor het laatst heeft uitgevoerd of bijgewerkt. Hierbij gelden de volgende uitzonderingen:
a)voor een dienst waarop een overeenkomstig artikel 7 uitgevaardigd opsporingsbevel van toepassing is, werkt de aanbieder de risicobeoordeling uiterlijk twee maanden vóór het verlopen van de toepassingsperiode van het opsporingsbevel bij;
b)de coördinerende autoriteit van vestiging kan van de aanbieder verlangen dat deze de risicobeoordeling op een redelijke eerdere datum dan de in de tweede alinea bedoelde datum bijwerkt wanneer er bewijs bestaat dat duidt op een mogelijke wezenlijke verandering van het risico dat de dienst wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen.
5.De risicobeoordeling omvat een beoordeling van een mogelijk restrisico dat de dienst, na het nemen van de risicobeperkende maatregelen overeenkomstig artikel 4, wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen.
6.De Commissie kan, in samenwerking met de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum en na uitvoering van een openbare raadpleging, richtsnoeren publiceren over de toepassing van de leden 1 tot en met 5, waarbij zij met name rekening houdt met relevante technologische ontwikkelingen en de wijzen waarop de diensten die onder die bepalingen vallen, worden aangeboden en gebruikt.
Artikel 4
Risicobeperking
1.Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten nemen redelijke risicobeperkende maatregelen die zijn afgestemd op het overeenkomstig artikel 3 vastgestelde risico om dat risico te beperken. Dergelijke maatregelen omvatten enkele of alle van de volgende maatregelen:
a)het aanpassen, aan de hand van passende technische en operationele maatregelen en de personeelsbezetting, van de inhoudsmoderatie- of aanbevelingssystemen van de aanbieder, zijn besluitvormingsprocessen, de werking of functies van de dienst of de inhoud of handhaving van zijn algemene voorwaarden;
b)het versterken van de interne processen van de aanbieder of het interne toezicht op de werking van de dienst;
c)het aangaan of aanpassen van de samenwerking, in overeenstemming met het mededingingsrecht, met andere aanbieders van hostingdiensten of aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten, overheidsinstanties, organisaties van het maatschappelijk middenveld of, indien van toepassing, entiteiten waaraan overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) .../... [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG] de status van betrouwbare flagger is toegekend.
2.De risicobeperkende maatregelen moeten:
a)het vastgestelde risico op doeltreffende wijze beperken;
b)doelgericht zijn en in verhouding staan tot dat risico, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de ernst van het risico, alsook met de financiële en technologische capaciteiten van de aanbieder en het aantal gebruikers;
c)op zorgvuldige en niet-discriminerende wijze worden toegepast, waarbij in alle omstandigheden naar behoren rekening wordt gehouden met de potentiële gevolgen van de risicobeperkende maatregelen voor de uitoefening van de grondrechten van alle getroffen partijen;
d)telkens wanneer de risicobeoordeling overeenkomstig artikel 3, lid 4, wordt uitgevoerd of bijgewerkt, binnen drie maanden na de in dat lid bedoelde datum worden ingevoerd, getoetst, stopgezet of uitgebreid, al naargelang het geval.
3.Aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die in het kader van de overeenkomstig artikel 3 uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling een risico hebben vastgesteld dat hun diensten worden gebruikt voor het benaderen van kinderen, nemen de noodzakelijke maatregelen voor leeftijdsverificatie en -bepaling om kind-gebruikers van hun diensten op betrouwbare wijze te kunnen identificeren en de risicobeperkende maatregelen te kunnen nemen.
4.Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten beschrijven in hun algemene voorwaarden duidelijk welke risicobeperkende maatregelen zij hebben genomen. Deze beschrijving bevat geen informatie die de doeltreffendheid van de risicobeperkende maatregelen kan verminderen.
5.De Commissie kan, in samenwerking met de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum en na uitvoering van een openbare raadpleging, richtsnoeren publiceren over de toepassing van de leden 1 tot en met 4, waarbij zij met name rekening houdt met relevante technologische ontwikkelingen en de wijzen waarop de diensten die onder die bepalingen vallen, worden aangeboden en gebruikt.
Artikel 5
Risicorapportage
1.Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten sturen uiterlijk drie maanden na de datum als bedoeld in artikel 3, lid 4, een verslag aan de coördinerende autoriteit van vestiging waarin zij het volgende vermelden:
a)het proces en de resultaten van de krachtens artikel 3 uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling, met inbegrip van de beoordeling van een mogelijk restrisico als bedoeld in artikel 3, lid 5;
b)alle krachtens artikel 4 getroffen risicobeperkende maatregelen.
2.Binnen drie maanden na ontvangst van het verslag voert de coördinerende autoriteit van vestiging een beoordeling hiervan uit en bepaalt zij op basis daarvan en rekening houdend met alle andere relevante informatie waarover zij beschikt of de risicobeoordeling is uitgevoerd of bijgewerkt en of de risicobeperkende maatregelen zijn getroffen overeenkomstig de vereisten van de artikelen 3 en 4.
3.Indien noodzakelijk voor deze beoordeling, kan de coördinerende autoriteit de aanbieder om aanvullende informatie verzoeken die binnen een redelijke, door die coördinerende autoriteit vastgestelde termijn moet worden versterkt. Deze termijn mag niet langer zijn dan twee weken.
De in de eerste alinea bedoelde termijn wordt gestuit totdat deze aanvullende informatie is verstrekt.
4.Onverminderd de artikelen 7 en 27 tot en met 29 vereist deze coördinerende autoriteit wanneer niet is voldaan aan de vereisten van de artikelen 3 en 4 dat de aanbieder de risicobeoordeling opnieuw uitvoert of bijwerkt of dat hij de risicobeperkende maatregelen binnen een redelijke, door die coördinerende autoriteit vastgestelde termijn invoert, toetst, stopzet of uitbreidt, naargelang het geval. Deze termijn mag niet langer zijn dan één maand.
5.Wanneer aanbieders het verslag overeenkomstig lid 1 versturen aan de coördinerende autoriteit van vestiging, doen zij dit verslag ook toekomen aan het EU-centrum.
6.Aanbieders versturen het verslag op verzoek aan aanbieders van appstores voor zover dit noodzakelijk is voor de in artikel 6, lid 2, bedoelde beoordeling. Indien nodig mogen zij vertrouwelijke informatie uit de verslagen verwijderen.
Artikel 6
Verplichtingen voor appstores
1.Aanbieders van appstores:
a)leveren redelijke inspanningen om, indien mogelijk samen met de aanbieders van softwaretoepassingen, te beoordelen of elke dienst die wordt aangeboden via de softwaretoepassingen waarvoor zij als tussenpersoon optreden, het risico met zich meebrengt dat deze voor het benaderen van kinderen wordt gebruikt;
b)nemen redelijke maatregelen om te voorkomen dat kind-gebruikers toegang hebben tot softwaretoepassingen in verband waarmee zij een significant risico hebben vastgesteld dat deze worden gebruikt voor het benaderen van kinderen;
c)nemen de noodzakelijke maatregelen voor leeftijdsverificatie en leeftijdsbepaling om kind-gebruikers van hun diensten op betrouwbare wijze te kunnen identificeren en de onder punt b) bedoelde maatregelen te kunnen nemen.
2.Bij het beoordelen van het in lid 1 bedoelde risico neemt de aanbieder alle beschikbare informatie, met inbegrip van de resultaten van de op grond van artikel 3 uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling, in aanmerking.
3.Aanbieders van appstores maken informatie openbaar waarin het toegepaste proces en de gebruikte criteria voor de beoordeling van het risico en de in lid 1 bedoelde maatregelen worden beschreven. Deze beschrijving bevat geen informatie die de doeltreffendheid van de beoordeling van deze maatregelen kan verminderen.
4.De Commissie kan, in samenwerking met de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum en na uitvoering van een openbare raadpleging, richtsnoeren publiceren over de toepassing van de leden 1 tot en met 3, waarbij zij met name rekening houdt met relevante technologische ontwikkelingen en de wijzen waarop de diensten die onder die bepalingen vallen, worden aangeboden en gebruikt.
Afdeling 2
Opsporingsverplichtingen
Artikel 7
Uitvaardiging van opsporingsbevelen
1.De coördinerende autoriteit van vestiging heeft de bevoegdheid om de bevoegde gerechtelijke autoriteit van de lidstaat die haar heeft aangewezen of een andere onafhankelijke administratieve autoriteit van die lidstaat te verzoeken een opsporingsbevel uit te vaardigen om een aanbieder van hostingdiensten of een aanbieder van interpersoonlijke communicatiediensten die onder de rechtsmacht van die lidstaat valt, ertoe te verplichten de in artikel 10 bedoelde maatregelen te nemen om online seksueel misbruik van kinderen op een specifieke dienst op te sporen.
2.Alvorens een verzoek tot uitvaardiging van een opsporingsbevel in te dienen, voert de coördinerende autoriteit van vestiging de onderzoeken en beoordelingen uit die noodzakelijk zijn om te bepalen of aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan.
Hiertoe kan zij, waar passend, de aanbieder verplichten om binnen een door die coördinerende autoriteit vastgestelde redelijke termijn de noodzakelijke informatie in te dienen, in aanvulling op respectievelijk het verslag en de in artikel 5, leden 1 en 3, bedoelde aanvullende informatie, of kan zij het EU-centrum, een andere overheidsinstantie of relevante deskundigen of entiteiten verzoeken de noodzakelijke aanvullende informatie te verstrekken.
3.Indien de coördinerende autoriteit van vestiging het voorlopige standpunt inneemt dat aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan:
a)stelt zij een ontwerpverzoek voor de uitvaardiging van een opsporingsbevel op, met opgave van de belangrijkste inhoudelijke elementen van het opsporingsbevel dat zij voornemens is aan te vragen en de redenen waarom zij die aanvraag indient;
b)dient zij het ontwerpverzoek in bij de aanbieder en het EU-centrum;
c)biedt zij de aanbieder de mogelijkheid om binnen een door de coördinerende autoriteit vastgestelde redelijke termijn opmerkingen te maken over het ontwerpverzoek;
d)vraagt zij het EU-centrum om binnen een termijn van vier weken na ontvangst van het ontwerpverzoek advies uit te brengen over het ontwerpverzoek.
Indien de coördinerende autoriteit gezien de opmerkingen van de aanbieder en het advies van het EU-centrum nog steeds van mening is dat aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan, dient zij het ontwerpverzoek opnieuw in bij de aanbieder, met de passende wijzigingen. In dat geval verricht de aanbieder alle volgende handelingen binnen een door die coördinerende autoriteit vastgestelde redelijke termijn:
a)hij stelt een uitvoeringsplan op waarin de maatregelen worden uiteengezet die hij zal nemen om het beoogde opsporingsbevel uit te voeren, met inbegrip van gedetailleerde informatie over de beoogde technologieën en waarborgen;
b)indien het ontwerp van het uitvoeringsplan een beoogd opsporingsbevel betreft dat betrekking heeft op het benaderen van kinderen maar geen verlenging van een eerder uitgevaardigd opsporingsbevel zonder wezenlijke wijzigingen betreft, voert hij een gegevensbeschermingseffectbeoordeling en een procedure van voorafgaande raadpleging, zoals bedoeld in respectievelijk de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) 2016/679, uit in verband met de in het uitvoeringsplan uiteengezette maatregelen;
c)indien punt b) van toepassing is of indien is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) 2016/679, past hij het ontwerp van het uitvoeringsplan aan wanneer dit nodig is gezien de uitkomst van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling en om rekening te houden met het advies van de gegevensbeschermingsautoriteit in antwoord op de voorafgaande raadpleging;
d)hij dient het uitvoeringsplan in bij die coördinerende autoriteit en voegt, indien van toepassing, het advies van de bevoegde gegevensbeschermingsautoriteit bij en specificeert hoe het uitvoeringsplan is aangepast met het oog op de uitkomst van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling en dat advies.
Indien de coördinerende autoriteit gezien het uitvoeringsplan van de aanbieder en het advies van de gegevensbeschermingsautoriteit nog steeds van mening is dat aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan, dient zij het verzoek tot uitvaardiging van het opsporingsbevel, met de eventueel noodzakelijke aanpassingen, in bij de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit. Zij voegt het uitvoeringsplan van de aanbieder en de adviezen van het EU-centrum en de gegevensbeschermingsautoriteit bij dat verzoek.
4.De coördinerende autoriteit van vestiging verzoekt om de uitvaardiging van het opsporingsbevel en de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit vaardigt het opsporingsbevel uit wanneer zij van mening is dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)er is bewijs van een significant risico dat de dienst wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen in de zin van de leden 5, 6 en 7, naargelang het geval;
b)de redenen voor het uitvaardigen van het opsporingsbevel wegen zwaarder dan de negatieve gevolgen voor de rechten en gerechtvaardigde belangen van alle getroffen partijen, waarbij met name de noodzaak in aanmerking wordt genomen om een billijk evenwicht tussen de grondrechten van die partijen te waarborgen.
Bij het beoordelen van de vraag of aan de voorwaarden van de eerste alinea is voldaan, wordt rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak in kwestie en met name met:
a)de uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling en de risicobeperkende maatregelen die op grond van de artikelen 3 en 4 door de aanbieder zijn genomen, met inbegrip van de risicobeperkende maatregelen die op grond van artikel 5, lid 4, zijn ingevoerd, getoetst, stopgezet of uitgebreid, naargelang het geval;
b)aanvullende informatie die is verkregen op grond van lid 2 of andere relevante informatie waarover zij beschikt, met name met betrekking tot het gebruik, het ontwerp en de exploitatie van de dienst, met betrekking tot de financiële en technologische capaciteiten en de omvang van de aanbieder en met betrekking tot de potentiële gevolgen voor alle getroffen partijen van de maatregelen die moeten worden genomen om het opsporingsbevel uit te voeren;
c)de standpunten en het uitvoeringsplan van de aanbieder die zijn ingediend overeenkomstig lid 3;
d)de adviezen van het EU-centrum en de gegevensbeschermingsautoriteit die zijn ingediend overeenkomstig lid 3.
Wat betreft de tweede alinea, punt d), informeert de coördinerende autoriteit het EU-centrum en de Commissie wanneer zij in wezenlijke mate afwijkt van het advies van het EU-centrum, waarbij zij de punten specificeert waarvan zij afwijkt, evenals de belangrijkste redenen voor de afwijking.
5.Wat betreft opsporingsbevelen die betrekking hebben op de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen wordt geacht sprake te zijn van het in lid 4, eerste alinea, punt a), bedoelde aanzienlijke risico wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)ondanks de risicobeperkende maatregelen die de aanbieder heeft genomen of zal nemen, is het waarschijnlijk dat de dienst in belangrijke mate wordt gebruikt voor de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen;
b)er is bewijs dat de dienst, of een vergelijkbare dienst indien de dienst op de datum van het verzoek om uitvaardiging van het opsporingsbevel nog niet in de Unie wordt aangeboden, in de afgelopen twaalf maanden in belangrijke mate is gebruikt voor de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen.
6.Wat betreft opsporingsbevelen die betrekking hebben op de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen wordt geacht sprake te zijn van het in lid 4, eerste alinea, punt a), bedoelde significante risico wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)ondanks de risicobeperkende maatregelen die de aanbieder heeft genomen of zal nemen, is het waarschijnlijk dat de dienst in belangrijke mate wordt gebruikt voor de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen;
b)er is bewijs dat de dienst, of een vergelijkbare dienst indien de dienst op de datum van het verzoek om uitvaardiging van het opsporingsbevel nog niet in de Unie wordt aangeboden, in de afgelopen twaalf maanden in belangrijke mate is gebruikt voor de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen;
c)voor andere diensten dan diensten die het live uitzenden van pornografische voorstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt e), van Richtlijn 2011/93/EU, mogelijk maken:
(1)er is een opsporingsbevel met betrekking tot de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen uitgevaardigd in verband met de dienst;
(2)de aanbieder heeft op grond van artikel 12 een aanzienlijk aantal meldingen ingediend die betrekking hebben op bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is opgespoord aan de hand van de getroffen maatregelen om het in punt (1) bedoelde opsporingsbevel uit te voeren.
7.Wat betreft opsporingsbevelen die betrekking hebben op het benaderen van kinderen wordt geacht sprake te zijn van het in lid 4, eerste alinea, punt a), bedoelde significante risico wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)de aanbieder is een aanbieder van interpersoonlijke communicatiediensten;
b)ondanks de risicobeperkende maatregelen die de aanbieder heeft genomen of zal nemen, is het waarschijnlijk dat de dienst in belangrijke mate wordt gebruikt voor het benaderen van kinderen;
c)er is bewijs dat de dienst, of een vergelijkbare dienst indien de dienst op de datum van het verzoek om uitvaardiging van het opsporingsbevel nog niet in de Unie wordt aangeboden, in de afgelopen twaalf maanden in belangrijke mate is gebruikt voor het benaderen van kinderen.
De opsporingsbevelen die betrekking hebben op het benaderen van kinderen zijn alleen van toepassing op interpersoonlijke communicatie waarbij een van de gebruikers een kind-gebruiker is.
8.Wanneer de coördinerende autoriteit van vestiging verzoekt om de uitvaardiging van opsporingsbevelen en wanneer de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit het opsporingsbevel uitvaardigt, stellen zij dit doelgericht op en specificeren zij dit op zodanige wijze dat de in lid 4, eerste alinea, punt b), bedoelde negatieve gevolgen beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is om het in punt a), van dat lid bedoelde significante risico op doeltreffende wijze aan te pakken.
Hiertoe houden zij rekening met alle relevante parameters, met inbegrip van de beschikbaarheid van voldoende betrouwbare opsporingstechnologieën die het foutenpercentage in verband met de opsporing zo veel mogelijk beperken en die geschikt en doeltreffend zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening, alsook met het effect van de maatregelen op de rechten van de getroffen gebruikers, en vereisen zij dat, overeenkomstig artikel 10, de minst ingrijpende maatregelen van verschillende even doeltreffende maatregelen worden genomen.
Met name zien zij erop toe dat:
a)wanneer dat risico beperkt is tot een aanwijsbaar deel of onderdeel van een dienst, de vereiste maatregelen slechts voor dat deel of onderdeel worden toegepast;
b)indien nodig, met name ter beperking van dergelijke negatieve gevolgen, wordt voorzien in doeltreffende en evenredige waarborgen naast de waarborgen als bedoeld in artikel 10, leden 4, 5 en 6;
c)behoudens lid 9 de toepassingsperiode beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is.
9.De bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit specificeert in het opsporingsbevel de periode gedurende welke dit bevel van toepassing is en vermeldt de begin- en einddatum ervan.
Bij het vaststellen van de begindatum wordt rekening gehouden met de tijd die de aanbieder redelijkerwijs nodig heeft om de noodzakelijke maatregelen te nemen om de uitvoering van het opsporingsbevel voor te bereiden. De begindatum is niet eerder dan drie maanden na de datum waarop de aanbieder het opsporingsbevel heeft ontvangen en niet later dan twaalf maanden na deze datum.
De toepassingsperiode van opsporingsbevelen die betrekking hebben op de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen is niet langer dan 24 maanden en die van opsporingsbevelen die betrekking hebben op het benaderen van kinderen is niet langer dan 12 maanden.
Artikel 8
Aanvullende voorschriften in verband met opsporingsbevelen
1.De bevoegde gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit vaardigt de opsporingsbevelen als bedoeld in artikel 7 uit met behulp van het model in bijlage I. Opsporingsbevelen bevatten:
a)informatie over de maatregelen die moeten worden genomen om het opsporingsbevel uit te voeren, met inbegrip van de indicatoren die moeten worden gebruikt en de waarborgen waarin moet worden voorzien, waaronder de rapportageverplichtingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 9, lid 3, en, waar van toepassing, aanvullende waarborgen als bedoeld in artikel 7, lid 8;
b)de identificatiegegevens van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel uitvaardigt en de authenticatie van het opsporingsbevel door die gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit;
c)de naam van de aanbieder en, indien van toepassing, zijn wettelijke vertegenwoordiger;
d)de specifieke dienst ten aanzien waarvan het opsporingsbevel wordt uitgevaardigd en, indien van toepassing, het deel of onderdeel van de dienst in kwestie zoals bedoeld in artikel 7, lid 8;
e)een antwoord op de vraag of het uitgevaardigde opsporingsbevel betrekking heeft op de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen dan wel het benaderen van kinderen;
f)de begin- en einddatum van het opsporingsbevel;
g)een voldoende gedetailleerde motivering voor de uitvaardiging van het opsporingsbevel;
h)een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor het opsporingsbevel;
i)de datum, tijdstempel en elektronische handtekening van de gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel uitvaardigt;
j)eenvoudig begrijpelijke informatie over de verhaalsmogelijkheden voor de geadresseerde van het opsporingsbevel, met inbegrip van informatie over verhaal voor de rechter, en over de termijnen die gelden voor een dergelijk verhaal.
2.De bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel uitvaardigt, adresseert het bevel aan de hoofdvestiging van de aanbieder of, waar van toepassing, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen overeenkomstig artikel 24.
Het opsporingsbevel wordt verstuurd naar het in artikel 23, lid 1, bedoelde contactpunt van de aanbieder, naar de coördinerende autoriteit van vestiging en naar het EU-centrum, via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.
Het opsporingsbevel wordt opgesteld in de taal die door de aanbieder op grond van artikel 23, lid 3, is aangegeven.
3.Indien de aanbieder het opsporingsbevel niet kan uitvoeren omdat het kennelijke fouten of onvoldoende informatie voor de uitvoering ervan bevat, verzoekt de aanbieder de coördinerende autoriteit van vestiging onverwijld om de noodzakelijke verduidelijking, met behulp van het model in bijlage II.
4.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II indien dit nodig is om de modellen te verbeteren met het oog op relevante technologische ontwikkelingen of opgedane praktische ervaringen.
Artikel 9
Verhaal, informatie, rapportage en wijziging van opsporingsbevelen
1.Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die een opsporingsbevel hebben ontvangen, alsmede gebruikers die worden getroffen door de maatregelen die zijn genomen om het bevel uit te voeren, hebben recht op doeltreffende verhaalsmogelijkheden. Dat recht omvat het recht om het opsporingsbevel te betwisten voor de gerechten van de lidstaat van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel heeft uitgevaardigd.
2.Zodra het opsporingsbevel definitief is, stuurt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel heeft uitgevaardigd onverwijld een kopie hiervan naar de coördinerende autoriteit van vestiging. De coördinerende autoriteit van vestiging stuurt vervolgens onverwijld een kopie daarvan naar alle andere coördinerende autoriteiten via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een opsporingsbevel definitief nadat de termijn voor beroep is verstreken en geen beroep is ingesteld overeenkomstig het interne recht, of bij de bekrachtiging van het opsporingsbevel naar aanleiding van een beroep.
3.Indien de toepassingsperiode van het opsporingsbevel langer is dan twaalf maanden, of zes maanden in het geval van een opsporingsbevel dat betrekking heeft op het benaderen van kinderen, verplicht de coördinerende autoriteit van vestiging de aanbieder ertoe ten minste eenmaal, en wel halverwege de toepassingsperiode, aan haar verslag uit te brengen over de uitvoering van het opsporingsbevel.
Deze verslagen bevatten een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om het opsporingsbevel uit te voeren, met inbegrip van de waarborgen waarin is voorzien, en informatie over de werking van deze maatregelen in de praktijk, met name wat betreft de doeltreffendheid ervan in verband met het opsporen van de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of de benadering van kinderen, naargelang het geval, en over de gevolgen van deze maatregelen voor de rechten en gerechtvaardigde belangen van alle getroffen partijen.
4.Wat betreft de opsporingsbevelen die de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit op haar verzoek heeft uitgevaardigd, beoordeelt de coördinerende autoriteit van vestiging, waar nodig en in ieder geval na ontvangst van de in lid 3 bedoelde verslagen, of zich wezenlijke veranderingen van de redenen voor de uitvaardiging van de opsporingsbevelen hebben voorgedaan en, in het bijzonder, of nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7, lid 4. In dit verband houdt zij rekening met aanvullende risicobeperkende maatregelen die de aanbieder kan nemen om het significante risico aan te pakken dat op het moment van de uitvaardiging van het opsporingsbevel is vastgesteld.
Die coördinerende autoriteit verzoekt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel heeft uitgevaardigd om dat bevel te wijzigen of in te trekken indien dit noodzakelijk is in het licht van de uitkomst van die beoordeling. De bepalingen van deze afdeling zijn mutatis mutandis van toepassing op dergelijke verzoeken.
Artikel 10
Technologieën en waarborgen
1.Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die een opsporingsbevel hebben ontvangen, voeren dit uit door technologieën te installeren en te gebruiken om de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen, naargelang het geval, op te sporen, met behulp van de desbetreffende indicatoren waarin het EU-centrum overeenkomstig artikel 46 heeft voorzien.
2.De aanbieder heeft het recht kosteloos technologieën te verwerven, te installeren en te gebruiken die overeenkomstig artikel 50, lid 1, ter beschikking worden gesteld door het EU-centrum, met als enig doel het uitvoeren van het opsporingsbevel. De aanbieder is niet verplicht om een specifieke technologie te gebruiken, waaronder de technologieën die ter beschikking worden gesteld door het EU-centrum, mits aan de vereisten van dit artikel wordt voldaan. Het gebruik van de door het EU-centrum ter beschikking gestelde technologieën laat de verantwoordelijkheid van de aanbieder om deze vereisten na te leven en zijn verantwoordelijkheid voor beslissingen die hij neemt in verband met of als gevolg van het gebruik van de technologieën onverlet.
3.De technologieën:
a)zijn doeltreffend voor het opsporen van de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen dan wel het benaderen van kinderen, naargelang het geval;
b)kunnen niet worden gebruikt om uit de desbetreffende communicatie andere informatie te halen dan de informatie die strikt noodzakelijk is voor het opsporen, met behulp van de in lid 1 bedoelde indicatoren, van patronen die duiden op de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of de benadering van kinderen, naargelang het geval;
c)zijn in overeenstemming met de nieuwste stand van de techniek in de sector en zijn het minst ingrijpend in termen van de gevolgen voor de rechten van gebruikers op een privé- en gezinsleven, met inbegrip van de vertrouwelijkheid van de communicatie, en op de bescherming van de persoonsgegevens;
d)zijn voldoende betrouwbaar in de zin dat zij het foutenpercentage met betrekking tot de opsporing zo veel mogelijk beperken.
4.De aanbieder:
a)neemt alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de technologieën en indicatoren, evenals de verwerking van de persoonsgegevens en andere gegevens in verband hiermee, uitsluitend worden gebruikt voor het opsporen van de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of de benadering van kinderen, naargelang het geval, voor zover strikt noodzakelijk om de tot hem gerichte opsporingsbevelen uit te voeren;
b)stelt doeltreffende interne procedures vast voor het voorkomen en, indien noodzakelijk, opsporen en verhelpen van misbruik van de technologieën, indicatoren en persoonsgegevens en andere gegevens als bedoeld in punt a), waaronder de onbevoegde inzage in en de ongeoorloofde overdracht van die persoonsgegevens en andere gegevens;
c)zorgt voor regelmatig menselijk toezicht, in de mate dat dit noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de technologieën op voldoende betrouwbare wijze werken en, indien nodig, voor menselijk ingrijpen, met name wanneer potentiële fouten en de potentiële benadering van kinderen worden opgespoord;
d)stelt een toegankelijk, leeftijdsgeschikt en gebruiksvriendelijk mechanisme vast dat gebruikers in staat stelt binnen een redelijke termijn klachten in te dienen over vermeende inbreuken op zijn verplichtingen uit hoofde van deze afdeling, alsook over beslissingen die de aanbieder mogelijk heeft genomen in verband met het gebruik van de technologieën, waaronder het verwijderen of ontoegankelijk maken van door gebruikers verstrekt materiaal, het blokkeren van de accounts van gebruikers of het opschorten of beëindigen van de dienstverlening aan de gebruikers, past dit mechanisme toe en verwerkt dergelijke klachten op objectieve, doeltreffende en tijdige wijze;
e)informeert de coördinerende autoriteit ten laatste één maand voor de in het opsporingsbevel vermelde begindatum over de uitvoering van de beoogde maatregelen die zijn uiteengezet in het in artikel 7, lid 3, bedoelde uitvoeringsplan;
f)evalueert de werking van de in de punten a), b), c) en d), van dit lid bedoelde maatregelen regelmatig en past deze waar nodig aan om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de vereisten die daarin zijn uiteengezet, documenteert het evaluatieproces en de uitkomsten ervan en neemt deze informatie op in het in artikel 9, lid 3, bedoelde verslag.
5.De aanbieder informeert gebruikers op duidelijke, in het oog springende en begrijpelijke wijze over:
a)het feit dat hij gebruikmaakt van technologieën voor het opsporen van online seksueel misbruik van kinderen met het oog op de uitvoering van het opsporingsbevel, de manieren waarop hij deze technologieën toepast en de gevolgen ervan voor de vertrouwelijkheid van de communicatie van gebruikers;
b)het feit dat hij overeenkomstig artikel 12 verplicht is om potentieel online seksueel misbruik van kinderen te melden bij het EU-centrum;
c)het recht van gebruikers om beroep in rechte aan te tekenen, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, en hun recht om een klacht in te dienen bij de aanbieder via het mechanisme als bedoeld in lid 4, punt d), en bij de coördinerende autoriteit overeenkomstig artikel 34.
De aanbieder verstrekt geen informatie aan gebruikers die de doeltreffendheid van de maatregelen ter uitvoering van het opsporingsbevel kan beperken.
6.Wanneer een aanbieder potentieel online seksueel misbruik van kinderen opspoort aan de hand van de maatregelen die zijn genomen om het opsporingsbevel uit te voeren, informeert hij de betrokken gebruikers zonder onnodige vertraging, nadat Europol of de nationale rechtshandhavingsinstantie van een lidstaat die het melding overeenkomstig artikel 48 heeft ontvangen, heeft bevestigd dat de informatieverstrekking aan de gebruikers geen afbreuk zou doen aan de activiteiten in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met het seksueel misbruik van kinderen.
Artikel 11
Richtsnoeren inzake opsporingsverplichtingen
De Commissie kan, in samenwerking met de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum en na uitvoering van een openbare raadpleging, richtsnoeren publiceren over de toepassing van de artikelen 7 tot en met 10, waarbij zij met name rekening houdt met relevante technologische ontwikkelingen en de wijzen waarop de diensten die onder die bepalingen vallen, worden aangeboden en gebruikt.
Afdeling 3
Meldingsplichten
Artikel 12
Meldingsplichten
1.Wanneer een aanbieder van hostingdiensten of een aanbieder van interpersoonlijke communicatiediensten op een andere wijze dan door middel van een overeenkomstig deze verordening uitgevaardigd verwijderingsbevel kennis neemt van informatie die duidt op potentieel online seksueel misbruik van kinderen via zijn diensten, dient hij hierover tijdig een melding in bij het EU-centrum overeenkomstig artikel 13. Hij doet dit aan de hand van het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem.
2.Wanneer de aanbieder op grond van lid 1 een melding indient, informeert hij de betrokken gebruiker, waarbij hij informatie verstrekt over de belangrijkste inhoud van de melding, de manier waarop de aanbieder kennis heeft genomen van het desbetreffende potentiële seksuele misbruik van kinderen, de follow-up die aan de melding is gegeven, voor zover de aanbieder over die informatie beschikt, en de verhaalsmogelijkheden van de gebruiker, met inbegrip van het recht om overeenkomstig artikel 34 een klacht in te dienen bij de coördinerende autoriteit.
De aanbieder informeert de betrokken gebruiker onverwijld nadat hij een bericht heeft ontvangen van het EU-centrum waarin dit aangeeft dat het de melding kennelijk ongegrond acht, zoals bedoeld in artikel 48, lid 2, of, wanneer dit eerder is, na afloop van een termijn van drie maanden vanaf de datum van de melding wanneer hij geen bericht van het EU-centrum heeft ontvangen waarin het aangeeft dat de informatie niet mag worden verstrekt, zoals bedoeld in artikel 48, lid 6, punt a).
Wanneer de aanbieder binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn van drie maanden een dergelijk bericht van het EU-centrum ontvangt, waarin het aangeeft dat de informatie niet mag worden verstrekt, informeert hij de betrokken gebruiker onverwijld na afloop van de in dat bericht vastgestelde termijn.
3.De aanbieder stelt een toegankelijk, leeftijdsgeschikt en gebruiksvriendelijk mechanisme in dat gebruikers in staat stelt potentieel online seksueel misbruik van kinderen via de dienst te melden bij de aanbieder en hij beheert dit mechanisme.
Artikel 13
Specifieke meldingsvoorschriften
1.Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten dienen de in artikel 12 bedoelde melding in met behulp van het in bijlage III uiteengezette model. De melding bevat:
a)de identificatiegegevens van de aanbieder en, indien van toepassing, zijn wettelijke vertegenwoordiger;
b)de datum, tijdstempel en elektronische handtekening van de aanbieder;
c)alle inhoudelijke gegevens, met inbegrip van afbeeldingen, video’s en tekst;
d)alle andere beschikbare gegevens dan inhoudelijke gegevens in verband met het potentiële online seksueel misbruik van kinderen;
e)een antwoord op de vraag of het potentiële online seksueel misbruik van kinderen de verspreiding van bekend of van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen dan wel het benaderen van kinderen betreft;
f)informatie over de geografische locatie in verband met het potentiële online seksueel misbruik van kinderen, zoals het internetprotocoladres;
g)informatie over de identiteit van alle gebruikers die betrokken zijn bij het potentiële online seksueel misbruik van kinderen;
h)een antwoord op de vraag of de aanbieder het potentiële online seksueel misbruik van kinderen ook heeft gemeld of zal melden bij een overheidsinstantie of andere entiteit die bevoegd is om dergelijke meldingen van een derde land te ontvangen en zo ja, welke instantie of entiteit;
i)wanneer het potentiële online seksueel misbruik van kinderen de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen betreft, een antwoord op de vraag of de aanbieder het materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt;
j)een antwoord op de vraag of de aanbieder van mening is dat de melding dringend optreden vereist;
k)een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor de melding.
2.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III om het model te verbeteren indien dit nodig is met het oog op relevante technologische ontwikkelingen of opgedane praktische ervaringen.
Afdeling 4
Verwijderingsverplichtingen
Artikel 14
Verwijderingsbevelen
1.De coördinerende autoriteit van vestiging is bevoegd om de bevoegde gerechtelijke autoriteit van de lidstaat die haar heeft aangewezen of een andere onafhankelijke administratieve autoriteit van die lidstaat te verzoeken een verwijderingsbevel uit te vaardigen dat een aanbieder van hostingdiensten die onder de rechtsmacht valt van de lidstaat die deze coördinerende autoriteit heeft aangewezen, verplicht in alle lidstaten een of meer specifieke items te verwijderen of ontoegankelijk te maken van materiaal dat de coördinerende autoriteit of de rechterlijke instanties of andere onafhankelijke administratieve autoriteiten als bedoeld in artikel 36, lid 1, na een zorgvuldige beoordeling hebben aangemerkt als materiaal van seksueel misbruik van kinderen.
2.De aanbieder voert het verwijderingsbevel zo snel mogelijk en in ieder geval binnen 24 uur na de ontvangst ervan uit.
3.De bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit vaardigt een verwijderingsbevel uit met behulp van het model in bijlage IV. Verwijderingsbevelen bevatten:
a)de identificatiegegevens van de gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt en de authenticatie van het verwijderingsbevel door die autoriteit;
b)de naam van de aanbieder en, indien van toepassing, van zijn wettelijke vertegenwoordiger;
c)de specifieke dienst waarvoor het verwijderingsbevel wordt uitgevaardigd;
d)een voldoende gedetailleerde motivering van de uitvaardiging van het verwijderingsbevel, en met name de redenen waarom het materiaal wordt beschouwd als materiaal van seksueel misbruik van kinderen;
e)een exacte uniform resource locator en, zo nodig, aanvullende informatie om het materiaal van seksueel misbruik van kinderen te kunnen identificeren;
f)indien van toepassing, de informatie over niet-openbaarmaking tijdens een gespecificeerde periode, overeenkomstig artikel 15, lid 4, punt c);
g)een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor het verwijderingsbevel;
h)de datum, tijdstempel en elektronische handtekening van de gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt;
i)eenvoudig begrijpelijke informatie over de verhaalsmogelijkheden voor de geadresseerde van het verwijderingsbevel, met inbegrip van informatie over verhaal voor de rechter, en over de termijnen die gelden voor een dergelijk verhaal.
4.De gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt, adresseert het bevel aan de hoofdvestiging van de aanbieder of, waar van toepassing, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen overeenkomstig artikel 24.
Zij verstuurt het verwijderingsbevel via het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem naar het in artikel 23, lid 1, bedoelde contactpunt met behulp van een elektronisch middel waarmee een schriftelijk document kan worden geproduceerd in zodanige omstandigheden dat de authenticatie van de verzender, met inbegrip van de juistheid van de datum en het tijdstip van verzending en ontvangst van het bevel, kan worden aangetoond aan de coördinerende autoriteit van vestiging en aan het EU-centrum.
Zij stelt het verwijderingsbevel op in de taal die door de aanbieder op grond van artikel 23, lid 3, is aangegeven.
5.Indien de aanbieder het verwijderingsbevel niet kan uitvoeren vanwege overmacht of een feitelijke onmogelijkheid die niet aan hem kan worden toegerekend, waaronder objectief verdedigbare technische of operationele redenen, informeert hij de coördinerende autoriteit van vestiging onverwijld over deze redenen met behulp van het model in bijlage V.
De in lid 1 bedoelde termijn begint op het moment dat de in de eerste alinea bedoelde redenen ophouden te bestaan.
6.Indien de aanbieder het verwijderingsbevel niet kan uitvoeren omdat het kennelijke fouten of onvoldoende informatie voor de uitvoering ervan bevat, verzoekt hij de coördinerende autoriteit van vestiging onverwijld om de noodzakelijke verduidelijking, met behulp van het model in bijlage V.
De in lid 1 bedoelde termijn begint op het moment dat de aanbieder de noodzakelijke verduidelijking heeft ontvangen.
7.De aanbieder informeert de coördinerende autoriteit van vestiging en het EU-centrum onverwijld en met behulp van het model in bijlage VI, over de maatregelen die zijn genomen om het verwijderingsbevel uit te voeren en vermeldt daarbij in het bijzonder of hij het materiaal van seksueel misbruik van kinderen in alle lidstaten heeft verwijderd dan wel ontoegankelijk heeft gemaakt en de datum en het tijdstip waarop hij dit heeft gedaan.
8.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen IV, V en VI, indien dit nodig is om de modellen te verbeteren met het oog op relevante technologische ontwikkelingen of opgedane praktische ervaringen.
Artikel 15
Verhaal en informatieverstrekking
1.Aanbieders van hostingdiensten die overeenkomstig artikel 14 een verwijderingsbevel hebben ontvangen, alsook de gebruikers die het materiaal hebben verstrekt, hebben recht op doeltreffende verhaalsmogelijkheden. Dat recht omvat het recht om een dergelijk verwijderingsbevel te betwisten voor de gerechten van de lidstaat van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd.
2.Zodra het verwijderingsbevel definitief is, stuurt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd onverwijld een kopie hiervan naar de coördinerende autoriteit van vestiging. De coördinerende autoriteit van vestiging stuurt vervolgens onverwijld een kopie daarvan naar alle andere coördinerende autoriteiten via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een verwijderingsbevel definitief nadat de termijn voor beroep is verstreken en geen beroep is ingesteld overeenkomstig het interne recht, of bij de bekrachtiging van het verwijderingsbevel naar aanleiding van een beroep.
3.Wanneer een aanbieder materiaal van seksueel misbruik van kinderen verwijdert of ontoegankelijk maakt naar aanleiding van een verwijderingsbevel dat overeenkomstig artikel 14 is uitgevaardigd, informeert hij de gebruiker die het materiaal heeft verstrekt onverwijld over:
a)het feit dat hij het materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt;
b)de redenen voor het verwijderen of ontoegankelijk maken met, op verzoek van de gebruiker, een kopie van het verwijderingsbevel;
c)de rechten van gebruikers op beroep in rechte als bedoeld in lid 1 en op het indienen van een klacht bij de coördinerende autoriteit overeenkomstig artikel 34.
4.De coördinerende autoriteit van vestiging kan, wanneer zij een verzoek indient bij de gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt en na raadpleging van de relevante overheidsinstanties, erom verzoeken dat de aanbieder geen informatie mag bekendmaken met betrekking tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van het materiaal van seksueel misbruik van kinderen, wanneer en voor zover dat noodzakelijk is ter voorkoming van de verstoring van activiteiten voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen.
In dat geval:
a)stelt de gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt een termijn vast die niet langer is dan noodzakelijk en in ieder geval niet langer is dan zes weken tijdens welke de aanbieder die informatie niet mag bekendmaken;
b)zijn de in lid 3 uiteengezette verplichtingen gedurende die termijn niet van toepassing;
c)informeert die gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit de aanbieder over haar beslissing, waarbij zij de toepasselijke termijn vermeldt.
Die gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit kan beslissen de in de tweede alinea, punt a), bedoelde termijn met nog eens maximaal zes weken te verlengen, wanneer en voor zover de niet-openbaarmaking noodzakelijk blijft. In dat geval stelt die gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit de aanbieder in kennis van haar beslissing, waarbij zij de toepasselijke termijn vermeldt. Op deze beslissing is artikel 14, lid 3, van toepassing.
Afdeling 5
Blokkeringsverplichtingen
Artikel 16
Blokkeringsbevelen
1.De coördinerende autoriteit van vestiging is bevoegd om de bevoegde gerechtelijke autoriteit van de lidstaat die haar heeft aangewezen of een onafhankelijke administratieve autoriteit van die lidstaat te verzoeken een blokkeringsbevel uit te vaardigen dat een aanbieder van internettoegangsdiensten die onder de rechtsmacht van die lidstaat valt ertoe verplicht redelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat gebruikers toegang hebben tot bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is aangeduid door alle uniform resource locators op de lijst van uniform resource locators die is opgenomen in de indicatorendatabank, overeenkomstig artikel 44, lid 2, punt b), en die is verstrekt door het EU-centrum.
2.Alvorens een verzoek tot uitvaardiging van een blokkeringsbevel in te dienen, voert de coördinerende autoriteit van vestiging alle onderzoeken en beoordelingen uit die noodzakelijk zijn om te bepalen of aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan.
Daartoe doet zij, waar passend, het volgende:
a)voor alle uniform resource locators op de lijst als bedoeld in lid 1 of een representatieve steekproef daarvan verifiëren dat aan de voorwaarden van artikel 36, lid 1, punt b), is voldaan, onder meer door controles uit te voeren om in samenwerking met het EU-centrum te verifiëren dat de lijst volledig, nauwkeurig en actueel is;
b)van de aanbieder vereisen dat deze, binnen een redelijke, door die coördinerende autoriteit vastgestelde termijn, de noodzakelijke informatie indient, met name betreffende de toegang van gebruikers of pogingen van gebruikers om toegang te krijgen tot materiaal van seksueel misbruik van kinderen zoals aangeduid door de uniform resource locators, betreffende het beleid van de aanbieder om het risico op de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen aan te pakken en betreffende de financiële en technologische capaciteiten en omvang van de aanbieder;
c)het EU-centrum verzoeken de noodzakelijke informatie te verstrekken, met name verklaringen en garanties met betrekking tot de nauwkeurigheid van de uniform resource locators bij het aanduiden van materiaal van seksueel misbruik van kinderen, met betrekking tot de kwantiteit en aard van dat materiaal en met betrekking tot de verificaties en audits van het EU-centrum als bedoeld in artikel 36, lid 2, respectievelijk artikel 46, lid 7;
d)andere relevante overheidsinstanties of relevante deskundigen of entiteiten verzoeken de noodzakelijke informatie te verstrekken.
3.Alvorens een verzoek tot uitvaardiging van een blokkeringsbevel in te dienen, stelt de coördinerende autoriteit van vestiging de aanbieder in kennis van haar voornemen om dat verzoek in te dienen, waarbij zij de belangrijkste inhoudelijke elementen van het beoogde blokkeringsbevel en de redenen voor haar verzoek om dat blokkeringsbevel vermeldt. De coördinerende autoriteit biedt de aanbieder de mogelijkheid om binnen een door haar vastgestelde redelijke termijn opmerkingen te maken over deze informatie.
4.De coördinerende autoriteit van vestiging verzoekt om de uitvaardiging van het blokkeringsbevel en de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke autoriteit vaardigt het blokkeringsbevel uit wanneer zij van mening is dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)er is bewijs dat de dienst in de afgelopen 12 maanden in belangrijke mate is gebruikt voor de toegang of pogingen om toegang te verkrijgen tot materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is aangeduid door de uniform resource locators;
b)het blokkeringsbevel is noodzakelijk om de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen aan gebruikers in de Unie te voorkomen, in het bijzonder rekening houdend met de kwantiteit en aard van dat materiaal, de noodzaak om de rechten van de slachtoffers te beschermen en het bestaan van een beleid en de uitvoering door de aanbieder van dat beleid om het risico van een dergelijke verspreiding aan te pakken;
c)de uniform resource locators duiden op voldoende betrouwbare wijze op materiaal van seksueel misbruik van kinderen;
d)de redenen voor het uitvaardigen van het blokkeringsbevel wegen zwaarder dan de negatieve gevolgen voor de rechten en gerechtvaardigde belangen van alle getroffen partijen, waarbij met name de noodzaak in aanmerking wordt genomen om een billijk evenwicht te waarborgen tussen de grondrechten van die partijen, met inbegrip van de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en informatie van de gebruikers en de vrijheid van ondernemerschap van de aanbieder.
Bij het beoordelen van de vraag of aan de voorwaarden van de eerste alinea is voldaan, wordt rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak in kwestie, met inbegrip van informatie die is verkregen op grond van lid 2 en de opmerkingen die de aanbieder heeft ingediend overeenkomstig lid 3.
5.Wanneer de coördinerende autoriteit van vestiging verzoekt om de uitvaardiging van blokkeringsbevelen en wanneer de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit het blokkeringsbevel uitvaardigt:
a)specificeren zij doeltreffende en evenredige grenzen en waarborgen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat negatieve gevolgen als bedoeld in lid 4, punt d), beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is;
b)zorgen zij er behoudens lid 6 voor dat de toepassingsperiode beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is.
6.De coördinerende autoriteit specificeert in het blokkeringsbevel de periode gedurende welke dit bevel van toepassing is en vermeldt de begin- en einddatum ervan.
De toepassingsperiode van blokkeringsbevelen is niet langer dan vijf jaar.
7.Wat betreft de blokkeringsbevelen die de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit op haar verzoek heeft uitgevaardigd, beoordeelt de coördinerende autoriteit, waar nodig en in ieder geval eenmaal per jaar, of zich wezenlijke veranderingen van de redenen voor de uitvaardiging van de blokkeringsbevelen hebben voorgedaan en, in het bijzonder, of nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden van lid 4.
Die coördinerende autoriteit verzoekt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel heeft uitgevaardigd om dat bevel te wijzigen of in te trekken indien dit noodzakelijk is in het licht van de uitkomst van die beoordeling of om rekening te houden met gerechtvaardigde verzoeken of de verslagen als bedoeld in artikel 18, lid 5 respectievelijk artikel 18, lid 6. De bepalingen van deze afdeling zijn mutatis mutandis van toepassing op dergelijke verzoeken.
Artikel 17
Aanvullende voorschriften in verband met blokkeringsbevelen
1.De coördinerende autoriteit van vestiging vaardigt de in artikel 16 bedoelde blokkeringsbevelen uit met behulp van het model in bijlage VII. Blokkeringsbevelen bevatten:
a)de verwijzing naar de lijst van uniform resource locators die is verstrekt door het EU-centrum en de waarborgen waarin moet worden voorzien, waaronder de grenzen en waarborgen die overeenkomstig artikel 16, lid 5, zijn gespecificeerd en, indien van toepassing, de rapportageverplichtingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 18, lid 6;
b)de identificatiegegevens van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel uitvaardigt en de authenticatie van het blokkeringsbevel door die autoriteit;
c)de naam van de aanbieder en, indien van toepassing, zijn wettelijke vertegenwoordiger;
d)de specifieke dienst ten aanzien waarvan het blokkeringsbevel wordt uitgevaardigd;
e)de begin- en einddatum van het blokkeringsbevel;
f)een voldoende gedetailleerde motivering voor de uitvaardiging van het blokkeringsbevel;
g)een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor het blokkeringsbevel;
h)de datum, het tijdstempel en de elektronische handtekening van de gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel uitvaardigt;
i)eenvoudig begrijpelijke informatie over de verhaalsmogelijkheden voor de geadresseerde van het blokkeringsbevel, met inbegrip van informatie over verhaal voor de rechter, en over de termijnen die gelden voor een dergelijk verhaal.
2.De bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel uitvaardigt, adresseert het bevel aan de hoofdvestiging van de aanbieder of, waar van toepassing, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen overeenkomstig artikel 24.
3.Het blokkeringsbevel wordt verstuurd naar het in artikel 23, lid 1, bedoelde contactpunt van de aanbieder, naar de coördinerende autoriteit van vestiging en naar het EU-centrum, via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.
4.Het blokkeringsbevel wordt opgesteld in de taal die door de aanbieder overeenkomstig artikel 23, lid 3, is aangegeven.
5.Indien de aanbieder het blokkeringsbevel niet kan uitvoeren omdat het kennelijke fouten of onvoldoende informatie voor de uitvoering ervan bevat, verzoekt de aanbieder de coördinerende autoriteit van vestiging onverwijld om de noodzakelijke verduidelijking, met behulp van het model in bijlage VIII.
6.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen VII en VIII, indien dit nodig is om de modellen te verbeteren met het oog op relevante technologische ontwikkelingen of opgedane praktische ervaringen.
Artikel 18
Verhaal, informatie en rapportering van blokkeringsbevelen
1.Aanbieders van internettoegangsdiensten die een blokkeringsbevel hebben ontvangen, alsook gebruikers die een specifiek item hebben verstrekt of die geen toegang hebben gekregen tot een specifiek item van materiaal dat door de uniform resource locators is aangeduid bij de uitvoering van een blokkeringsbevel, hebben recht op doeltreffende verhaalsmogelijkheden. Dat recht omvat het recht om het blokkeringsbevel te betwisten voor de gerechten van de lidstaat van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel heeft uitgevaardigd.
2.Zodra het blokkeringsbevel definitief is, stuurt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel heeft uitgevaardigd onverwijld een kopie hiervan naar de coördinerende autoriteit van vestiging. De coördinerende autoriteit van vestiging stuurt vervolgens onverwijld een kopie daarvan naar alle andere coördinerende autoriteiten via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een blokkeringsbevel definitief nadat de termijn voor beroep is verstreken wanneer er geen beroep is ingesteld overeenkomstig het interne recht, of bij de bekrachtiging van het blokkeringsbevel naar aanleiding van een beroep.
3.De aanbieder stelt een toegankelijk, leeftijdsgeschikt en gebruiksvriendelijk mechanisme vast dat gebruikers in staat stelt om bij hem, binnen een redelijke termijn, klachten in te dienen over vermeende inbreuken op zijn verplichtingen uit hoofde van deze afdeling, en beheert dit mechanisme. Hij verwerkt dergelijke klachten op objectieve, doeltreffende en tijdige wijze.
4.Wanneer een aanbieder de toegang van gebruikers tot de uniform resource locators verhindert op grond van een blokkeringsbevel dat overeenkomstig artikel 17 is uitgevaardigd, neemt hij redelijke maatregelen om de gebruikers te informeren over het volgende:
a)het feit dat hij dit doet naar aanleiding van een blokkeringsbevel;
b)de redenen hiervoor, waarbij hij op verzoek een kopie van het blokkeringsbevel verstrekt;
c)het recht van gebruikers om beroep in rechte aan te tekenen, zoals bedoeld in lid 1, hun recht om een klacht in te dienen bij de aanbieder via het mechanisme als bedoeld in lid 3 en bij de coördinerende autoriteit overeenkomstig artikel 34, en hun recht om de verzoeken als bedoeld in lid 5 in te dienen.
5.De aanbieder en de gebruikers als bedoeld in lid 1 hebben het recht de coördinerende autoriteit die om de uitvaardiging van het blokkeringsbevel heeft verzocht, te verzoeken na te gaan of de toegang van gebruikers tot een specifiek item van materiaal dat is aangeduid door uniform resource locators ten onrechte wordt verhinderd op grond van het blokkeringsbevel. De aanbieder heeft ook het recht om te verzoeken om wijziging of intrekking van het blokkeringsbevel wanneer hij dit noodzakelijk acht vanwege wezenlijke veranderingen van de redenen voor de uitvaardiging van het blokkeringsbevel die zich na de uitvaardiging daarvan hebben voorgedaan, en met name wezenlijke veranderingen waardoor de aanbieder onmogelijk de vereiste redelijke maatregelen kan nemen om het blokkeringsbevel uit te voeren.
De coördinerende autoriteit beoordeelt dergelijke verzoeken onverwijld en op zorgvuldige wijze en stelt de aanbieder of de gebruiker die het verzoek heeft ingediend in kennis van de uitkomst daarvan. Indien zij het verzoek gerechtvaardigd acht, verzoekt zij overeenkomstig artikel 16, lid 7, om de wijziging of intrekking van het blokkeringsbevel en stelt zij het EU-centrum hiervan in kennis.
6.Indien de toepassingsperiode van het blokkeringsbevel langer is dan 24 maanden, verplicht de coördinerende autoriteit van vestiging de aanbieder ertoe ten minste eenmaal, en wel halverwege de toepassingsperiode, aan haar verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om het blokkeringsbevel uit te voeren, met inbegrip van de waarborgen waarin is voorzien.
Afdeling 6
Aanvullende bepalingen
Artikel 19
Aansprakelijkheid van aanbieders
Aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij zijn niet aansprakelijk voor strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen enkel omdat zij te goeder trouw de noodzakelijke activiteiten verrichten om te voldoen aan de vereisten van deze verordening, en met name activiteiten die gericht zijn op het opsporen, identificeren, verwijderen, ontoegankelijk maken, blokkeren of melden van online seksueel misbruik van kinderen overeenkomstig deze vereisten.
Artikel 20
Recht van slachtoffers op informatie
1.Personen die in de Unie verblijven, hebben het recht om, op hun verzoek, van de coördinerende autoriteit die is aangewezen door de lidstaat waar zij verblijven informatie te ontvangen over gevallen waarin de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarin zij worden weergegeven, overeenkomstig artikel 12 aan het EU-centrum is gemeld. Personen met een beperking hebben het recht om op een voor hen toegankelijke wijze om dergelijke informatie te verzoeken en deze te ontvangen.
Die coördinerende autoriteit verstuurt het verzoek aan het EU-centrum via het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem en stelt de persoon die het verzoek heeft ingediend in kennis van de van het EU-centrum ontvangen resultaten.
2.In het in lid 1 bedoelde verzoek wordt het volgende vermeld:
a)het desbetreffende item of de desbetreffende items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen;
b)indien van toepassing, de persoon of entiteit die de informatie moet ontvangen namens de persoon die het verzoek indient;
c)voldoende elementen om de identiteit aan te tonen van de persoon die het verzoek indient.
3.De in lid 1 bedoelde informatie omvat:
a)de identificatiegegevens van de aanbieder die de melding heeft ingediend;
b)de meldingsdatum;
c)of het EU-centrum de melding heeft doorgestuurd in overeenstemming met artikel 48, lid 3, en zo ja, naar welke autoriteiten;
d)een antwoord op de vraag of de aanbieder overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt i), heeft gemeld dat hij het materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt.
Artikel 21
Recht van slachtoffers op bijstand en steun voor verwijdering
1.Aanbieders van hostingdiensten verlenen op verzoek redelijke bijstand aan personen die in de Unie verblijven en die wensen dat een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop zij zijn afgebeeld, door de aanbieder worden verwijderd of ontoegankelijk worden gemaakt.
2.Personen die in de Unie verblijven, hebben het recht om op hun verzoek via de coördinerende autoriteit die is aangewezen door de lidstaat waar zij verblijven, bijstand te ontvangen van het EU-centrum wanneer zij wensen dat een aanbieder van hostingdiensten een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop zij zijn afgebeeld, verwijdert of ontoegankelijk maakt. Personen met een beperking hebben het recht om op een voor hen toegankelijke wijze om informatie in verband met dergelijke bijstand te verzoeken en deze te ontvangen.
Die coördinerende autoriteit verstuurt het verzoek aan het EU-centrum via het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem en stelt de persoon die het verzoek heeft ingediend in kennis van de van het EU-centrum ontvangen resultaten.
3.In de in de leden 1 en 2 bedoelde verzoeken wordt het desbetreffende item/worden de desbetreffende items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen vermeld.
4.De in lid 2 bedoelde bijstand van het EU-centrum omvat, naargelang het geval:
a)steun verlenen in verband met het verzoek om bijstand van de aanbieder als bedoeld in lid 1;
b)verifiëren of de aanbieder dat item/die items heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt, onder meer door uitvoering van de in artikel 49, lid 1, bedoelde zoekopdrachten;
c)aan de aanbieder het item/de items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen melden waarop de persoon is afgebeeld met het verzoek dit/deze te verwijderen of ontoegankelijk te maken overeenkomstig artikel 49, lid 2;
d)indien nodig, de coördinerende autoriteit van vestiging op de hoogte stellen van het bestaan van dat item/die items op de dienst, met het oog op de uitvaardiging van een verwijderingsbevel overeenkomstig artikel 14.
Artikel 22
Bewaring van informatie
1.Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten bewaren de inhoudelijke gegevens en andere gegevens die zijn verwerkt in verband met de maatregelen die zijn genomen om deze verordening na te leven, alsook de persoonsgegevens die bij een dergelijke verwerking zijn gegenereerd, uitsluitend voor een of meer van de volgende doeleinden, zoals van toepassing:
a)om een opsporingsbevel dat is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 7 of een verwijderingsbevel dat is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 14 uit te voeren;
b)om potentieel online seksueel misbruik van kinderen te melden op grond van artikel 12 bij het EU-centrum;
c)om de account van de betrokken gebruiker te blokkeren of de dienstverlening aan de betrokken gebruiker op te schorten of te beëindigen;
d)om klachten van gebruikers die zijn ingediend bij de aanbieder of de coördinerende autoriteit af te handelen of voor de uitoefening van het recht van gebruikers op administratief verhaal of beroep in rechte met betrekking tot vermeende inbreuken op deze verordening;
e)om te antwoorden op verzoeken van bevoegde rechtshandhavingsinstanties en gerechtelijke autoriteiten in overeenstemming met het toepasselijke recht, teneinde de noodzakelijke informatie aan hen te verstrekken voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen, voor zover de inhoudelijke gegevens en andere gegevens verband houden met een melding die de aanbieder overeenkomstig artikel 12 bij het EU-centrum heeft ingediend.
Wat betreft de eerste alinea, punt a), kan de aanbieder de informatie ook bewaren met het oog op het verbeteren van de doeltreffendheid en nauwkeurigheid van de technologieën voor het opsporen van online seksueel misbruik van kinderen om een opsporingsbevel uit te voeren dat overeenkomstig artikel 7 aan hem is uitgevaardigd. Voor dat doel mag hij echter geen persoonsgegevens opslaan.
2.Aanbieders bewaren de in lid 1 bedoelde informatie niet langer dan noodzakelijk voor het toepasselijke doel en in ieder geval niet langer dan twaalf maanden vanaf de meldingsdatum of, wanneer dit eerder is, vanaf de datum van het verwijderen of ontoegankelijk maken.
Zij bewaren de informatie op verzoek van de bevoegde nationale autoriteit of rechter gedurende een langere gespecificeerde periode die door die autoriteit of rechter is vastgesteld wanneer en voor zover dat noodzakelijk is voor lopende administratieve of gerechtelijke verhaalsprocedures, zoals bedoeld in lid 1, punt d).
Aanbieders zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie op veilige wijze wordt bewaard en dat hierbij de passende technische en organisatorische waarborgen worden toegepast. Deze waarborgen zorgen er met name voor dat de informatie alleen kan worden ingezien en verwerkt voor het doel waarvoor zij wordt bewaard, dat een hoog beveiligingsniveau tot stand wordt gebracht en dat de informatie na afloop van de toepasselijke bewaringstermijnen wordt verwijderd. Aanbieders evalueren die waarborgen regelmatig en passen deze waar nodig aan.
Artikel 23
Contactpunten
1.Aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij stellen elk één contactpunt vast dat directe communicatie, langs elektronische weg, met de coördinerende autoriteiten, overige bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en het EU-centrum mogelijk maakt met het oog op de toepassing van deze verordening.
2.Elke aanbieder stelt het EU-centrum in kennis van de noodzakelijke informatie om zijn enig contactpunt eenvoudig te kunnen identificeren en hiermee te communiceren, waaronder de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van het contactpunt, en maakt deze informatie openbaar.
3.De aanbieders vermelden in de in lid 2 bedoelde informatie de officiële taal of talen van de Unie die kunnen worden gebruikt voor de communicatie met hun contactpunt.
De vermelde talen omvatten ten minste één van de officiële talen van de lidstaat waar de aanbieder zijn hoofdvestiging heeft of, indien van toepassing, waar zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft.
Artikel 24
Wettelijke vertegenwoordiger
1.Aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij wier hoofdvestiging niet in de Unie ligt, wijzen schriftelijk een natuurlijke of rechtspersoon aan als wettelijk vertegenwoordiger in de Unie.
2.De wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd in een van de lidstaten waar de aanbieder zijn diensten aanbiedt.
3.De aanbieder geeft zijn wettelijke vertegenwoordigers volmacht om naast of in plaats van de aanbieder door de coördinerende autoriteiten, overige bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie te worden aangesproken over alle kwesties die noodzakelijk zijn voor de ontvangst, de naleving en de handhaving van besluiten die zijn genomen in verband met deze verordening, waaronder opsporings-, verwijderings- en blokkeringsbevelen.
4.De aanbieder voorziet zijn wettelijke vertegenwoordiger van de noodzakelijke bevoegdheden en middelen om samen te werken met de coördinerende autoriteiten, overige bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie en om de in lid 3 bedoelde besluiten na te leven.
5.De aangewezen wettelijke vertegenwoordiger kan aansprakelijk worden gesteld voor niet-naleving van verplichtingen van de aanbieder krachtens deze verordening, onverminderd de aansprakelijkheid en rechtsvorderingen die tegen de aanbieder kunnen worden ingesteld.
6.De aanbieder deelt de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van zijn wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen op grond van lid 1 mee aan de coördinerende autoriteit in de lidstaat waar die wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft en aan het EU-centrum. Hij zorgt ervoor dat die informatie actueel en openbaar beschikbaar is.
7.De aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger binnen de EU krachtens lid 1 leidt niet tot een vestiging in de EU.
HOOFDSTUK III
TOEZICHT, HANDHAVING EN SAMENWERKING
Afdeling 1
Coördinerende autoriteiten voor kwesties in verband met seksueel misbruik van kinderen
Artikel 25
Coördinerende autoriteiten voor kwesties in verband met seksueel misbruik van kinderen en overige bevoegde autoriteiten
1.De lidstaten wijzen uiterlijk op [datum — twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een of meer bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de toepassing en handhaving van deze verordening (“bevoegde autoriteiten”).
2.De lidstaten wijzen uiterlijk op de in lid 1 bedoelde datum een van de bevoegde autoriteiten aan als hun coördinerende autoriteit voor kwesties in verband met seksueel misbruik van kinderen (“coördinerende autoriteit”).
De coördinerende autoriteit is verantwoordelijk voor alle kwesties die verband houden met de toepassing en handhaving van deze verordening in de betrokken lidstaat, tenzij die lidstaat bepaalde specifieke taken of sectoren aan andere bevoegde autoriteiten heeft toegewezen.
De coördinerende autoriteit is in elk geval verantwoordelijk voor de coördinatie op nationaal niveau in verband met deze kwesties en voor het bijdragen tot de doeltreffende, efficiënte en consistente toepassing en handhaving van deze verordening binnen de hele Unie.
3.Wanneer een lidstaat naast de coördinerende autoriteit meer dan één bevoegde autoriteit aanduidt, zorgt hij ervoor dat de respectieve taken van die autoriteiten en van de coördinerende autoriteit duidelijk gedefinieerd zijn en dat zij nauw en doeltreffend samenwerken bij de uitvoering van hun taken. De betrokken lidstaat deelt de naam en de respectieve taken van de overige bevoegde autoriteiten mee aan het EU-centrum en de Commissie.
4.Binnen één week na de aanwijzing van de coördinerende autoriteiten en overige bevoegde autoriteiten krachtens lid 1 maken de lidstaten de naam van hun coördinerende autoriteit openbaar en delen zij deze mee aan de Commissie en het EU-centrum. Zij houden deze informatie actueel.
5.Elke lidstaat zorgt ervoor dat binnen het bureau van de coördinerende autoriteit een contactpunt wordt aangewezen of opgericht om verzoeken om verduidelijking, feedback en andere communicatie af te handelen in verband met alle kwesties betreffende de toepassing en handhaving van deze verordening in die lidstaat. De lidstaten maken de informatie over het contactpunt openbaar en delen deze mee aan het EU-centrum. Zij houden deze informatie actueel.
6.Binnen twee weken na de aanwijzing van de coördinerende autoriteiten krachtens lid 2 zet het EU-centrum een onlineregister op waarin de coördinerende autoriteiten en hun contactpunten worden vermeld. Het EU-centrum maakt wijzigingen hiervan regelmatig bekend.
7.Coördinerende autoriteiten kunnen, indien nodig voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening, verzoeken om bijstand van het EU-centrum bij de uitvoering van deze taken, met name door het EU-centrum te verzoeken:
a)bepaalde informatie of technische deskundigheid te delen met betrekking tot aangelegenheden die onder deze verordening vallen;
b)bijstand te verlenen bij de beoordeling, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de risicobeoordeling die is uitgevoerd of bijgewerkt of de risicobeperkende maatregelen die zijn genomen door een aanbieder van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten die valt onder de rechtsmacht van de lidstaat die de verzoekende coördinerende autoriteit heeft aangewezen;
c)te verifiëren of het noodzakelijk is de bevoegde nationale autoriteiten te verzoeken een opsporings-, verwijderings- of blokkeringsbevel uit te vaardigen met betrekking tot een dienst die valt onder de rechtsmacht van de lidstaat die deze coördinerende autoriteit heeft aangewezen;
d)de doeltreffendheid te verifiëren van een opsporings- of verwijderingsbevel dat is uitgevaardigd op verzoek van de verzoekende coördinerende autoriteit.
8.Het EU-centrum verleent dergelijke bijstand kosteloos en in overeenstemming met zijn taken en verplichtingen uit hoofde van deze verordening en voor zover zijn middelen en prioriteiten dit toestaan.
9.De in de artikelen 26, 27, 28, 29 en 30 vastgestelde vereisten die op coördinerende autoriteiten van toepassing zijn, zijn ook van toepassing op andere bevoegde autoriteiten die de lidstaten krachtens lid 1 aanwijzen.
Artikel 26
Vereisten voor coördinerende autoriteiten
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de coördinerende autoriteiten die zij hebben aangewezen hun taken in het kader van deze verordening op objectieve, onpartijdige, transparante en tijdige wijze uitvoeren, met volledige eerbiediging van de grondrechten van alle getroffen partijen. De lidstaten zorgen ervoor dat hun coördinerende autoriteiten beschikken over de gepaste technische, financiële en personele middelen om hun taken uit te voeren.
2.Bij de uitvoering van hun taken en de uitoefening van hun bevoegdheden overeenkomstig deze verordening handelen de coördinerende autoriteiten volledig onafhankelijk. Daartoe zorgen de lidstaten er met name voor dat deze autoriteiten:
a)juridisch en functioneel onafhankelijk zijn van andere overheidsinstanties;
b)een statuut hebben dat hen in staat stelt op objectieve en onpartijdige wijze te handelen bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening;
c)vrij zijn van directe of indirecte externe invloeden;
d)geen instructies vragen of aanvaarden van andere overheidsinstanties of van particuliere partijen;
e)naast hun taken uit hoofde van deze verordening geen andere taken hebben in verband met het voorkomen of bestrijden van seksueel misbruik van kinderen.
3.Lid 2 doet geen afbreuk aan het toezicht op de coördinerende autoriteiten overeenkomstig de nationale grondwet, voor zover dat toezicht geen gevolgen heeft voor hun onafhankelijkheid zoals vereist op grond van deze verordening.
4.De coördinerende autoriteiten zorgen ervoor dat relevante personeelsleden beschikken over de vereiste kwalificaties, ervaring en technische vaardigheden om hun taken uit te voeren.
5.Ten aanzien van de vertrouwelijke informatie die hun bij de uitvoering van hun taken ter kennis is gekomen, geldt voor het bestuur en de overige personeelsleden van de coördinerende autoriteiten zowel tijdens hun ambtstermijn als daarna het beroepsgeheim, zulks overeenkomstig Unierecht of intern recht. De lidstaten zorgen ervoor dat voor het bestuur en de overige personeelsleden regels gelden die waarborgen dat zij hun taken op objectieve, onpartijdige en onafhankelijke wijze kunnen uitvoeren, met name regels in verband met hun benoeming, ontslag, beloning en loopbaanperspectieven.
Afdeling 2
Bevoegdheden van coördinerende autoriteiten
Artikel 27
Onderzoeksbevoegdheden
1.Indien dit nodig is voor de uitvoering van hun taken, beschikken coördinerende autoriteiten over de volgende onderzoeksbevoegdheden ten aanzien van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die deze autoriteiten heeft aangewezen:
a)de bevoegdheid om van die aanbieders, alsook van andere personen die handelen met het oog op doeleinden die verband houden met hun handel, zaak, ambacht of beroep en die redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van informatie die verband houdt met een vermoedelijke inbreuk op deze verordening te vereisen dat zij die informatie binnen een redelijke termijn verstrekken;
b)de bevoegdheid om inspecties ter plaatse uit te voeren in gebouwen die deze aanbieders of andere personen zoals bedoeld in punt a) gebruiken voor doeleinden die verband houden met hun handel, zaak, ambacht of beroep, of om andere overheidsinstanties te vragen dit te doen, om kopieën van informatie met betrekking tot een vermoedelijke inbreuk op deze verordening in enige vorm te onderzoeken, in beslag te nemen, te kopiëren of er kopieën van te krijgen, ongeacht het opslagmedium;
c)de bevoegdheid om personeelsleden of vertegenwoordigers van die aanbieders of andere personen zoals bedoeld in punt a) te verzoeken verklaringen te verstrekken met betrekking tot informatie die verband houdt met een vermoedelijke inbreuk op deze verordening en om de antwoorden te registreren;
d)de bevoegdheid om te verzoeken om informatie, onder meer om te beoordelen of de maatregelen die zijn genomen om een opsporings-, verwijderings- of blokkeringsbevel uit te voeren in overeenstemming zijn met de vereisten van deze verordening.
2.De lidstaten kunnen aanvullende onderzoeksbevoegdheden verlenen aan de coördinerende autoriteiten.
Artikel 28
Handhavingsbevoegdheden
1.Indien dit nodig is voor de uitvoering van hun taken, beschikken coördinerende autoriteiten over de volgende handhavingsbevoegdheden ten aanzien van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die deze autoriteiten heeft aangewezen:
a)de bevoegdheid om de door deze aanbieders gedane toezeggingen in verband met hun naleving van deze verordening te aanvaarden en om deze toezeggingen verbindend te maken;
b)de bevoegdheid om de stopzetting van inbreuken op deze verordening te verlangen en, waar passend, corrigerende maatregelen op te leggen die evenredig zijn met de inbreuk en die noodzakelijk zijn om de inbreuk daadwerkelijk te beëindigen;
c)de bevoegdheid om boeten op te leggen of om een gerechtelijke autoriteit in hun lidstaat te verzoeken dit te doen, overeenkomstig artikel 35, voor inbreuken op deze verordening, met inbegrip van de niet-naleving van de bevelen die zijn uitgevaardigd krachtens artikel 27 en punt b) van dit lid;
d)de bevoegdheid om een periodieke dwangsom op te leggen overeenkomstig artikel 35 om ervoor te zorgen dat een inbreuk op deze verordening wordt stopgezet in overeenstemming met een bevel dat is uitgevaardigd krachtens punt b) van dit lid of vanwege niet-naleving van de bevelen die zijn uitgevaardigd krachtens artikel 27 en punt b) van dit lid;
e)de bevoegdheid om tijdelijke maatregelen te nemen om het gevaar van ernstige schade te voorkomen.
2.De lidstaten kunnen aanvullende handhavingsbevoegdheden verlenen aan de coördinerende autoriteiten.
3.Wat betreft lid 1, punten c) en d), hebben coördinerende autoriteiten de in die punten uiteengezette handhavingsbevoegdheden ook ten aanzien van de andere personen als bedoeld in artikel 27 voor de niet-naleving van de bevelen die aan hen zijn uitgevaardigd krachtens dat artikel.
4.Zij oefenen deze handhavingsbevoegdheden pas uit nadat zij deze andere personen tijdig alle relevante informatie met betrekking tot die bevelen hebben bezorgd, waaronder de van toepassing zijnde termijn, de boeten of dwangsommen die kunnen worden opgelegd voor niet-naleving en de verhaalsmogelijkheden.
Artikel 29
Aanvullende handhavingsbevoegdheden
1.Indien dit nodig is voor de uitvoering van hun taken, beschikken coördinerende autoriteiten over de volgende aanvullende handhavingsbevoegdheden als bedoeld in lid 2 ten aanzien van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die deze autoriteiten heeft aangewezen, mits:
a)alle overige bevoegdheden op grond van de artikelen 27 en 28 voor de stopzetting van een inbreuk op deze verordening zijn aangewend;
b)de inbreuk voortduurt;
c)de inbreuk ernstige schade veroorzaakt die niet kan worden voorkomen door middel van de uitoefening van de andere bevoegdheden waarover zij beschikken op grond van Unierecht of intern recht.
2.De coördinerende autoriteiten beschikken over aanvullende handhavingsbevoegdheden om de volgende maatregelen te nemen:
a)het bestuursorgaan van de aanbieder verplichten de situatie binnen een redelijke termijn te onderzoeken en:
i)een actieplan goed te keuren en in te dienen waarin de noodzakelijke maatregelen zijn uiteengezet om de inbreuk te beëindigen;
ii)ervoor te zorgen dat de aanbieder deze maatregelen neemt;
iii)verslag uit te brengen over de getroffen maatregelen;
b)de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit van de lidstaat die de coördinerende autoriteit heeft aangewezen, verzoeken de tijdelijke beperking van toegang van gebruikers van de dienst in verband waarmee de inbreuk wordt gepleegd, te gelasten of, uitsluitend wanneer dit niet technisch haalbaar is, de tijdelijke beperking te gelasten van toegang tot de online-interface van de aanbieder waarop de inbreuk plaatsvindt, wanneer de coördinerende autoriteit van mening is dat:
i)de aanbieder de vereisten van punt a) niet op toereikende wijze heeft nageleefd;
ii)de inbreuk voortduurt en ernstige schade veroorzaakt;
iii)de inbreuk leidt tot de regelmatige en structurele facilitering van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen.
3.Alvorens het in lid 2, punt b), bedoelde verzoek in te dienen, nodigt de coördinerende autoriteit de belanghebbende partijen uit om binnen een redelijke, door die coördinerende autoriteit vastgestelde termijn schriftelijke opmerkingen te maken over haar intentie om dat verzoek in te dienen. Deze termijn mag niet korter zijn dan twee weken.
In de uitnodiging tot het indienen van schriftelijke opmerkingen:
a)worden de maatregelen beschreven waarom zij wil verzoeken;
b)wordt/worden de beoogde geadresseerde of geadresseerden daarvan geïdentificeerd.
De aanbieder, de beoogde geadresseerde of geadresseerden en andere derden met een gerechtvaardigd belang mogen aan de procedures met betrekking tot het verzoek deelnemen.
4.Maatregelen die op verzoek, zoals bedoeld in lid 2, punt b), worden gelast, zijn evenredig met de aard, de ernst, de herhaling en de duur van de inbreuk, zonder dat de toegang tot wettige informatie op onnodige wijze wordt beperkt voor gebruikers van de betrokken dienst.
De tijdelijke beperking geldt voor een periode van vier weken, afhankelijk van de mogelijkheid voor de bevoegde gerechtelijke autoriteit om in haar bevel de coördinerende autoriteit toe te staan die termijn met even lange termijnen te verlengen, met een maximaal aantal verlengingen zoals bepaald door die gerechtelijke autoriteit.
De coördinerende autoriteit verlengt de termijn alleen wanneer zij, rekening houdend met de rechten en gerechtvaardigde belangen van alle partijen die door de beperking zijn getroffen en alle relevante feiten en omstandigheden, met inbegrip van informatie die de aanbieder, de geadresseerde of geadresseerden of een derde partij met een gerechtvaardigd belang heeft of hebben verstrekt, van mening is dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
a)de aanbieder heeft niet de nodige maatregelen genomen om de inbreuk te beëindigen;
b)de tijdelijke beperking beperkt de toegang tot wettige informatie van gebruikers van de dienst niet op onnodige wijze, rekening houdend met het aantal getroffen gebruikers en met het feit of er geschikte en onmiddellijk beschikbare alternatieven bestaan.
Wanneer de coördinerende autoriteit van mening is dat aan beide voorwaarden is voldaan maar zij de termijn krachtens de tweede alinea niet verder kan verlengen, dient zij een nieuw verzoek in bij de bevoegde gerechtelijke autoriteit als bedoeld in lid 2, punt b).
Artikel 30
Gemeenschappelijke bepalingen inzake onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden
1.De maatregelen die de coördinerende autoriteiten treffen in het kader van de uitoefening van hun onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 29 moeten doeltreffend, afschrikkend en evenredig zijn, waarbij rekening wordt gehouden met, in het bijzonder, de aard, de ernst, de herhaling en de duur van de inbreuk op deze verordening of de vermoedelijke inbreuk waarmee deze maatregelen verband houden, evenals de economische, technische en operationele capaciteit van de betrokken aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij, waar van toepassing.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat op de uitoefening van onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 29 passende waarborgen van toepassing zijn die in het toepasselijke interne recht zijn vastgelegd om de grondrechten van alle getroffen partijen te eerbiedigen. Deze maatregelen worden met name alleen genomen overeenkomstig het recht op respect voor het privéleven en de rechten van verdediging, met inbegrip van het recht om te worden gehoord en het recht op toegang tot het dossier, en onderworpen aan een doeltreffende voorziening in rechte van alle getroffen partijen.
Artikel 31
Zoekopdrachten om de naleving te verifiëren
De coördinerende autoriteiten zijn bevoegd om zoekopdrachten uit te voeren in openbaar toegankelijk materiaal op hostingdiensten om de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen, met behulp van de indicatoren die zijn opgenomen in de databanken als bedoeld in artikel 44, lid 1, punten a) en b), wanneer dit noodzakelijk is om te verifiëren of de aanbieders van hostingdiensten die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die de coördinerende autoriteiten heeft aangewezen hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen.
Artikel 32
Kennisgeving van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen
De coördinerende autoriteiten zijn bevoegd om aanbieders van hostingdiensten die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die hen heeft aangewezen in kennis te stellen van de aanwezigheid van een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun dienst en om hen te verzoeken dat item of die items op vrijwillige basis te verwijderen of ontoegankelijk te maken.
In het verzoek worden de identificatiegegevens van de coördinerende autoriteit die het verzoek doet en informatie over haar contactpunt als bedoeld in artikel 25, lid 5, de noodzakelijke informatie voor de identificatie van het item of de items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen en de redenen voor het verzoek duidelijk uiteengezet. In het verzoek wordt ook duidelijk vermeld dat de aanbieder het verzoek op vrijwillige basis kan honoreren.
Afdeling 3
Overige bepalingen inzake handhaving
Artikel 33
Rechtsmacht
1.De lidstaat waarin zich de hoofdvestiging van de aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij bevindt, heeft rechtsmacht voor de toepassing van deze verordening.
2.Een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij die geen vestiging in de Unie heeft, wordt geacht onder de rechtsmacht te vallen van de lidstaat waar zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft.
Indien een aanbieder geen wettelijke vertegenwoordiger heeft aangeduid overeenkomstig artikel 24, hebben alle lidstaten rechtsmacht. Wanneer een lidstaat beslist rechtsmacht krachtens deze alinea uit te oefenen, brengt hij alle andere lidstaten hiervan op de hoogte en verzekert hij dat het ne bis in idem-beginsel wordt nageleefd.
Artikel 34
Recht van gebruikers van de dienst om een klacht in te dienen
1.Gebruikers hebben het recht om bij de coördinerende autoriteit die is aangewezen door de lidstaat waar de gebruiker zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft tegen aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij een klacht in te dienen betreffende een vermeende inbreuk op deze verordening die hen treft.
2.De coördinerende autoriteiten voorzien in kindvriendelijke mechanismen om een klacht in te dienen op grond van dit artikel en passen een kindgerichte benadering toe bij de afhandeling van klachten die door kinderen zijn ingediend, waarbij zij naar behoren rekening houden met de leeftijd, rijpheid, standpunten, behoeften en zorgen van het kind.
3.De coördinerende autoriteit die de klacht ontvangt, beoordeelt de klacht en stuurt deze, indien passend, door naar de coördinerende autoriteit van vestiging.
Indien de klacht onder de verantwoordelijkheid valt van een andere bevoegde autoriteit van de lidstaat die de coördinerende autoriteit die de klacht heeft ontvangen, heeft aangewezen, stuurt deze coördinerende autoriteit de klacht door naar deze andere bevoegde autoriteit.
Artikel 35
Sancties
1.De lidstaten stellen de regels inzake sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op de verplichtingen uit hoofde van de hoofdstukken II en V van deze verordening door aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder hun rechtsmacht vallen en nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd.
De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [toepassingsdatum van deze verordening] in kennis van die regels en maatregelen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat het maximale bedrag van de sancties die worden opgelegd vanwege een inbreuk op deze verordening niet hoger is dan 6 % van de jaarlijkse inkomsten of totale omzet van de aanbieder in het voorgaande boekjaar.
3.Sancties voor het verstrekken van onjuiste, onvolledige of misleidende informatie, voor het nalaten van antwoord te geven, het nalaten van onjuiste, onvolledige of misleidende informatie te rectificeren of het weigeren zich aan een inspectie ter plaatse te onderwerpen, zijn niet hoger dan 1 % van de jaarlijkse inkomsten of totale omzet van de aanbieder of andere persoon als bedoeld in artikel 27 in het voorgaande boekjaar.
4.De lidstaten zorgen ervoor dat het maximumbedrag van een dwangsom niet hoger is dan 5 % van de gemiddelde totale dagelijkse omzet van de aanbieder of de andere persoon als bedoeld in artikel 27 in het voorgaande boekjaar, berekend vanaf de in het desbetreffende besluit vermelde datum.
5.De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer zij besluiten of zij een sanctie opleggen en bij het bepalen van het soort en de hoogte van de sanctie, rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden, met inbegrip van:
a)de aard, de ernst en de duur van de inbreuk;
b)de opzettelijke dan wel nalatige aard van de inbreuk;
c)eerdere inbreuken van de aanbieder of de andere persoon;
d)de financiële draagkracht van de aanbieder of de andere persoon;
e)het niveau van samenwerking van de aanbieder of de andere persoon;
f)de aard en omvang van de aanbieder of de andere persoon, met name of het gaat om een micro-, kleine of middelgrote onderneming;
g)de mate van schuld van de aanbieder of de andere persoon, rekening houdend met de technische en organisatorische maatregelen die hij heeft genomen om deze verordening na te leven.
Afdeling 4
Samenwerking
Artikel 36
Identificatie en aangifte van online seksueel misbruik van kinderen
1.De coördinerende autoriteiten doen onverwijld en via het systeem dat is ingesteld overeenkomstig artikel 39, lid 2, aangifte bij het EU-centrum van:
a)specifieke items van materiaal en transcripties van gesprekken waarvan coördinerende autoriteiten of de bevoegde gerechtelijke autoriteiten of andere onafhankelijke administratieve autoriteiten van een lidstaat na een zorgvuldige beoordeling hebben vastgesteld dat zij materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen, naargelang het geval, inhouden, zodat het EU-centrum indicatoren kan genereren overeenkomstig artikel 44, lid 3;
b)exacte uniform resource locators die duiden op specifieke items van materiaal waarvan coördinerende autoriteiten of bevoegde gerechtelijke autoriteiten of andere onafhankelijke administratieve autoriteiten van een lidstaat na een zorgvuldige beoordeling hebben vastgesteld dat dit materiaal van seksueel misbruik van kinderen vormt, dat wordt gehost door aanbieders van hostingdiensten die geen diensten in de Unie aanbieden en dat niet kan worden verwijderd vanwege de weigering van deze aanbieders om het te verwijderen of ontoegankelijk te maken en vanwege het gebrek aan medewerking van de bevoegde autoriteiten van het derde land dat rechtsmacht heeft, zodat het EU-centrum de lijst van uniform resource locators kan opstellen overeenkomstig artikel 44, lid 3.
De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de coördinerende autoriteiten die zij hebben aangewezen onverwijld het materiaal ontvangen dat is aangemerkt als materiaal van seksueel misbruik van kinderen, de transcripties van gesprekken die zijn aangemerkt als het benaderen van kinderen en de uniform resource locators, zoals geïdentificeerd door een bevoegde gerechtelijke autoriteit of andere onafhankelijke administratieve autoriteit dan de coördinerende autoriteit, met het oog op aangifte bij het EU-centrum overeenkomstig de eerste alinea.
2.Op verzoek van het EU-centrum, indien nodig om ervoor te zorgen dat de in de databanken opgenomen gegevens als bedoeld in artikel 44, lid 1, volledig, nauwkeurig en actueel zijn, voeren de coördinerende autoriteiten een verificatie uit of verstrekken zij verduidelijkingen of aanvullende informatie in verband met de vraag of aan de voorwaarden van lid 1, punten a) en b), is voldaan en, waar relevant, de vraag of hieraan nog steeds wordt voldaan met betrekking tot een bepaalde aangifte bij het EU-centrum overeenkomstig dat lid.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer hun rechtshandhavingsinstanties een melding ontvangen over de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen die het EU-centrum overeenkomstig artikel 48, lid 3, aan hen heeft doorgestuurd, overeenkomstig lid 1 een zorgvuldige beoordeling wordt uitgevoerd en, wanneer wordt vastgesteld dat het materiaal of het gesprek materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen vormt, dat de coördinerende autoriteit het materiaal overeenkomstig dat lid binnen één maand na de ontvangstdatum van de melding of, wanneer de beoordeling bijzonder complex is, twee maanden na die datum, indient bij het EU-centrum.
4.Zij zorgen er bovendien voor dat, wanneer uit de zorgvuldige beoordeling blijkt dat het materiaal geen materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen vormt, de coördinerende autoriteit van deze uitkomst op de hoogte wordt gesteld en zij het EU-centrum hier vervolgens van in kennis stelt, binnen de in de eerste alinea gespecificeerde termijnen.
Artikel 37
Grensoverschrijdende samenwerking tussen coördinerende autoriteiten
1.Wanneer een andere coördinerende autoriteit dan de coördinerende autoriteit van vestiging redenen heeft om te vermoeden dat een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij deze verordening heeft geschonden, verzoekt zij de coördinerende autoriteit van vestiging de zaak te beoordelen en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen.
Wanneer de Commissie redenen heeft om te vermoeden dat een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij deze verordening heeft geschonden op een wijze waarbij ten minste drie lidstaten betrokken zijn, kan zij de coördinerende autoriteit van vestiging aanbevelen om de zaak te beoordelen en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen.
2.In het verzoek of de aanbeveling als bedoeld in lid 1 wordt ten minste het volgende vermeld:
a)het contactpunt van de aanbieder zoals uiteengezet in artikel 23;
b)een beschrijving van de relevante feiten, de betreffende bepalingen van deze verordening en de redenen waarom de coördinerende autoriteit die het verzoek heeft verzonden, of de Commissie, vermoedt dat de aanbieder deze verordening heeft geschonden;
c)andere informatie die de coördinerende autoriteit die het verzoek heeft verstuurd of de Commissie relevant acht, met inbegrip van, waar passend, informatie die zij op eigen initiatief heeft verzameld en suggesties voor specifieke onderzoeks- of handhavingsmaatregelen die kunnen worden genomen.
3.De coördinerende autoriteit van vestiging beoordeelt de vermoedelijke inbreuk en houdt daarmee zo veel mogelijk rekening met het verzoek of de aanbeveling als bedoeld in lid 1.
Indien zij van mening is dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de vermoedelijke inbreuk te beoordelen of op te treden naar aanleiding van het verzoek of de aanbeveling en redenen heeft om aan te nemen dat de coördinerende autoriteit die het verzoek heeft verstuurd of de Commissie aanvullende informatie zou kunnen verstrekken, kan zij om dergelijke informatie verzoeken. De in lid 4 vastgestelde termijn wordt gestuit totdat deze aanvullende informatie is verstrekt.
4.De coördinerende autoriteit van vestiging stelt, zonder onnodige vertraging en in ieder geval niet later dan twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek of de aanbeveling als bedoeld in lid 1, de coördinerende autoriteit die het verzoek heeft ingediend of de Commissie in kennis van de uitkomst van haar beoordeling van de vermoedelijke inbreuk of van de beoordeling van een andere bevoegde autoriteit uit hoofde van het interne recht, waar relevant, en, indien van toepassing, van een toelichting op de onderzoeks- of handhavingsmaatregelen die in verband hiermee zijn genomen of worden beoogd om de naleving van deze verordening te waarborgen.
Artikel 38
Gezamenlijke onderzoeken
1.De coördinerende autoriteiten kunnen deelnemen aan gezamenlijke onderzoeken, die kunnen worden gecoördineerd met ondersteuning van het EU-centrum, naar zaken die onder deze verordening vallen, met betrekking tot aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die hun diensten in meerdere lidstaten aanbieden.
Deze gezamenlijke onderzoeken laten de taken en bevoegdheden van de deelnemende coördinerende autoriteiten en de eisen die gelden voor de uitvoering van die taken en de uitoefening van de bevoegdheden waarin deze verordening voorziet, onverlet.
2.De deelnemende coördinerende autoriteiten stellen de resultaten van de gezamenlijke onderzoeken ter beschikking van andere coördinerende autoriteiten, de Commissie en het EU-centrum, met gebruik van het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem, zodat zij hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening kunnen uitoefenen.
Artikel 39
Algemene samenwerking en systeem voor informatie-uitwisseling
1.De coördinerende autoriteiten werken samen met elkaar, met andere bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de coördinerende autoriteit heeft aangewezen, met de Commissie, met het EU-centrum en met andere relevante agentschappen van de Unie, waaronder Europol, om de uitvoering van hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken en te zorgen voor de doeltreffende, efficiënte en consistente toepassing en handhaving ervan.
2.Het EU-centrum stelt een of meer betrouwbare en veilige systemen voor informatie-uitwisseling in en onderhoudt deze om de communicatie tussen de coördinerende autoriteiten, de Commissie, het EU-centrum, andere relevante agentschappen van de Unie en aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij te ondersteunen.
3.De coördinerende autoriteiten, de Commissie, het EU-centrum, andere relevante agentschappen van de Unie en aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij gebruiken de systemen voor informatie-uitwisseling als bedoeld in lid 2 voor alle relevante communicatie op grond van deze verordening.
4.De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van de praktische en operationele regelingen voor het functioneren van de systemen voor informatie-uitwisseling als bedoeld in lid 2 en de interoperabiliteit hiervan met andere relevante systemen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 87 bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
HOOFDSTUK IV
EU-CENTRUM TER VOORKOMING EN BESTRIJDING VAN SEKSUEEL MISBRUIK VAN KINDEREN
Afdeling 1
Beginselen
Artikel 40
Oprichting en werkterrein van het EU-centrum
1.Het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen, een agentschap van de Europese Unie ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, wordt opgericht.
2.Het EU-centrum draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van deze verordening door de uitvoering van de bepalingen ervan inzake het opsporen, melden, verwijderen of ontoegankelijk maken en blokkeren van online seksueel misbruik van kinderen te ondersteunen en te vergemakkelijken, informatie en deskundigheid bijeen te brengen en te delen, en de samenwerking te faciliteren tussen relevante openbare en particuliere partijen in verband met het voorkomen en bestrijden van seksueel misbruik van kinderen, met name online.
Artikel 41
Rechtsvorm
1.Het EU-centrum is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.
2.Het EU-centrum geniet in elke lidstaat de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die krachtens de wetgeving in de betreffende lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.
3.Het EU-centrum wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.
Artikel 42
Zetel
Het EU-centrum wordt gevestigd in Den Haag in Nederland.
Afdeling 2
Taken
Artikel 43
Taken van het EU-centrum
Het EU-centrum:
(1)vergemakkelijkt het risicobeoordelingsproces als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 1, door:
a)de Commissie te ondersteunen bij het opstellen van de in artikel 3, lid 8, artikel 4, lid 5, artikel 6, lid 4, en artikel 11 bedoelde richtsnoeren, onder meer door relevante informatie, deskundigheid en beste praktijken te verzamelen en te verstrekken, rekening houdend met het advies van het technologisch comité als bedoeld in artikel 66;
b)op verzoek van een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij een analyse te verstrekken van geanonimiseerde gegevensmonsters voor het doel als bedoeld in artikel 3, lid 3;
(2)vergemakkelijkt het opsporingsproces als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2, door:
a)de adviezen over beoogde opsporingsbevelen als bedoeld in artikel 7, lid 3, eerste alinea, punt d), uit te brengen;
b)de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 te onderhouden en te beheren;
c)aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die een opsporingsbevel hebben ontvangen toegang te verlenen tot de relevante indicatorendatabanken overeenkomstig artikel 46;
d)technologieën beschikbaar te stellen aan aanbieders voor de uitvoering van aan hen uitgevaardigde opsporingsbevelen, overeenkomstig artikel 50, lid 1;
(3)vergemakkelijkt het meldingsproces als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, door:
a)de meldingendatabank als bedoeld in artikel 45 te onderhouden en te beheren;
b)de meldingen te beoordelen, te verwerken en, waar nodig, door te sturen en hierover feedback te geven overeenkomstig artikel 48;
(4)vergemakkelijkt het verwijderingsproces als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 4, en de andere processen als bedoeld in de afdelingen 5 en 6 van dat hoofdstuk door:
a)de verwijderingsbevelen te ontvangen die krachtens artikel 14, lid 4, aan het EU-centrum zijn doorgestuurd, teneinde de verificatietaken als bedoeld in artikel 49, lid 1, uit te voeren;
b)samen te werken met coördinerende autoriteiten en antwoord te geven op verzoeken in verband met beoogde blokkeringsbevelen als bedoeld in artikel 16, lid 2;
c)de blokkeringsbevelen te ontvangen en te verwerken die krachtens artikel 17, lid 3, aan het EU-centrum zijn doorgestuurd;
d)informatie te verstrekken en steun te verlenen aan slachtoffers overeenkomstig de artikelen 20 en 21;
e)registers van contactpunten en wettelijke vertegenwoordigers van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij zoals verstrekt overeenkomstig artikel 23, lid 2, en artikel 24, lid 6, actueel te houden;
(5)ondersteunt de coördinerende autoriteiten en de Commissie bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening en vergemakkelijkt de samenwerking, coördinatie en communicatie in verband met aangelegenheden die onder deze verordening vallen door:
a)een onlineregister op te zetten en te onderhouden waarin de coördinerende autoriteiten en hun contactpunten worden opgenomen, als bedoeld in artikel 25, lid 6;
b)bijstand te verlenen aan de coördinerende autoriteiten zoals bepaald in artikel 25, lid 7;
c)de Commissie op haar verzoek bij te staan in verband met haar taken in het kader van het samenwerkingsmechanisme als bedoeld in artikel 37;
d)het systeem voor informatie-uitwisseling als bedoeld in artikel 39 op te zetten, te onderhouden en te beheren;
e)de Commissie bij te staan bij het opstellen van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen en de richtsnoeren die de Commissie op grond van deze verordening vaststelt;
f)op hun verzoek of op eigen initiatief aan de coördinerende autoriteiten informatie te verstrekken die relevant is voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening, onder meer door de coördinerende autoriteit van vestiging in kennis te stellen van potentiële inbreuken die zijn vastgesteld tijdens de uitvoering van de andere taken van het EU-centrum;
(6)vergemakkelijkt het genereren en uitwisselen van kennis met andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, coördinerende autoriteiten of andere relevante autoriteiten van de lidstaten, teneinde bij te dragen tot het behalen van de doelstelling van deze verordening door:
a)informatie te verzamelen, te registreren, te analyseren en te verstrekken, analyses te verstrekken op basis van de verzameling van geanonimiseerde en niet-persoonsgegevens en expertise te leveren op het gebied van aangelegenheden betreffende het voorkomen en bestrijden van online seksueel misbruik van kinderen, overeenkomstig artikel 51;
b)de ontwikkeling en verspreiding van onderzoek en expertise ten aanzien van die aangelegenheden en de bijstand voor slachtoffers te ondersteunen, onder meer door als expertiseEU-centrum te dienen ter ondersteuning van empirisch onderbouwd beleid;
c)de in artikel 84 bedoelde jaarverslagen op te stellen.
Artikel 44
Indicatorendatabanken
1.Het EU-centrum creëert, onderhoudt en beheert databanken met de volgende drie typen indicatoren van online seksueel misbruik van kinderen:
a)indicatoren om de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen dat eerder is opgespoord en aangemerkt als materiaal van seksueel misbruik van kinderen overeenkomstig artikel 36, lid 1;
b)indicatoren om de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen dat nog niet eerder is opgespoord en aangemerkt als materiaal van seksueel misbruik van kinderen overeenkomstig artikel 36, lid 1;
c)indicatoren om het benaderen van kinderen op te sporen.
2.De indicatorendatabanken bevatten uitsluitend:
a)relevante indicatoren, bestaande uit digitale identificatoren die moeten worden gebruikt om de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen, naargelang het geval, op hostingdiensten en interpersoonlijke communicatiediensten op te sporen, die overeenkomstig lid 3 door het EU-centrum zijn gegenereerd;
b)wat betreft lid 1, punt a), bevatten de relevante indicatoren een lijst van uniform resource locators die door het EU-centrum is opgesteld overeenkomstig lid 3;
c)de noodzakelijke aanvullende informatie om het gebruik van de indicatoren overeenkomstig deze verordening te vergemakkelijken, met inbegrip van identificatoren die een onderscheid tussen afbeeldingen, video’s en, waar relevant, andere soorten materiaal, mogelijk maken met het oog op het opsporen van de verspreiding van bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en taalidentificatoren voor het opsporen van het benaderen van kinderen.
3.Het EU-centrum genereert de in lid 2, punt a), bedoelde indicatoren uitsluitend op basis van het materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen dat als zodanig is aangemerkt door de coördinerende autoriteiten of de rechterlijke instanties of andere onafhankelijke autoriteiten van de lidstaten en dat door de coördinerende autoriteiten krachtens artikel 36, lid 1, punt a), bij het EU-centrum is ingediend.
Het EU-centrum stelt de lijst van uniform resource locators als bedoeld in lid 2, punt b), op uitsluitend op basis van de uniform resource locators die krachtens artikel 36, lid 1, punt b), bij het EU-centrum zijn ingediend.
4.Het EU-centrum houdt registers bij van de aangiften en van het toegepaste proces voor het genereren van de indicatoren en het opstellen van de lijst als bedoeld in de eerste en tweede alinea. Het bewaart deze registers zolang de indicatoren, met inbegrip van de uniform resource locators, waar deze bij horen, zijn opgenomen in de indicatorendatabanken als bedoeld in lid 1.
Artikel 45
Meldingendatabank
1.Het EU-centrum creëert, onderhoudt en beheert een databank voor de meldingen die aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten overeenkomstig artikel 12, lid 1, bij het EU-centrum hebben ingediend en overeenkomstig artikel 48 hebben beoordeeld en verwerkt.
2.De meldingendatabank bevat de volgende informatie:
a)de melding;
b)indien het EU-centrum de melding kennelijk ongegrond acht, de redenen daarvoor en de datum en het tijdstip waarop de aanbieder hiervan overeenkomstig artikel 48, lid 2, in kennis is gesteld;
c)indien het EU-centrum de melding overeenkomstig artikel 48, lid 3, heeft doorgestuurd, de datum en het tijdstip waarop het is doorgestuurd en de naam van de bevoegde rechtshandhavingsinstantie of -instanties waaraan het EU-centrum de melding heeft doorgestuurd of, indien van toepassing, informatie over de redenen waarom de melding uitsluitend aan Europol is doorgestuurd voor een nadere analyse;
d)indien van toepassing, informatie over de verzoeken om aanvullende informatie als bedoeld in artikel 48, lid 5, en de verstrekking van die informatie;
e)indien beschikbaar, informatie waaruit blijkt dat de aanbieder die een melding heeft ingediend over de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen het materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt;
f)indien van toepassing, informatie over het verzoek van het EU-centrum aan de coördinerende autoriteit van vestiging om krachtens artikel 14 een verwijderingsbevel uit te vaardigen in verband met het item of de items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop de melding betrekking heeft;
g)relevante indicatoren en aanvullende markeringen die verband houden met het gemelde materiaal van potentieel seksueel misbruik van kinderen.
Artikel 46
Toegang, nauwkeurigheid en beveiliging
1.Met inachtneming van de leden 2 en 3 hebben uitsluitend personeelsleden van het EU-centrum en auditoren die daartoe naar behoren door de uitvoerend directeur zijn gemachtigd, inzage in de gegevens die zijn opgenomen in de in de artikelen 44 en 45 bedoelde databanken en de bevoegdheid om die gegevens te verwerken.
2.Het EU-centrum verleent aanbieders van hostingdiensten, aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en aanbieders van internettoegangsdiensten inzage in de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 wanneer en voor zover dit nodig is voor hun uitvoering van de opsporings- of blokkeringsbevelen die zij overeenkomstig artikel 7 of 16 hebben ontvangen. Het neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat die inzage beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is voor de toepassingsperiode van de desbetreffende opsporings- en blokkeringsbevelen en dat die inzage de correcte werking van deze databanken en de nauwkeurigheid en beveiliging van de daarin opgenomen gegevens op geen enkele wijze in gevaar brengt.
3.Het EU-centrum verleent de coördinerende autoriteiten inzage in de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 wanneer en voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening.
4.Het EU-centrum verleent Europol en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten inzage in de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 wanneer en voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun onderzoekstaken betreffende vermoedelijke strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen.
5.Het EU-centrum verleent Europol inzage in de meldingendatabank als bedoeld in artikel 45 wanneer en voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van diens ondersteunende taken bij onderzoeken naar vermoedelijke strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen.
6.Het EU-centrum verleent de in de leden 2, 3, 4 en 5 bedoelde inzage slechts nadat het een verzoek heeft ontvangen waarin het doel van het verzoek, de modaliteiten van de gevraagde inzage en de mate van benodigde inzage voor de verwezenlijking van dat doel zijn gespecificeerd. De verzoeken om de in lid 2 bedoelde inzage bevatten ook een verwijzing naar het opsporings- of blokkeringsbevel, naargelang het geval.
Het EU-centrum verricht een zorgvuldige beoordeling van die verzoeken en verleent uitsluitend inzage wanneer het van mening is dat de gevraagde inzage noodzakelijk is voor en evenredig is met het gespecificeerde doel.
7.Het EU-centrum verifieert regelmatig dat de gegevens die zijn opgenomen in de databanken als bedoeld in de artikelen 44 en 45 in alle opzichten volledig, nauwkeurig en actueel zijn en nog steeds noodzakelijk zijn met het oog op de verslaglegging, opsporing en blokkering overeenkomstig deze verordening, alsook voor het vergemakkelijken en monitoren van nauwkeurige opsporingstechnologieën en -processen. Met name wat betreft de uniform resource locators die in de databank als bedoeld in artikel 44, lid 1, punt a), zijn opgenomen, verifieert het EU-centrum, indien nodig in samenwerking met de coördinerende autoriteiten, regelmatig dat nog steeds aan de voorwaarden van artikel 36, lid 1, punt b), wordt voldaan. Deze verificaties omvatten, indien passend, audits. Indien nodig met het oog op deze verificaties zorgt het voor de onmiddellijke aanvulling, wijziging of verwijdering van de gegevens.
8.Het EU-centrum zorgt ervoor dat de gegevens die zijn opgenomen in de databanken als bedoeld in de artikelen 44 en 45 op veilige wijze worden opgeslagen en dat voor de opslag passende technische en organisatorische waarborgen gelden. Deze waarborgen zorgen er met name voor dat de gegevens alleen door naar behoren gemachtigde personen kunnen worden ingezien en verwerkt voor het doel waarvoor de persoon gemachtigd is, en dat een hoog beveiligingsniveau tot stand wordt gebracht. Het EU-centrum evalueert deze waarborgen regelmatig en past deze waar nodig aan.
Artikel 47
Gedelegeerde handelingen in verband met de databanken
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met de noodzakelijke gedetailleerde voorschriften inzake:
a)de typen, precieze inhoud, opzet en werking van de indicatorendatabanken zoals bedoeld in artikel 44, lid 1, met inbegrip van de indicatoren en de noodzakelijke aanvullende informatie die daarin moeten worden opgenomen, zoals bedoeld in artikel 44, lid 2;
b)het verwerken van aangiften afkomstig van coördinerende autoriteiten, het produceren van de indicatoren, het opstellen van de lijst van uniform resource locators en het bijhouden van registers als bedoeld in artikel 44, lid 3;
c)de precieze inhoud, opzet en werking van de meldingendatabank als bedoeld in artikel 45, lid 1;
d)de toegang tot de in de artikelen 44 en 45 bedoelde databanken, met inbegrip van de modaliteiten als bedoeld in artikel 46, leden 1 tot en met 5, de inhoud, verwerking en beoordeling van de verzoeken als bedoeld in artikel 46, lid 6, procedurele aangelegenheden in verband met die verzoeken en de noodzakelijke maatregelen als bedoeld in artikel 46, lid 6;
e)de regelmatige verificaties en audits om ervoor te zorgen dat de in die databanken opgenomen gegevens volledig, nauwkeurig en actueel zijn, zoals bedoeld in artikel 46, lid 7, en de veiligheid van de gegevensopslag te verzekeren, met inbegrip van de technische en organisatorische waarborgen en de regelmatige evaluatie als bedoeld in artikel 46, lid 8.
Artikel 48
Behandeling van meldingen
1.Het EU-centrum voert een snelle beoordeling en verwerking uit van de meldingen die overeenkomstig artikel 12 zijn ingediend door aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten om te bepalen of die meldingen kennelijk ongegrond zijn of moeten worden doorgestuurd.
2.Indien het EU-centrum van mening is dat de melding kennelijk ongegrond is, stelt het de aanbieder die de melding heeft ingediend hiervan in kennis en vermeldt het hierbij de redenen waarom het de melding ongegrond acht.
3.Indien het EU-centrum van mening is dat een melding niet kennelijk ongegrond is, stuurt het deze melding, samen met eventuele aanvullende relevante informatie waarover het beschikt, door aan Europol en de bevoegde rechtshandhavingsinstantie of -instanties van de lidstaat die waarschijnlijk rechtsmacht heeft om het potentiële seksuele misbruik van kinderen waarop de melding betrekking heeft, te onderzoeken of te vervolgen.
Indien deze bevoegde rechtshandhavingsinstantie of -instanties niet met voldoende zekerheid kan/kunnen worden bepaald, stuurt het EU-centrum de melding, samen met aanvullende relevante informatie waarover het beschikt, door aan Europol voor een nadere analyse, waarna Europol deze melding aan de bevoegde rechtshandhavingsinstantie of -instanties kan overmaken.
4.Indien een aanbieder die de melding heeft ingediend, heeft aangegeven dat de melding een dringend optreden vereist, zorgt het EU-centrum voor een prioritaire beoordeling en verwerking van die melding, waarbij het de melding doorstuurt overeenkomstig lid 3 en, indien het van oordeel is dat de melding een dringend optreden vereist, ervoor zorgt dat de doorgestuurde melding als zodanig wordt gemarkeerd.
5.Indien de melding niet alle op grond van artikel 13 vereiste informatie bevat, kan het EU-centrum de aanbieder die de melding heeft ingediend, verzoeken om de ontbrekende informatie te verstrekken.
6.Indien het EU-centrum hierom wordt verzocht door een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een lidstaat teneinde een verstoring van activiteiten voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen te voorkomen, doet het EU-centrum het volgende:
a)het stelt de aanbieder die de melding heeft ingediend ervan in kennis dat hij de betrokken gebruiker niet mag informeren en vermeldt daarbij de termijn waarin dat verbod geldt;
b)wanneer de aanbieder die de melding heeft ingediend een aanbieder van hostingdiensten is en de melding de potentiële verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen betreft, stelt het de aanbieder ervan in kennis dat hij het materiaal niet mag verwijderen of ontoegankelijk mag maken en vermeldt daarbij telkens de termijn waarin dat verbod geldt.
7.De in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde termijnen zijn de termijnen die zijn vermeld in het verzoek van de bevoegde rechtshandhavingsinstantie aan het EU-centrum, mits deze beperkt blijven tot wat noodzakelijk is om een verstoring van de relevante activiteiten te voorkomen en niet langer zijn dan 18 maanden.
8.Het EU-centrum verifieert of een aanbieder van hostingdiensten die een melding heeft ingediend die betrekking heeft op de potentiële verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen dit materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt, voor zover het materiaal openbaar toegankelijk is. Indien het EU-centrum van mening is dat de aanbieder het materiaal niet snel heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt, stelt het de coördinerende autoriteit van vestiging hiervan op de hoogte.
Artikel 49
Zoekopdrachten en kennisgeving
1.Het EU-centrum is bevoegd om, met behulp van de relevante indicatoren uit de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44, lid 1, punten a) en b), in de volgende situaties zoekopdrachten op hostingdiensten uit te voeren naar de verspreiding van openbaar toegankelijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen:
a)indien het EU-centrum het verzoek heeft gekregen om een slachtoffer overeenkomstig artikel 21, lid 4, punt c) bijstand te verlenen door te verifiëren of de aanbieder van hostingdiensten een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop het slachtoffer is afgebeeld, heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt;
b)indien het EU-centrum van een coördinerende autoriteit een verzoek om bijstand heeft gekregen, namelijk om te verifiëren of het noodzakelijk is een opsporings- of verwijderingsbevel uit te vaardigen in verband met een specifieke dienst, overeenkomstig artikel 25, lid 7, punt c), of om de doeltreffendheid te controleren van een opsporings- of verwijderingsbevel dat de coördinerende autoriteit heeft uitgevaardigd, overeenkomstig artikel 25, lid 7, punt d).
2.Het EU-centrum is bevoegd om, na het uitvoeren van de zoekopdrachten als bedoeld in lid 1, aanbieders van hostingdiensten in kennis te stellen van de aanwezigheid van een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun dienst en hen te verzoeken dat item of die items op vrijwillige basis te verwijderen of ontoegankelijk te maken.
In het verzoek worden de identificatiegegevens van het EU-centrum en een contactpunt, de noodzakelijke informatie voor de identificatie van het item of de items en de redenen voor het verzoek duidelijk uiteengezet. In het verzoek wordt ook duidelijk vermeld dat de aanbieder het verzoek op vrijwillige basis kan honoreren.
3.Indien het EU-centrum hierom wordt verzocht door een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een lidstaat teneinde een verstoring van activiteiten voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen te voorkomen, doet het EU-centrum geen kennisgeving zolang dat nodig is om een dergelijke verstoring te voorkomen, maar deze termijn mag niet langer dan 18 maanden zijn.
Artikel 50
Technologieën, informatie en deskundigheid
1.Het EU-centrum maakt technologieën beschikbaar die aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten kosteloos kunnen verkrijgen, installeren en gebruiken, indien relevant onder redelijke licentievoorwaarden, voor de uitvoering van opsporingsbevelen overeenkomstig artikel 10, lid 1.
Daartoe stelt het EU-centrum lijsten van dergelijke technologieën op, rekening houdend met de vereisten van deze verordening en met name die van artikel 10, lid 2.
Alvorens specifieke technologieën in deze lijsten op te nemen, vraagt het EU-centrum zijn technologisch comité en het Europees Comité voor gegevensbescherming om advies. Het technologisch comité en het Europees Comité voor gegevensbescherming brengen hun respectieve adviezen binnen acht weken uit. Die termijn kan, indien nodig, met zes weken worden verlengd, rekening houdend met de complexiteit van de aangelegenheid. Het technologisch comité en het Europees Comité voor gegevensbescherming stellen het EU-centrum binnen een maand na ontvangst van het verzoek om advies in kennis van een eventuele verlenging en vermelden daarbij de redenen voor de vertraging.
2.Het EU-centrum verzamelt, registreert en analyseert relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie over aangelegenheden die verband houden met het voorkomen en bestrijden van seksueel misbruik van kinderen en maakt deze beschikbaar, en met name:
a)informatie die is verkregen bij de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening met betrekking tot het opsporen, melden, verwijderen of ontoegankelijk maken en blokkeren van online seksueel misbruik van kinderen;
b)informatie die voortvloeit uit het onderzoek, de enquêtes en de studies als bedoeld in lid 3;
c)informatie die voortvloeit uit onderzoek of andere activiteiten die door de autoriteiten van de lidstaten, andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, de bevoegde autoriteiten van derde landen, internationale organisaties, onderzoekscentra en organisaties van het maatschappelijk middenveld worden verricht.
3.Indien nodig voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening voert het EU-centrum onderzoek, enquêtes en studies uit, neemt het hieraan deel of moedigt het deze aan, op eigen initiatief of, indien passend en verenigbaar met zijn prioriteiten en jaarlijkse werkprogramma, op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie.
4.Het EU-centrum verstrekt de in lid 2 bedoelde informatie en de informatie die voortvloeit uit het onderzoek, de enquêtes en de studies als bedoeld in lid 3, met inbegrip van zijn analyse daarvan, en zijn adviezen over aangelegenheden die verband houden met het voorkomen en bestrijden van online seksueel misbruik van kinderen aan andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, coördinerende autoriteiten, andere bevoegde autoriteiten en andere overheidsinstanties van de lidstaten, op eigen initiatief of op verzoek van de desbetreffende autoriteit. Indien passend, maakt het EU-centrum die informatie openbaar.
5.Het EU-centrum ontwikkelt een communicatiestrategie en bevordert de dialoog met organisaties van het maatschappelijk middenveld en aanbieders van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten met het oog op de bewustmaking van online seksueel misbruik van kinderen en maatregelen om dergelijk misbruik te voorkomen en te bestrijden.
Afdeling 3
Informatieverwerking
Artikel 51
Verwerkingsactiviteiten en gegevensbescherming
1.Het EU-centrum mag persoonsgegevens verwerken voor zover dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening.
2.Het EU-centrum verwerkt persoonsgegevens zoals strikt noodzakelijk om:
a)de adviezen over beoogde opsporingsbevelen als bedoeld in artikel 7, lid 3, uit te brengen;
b)samen te werken met coördinerende autoriteiten en antwoord te geven op verzoeken in verband met beoogde blokkeringsbevelen als bedoeld in artikel 16, lid 2;
c)de blokkeringsbevelen te ontvangen en te verwerken die krachtens artikel 17, lid 3, aan het EU-centrum zijn doorgestuurd;
d)samen te werken met coördinerende autoriteiten overeenkomstig de artikelen 20 en 21 met betrekking tot taken die verband houden met het recht van slachtoffers op informatie en bijstand;
e)registers van contactpunten en wettelijke vertegenwoordigers van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij zoals verstrekt overeenkomstig artikel 23, lid 2, en artikel 24, lid 6, actueel te houden;
f)een onlineregister op te zetten en te onderhouden waarin de coördinerende autoriteiten en hun contactpunten worden opgenomen, als bedoeld in artikel 25, lid 6;
g)bijstand te verlenen aan coördinerende autoriteiten zoals bepaald in artikel 25, lid 7;
h)de Commissie op haar verzoek bij te staan in verband met haar taken in het kader van het samenwerkingsmechanisme als bedoeld in artikel 37;
i)de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 te creëren, te onderhouden en te beheren;
j)de meldingendatabank als bedoeld in artikel 45 te creëren, te onderhouden en te beheren;
k)inzage te verlenen in de indicatorendatabanken en de meldingendatabank overeenkomstig artikel 46 en deze inzage te monitoren;
l)maatregelen in verband met de controle van de gegevenskwaliteit uit te voeren overeenkomstig artikel 46, lid 7;
m)meldingen van potentieel online seksueel misbruik van kinderen te beoordelen en te verwerken overeenkomstig artikel 48;
n)samen te werken met Europol en partnerorganisaties overeenkomstig de artikelen 53 en 54, ook ten aanzien van taken die verband houden met de identificatie van slachtoffers;
o)statistieken te produceren overeenkomstig artikel 83.
3.Het EU-centrum slaat de in lid 2 bedoelde persoonsgegevens uitsluitend op wanneer en zolang dat strikt noodzakelijk is voor de toepasselijke doeleinden als vermeld in lid 2.
4.Het zorgt ervoor dat de persoonsgegevens op veilige wijze worden bewaard en dat hierbij de passende technische en organisatorische waarborgen worden toegepast. Deze waarborgen zorgen er met name voor dat de persoonsgegevens alleen kunnen worden ingezien en verwerkt voor het doel waarvoor zij worden bewaard, dat een hoog beveiligingsniveau tot stand wordt gebracht en dat de persoonsgegevens worden verwijderd wanneer zij niet langer strikt noodzakelijk zijn voor de toepasselijke doeleinden. Het EU-centrum evalueert die waarborgen regelmatig en past deze waar nodig aan.
Afdeling 4
Samenwerking
Artikel 52
Contactpersonen
1.Elke coördinerende autoriteit wijst ten minste één contactpersoon aan die het belangrijkste contactpunt voor het EU-centrum in de desbetreffende lidstaat is. De contactpersonen kunnen bij het EU-centrum worden gedetacheerd. Wanneer meerdere contactpersonen worden aangewezen, wijst de coördinerende autoriteit een van hen aan als belangrijkste contactpersoon.
2.Contactpersonen ondersteunen de uitwisseling van informatie tussen het EU-centrum en de coördinerende autoriteit die hen heeft aangewezen. Indien het EU-centrum meldingen ontvangt die zijn ingediend overeenkomstig artikel 12 en die betrekking hebben op de potentiële verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen, vergemakkelijken de door de bevoegde lidstaat aangewezen contactpersonen het proces om te bepalen of het materiaal of gesprek illegaal is, overeenkomstig artikel 36, lid 1.
3.De raad van bestuur stelt de rechten en plichten van de contactpersonen ten aanzien van het EU-centrum vast. Contactpersonen genieten de voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun taken.
4.Indien contactpersonen worden gedetacheerd bij het EU-centrum, dekt het EU-centrum de kosten die worden gemaakt om de noodzakelijke ruimten binnen het gebouw voor hen beschikbaar te stellen en om hen adequate steun te verlenen voor het uitoefenen van hun taken. Alle overige kosten die ontstaan in verband met de aanwijzing van contactpersonen en de uitoefening van hun taken worden gedragen door de coördinerende autoriteit die hen heeft aangewezen.
Artikel 53
Samenwerking met Europol
1.Indien nodig voor de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, werkt het EU-centrum samen met Europol, elk binnen hun respectieve bevoegdheden.
2.Europol en het EU-centrum voorzien elkaar van een zo volledig mogelijke toegang tot relevante informatie en informatiesystemen, waar nodig voor de uitoefening van hun respectieve taken en in overeenstemming met de handelingen van het Unierecht inzake een dergelijke toegang.
Onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur zorgt het EU-centrum voor een optimale efficiëntie door administratieve taken te delen met Europol, met inbegrip van taken die verband houden met personeelsbeheer, informatietechnologie (IT) en de uitvoering van de begroting.
3.De samenwerkingsvoorwaarden en werkafspraken worden vastgelegd in een memorandum van overeenstemming.
Artikel 54
Samenwerking met partnerorganisaties
1.Indien noodzakelijk voor de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, kan het EU-centrum samenwerken met organisaties en netwerken die beschikken over informatie en deskundigheid op het gebied van aangelegenheden die verband houden met het voorkomen en bestrijden van online seksueel misbruik van kinderen, waaronder organisaties van het maatschappelijk middenveld en semipubliekrechtelijke organisaties.
2.Het EU-centrum kan met de in lid 1 bedoelde organisaties memoranda van overeenstemming sluiten waarin de voorwaarden voor de samenwerking worden vastgelegd.
Afdeling 5
Organisatie
Artikel 55
Administratieve en bestuurlijke structuur
De administratieve en bestuurlijke structuur van het EU-centrum omvat:
a)een raad van bestuur, die de in artikel 57 genoemde taken uitoefent;
b)een uitvoerende raad, die de in artikel 62 genoemde taken uitoefent;
c)een uitvoerend directeur van het EU-centrum, die de in artikel 64 genoemde taken uitoefent;
d)een technologisch comité als adviesgroep, dat de in artikel 66 genoemde taken uitoefent.
Deel 1: raad van bestuur
Artikel 56
Samenstelling van de raad van bestuur
1.De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie, die allen leden met stemrecht zijn.
2.De raad van bestuur bestaat bovendien uit één onafhankelijke deskundige waarnemer die wordt aangewezen door het Europees Parlement en die geen stemrecht heeft.
Europol kan, op verzoek van de voorzitter van de raad van bestuur, een vertegenwoordiger aanwijzen die de vergaderingen van de raad van bestuur over aangelegenheden waarbij Europol betrokken is als waarnemer bijwoont.
3.Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.
4.De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, met inachtneming van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. De lidstaten wijzen binnen vier maanden na [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een vertegenwoordiger van hun coördinerende autoriteit aan. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.
5.De ambtstermijn van de leden en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.
Artikel 57
Taken van de raad van bestuur
1.De raad van bestuur heeft tot taak:
a)te zorgen voor de algemene aansturing van de activiteiten van het EU-centrum;
b)bij te dragen tot de vergemakkelijking van de doeltreffende samenwerking met en tussen de coördinerende autoriteiten;
c)regels vast te stellen voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, alsook voor de leden van het technologisch comité en andere adviesgroepen die hij kan instellen, en de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur jaarlijks op zijn website openbaar te maken;
d)de beoordeling van de prestaties van de uitvoerende raad als bedoeld in artikel 61, lid 2, goed te keuren;
e)zijn reglement van orde vast te stellen en bekend te maken;
f)de leden van het technologisch comité en van andere adviesgroepen die hij kan instellen, aan te wijzen;
g)de adviezen over beoogde opsporingsbevelen als bedoeld in artikel 7, lid 4, goed te keuren op basis van een ontwerpadvies van de uitvoerend directeur;
h)op basis van een behoefteanalyse de in artikel 77, lid 3, bedoelde communicatie- en verspreidingsplannen vast te stellen en deze regelmatig bij te werken;
Artikel 58
Voorzitter van de raad van bestuur
1.De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter en vicevoorzitter worden door de leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.
De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze niet in staat is zijn/haar taken te verrichten.
2.De ambtstermijn van de voorzitter en vicevoorzitter bedraagt vier jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Indien tijdens hun ambtstermijn hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum automatisch af.
Artikel 59
Vergaderingen van de raad van bestuur
1.De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.
2.De uitvoerend directeur neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.
3.De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste één derde van zijn leden.
4.De raad van bestuur kan eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.
5.De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers kunnen, met inachtneming van het reglement van orde van de raad, tijdens de vergaderingen door adviseurs of deskundigen worden bijgestaan.
6.Het EU-centrum vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.
Artikel 60
Stemprocedure in de raad van bestuur
1.Tenzij anders bepaald in deze verordening neemt de raad van bestuur besluiten met absolute meerderheid van stemmen van zijn leden.
2.Elk lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een lid is diens plaatsvervanger gerechtigd zijn/haar stemrecht uit te oefenen.
3.De uitvoerend directeur neemt geen deel aan de stemming.
4.In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.
Deel 2: uitvoerende raad
Artikel 61
Samenstelling en benoeming van de uitvoerende raad
1.De uitvoerende raad bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur, twee andere door de raad van bestuur uit zijn stemgerechtigde leden benoemde leden en de twee vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur. De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van de uitvoerende raad.
De uitvoerend directeur neemt deel aan de bijeenkomsten van de uitvoerende raad, maar heeft er geen stemrecht.
2.De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad bedraagt vier jaar. Gedurende de laatste twaalf maanden van de vierjarige ambtstermijn van de voorzitter en de vijf leden van de uitvoerende raad wordt de werking van de uitvoerende raad beoordeeld hetzij door de raad van bestuur, hetzij door een kleiner comité bestaande uit leden van de raad van bestuur, waaronder een vertegenwoordiger van de Commissie. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met een evaluatie van de prestaties van de leden van de uitvoerende raad en met de toekomstige taken en uitdagingen voor het EU-centrum. Op basis van de beoordeling kan de raad van bestuur hun ambtstermijn eenmalig verlengen.
Artikel 62
Taken van de uitvoerende raad
1.De uitvoerende raad is verantwoordelijk voor de algemene planning en uitvoering van de krachtens artikel 43 aan het EU-centrum opgedragen taken. De uitvoerende raad stelt alle besluiten van het EU-centrum vast, met uitzondering van de besluiten die overeenkomstig artikel 57 door de raad van bestuur worden genomen.
2.Daarnaast heeft de uitvoerende raad de volgende taken:
a)uiterlijk op 30 november van elk jaar, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, het ontwerp van het enig programmeringsdocument vaststellen en dit, alsmede eventuele bijgewerkte versies van het document, uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar ter informatie toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
b)de ontwerpjaarbegroting van het EU-centrum vaststellen en andere functies met betrekking tot de begroting van het EU-centrum uitoefenen;
c)het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van het EU-centrum, met daarin onder meer een overzicht van de uitvoering van de taken van het EU-centrum, beoordelen en goedkeuren, uiterlijk op 1 juli van elk jaar bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer indienen, en bekendmaken;
d)een strategie voor fraudebestrijding vaststellen die evenredig is met de frauderisico’s, rekening houdend met de kosten en voordelen van de maatregelen die moeten worden uitgevoerd, evenals een strategie voor efficiëntieverhoging en synergie, een strategie voor samenwerking met derde landen en/of internationale organisaties en een strategie voor het organisatorisch beheer en de internecontrolesystemen;
e)regels vaststellen voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden;
f)zijn reglement van orde vaststellen;
g)met betrekking tot het personeel van het EU-centrum, de bevoegdheden uitoefenen die krachtens het Statuut van de ambtenaren zijn toegekend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);
h)toepasselijke uitvoeringsregels vaststellen voor de uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;
i)de uitvoerend directeur benoemen en van zijn/haar ambt ontheffen, overeenkomstig artikel 65;
j)een rekenplichtige — eventueel de rekenplichtige van de Commissie — benoemen die onderworpen is aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn/haar taken;
k)zorgen voor passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties en uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);
l)de financiële regels vaststellen die van toepassing zijn op het EU-centrum;
m)alle besluiten nemen betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van het EU-centrum;
n)een functionaris voor gegevensbescherming aanwijzen;
o)na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming interne richtsnoeren goedkeuren waarin de procedures voor de verwerking van informatie overeenkomstig artikel 51 nader worden bepaald;
p)toestemming verlenen voor het sluiten van memoranda van overeenstemming als bedoeld in artikel 53, lid 3, en artikel 54, lid 2.
3.Met betrekking tot de in lid 2, punten g) en h), genoemde bevoegdheden neemt de uitvoerende raad overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren een besluit op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren en artikel 6 van de Regeling, waarbij de desbetreffende bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn/haar beurt verder delegeren.
4.In uitzonderlijke omstandigheden mag de uitvoerende raad door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur alsook de subdelegatie van deze bevoegdheden door de uitvoerend directeur tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.
5.Indien dat dringend noodzakelijk is, mag de uitvoerende raad bepaalde voorlopige besluiten namens de raad van bestuur nemen, met name op het gebied van administratief beheer, met inbegrip van de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en begrotingskwesties.
Artikel 63
Stemprocedure in de uitvoerende raad
1.De besluiten van de uitvoerende raad worden genomen met een gewone meerderheid van de stemmen van de leden. Elk lid van de uitvoerende raad heeft één stem. In geval van een gelijk aantal stemmen brengt de voorzitter de beslissende stem uit.
2.De vertegenwoordigers van de Commissie hebben stemrecht bij de bespreking van en de besluitvorming over aangelegenheden in het kader van artikel 62, lid 2, punten a) tot en met l) en punt p). Voor de besluitvorming in het kader van artikel 62, lid 2, punten f) en g), beschikken de vertegenwoordigers van de Commissie elk over één stem. Besluitvorming in het kader van artikel 62, lid 2, punten b) tot en met e), punten h) tot en met l) en punt p), is slechts toegestaan indien de vertegenwoordigers van de Commissie een positieve stem uitbrengen. Bij de besluitvorming in het kader van artikel 62, lid 2, punt a), is de toestemming van de vertegenwoordigers van de Commissie alleen vereist voor de onderdelen van het besluit die geen verband houden met het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma van het EU-centrum.
De stemprocedure wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde van de uitvoerende raad, met name wat betreft de omstandigheden waarin een lid mag handelen namens een ander lid.
Deel 3: Uitvoerend directeur
Artikel 64
Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur
1.De uitvoerend directeur leidt het EU-centrum. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.
2.De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn/haar taken. De Raad kan de uitvoerend directeur uitnodigen verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn/haar taken.
3.De uitvoerend directeur treedt op als wettelijk vertegenwoordiger van het EU-centrum.
4.De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan het EU-centrum worden toegewezen. De uitvoerend directeur is met name verantwoordelijk voor:
a)het dagelijks bestuur van het EU-centrum;
b)het opstellen van de besluiten die de raad van bestuur moet aannemen;
c)de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;
d)het opstellen van het enig programmeringsdocument en het indienen ervan bij de uitvoerende raad na raadpleging van de Commissie;
e)het uitvoeren van het enig programmeringsdocument en het uitbrengen van verslag over de uitvoering bij de uitvoerende raad;
f)het opstellen van het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van het EU-centrum en het ter beoordeling en goedkeuring voorleggen van dat verslag aan de uitvoerende raad;
g)het opstellen van een actieplan naar aanleiding van conclusies van interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en het halfjaarlijks verslag over de voortgang uitbrengen aan de Commissie en het regelmatig verslag over de voortgang uitbrengen aan de raad van bestuur en de uitvoerende raad;
h)het beschermen van de financiële belangen van de Unie door, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF en het EOM, preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten te nemen, doeltreffende controles uit te voeren en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en in voorkomend geval doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties op te leggen, met inbegrip van financiële sancties;
i)het opstellen van een strategie voor fraudebestrijding, een strategie voor efficiëntieverhoging en synergie, een strategie voor samenwerking met derde landen en/of internationale organisaties en een strategie voor het organisatorisch beheer en internecontrolesystemen voor het EU-centrum en het ter goedkeuring voorleggen hiervan aan de uitvoerende raad;
j)het opstellen van ontwerpen van de financiële regels die van toepassing zijn op het EU-centrum;
k)het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum en het uitvoeren van zijn begroting;
l)het voorbereiden en uitvoeren van een IT-beveiligingsstrategie, waarbij wordt voorzien in passend risicobeheer voor alle door het EU-centrum ontwikkelde en aangekochte IT-infrastructuur, -systemen en -diensten, alsook in voldoende financiering voor IT-beveiliging;
m)het uitvoeren van het jaarlijkse werkprogramma van het EU-centrum onder toezicht van de uitvoerende raad;
n)het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum als onderdeel van het enig programmeringsdocument van het EU-centrum en het uitvoeren van de begroting van het EU-centrum krachtens artikel 67;
o)het opstellen van een ontwerpverslag waarin alle activiteiten van het EU-centrum worden beschreven, met een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden;
p)het bevorderen van de aanwerving van passend opgeleid en ervaren personeel voor het EU-centrum, waarbij een genderevenwicht wordt gewaarborgd.
5.Indien vereist op grond van uitzonderlijke omstandigheden, kan de uitvoerend directeur besluiten om één of meer personeelsleden in een andere lidstaat te plaatsen met het oog op de efficiëntere, doeltreffendere en coherentere uitvoering van de taken van het EU-centrum. Alvorens te beslissen een plaatselijk kantoor te openen, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat. De beslissing wordt gebaseerd op een passende kosten-batenanalyse waarin met name de toegevoegde waarde van die beslissing wordt aangetoond en waarin het bereik wordt gespecificeerd van de activiteiten die bij het plaatselijke kantoor moeten worden verricht, op zodanige wijze dat onnodige kosten en dubbele administratieve taken van het EU-centrum worden voorkomen. Er kan een zetelovereenkomst met de betrokken lidstaat/lidstaten worden gesloten.
Artikel 65
Uitvoerend directeur
1.De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als een tijdelijke functionaris van het EU-centrum overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
2.De uitvoerend directeur wordt na een openbare en transparante selectieprocedure door de uitvoerende raad aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten.
3.Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het EU-centrum vertegenwoordigd door de voorzitter van de uitvoerende raad.
4.De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Zes maanden vóór het einde van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur voltooit de Commissie een beoordeling waarbij een evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het EU-centrum in aanmerking worden genomen.
5.Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 3 bedoelde beoordeling, kan de uitvoerende raad de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.
6.Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.
7.De uitvoerend directeur kan slechts worden ontslagen bij een besluit van de uitvoerende raad op voorstel van de Commissie.
8.De uitvoerende raad neemt besluiten over de benoeming, de verlenging van de ambtstermijn en het ontslag van de uitvoerend directeur met een tweederdemeerderheid van alle leden die stemrecht hebben.
Onderafdeling 5: technologisch comité
Artikel 66
Oprichting en taken van het technologisch comité
1.Het technologisch comité bestaat uit technisch deskundigen die zijn benoemd door de raad van bestuur vanwege hun uitmuntendheid en onafhankelijkheid, naar aanleiding van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.De procedures voor de benoeming van de leden van het technologisch comité en voor het functioneren van dat comité worden gespecificeerd in het reglement van orde van de raad van bestuur en worden openbaar gemaakt.
3.De leden van het comité zijn onafhankelijk en handelen in het algemeen belang. De lijst van de leden van het comité wordt door het EU-centrum op zijn website gepubliceerd en bijgewerkt.
4.Indien een lid niet langer aan de criteria van onafhankelijkheid voldoet, stelt hij of zij de raad van bestuur daarvan in kennis. Bij wijze van alternatief kan de raad van bestuur op voorstel van ten minste een derde van zijn leden of van de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid constateren en het mandaat van de betrokkene intrekken. De raad van bestuur benoemt overeenkomstig de procedure voor de gewone leden een nieuw lid voor de resterende duur van de ambtstermijn.
5.De ambtstermijn van de leden van het technologisch comité bedraagt vier jaar. Deze termijn kan eenmaal worden verlengd.
6.Het technologisch comité:
a)levert een bijdrage aan de adviezen van het EU-centrum als bedoeld in artikel 7, lid 3, eerste alinea, punt d);
b)levert een bijdrage aan de bijstand die het EU-centrum verleent aan de coördinerende autoriteiten, de raad van bestuur, de uitvoerende raad en de uitvoerend directeur met betrekking tot aangelegenheden in verband met het gebruik van technologie;
c)levert op verzoek interne deskundigheid met betrekking tot aangelegenheden in verband met het gebruik van technologie voor het voorkomen en opsporen van online seksueel misbruik van kinderen.
Afdeling 6
Opstelling en structuur van de begroting
Onderafdeling 1
Enig programmeringsdocument
Artikel 67
Vaststelling en uitvoering van de begroting
1.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum voor het volgende begrotingsjaar vast, met inbegrip van een personeelsformatieplan, en zendt deze toe aan de uitvoerende raad.
2.Op basis van de ontwerpraming stelt de uitvoerende raad een voorlopige ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum voor het volgende begrotingsjaar en hij zendt deze uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de Commissie toe.
3.De uitvoerende raad stuurt elk jaar de definitieve ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum, die tevens een ontwerp van personeelsformatie bevat, uiterlijk op 31 maart toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
4.De Commissie zendt de raming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan het Europees Parlement en de Raad.
5.Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij voor de personeelsformatie nodig acht en de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorlegt aan het Europees Parlement en de Raad.
6.Het Europees Parlement en de Raad keuren de kredieten voor de bijdrage van de Unie aan het EU-centrum goed.
7.Het Europees Parlement en de Raad stellen de personeelsformatie van het EU-centrum vast.
8.De begroting van het EU-centrum wordt door de uitvoerende raad vastgesteld. De begroting wordt definitief wanneer de algemene begroting van de Unie definitief is vastgesteld. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.
9.De uitvoerend directeur voert de begroting van het EU-centrum uit.
10.De uitvoerend directeur zendt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van evaluatieprocedures toe.
Artikel 68
Financiële regels
De financiële regels die van toepassing zijn op het EU-centrum, worden vastgesteld door de uitvoerende raad, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regels wijken niet af van de regels die zijn neergelegd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715, tenzij dit in verband met de werking van het EU-centrum specifiek vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.
1.
Oderafdeling 2
Inrichting, uitvoering en controle van de begroting
Artikel 69
Begroting
1.De ramingen van alle ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum worden elk begrotingsjaar, dat overeenkomt met het kalenderjaar, opgesteld en worden weergegeven in de begroting van het EU-centrum, dat wat ontvangsten en uitgaven betreft in evenwicht is.
2.Behoudens andere middelen, bestaan de ontvangsten van het EU-centrum uit een bijdrage van de Unie die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Unie.
3.Het EU-centrum kan van de Unie financiële middelen krijgen in de vorm van delegatieovereenkomsten of ad-hocsubsidies, in overeenstemming met de in artikel 68 bedoelde financiële regels en de bepalingen van de toepasselijke instrumenten die het beleid van de Unie ondersteunen.
4.De uitgaven van het EU-centrum omvatten het salaris van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en operationele uitgaven.
5.Vastleggingen in de begroting voor acties in verband met grootschalige projecten die zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekken, mogen in verschillende jaartranches worden verdeeld.
Artikel 70
Indiening van de rekeningen en kwijting
1.De rekenplichtige van het EU-centrum zendt de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N + 1) aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer toe.
2.Het EU-centrum zendt uiterlijk 31 maart van het jaar N + 1 een verslag over het budgettair en financieel beheer voor het jaar N toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.
3.De rekenplichtige van de Commissie zendt de voorlopige rekeningen van het EU-centrum voor het jaar N, die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, uiterlijk 31 maart van het jaar N + 1 aan de Rekenkamer toe.
4.De raad van bestuur brengt een advies uit over de definitieve rekeningen van het EU-centrum voor het jaar N.
5.De rekenplichtige van het EU-centrum dient uiterlijk op 1 juli van het jaar N + 1 de definitieve rekeningen voor het jaar N samen het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de nationale parlementen.
6.De definitieve rekeningen voor jaar N worden uiterlijk op 15 november van jaar N + 1 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
7.Uiterlijk op 30 september van het jaar N + 1 stuurt de uitvoerend directeur de Rekenkamer een antwoord op de opmerkingen die de Rekenkamer in haar jaarverslag heeft gemaakt. Hij of zij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.
8.De uitvoerend directeur verstrekt op verzoek van het Europees Parlement aan laatstgenoemde alle informatie die noodzakelijk is voor de soepele toepassing van de kwijtingsprocedure voor jaar N.
9.Vóór 15 mei van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het jaar N.
Afdeling 7
Personeel
Artikel 71
Algemene bepalingen
1.Het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, alsmede de voorschriften die bij overeenkomst zijn vastgesteld tussen de instellingen van de Unie ten behoeve van de uitvoering ervan, zijn van toepassing op het EU-centrum voor alle niet in deze verordening geregelde zaken.
2.De uitvoerende raad stelt, in samenspraak met de Commissie, de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren.
3.Het personeel van het EU-centrum, en met name het personeel dat werkzaam is op gebieden die verband houden met het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen, heeft toegang tot passende counseling en ondersteunende diensten.
Artikel 72
Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden
1.Het EU-centrum kan een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet bij het EU-centrum in dienst zijn.
2.De uitvoerende raad stelt regels vast inzake personeel uit de lidstaten, met inbegrip van de contactpersonen als bedoeld in artikel 52, dat bij het EU-centrum moet worden gedetacheerd en werkt deze regels waar nodig bij. Deze regels omvatten met name de financiële regelingen voor deze detacheringen, onder meer op het gebied van verzekering en opleiding. In de regels wordt rekening gehouden met het feit dat het personeel wordt gedetacheerd en als personeel van het EU-centrum wordt ingezet. Zij bevatten tevens bepalingen inzake de voorwaarden voor de inzet. Waar relevant streeft de uitvoerende raad naar consistentie met de regels die gelden voor de vergoeding van dienstreizen van statutair personeel.
Artikel 73
Voorrechten en immuniteiten
Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is van toepassing op het EU-centrum en op het personeel ervan.
De voorrechten en immuniteiten van contactpersonen en hun gezinsleden worden vastgesteld in een overeenkomst tussen de lidstaat waar het EU-centrum is gevestigd en de andere lidstaten. In die overeenkomst worden de voorrechten en immuniteiten geregeld die nodig zijn voor de goede vervulling van de taken van de contactpersonen.
Artikel 74
Beroepsgeheim
1.De leden van de raad van bestuur en de uitvoerende raad en alle personeelsleden van het EU-centrum, met inbegrip van door de lidstaten tijdelijk gedetacheerde ambtenaren, en alle overige personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor het EU-centrum, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zelfs na beëindiging van hun functie.
2.De uitvoerende raad zorgt ervoor dat personen die, direct of indirect, permanent of occasioneel, diensten in verband met de taken van het EU-centrum verlenen, waaronder ook ambtenaren en andere personen die door de uitvoerende raad daartoe zijn gemachtigd of door de coördinerende autoriteiten daartoe zijn aangewezen, worden onderworpen aan vereisten van het beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in lid 1.
3.Het EU-centrum stelt praktische regelingen vast voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde vertrouwelijkheidsregels.
4.Het EU-centrum past Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie toe.
Artikel 75
Veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie
1.Het EU-centrum stelt eigen veiligheidsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als uiteengezet in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie. De veiligheidsvoorschriften van het EU-centrum hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie. De uitvoerende raad stelt de veiligheidsvoorschriften van het EU-centrum vast na goedkeuring door de Commissie.
2.De Commissie moet vooraf goedkeuring verlenen voor alle administratieve regelingen inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie met de relevante autoriteiten van een derde land of, bij gebrek aan een dergelijke regeling, voor alle uitzonderlijke ad-hocvrijgaven van EUCI aan dergelijke autoriteiten.
Afdeling 8
Algemene bepalingen
Artikel 76
Talenregeling
De bepalingen van Verordening nr. 1 zijn van toepassing op het EU-centrum. De voor het functioneren van het EU-centrum noodzakelijke vertalingen worden gemaakt door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.
Artikel 77
Transparantie en communicatie
1.Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het EU-centrum berusten. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van die verordening vast.
2.Op de verwerking van persoonsgegevens door het EU-centrum is Verordening (EU) 2018/1725 van toepassing. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering maatregelen vast voor de toepassing van die verordening door het EU-centrum, onder meer betreffende de benoeming van een functionaris voor gegevensbescherming van het EU-centrum. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
3.Het EU-centrum kan op eigen initiatief communicatieactiviteiten ontplooien op gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.
Artikel 78
Fraudebestrijdingsmaatregelen
1.Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten is Verordening (EG) nr. 883/2013 van toepassing.
2.Het EU-centrum treedt binnen de zes maanden na [de datum van het begin van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 82] toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt onverwijld de overeenkomstige voorschriften vast, die op het personeel van het EU-centrum van toepassing zijn, waarbij het gebruik maakt van het model in de bijlage bij dat akkoord.
3.De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het EU-centrum Uniemiddelen hebben ontvangen, controles op stukken of controles en verificaties ter plaatse te verrichten.
4.OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het EU-centrum gefinancierde overeenkomst.
5.Onverminderd de leden 1, 2, 3 en 4 worden in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het EU-centrum bepalingen opgenomen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk in staat stellen overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden dergelijke controles en onderzoeken te verrichten.
Artikel 79
Aansprakelijkheid
1.Voor de contractuele aansprakelijkheid van het EU-centrum geldt het recht dat op het betrokken contract van toepassing is.
2.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door het EU-centrum gesloten overeenkomsten.
3.In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het EU-centrum in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeel bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.
4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.
5.Voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het EU-centrum gelden de bepalingen van het Statuut van de ambtenaren of van de regeling die op hen van toepassing is.
Artikel 80
Administratieve onderzoeken
Overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden de activiteiten van het EU-centrum ook onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.
Artikel 81
Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden
1.De noodzakelijke bepalingen betreffende de accommodatie die het EU-centrum in de lidstaat waar de zetel van het EU-centrum zich bevindt, moet worden geboden en de door deze lidstaat ter beschikking te stellen faciliteiten, alsook de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de uitvoerende raad, de personeelsleden van het EU-centrum en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een zetelovereenkomst tussen het EU-centrum en de lidstaat waar de zetel van het EU-centrum zich bevindt, die wordt gesloten nadat de uitvoerende raad daarmee heeft ingestemd en niet later dan [twee jaar na de inwerkingtreding van de onderhavige verordening].
2.De lidstaat waar de zetel van het EU-centrum zich bevindt, zorgt voor de best mogelijke omstandigheden om de soepele en efficiënte werking van het EU-centrum te waarborgen, met inbegrip van meertalige, op Europa gerichte scholing en passende vervoersverbindingen.
Artikel 82
Begin van de werkzaamheden van het EU-centrum
1.De Commissie is verantwoordelijk voor de oprichting en eerste werkzaamheden van het EU-centrum totdat de uitvoerend directeur in functie is getreden na zijn of haar benoeming door de uitvoerende raad overeenkomstig artikel 65, lid 2. Hiertoe:
a)kan de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om op te treden als uitvoerend directeur ad interim en om de taken van de uitvoerend directeur uit te voeren;
b)oefent de uitvoerend directeur ad interim de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, in afwijking van artikel 62, lid 2, punt g), en in afwachting van de goedkeuring van een in artikel 62, lid 4, bedoeld besluit;
c)mag de Commissie het EU-centrum bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van het EU-centrum uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur ad interim of de uitvoerend directeur;
d)mag de uitvoerend directeur ad interim na goedkeuring door de uitvoerende raad alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door in de begroting van het EU-centrum opgenomen kredieten, alsook contracten, met inbegrip van personeelscontracten, sluiten na goedkeuring van het personeelsformatieplan van het EU-centrum.
HOOFDSTUK V
GEGEVENSVERZAMELING EN TRANSPARANTIEVERSLAGLEGGING
Artikel 83
Gegevensverzameling
1.Aanbieders van hostingdiensten, aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en aanbieders van internettoegangsdiensten verzamelen gegevens over de volgende onderwerpen en stellen deze informatie op verzoek ter beschikking van het EU-centrum:
a)indien ten aanzien van de aanbieder een opsporingsbevel is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 7:
–de maatregelen die zijn getroffen om het bevel na te leven, met inbegrip van de voor dat doel gebruikte technologieën en de waarborgen waarin is voorzien;
–de foutenpercentages van de gebruikte technologieën voor het opsporen van online seksueel misbruik van kinderen en de maatregelen die zijn genomen om fouten te voorkomen of te verhelpen;
–in verband met klachten en zaken die door gebruikers zijn ingediend in verband met de maatregelen die zijn genomen om het bevel na te leven, het aantal klachten dat rechtstreeks bij de aanbieder is ingediend, het aantal zaken dat is voorgelegd aan een gerechtelijke autoriteit, de gronden voor deze klachten en zaken, de genomen besluiten in verband met deze klachten en in deze zaken, de gemiddelde benodigde tijd voor het nemen van deze besluiten en het aantal gevallen waarin deze besluiten vervolgens zijn vernietigd;
b)het aantal overeenkomstig artikel 14 ten aanzien van de aanbieder uitgevaardigde verwijderingsbevelen en de gemiddelde benodigde tijd voor het verwijderen of ontoegankelijk maken van het item of de items van het desbetreffende materiaal van seksueel misbruik van kinderen;
c)het totale aantal items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat de aanbieder heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt, uitgesplitst naar de vraag of de items zijn verwijderd of ontoegankelijk zijn gemaakt op grond van een verwijderingsbevel, een door een coördinerende autoriteit, het EU-centrum of een derde ingediende kennisgeving dan wel op eigen initiatief van de aanbieder;
d)het aantal blokkeringsbevelen dat overeenkomstig artikel 16 ten aanzien van de aanbieder is uitgevaardigd;
e)het aantal gevallen waarin de aanbieder zich heeft beroepen op artikel 8, lid 3, artikel 14, lid 5 of lid 6, of artikel 17, lid 5, samen met de redenen hiervoor.
2.De coördinerende autoriteiten verzamelen gegevens over de volgende onderwerpen en stellen deze informatie op verzoek ter beschikking van het EU-centrum:
a)de follow-up die is gegeven aan meldingen van potentieel online seksueel misbruik van kinderen die het EU-centrum overeenkomstig artikel 48, lid 3, heeft doorgestuurd, waarbij voor elke melding het volgende wordt vermeld:
–of de melding heeft geleid tot de opening van een strafrechtelijk onderzoek, heeft bijgedragen tot een lopend onderzoek, heeft geleid tot ander optreden of niet heeft geleid tot optreden;
–indien de melding heeft geleid tot de opening van een strafrechtelijk onderzoek of heeft bijgedragen tot een lopend onderzoek, de stand van zaken of de uitkomst van het onderzoek, met inbegrip van de vragen of de zaak is gesloten in de fase die voorafgaat aan het strafproces, of de zaak heeft geleid tot het opleggen van sancties, of er slachtoffers zijn geïdentificeerd en gered en zo ja, hoeveel slachtoffers, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd, en of er verdachten zijn gearresteerd en daders zijn veroordeeld en zo ja, hoeveel verdachten en daders;
–indien de melding heeft geleid tot ander optreden, het soort optreden, de stand van zaken of uitkomst van dat optreden en de redenen voor dat optreden;
–indien de melding niet heeft geleid tot optreden, de redenen om hiervan af te zien;
b)de belangrijkste en terugkerende risico’s op online seksueel misbruik van kinderen, zoals gemeld door aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten overeenkomstig artikel 3 of geïdentificeerd aan de hand van andere informatie waarover de coördinerende autoriteit beschikt;
c)een lijst van aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten tot wie de coördinerende autoriteit een opsporingsbevel heeft gericht overeenkomstig artikel 7;
d)het aantal overeenkomstig artikel 7 uitgevaardigde opsporingsbevelen, uitgesplitst naar aanbieder en soort online seksueel misbruik van kinderen en het aantal gevallen waarin de aanbieder zich heeft beroepen op artikel 8, lid 3;
e)een lijst van aanbieders van hostingdiensten ten aanzien van wie de coördinerende autoriteit een verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd overeenkomstig artikel 14;
f)het aantal overeenkomstig artikel 14 uitgevaardigde verwijderingsbevelen, uitgesplitst naar aanbieder, de tijd die nodig was om het desbetreffende item of de desbetreffende items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen of ontoegankelijk te maken en het aantal gevallen waarin de aanbieder zich heeft beroepen op artikel 14, leden 5 en 6;
g)het aantal overeenkomstig artikel 16 uitgevaardigde blokkeringsbevelen, uitgesplitst naar aanbieder en het aantal gevallen waarin de aanbieder zich heeft beroepen op artikel 17, lid 5;
h)een lijst van relevante diensten van de informatiemaatschappij ten aanzien waarvan de coördinerende autoriteit een besluit heeft genomen overeenkomstig artikel 27, 28 of 29, het soort genomen besluit en de redenen voor het nemen van dat besluit;
i)de gevallen waarin het advies van het EU-centrum krachtens artikel 7, lid 4, punt d), in wezenlijke mate afweek van het advies van de coördinerende autoriteit, waarbij de punten die afweken en de belangrijkste redenen voor de afwijking worden vermeld.
3.Het EU-centrum verzamelt gegevens en produceert statistieken met betrekking tot het opsporen, melden, verwijderen of ontoegankelijk maken op grond van deze verordening van online seksueel misbruik van kinderen. De gegevens betreffen met name de volgende onderwerpen:
a)het aantal indicatoren in de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 en de ontwikkeling van dat aantal ten opzichte van de voorgaande jaren;
b)het aantal aangiften van materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen als bedoeld in artikel 36, lid 1, uitgesplitst naar lidstaat die de coördinerende autoriteit die de aangifte doet, heeft aangewezen en, in het geval van materiaal van seksueel misbruik van kinderen, het aantal indicatoren dat op basis hiervan is gegenereerd en het aantal uniform resource locators dat overeenkomstig artikel 44, lid 3, is opgenomen in de lijst van uniform resource locators;
c)het totale aantal meldingen dat overeenkomstig artikel 12 bij het EU-centrum is ingediend, uitgesplitst naar aanbieder van hostingdiensten en aanbieder van interpersoonlijke communicatiediensten die de melding heeft ingediend en naar lidstaat aan wiens bevoegde autoriteit het EU-centrum de meldingen overeenkomstig artikel 48, lid 3, heeft doorgestuurd;
d)het online seksueel misbruik van kinderen waarop de meldingen betrekking hebben, met inbegrip van het aantal items van potentieel bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en gevallen van het potentieel benaderen van kinderen, de lidstaat aan wiens bevoegde autoriteit het EU-centrum de meldingen overeenkomstig artikel 48, lid 3, heeft doorgestuurd en het soort relevante dienst van de informatiemaatschappij dat wordt aangeboden door de aanbieder die de melding doet;
e)het aantal meldingen dat het EU-centrum kennelijk ongegrond acht, zoals bedoeld in artikel 48, lid 2;
f)het aantal meldingen dat betrekking heeft op potentieel nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen waarvan na een beoordeling is vastgesteld dat deze geen materiaal van seksueel misbruik van kinderen vormen, waarvan het EU-centrum krachtens artikel 36, lid 3, in kennis is gesteld, uitgesplitst naar lidstaat;
g)de resultaten van de zoekopdrachten overeenkomstig artikel 49, lid 1, met inbegrip van het aantal afbeeldingen, video’s en URL’s, uitgesplitst naar lidstaat waar het materiaal wordt gehost;
h)indien meerdere keren bij het EU-centrum melding is gemaakt van hetzelfde item van potentieel materiaal van seksueel misbruik van kinderen overeenkomstig artikel 12 of indien het materiaal meerdere keren is opgespoord aan de hand van de zoekopdrachten overeenkomstig artikel 49, lid 1, het aantal keer dat dit item op deze wijze werd gemeld of opgespoord;
i)het aantal kennisgevingen en het aantal aanbieders van hostingdiensten dat een kennisgeving van het EU-centrum heeft ontvangen op grond van artikel 49, lid 2;
j)het aantal slachtoffers van online seksueel misbruik van kinderen dat door het EU-centrum is bijgestaan overeenkomstig artikel 21, lid 2, en het aantal van deze slachtoffers dat erom heeft verzocht deze bijstand op een voor hen toegankelijke wijze te ontvangen vanwege een beperking.
4.De aanbieders van hostingdiensten, aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en aanbieders van internettoegangsdiensten, de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum zorgen ervoor dat de in respectievelijk de leden 1, 2 en 3 bedoelde gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de in artikel 84 bedoelde transparantieverslaglegging. De bewaarde gegevens bevatten geen persoonsgegevens.
5.Zij zorgen ervoor dat de gegevens op veilige wijze worden bewaard en dat hierbij de passende technische en organisatorische waarborgen worden toegepast. Deze waarborgen zorgen er met name voor dat de gegevens alleen kunnen worden ingezien en verwerkt voor het doel waarvoor zij worden bewaard, dat een hoog beveiligingsniveau tot stand wordt gebracht en dat de informatie wordt verwijderd wanneer zij niet langer noodzakelijk is voor dat doeleinde. Zij evalueren die waarborgen regelmatig en passen deze waar nodig aan.
Artikel 84
Transparantieverslaglegging
1.Elke aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij stelt een jaarverslag op over zijn activiteiten in het kader van deze verordening. Dat verslag bevat de in artikel 83, lid 1, bedoelde informatie. De aanbieders maken het verslag uiterlijk 31 januari van elk jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft, openbaar en stellen de coördinerende autoriteit van vestiging, de Commissie en het EU-centrum hiervan in kennis.
2.Elke coördinerende autoriteit stelt een jaarverslag op over haar activiteiten in het kader van deze verordening. Dat verslag bevat de in artikel 83, lid 2, bedoelde informatie. Uiterlijk 31 maart van elk jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft, maakt zij het verslag openbaar en stelt zij de Commissie en het EU-centrum hiervan in kennis.
3.Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 25 meerdere bevoegde autoriteiten heeft aangewezen, zorgt hij ervoor dat de coördinerende autoriteit één verslag opstelt over de activiteiten van alle bevoegde autoriteiten in het kader van deze verordening en dat de coördinerende autoriteit van de andere betrokken bevoegde autoriteiten alle relevante informatie en ondersteuning ontvangt die daarvoor nodig is.
4.Het EU-centrum stelt, in nauwe samenwerking met de coördinerende autoriteiten, een jaarverslag op over zijn activiteiten in het kader van deze verordening. In dat verslag wordt ook de informatie samengevoegd en geanalyseerd die is opgenomen in de in de leden 2 en 3 bedoelde verslagen. Uiterlijk 30 juni van elk jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft, maakt het EU-centrum het verslag openbaar en stelt het de Commissie hiervan in kennis.
5.De jaarlijkse transparantieverslagen als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 bevatten geen informatie die lopende activiteiten voor de bijstand aan slachtoffers of het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen kan schaden. Zij bevatten ook geen persoonsgegevens.
6.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met de noodzakelijke modellen en gedetailleerde regels inzake de vorm, precieze inhoud en andere details van de verslagen en het verslagleggingsproces uit hoofde van de leden 1, 2 en 3.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 85
Evaluatie
1.Uiterlijk [vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] en daarna om de vijf jaar evalueert de Commissie deze verordening en dient zij een verslag over de toepassing ervan in bij het Europees Parlement en de Raad.
2.Uiterlijk [vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] en daarna om de vijf jaar zorgt de Commissie ervoor dat overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie een evaluatie wordt uitgevoerd van de prestaties van het EU-centrum in het licht van zijn doelstellingen, mandaat, taken, bestuur en vestiging. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het noodzakelijk is de taken van het EU-centrum te wijzigen, alsmede op de financiële implicaties van zulke wijzigingen.
3.Bij elke tweede evaluatie als bedoeld in lid 2 worden de door het EU-centrum bereikte resultaten getoetst in het licht van zijn doelstellingen en taken, met inbegrip van een beoordeling of het voortbestaan van het EU-centrum nog steeds gerechtvaardigd is gelet op deze doelstellingen en taken.
4.De Commissie brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de bevindingen van de in lid 3 bedoelde evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.
5.Met het oog op de uitvoering van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde evaluaties verstrekken de coördinerende autoriteiten, de lidstaten en het EU-centrum informatie aan de Commissie wanneer deze daar om verzoekt.
6.Bij het uitvoeren van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde evaluaties houdt de Commissie rekening met het relevante bewijs waarover zij beschikt.
7.Voor zover passend gaan de in leden 1 en 4 bedoelde verslagen vergezeld van wetgevingsvoorstellen.
Artikel 86
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De in de artikelen 3, 8, 13, 14, 17, 47 en 84 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van ... [datum van vaststelling van deze verordening].
3.De in de artikelen 3, 8, 13, 14, 17, 47 en 84 bedoelde delegatie van bevoegdheden kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.Een overeenkomstig de artikelen 3, 8, 13, 14, 17, 47 en 84 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien het Europees Parlement en de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 87
Comitéprocedure
1.Met het oog op de goedkeuring van de uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 39, lid 4, wordt de Commissie bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 88
Intrekking
Verordening (EG) nr. 2021/1232 wordt ingetrokken met ingang van [toepassingsdatum van deze verordening].
Artikel 89
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij wordt van toepassing zes maanden na de datum van inwerkingtreding.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.
Benaming van het voorstel/initiatief
1.2.
Betrokken beleidsterrein
1.3.
Het voorstel betreft
1.4.
Doelstellingen
1.5.
Motivering van het voorstel/initiatief
1.6.
Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
1.7.
Beheersvormen
2.
BEHEERSMAATREGELEN
2.1.
Regels inzake het toezicht en de verslagen
2.2.
Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.3.
Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
3.
GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.
Rubrieken van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderdeel voor uitgaven
3.2.
Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.3.
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
Beleidsterrein: Veiligheid
Activiteit: EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
1.3.Het voorstel betreft
een nieuwe actie
een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie
de verlenging van een bestaande actie
◻ de samenvoeging van een of meer acties tot een andere/een nieuwe actie
1.4.Doelstelling(en)
Algemene doelstelling(en)
De algemene doelstelling bestaat in het verbeteren van de werking van de interne markt door de invoering van geharmoniseerde EU-regels die gericht zijn op een betere identificatie, bescherming en ondersteuning van slachtoffers van seksueel misbruik van kinderen, waarborging van een doeltreffende preventie en vergemakkelijking van onderzoeken, met name door middel van een verduidelijking van de rol en verantwoordelijkheden van aanbieders van onlinediensten als het gaat om seksueel misbruik van kinderen.
Met deze doelstelling wordt direct bijgedragen tot het behalen van de relevantste SDG’s voor dit initiatief, dat wil zeggen 5.2 (alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes uitbannen) en 16.2 (misbruik, uitbuiting, mensenhandel en alle vormen van geweld tegen kinderen uitbannen) en wordt SDG 17, met betrekking tot het verzamelen van gegevens over kinderen met een beperking die het EU-centrum om informatie en bijstand vragen, gedeeltelijk aangepakt.
Specifieke doelstelling(en)
Specifieke doelstelling nr.
1. De doeltreffende opsporing, melding en verwijdering van online seksueel misbruik van kinderen waarborgen.
2. De rechtszekerheid, transparantie en verantwoording verbeteren en de bescherming van de grondrechten waarborgen.
3. De verspreiding en gevolgen van seksueel misbruik van kinderen beperken door middel van een betere coördinatie.
Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij zullen naar verwachting baat hebben bij de rechtszekerheid die wordt geboden door geharmoniseerde EU-regels inzake het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen, en zij zullen meer vertrouwen genieten wanneer zij in hun dienstverlening blijk geven van een grotere verantwoordingsplicht door de vaststelling van “safer-by-design”-methoden en een verbeterde en gestandaardiseerde transparantieverslaglegging.
Alle internetgebruikers, en met name kind-gebruikers, zullen naar verwachting baat hebben bij een door het EU-centrum mogelijk gemaakte sterker gestructureerde benadering van het voorkomen, opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen in de hele Unie, en zij zullen meer vertrouwen stellen in onlinediensten waarvoor “safer-by-design”-methoden zijn vastgesteld.
De nationale autoriteiten zullen naar verwachting baat hebben bij de facilitering door het EU-centrum van de opsporing, melding en verwijdering van online seksueel misbruik van kinderen, en met name van de bijdrage die het EU-centrum levert om te waarborgen dat de meldingen van online seksueel misbruik van kinderen die bij nationale rechtshandhavingsinstanties binnenkomen, relevant zijn en voldoende informatie bevatten voor een optreden van deze instanties. De nationale autoriteiten zullen ook baat hebben bij de vergemakkelijking van de uitwisseling van deskundigheid door het EU-centrum in de vorm van het delen van beste praktijken en geleerde lessen in de hele EU en wereldwijd met betrekking tot preventie en het verlenen van bijstand aan slachtoffers.
Prestatie-indicatoren
In de effectbeoordeling bij het voorstel wordt een specifiek toezichtskader opgenomen, dat ook enkele indicatoren volgens de specifieke doelstellingen omvat.
Daarnaast worden de gedetailleerde doelstellingen en beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren, vastgelegd in het jaarlijkse werkprogramma van het EU-centrum, terwijl in het meerjarige werkprogramma de algemene strategische doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren worden opgenomen.
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
Het voorstel stoelt op artikel 114 VWEU en is gericht op de totstandkoming en de werking van de interne markt.
De gekozen rechtsgrond weerspiegelt de belangrijkste doelstellingen en het toepassingsgebied van het initiatief gezien het feit dat het internet vanwege zijn aard grensoverschrijdend is. Artikel 114 is de passende rechtsgrond om verschillen tussen wettelijke bepalingen van de lidstaten aan te pakken die de fundamentele vrijheden belemmeren en daardoor rechtstreekse gevolgen hebben voor de werking van de interne markt, en om te voorkomen dat in de toekomst belemmeringen voor de handel ontstaan die het gevolg zijn van verschillen in de wijze waarop de interne wetgevingen van de lidstaten zich hebben ontwikkeld.
Met dit initiatief moet worden gezorgd voor gemeenschappelijke regels die de beste omstandigheden scheppen voor de instandhouding van een veilige online omgeving, waar de dienstenaanbieders zich verantwoordelijk gedragen. Tegelijkertijd voorziet het optreden in passend toezicht op de relevante dienstenaanbieders en in samenwerking tussen autoriteiten op EU-niveau, waar passend met de betrokkenheid en ondersteuning van het EU-centrum. Als zodanig moet het initiatief de rechtszekerheid, het vertrouwen, de innovatie en de groei op de eengemaakte markt voor digitale diensten verbeteren.
Het voorgestelde EU-centrum moet binnen vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de wetgeving volledig operationeel zijn. Tijdens deze beginperiode zullen ook middelen van de Commissie worden ingezet ter ondersteuning van de oprichting van het EU-centrum.
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
Redenen voor optreden op Europees niveau
Een bevredigende verbetering wat betreft de regels die van toepassing zijn op relevante online dienstenaanbieders die actief zijn op de interne markt met het oog op de opvoering van de strijd tegen seksueel misbruik van kinderen kan niet worden gerealiseerd door lidstaten die alleen handelen of door lidstaten die handelen zonder onderlinge coördinatie. Eén enkele lidstaat kan de online verspreiding van afbeeldingen of video’s van seksueel misbruik van kinderen of de online grooming van een kind niet op doeltreffende wijze verhinderen of stoppen zonder samenwerking en coördinatie met de particuliere entiteiten die diensten aanbieden in verschillende (zo niet alle) lidstaten.
Zonder EU-optreden zouden de lidstaten elk op zich interne wetten moeten blijven vaststellen als reactie op de huidige en toekomstige uitdagingen, wat waarschijnlijk zou leiden tot versnippering en uiteenlopende wetten die waarschijnlijk negatieve gevolgen zouden hebben voor de interne markt, met name voor aanbieders van onlinediensten die in meer dan een lidstaat actief zijn.
Verwachte toegevoegde waarde voor de Unie
De verwachte toegevoegde waarde van het initiatief voor de Unie omvat het volgende:
–
minder versnippering en lagere nalevings-/operationele kosten, en daardoor verbetering van de werking van de interne markt. Het EU-centrum zal hieraan merkbaar bijdragen door het voor dienstenaanbieders gemakkelijker te maken hun verplichtingen in verband met de opsporing, melding en verwijdering van online seksueel misbruik van kinderen na te komen en door het voor rechtshandhavingsinstanties gemakkelijker te maken om follow-up te geven aan die meldingen;
–
facilitering en ondersteuning van het optreden van de lidstaten op het gebied van preventie en het verlenen van bijstand aan slachtoffers om de efficiëntie en effectiviteit te verbeteren. Het EU-centrum zal hieraan merkbaar bijdragen door de uitwisseling van beste praktijken te vergemakkelijken en te dienen als kenniscentrum voor de lidstaten;
–
minder afhankelijkheid van en gemakkelijkere samenwerking met derde landen. Het EU-centrum zal hieraan merkbaar bijdragen door beste praktijken uit te wisselen met derde landen en door de lidstaten vlotter toegang te bieden tot deskundigheid en lessen uit optreden overal ter wereld om seksueel misbruik van kinderen te bestrijden.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
Dit voorstel is gebaseerd op twee sectorale wetgevingsakten die betrekking hebben op seksueel misbruik van kinderen. De eerste hiervan is Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie en de tweede, die recenter is, Verordening (EU) 2021/1232 betreffende een tijdelijke afwijking van sommige bepalingen van Richtlijn 2002/58/EG ten aanzien van het gebruik van technologieën door aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten voor de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens ten behoeve van de bestrijding van online seksueel misbruik van kinderen.
De richtlijn van 2011, die toen een belangrijke stap voorwaarts was, moet dringend volledig worden omgezet door de lidstaten. De Commissie zal haar handhavingsbevoegdheden uit hoofde van de Verdragen blijven uitoefenen via inbreukprocedures om een snelle omzetting te waarborgen. De Commissie heeft tegelijkertijd, zoals opgemerkt in de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, een onderzoek ingesteld om de evaluatie van de richtlijn van 2011 en de eventuele toekomstige herziening ervan voor te bereiden.
Het doel van Verordening (EU) 2021/1232 (de “tijdelijke verordening”) bestond erin om bepaalde online communicatiediensten in staat te stellen de technologieën voor het opsporen en melden van online seksueel misbruik van kinderen en het verwijderen van materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun diensten te blijven gebruiken. De verordening heeft een beperkte toepassingsperiode en een beperkt toepassingsgebied, dat slechts de vrijwillige activiteiten van bepaalde onlinediensten tijdens een tijdelijke periode van maximaal drie jaar tot augustus 2024 omvat.
Met het huidige voorstel wordt voortgebouwd op de richtlijn van 2011, met name wat betreft de definitie van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen, en op de tijdelijke verordening, met name wat betreft de waarborgen voor het opsporen van online seksueel misbruik van kinderen.
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
In de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen van 2020 worden acht initiatieven uiteengezet om het belang van een holistisch antwoord op dit misdaadgebied te benadrukken. Wetgeving is hiervan één onderdeel. Dienovereenkomstig wordt met dit voorstel beoogd een passend rechtskader te ontwikkelen en uit te voeren, de rechtshandhavingsrespons te versterken en een gecoördineerd optreden van de verschillende belanghebbenden op het gebied van preventie, onderzoek en bijstand aan slachtoffers te verbeteren.
Dit voorstel valt onder de rubriek “Bevordering van onze Europese levenswijze” van het werkprogramma van de Commissie voor 2021.
Met dit voorstel zal worden voortgebouwd op het feit dat de voorgestelde wet inzake digitale diensten moet zorgen voor de beste omstandigheden voor de ontwikkeling van innovatieve grensoverschrijdende digitale diensten in de EU, over de nationale grenzen heen, en tegelijkertijd een veilige online-omgeving voor alle EU-burgers in stand moet houden.
Het doel van dit voorstel om een specifiek EU-kader te creëren voor het bestrijden en voorkomen van online seksueel misbruik van kinderen, met elementen die vergelijkbaar zijn met die van de verordening inzake terroristische online-inhoud en voortbouwend op de wet inzake digitale diensten, is te komen tot een geharmoniseerd uitgangspunt voor de aanpak van alle illegale inhoud door zich te richten op online seksueel misbruik van kinderen en grooming in het bijzonder.
Het EU-centrum vormt een fundamentele component die dienstenaanbieders zal ondersteunen bij de uitvoering van hun verplichtingen om online seksueel misbruik van kinderen op te sporen, te melden en te verwijderen en zal naar verwachting belangrijke efficiëntiewinsten opleveren voor de lidstaten, doordat dit EU-centrum hun samenwerking zal vergemakkelijken en de middelen voor technische bijstand op EU-niveau zal samenvoegen.
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
Bij de beoordeling van de verschillende financieringsopties stond centraal dat het voorgestelde EU-centrum onafhankelijk moet zijn, zodat het kan dienen als facilitator van de werkzaamheden van aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij wanneer zij online seksueel misbruik van kinderen opsporen, melden en verwijderen en van de werkzaamheden van rechtshandhavingsinstanties wanneer zij follow-up geven aan deze meldingen van dienstenaanbieders.
In de bijgevoegde effectbeoordeling zijn andere opties voor het EU-centrum behandeld en is, bijvoorbeeld, vastgesteld dat wanneer het EU-centrum zou worden ondergebracht bij het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), dit zou leiden tot een aanzienlijk onevenwicht in het mandaat van het FRA: aangezien de omvang ervan zou verdubbelen en de helft gericht zou zijn op seksueel misbruik van kinderen en de andere helft op zijn huidige taken, en dat dit verdere moeilijkheden met zich mee zou brengen omdat de governance van het FRA en de onderliggende wetgeving zou moeten worden aangepast.
Om de onafhankelijkheid van het EU-centrum verder te ondersteunen, wordt in dit verband dan ook voorgesteld dat het financieel onafhankelijk moet zijn en door de EU gefinancierd moet worden.
Het EU-centrum moet ook onafhankelijk zijn van nationale overheidsinstanties van de lidstaat waar het zou worden gevestigd om het risico te vermijden dat inspanningen in deze specifieke lidstaat voorrang en meer aandacht zouden krijgen. Hierbij wordt geen afbreuk gedaan aan de mogelijkheid om voort te bouwen op de deskundigheid van de lidstaten en de EU-agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en aan de hand daarvan een kritieke massa aan deskundigheid binnen het voorgestelde EU-centrum op te bouwen.
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
beperkte geldigheidsduur
Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ
☒ onbeperkte geldigheidsduur
–Uitvoering met een opstartperiode van vijf jaar vanaf 2025,
gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.Beoogde beheersvorm(en)
Direct beheer door de Commissie via
uitvoerende agentschappen
Gedeeld beheer met de lidstaten
Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
de EIB en het Europees Investeringsfonds;
de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;
publiekrechtelijke organen;
privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
Opmerkingen
De hoogte van de EU-bijdrage aan het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen is vastgesteld op basis van de uitgevoerde effectbeoordeling.
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
De uitvoering en werking van de verordening zal periodiek worden geëvalueerd door middel van verslaglegging.
Om de uitvoering van de verordening te monitoren, verzamelt en analyseert het EU-centrum (samen met dienstenaanbieders en coördinerende autoriteiten) gegevens die relevant zijn voor het meten van de doeltreffendheid van de opsporings-, meldings- en verwijderingsverplichtingen. Coördinerende autoriteiten en aanbieders van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten dragen bij tot de gegevensverzameling en verslaglegging over aspecten die onder hun verantwoordelijkheid vallen. De door het EU-centrum verzamelde gegevens moeten beschikbaar worden gesteld aan de coördinerende autoriteiten en de Commissie zodat de uitvoering kan worden beoordeeld.
Het EU-centrum publiceert jaarlijkse transparantieverslagen. In deze verslagen, die openbaar moeten worden gemaakt en moeten worden meegedeeld aan de Commissie, moet de informatie uit de jaarverslagen van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij en de jaarverslagen van coördinerende autoriteiten, aangevuld met andere relevante bronnen, worden samengevoegd en geanalyseerd en moet informatie worden opgenomen over de activiteiten van het EU-centrum.
Op basis van de statistieken en informatie die wordt verzameld aan de hand van de gestructureerde processen en transparantiemechanismen waarin deze verordening voorziet, moet de Commissie binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding en vervolgens om de vijf jaar een evaluatie van deze verordening uitvoeren. De Commissie brengt over de bevindingen van de evaluatie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.
Alle agentschappen van de EU werken onder een strikt controlesysteem met een interne controlecoördinator, de dienst Interne Audit van de Commissie, de raad van bestuur, de Commissie, de Rekenkamer en de Begrotingsautoriteit. Dit systeem wordt beschreven en vastgelegd in hoofdstuk 4 van de voorgestelde verordening tot oprichting van het EU-centrum voor het voorkomen en bestrijden van seksueel misbruik van kinderen.
In overeenstemming met de Gezamenlijke Verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen van de EU bevat het jaarlijkse werkprogramma van het EU-centrum gedetailleerde doelstellingen en beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het EU-centrum stelt essentiële prestatie-indicatoren vast voor de activiteiten in zijn werkprogramma. De activiteiten van het EU-centrum worden beoordeeld aan de hand van deze indicatoren in het jaarlijkse activiteitenverslag.
Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het meerjarige werkprogramma en beide worden opgenomen in een jaarlijks enig programmeringsdocument, dat wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
De raad van bestuur van het EU-centrum is verantwoordelijk voor de algemene aansturing van de activiteiten van het EU-centrum. Een uitvoerende raad is verantwoordelijk voor het efficiënte en doeltreffende administratieve, budgettaire en operationele beheer van het EU-centrum en legt een begrotingsraming voor het EU-centrum pas voor aan de Commissie wanneer de uitvoerende raad deze heeft goedgekeurd.
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
Aangezien het grootste deel van de financiering in het kader van dit voorstel verband houdt met de oprichting van een nieuw EU-centrum, zal de financiering uit de EU-begroting onder indirect beheer worden uitgevoerd.
Er zal een passende strategie voor interne controle worden vastgesteld om te waarborgen dat deze begroting op doeltreffende en efficiënte wijze wordt uitgevoerd.
Wat de controles achteraf betreft, is het EU-centrum als gedecentraliseerd agentschap onderworpen aan:
– interne audits door de dienst Interne Audit van de Commissie;
– jaarverslagen door de Europese Rekenkamer, die een verklaring aflegt waarin de betrouwbaarheid van de jaarrekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd;
– een jaarlijkse kwijting verleend door het Europees Parlement;
– mogelijke onderzoeken door OLAF om er met name voor te zorgen dat de aan de agentschappen toegewezen middelen naar behoren worden gebruikt.
Als partner van DG HOME op het gebied van justitie en binnenlandse zaken zal het EU-centrum vallen onder de controlestrategie voor gedecentraliseerde agentschappen van DG HOME teneinde een betrouwbare verslaglegging in het kader van zijn jaarlijkse activiteitenverslag te waarborgen. De gedecentraliseerde agentschappen zijn weliswaar volledig verantwoordelijk voor de uitvoering van hun begroting, maar DG HOME is verantwoordelijk voor de regelmatige betaling van de jaarlijkse bijdragen die door de begrotingsautoriteit worden vastgesteld.
Overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag zullen de activiteiten van het EU-centrum ook worden onderworpen aan controle door de Ombudsman.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
Aangezien hier sprake is van een nieuw EU-centrum, bestaat het risico dat het aanwervingsproces niet volgens de planning verloopt en gevolgen heeft voor de operationele capaciteiten van het EU-centrum. Hier is ondersteuning van het verantwoordelijke DG cruciaal met betrekking tot de rol van ordonnateur en de uitoefening van de bevoegdheden die krachtens het Statuut van de ambtenaren zijn toegekend aan het tot aanstelling bevoegd gezag (“TABG”) totdat het EU-centrum volledig administratief autonoom is.
Regelmatige vergaderingen en contacten tussen het verantwoordelijke DG en het EU-centrum zullen in de gehele opstartperiode van vijf jaar noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het EU-centrum volgens planning autonoom en operationeel is.
Met de doeltreffende uitvoering van dit voorstel hangt een risico samen dat verband houdt met het doel van de regelgeving, namelijk het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen in de Unie verbeteren en versterken, met als gevolg dat de bredere toepassing van de verordening zou kunnen leiden tot een aanzienlijke toename van de hoeveelheid en kwaliteit van de meldingen. Hoewel in de effectbeoordeling ramingen van het aantal verwachte meldingen zijn opgenomen, kan de daadwerkelijke hoeveelheid meldingen die het EU-centrum zal ontvangen, en daarmee de werklast van het EU-centrum, verschillen van de ramingen.
Het EU-centrum zal een kader voor interne controles moeten uitvoeren, in lijn met het internecontrolekader van de Europese Commissie. Informatie over de interne controles van het EU-centrum zal worden opgenomen in de jaarverslagen van het EU-centrum.
Er zal een eenheid interne audit worden opgericht om risico’s in aanmerking te nemen die specifiek zijn voor de werking van het EU-centrum en om te zorgen voor een systematische en gedisciplineerde benadering om de doeltreffendheid van de processen voor risicobeheer, controle en governance te evalueren en aanbevelingen te doen voor de verbetering hiervan.
DG HOME voert een jaarlijkse doorlichting van het risicobeheer uit om potentiële hoge risico’s in verband met de activiteiten van agentschappen aan te wijzen en te beoordelen. Over als kritiek beschouwde risico’s wordt jaarlijks gerapporteerd in het beheersplan van DG HOME en in een actieplan zijn risicobeperkende maatregelen opgenomen.
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).
De Commissie rapporteert over de verhouding tussen de controlekosten en de waarde van de desbetreffende financiële middelen. Volgens het jaarlijkse activiteitenverslag van DG HOME voor 2020 bedroeg die verhouding 0,16 % voor entiteiten belast met indirect beheer en gedecentraliseerde agentschappen.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
De voor deze verordening vereiste aanvullende kredieten zullen onder de bestaande fraudepreventiemaatregelen vallen die van toepassing zijn op de Commissie.
Met betrekking tot het voorgestelde EU-centrum heeft DG HOME, uitgaande van de strategie van OLAF, een strategie voor interne fraudebestrijding ontwikkeld, die het regelmatig actualiseert.
Het voorgestelde EU-centrum, dat als gedecentraliseerd agentschap wordt opgericht, zou onder het toepassingsgebied van deze strategie vallen.
In zijn
jaarlijkse activiteitenverslag van 2020
concludeerde DG HOME dat de processen voor fraudepreventie en -opsporing redelijke zekerheid boden met betrekking tot het behalen van de internecontroledoelstellingen.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort uitgave
|
Bijdrage
|
|
Nummer
|
GK/NGK
|
van EVA-landen
|
van kandidaat-lidstaten
|
van derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement
|
5
|
12 10 04 EU-centrum ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
|
NGK
|
JA/NEE
|
JA/NEE
|
JA/NEE
|
JA/NEE
|
3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven *
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
5
|
Veiligheid en defensie
|
Seksueel misbruik van kinderen
|
|
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL MFK 2021-2027
|
2028
|
2029
|
2030
|
Titel 1:
|
Vastleggingen
|
(1)
|
|
|
|
11,122
|
10,964
|
16,497
|
38,583
|
22,269
|
26,694
|
28,477
|
|
Betalingen
|
(2)
|
|
|
|
11,122
|
10,964
|
16,497
|
38,583
|
22,269
|
26,694
|
28,477
|
Titel 2:
|
Vastleggingen
|
(1a)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Betalingen
|
(2a)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Titel 3:
|
Vastleggingen
|
(3a)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Betalingen
|
(3b)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten in verband met seksueel misbruik van kinderen
|
Vastleggingen
|
=1+1a +3a
|
|
|
|
11,122
|
10,964
|
16,497
|
38,583
|
22,269
|
26,694
|
28,477
|
|
Betalingen
|
=2+2a+3b
|
|
|
|
11,122
|
10,964
|
16,497
|
38,583
|
22,269
|
26,694
|
28,477
|
* Opmerking : Bij alle berekeningen wordt uitgegaan van Brussel als vestigingsplaats, hoewel de zetel van het EU-centrum nog niet is bepaald. De opstartperiode voor de oprichting van het EU-centrum is na beoordeling vastgesteld als vijf jaar vanaf 2025, met volledige operationele capaciteit tegen het einde van 2029, met totale uitgaven voor het EU-centrum van 28,477 miljoen EUR in het jaar 2030, wanneer de personeelskosten voor het eerste volledige jaar voor het volledig ingevulde personeelsbestand moeten worden voldaan. De totale begroting van het EU-centrum stijgt elk jaar met 2 % om de inflatie te dekken.
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
7
|
“Administratieve uitgaven”
|
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
|
|
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
DG: HOME
|
□ Personele middelen
|
0,201
|
0,780
|
1,174
|
1,197
|
1,221
|
1,245
|
5,818
|
□ Andere administratieve uitgaven
|
–
|
0,660
|
0,660
|
0,330
|
–
|
–
|
1,650
|
TOTAAL DG HOME
|
Kredieten
|
0,201
|
1,440
|
1,834
|
1,527
|
1,221
|
1,245
|
7,468
|
|
|
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
DG: HOME
|
• Personele middelen
|
0,201
|
0,780
|
1,174
|
1,197
|
1,221
|
1,245
|
5,818
|
• Andere administratieve uitgaven
|
–
|
0,660
|
0,660
|
0,330
|
–
|
–
|
1,650
|
TOTAAL DG HOME
|
Kredieten
|
0,201
|
1,440
|
1,834
|
1,527
|
1,221
|
1,245
|
7,468
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
(Totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
0,201
|
1,440
|
1,834
|
1,527
|
1,221
|
1,245
|
7,468
|
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
|
|
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 van het meerjarig financieel kader
|
Vastleggingen
|
0,201
|
1,440
|
1,834
|
12,649
|
12,185
|
17,742
|
46,051
|
|
Betalingen
|
0,201
|
1,440
|
1,834
|
12,649
|
12,185
|
17,742
|
46,051
|
3.2.2.Geraamde gevolgen voor de kredieten van de instantie inzake seksueel misbruik van kinderen
Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig
⌧
Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Vastleggingskredieten in miljoen EUR
Vermeld doelstellingen en outputs
|
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Totaal MFK 2021-2027
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
|
|
2025
|
2026
|
2027
|
|
2028
|
2029
|
2030
|
|
Soort
|
Gem. kosten
|
Nr.
|
Kosten
|
Nr.
|
Kosten
|
Nr.
|
Kosten
|
Nr.
|
Kosten
|
Nr.
|
Kosten
|
Nr.
|
Kosten
|
Nr.
|
Kosten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Doeltreffende opsporing, melding en verwijdering van online seksueel misbruik van kinderen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
– Output
|
Diensten voor en ondersteuning van overheidsinstanties en dienstenaanbieders
|
|
|
1,919
|
|
3,741
|
|
5,835
|
|
11,494
|
|
8,017
|
|
9,700
|
|
10,448
|
– Output
|
Communicatie- en faciliteringswerkzaamheden
|
|
|
0,411
|
|
0,802
|
|
1,250
|
|
2,463
|
|
1,718
|
|
2,079
|
|
2,239
|
– Output
|
Onderzoeks- en auditwerkzaamheden
|
|
|
0,411
|
|
0,802
|
|
1,250
|
|
2,463
|
|
1,718
|
|
2,079
|
|
2,239
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1
|
|
2,741
|
|
5,344
|
|
8,335
|
|
16,420
|
|
11,453
|
|
13,857
|
|
14,926
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Verbeterde rechtszekerheid, waarborging van de bescherming van de grondrechten, transparantie en verantwoording
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
– Output
|
Diensten en bijstand ter ondersteuning van de uitvoering van de verordening
|
|
|
0,582
|
|
1,136
|
|
1,771
|
|
3,489
|
|
2,434
|
|
2,944
|
|
3,172
|
– Output
|
Communicatie- en faciliteringswerkzaamheden
|
|
|
0,103
|
|
0,200
|
|
0,313
|
|
0,616
|
|
0,429
|
|
0,520
|
|
0,560
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2
|
|
0,685
|
|
1,336
|
|
2,084
|
|
4,105
|
|
2,863
|
|
3,464
|
|
3,732
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Beperking van de verspreiding en gevolgen van seksueel misbruik van kinderen door middel van een betere coördinatie van inspanningen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
– Output
|
Diensten voor en ondersteuning van overheidsinstanties, aanbieders en deskundigen
|
|
|
6,887
|
|
2,999
|
|
4,255
|
|
14,141
|
|
5,567
|
|
6,561
|
|
6,873
|
– Output
|
Communicatie- en faciliteringswerkzaamheden
|
|
|
0,404
|
|
0,643
|
|
0,912
|
|
1,959
|
|
1,193
|
|
1,406
|
|
1,473
|
– Output
|
Onderzoek en evaluatie — Bijstand aan slachtoffers en preventie
|
|
|
0,404
|
|
0,643
|
|
0,912
|
|
1,959
|
|
1,193
|
|
1,406
|
|
1,473
|
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3
|
|
7,696
|
|
4,284
|
|
6,078
|
|
18,058
|
|
7,953
|
|
9,373
|
|
9,819
|
TOTAAL
|
|
11,122
|
|
10,964
|
|
16,497
|
|
38,583
|
|
22,269
|
|
26,694
|
|
28,477
|
3.2.3.Geraamde gevolgen voor het personeel van de instantie inzake seksueel misbruik van kinderen
Samenvatting
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
☑
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
|
2025
|
2026
|
2027
|
Totaal MFK 2021-2027
|
2028
|
2029
|
2030
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)
|
1,166
|
3,229
|
5,547
|
9,942
|
7,956
|
9,919
|
11,037
|
Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)
|
0,500
|
1,445
|
2,687
|
4,631
|
3,978
|
4,779
|
5,151
|
Arbeidscontractanten
|
0,226
|
0,690
|
1,173
|
2,089
|
1,675
|
2,197
|
2,490
|
Gedetacheerde nationale deskundigen
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
1,892
|
5,363
|
9,407
|
16,662
|
13,610
|
16,895
|
18,677
|
Personeelsvereisten (vte):
|
2025
|
2026
|
2027
|
Totaal MFK 2021-2027
|
2028
|
2029
|
2030
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)
|
14
|
24
|
40
|
60
|
50
|
60
|
60
|
Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)
|
6
|
11
|
20
|
20
|
25
|
28
|
28
|
Arbeidscontractanten
|
5
|
10
|
15
|
15
|
20
|
25
|
25
|
Gedetacheerde nationale deskundigen
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
25
|
45
|
75
|
75
|
95
|
113
|
113
|
Voor nieuwe aanwervingen is een berekening van 50 % van de personeelskosten voor het jaar 2022 en 50 % van de aanvullende personeelskosten voor de daaropvolgende jaren toegepast.
3.2.4.Geraamde behoefte aan personele middelen voor het verantwoordelijke DG HOME
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
☑
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Raming in een geheel getal (of met hoogstens één decimaal)
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
·Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
|
|
|
|
|
|
20 01 02 01 en 20 01 02 02 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)
|
2
|
5
|
5
|
5
|
5
|
5
|
20 01 02 03 (delegaties)
|
|
|
|
|
|
|
01 01 01 01 (onderzoek onder contract)
|
|
|
|
|
|
|
10 01 05 01 (eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
□ Extern personeel (in voltijdequivalenten: vte)
|
|
|
|
|
|
|
20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)
|
1
|
4
|
4
|
4
|
4
|
4
|
20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)
|
|
|
|
|
|
|
Begrotingsonderde(e)l(en) (vermeld welke)
|
– centrale diensten
|
|
|
|
|
|
|
|
– delegaties
|
|
|
|
|
|
|
01 01 01 02 (AC, END, INT — onderzoek onder contract)
|
|
|
|
|
|
|
10 01 05 02 (AC, END, INT — eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
3
|
9
|
9
|
9
|
9
|
9
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
Het Commissiepersoneel dat afkomstig is van DG HOME zal werken aan 1) het voorbereiden van de oprichting van het EU-centrum, wat de ontwikkeling van het werkprogramma en de activiteitenrapportage omvat, 2) het opstellen van richtsnoeren inzake operationele processen in verband met de verplichtingen inzake risicobeoordeling, opsporing, melding en verwijdering uit hoofde van de wetgeving, 3) het blijven bevorderen van activiteiten op het gebied van preventie en slachtofferhulp die verband houden met het EU-centrum, 4) het verlenen van administratieve bijstand voor de oprichting van het EU-centrum en 5) het vervullen van de secretariaatstaken van de raad van bestuur van het EU-centrum, wanneer deze is samengesteld.
|
Extern personeel
|
Extern personeel dat stapsgewijs wordt aangeworven door het EU-centrum na de oprichting hiervan neemt bepaalde verantwoordelijkheden van het Commissiepersoneel over en maakt de systemen en processen van het EU-centrum in verband met de opsporing, melding en verwijdering operationeel. Het personeel van het EU-centrum zal ook beginnen met de ondersteuning van de opbouw van netwerken van deskundigheid op gebieden die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Nadere informatie over de taken van het EU-centrum is opgenomen in hoofdstuk IV, afdeling 2, van de voorgestelde verordening hierboven.
|
Beschrijving van de berekening van de kosten voor vte opgenomen in afdeling 4 van de onderstaande bijlage.
3.2.5.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader
Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarig financieel kader.
⌧
Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader.
Het voorstel omvat aanvullende financiële en personele middelen voor het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen. De budgettaire gevolgen van de extra financiële middelen voor het EU-centrum zullen worden gecompenseerd door verlaging van de geprogrammeerde uitgaven in rubriek 5.
◻
Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader.
3.2.6.Bijdragen van derden
⌧ Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden
Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
|
Jaar N
|
Jaar N+1
|
Jaar N+2
|
Jaar N+3
|
Zo veel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
Totaal
|
Medefinancieringsbron
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL medegefinancierde kredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
–
voor de eigen middelen
–
voor overige ontvangsten
–◻ Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
|
Jaar N
|
Jaar N+1
|
Jaar N+2
|
Jaar N+3
|
Zo veel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
Artikel ………….
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor de diverse ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.
1.BIJLAGE bij het financieel memorandum
Benaming van het voorstel/initiatief:
Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
1.NODIG GEACHTE PERSONELE MIDDELEN EN KOSTEN DAARVAN
2.KOSTEN VAN ANDERE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN
3.TOTALE ADMINISTRATIEVE KOSTEN
4.VOOR KOSTENRAMINGEN GEBRUIKTE BEREKENINGSMETHODEN
4.1.Personele middelen
4.2.Andere administratieve uitgaven
Deze bijlage moet het financieel memorandum vergezellen wanneer met de dienstenoverkoepelende raadpleging wordt begonnen.
De gegevens in tabelvorm worden gebruikt als bron voor de in het financieel memorandum opgenomen tabellen. Zij zijn voor strikt intern gebruik binnen de Commissie.
1. Kosten van nodig geachte personele middelen
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
☑
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
|
TOTAAL
|
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
□ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
20 01 02 01 — Centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie
|
AD
|
2
|
0,157
|
5
|
0,560
|
5
|
0,817
|
5
|
0,833
|
5
|
0,850
|
5
|
0,867
|
|
|
5
|
4,084
|
|
AST
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
20 01 02 03 — EU-delegaties
|
AD
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
AST
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
□ Extern personeel
|
20 02 01 en 20 02 02 — Extern personeel — Centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie
|
AC
|
0
|
0,000
|
3
|
0,130
|
3
|
0,265
|
3
|
0,271
|
3
|
0,276
|
3
|
0,282
|
|
|
3
|
1,224
|
|
END
|
1
|
0,044
|
1
|
0,090
|
1
|
0,092
|
1
|
0,093
|
1
|
0,095
|
1
|
0,097
|
|
|
1
|
0,511
|
|
INT
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
20 02 03 — Extern personeel — EU-delegaties
|
AC
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
AL
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
END
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
INT
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
JPD
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere HR-begrotingsonderdelen (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal HR — RUBRIEK 7
|
|
3
|
0,201
|
9
|
0,780
|
9
|
1,174
|
9
|
1,197
|
9
|
1,221
|
9
|
1,245
|
|
|
9
|
5,818
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
|
TOTAAL
|
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
□ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
01 01 01 01 Onderzoek onder contract
01 01 01 11 Eigen onderzoek
Anders (licht toe)
|
AD
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
AST
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
□ Extern personeel
|
Extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen)
|
– centrale diensten
|
AC
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
END
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
INT
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
– EU-delegaties
|
AC
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
AL
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
END
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
INT
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
JPD
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
01 01 01 02 Onderzoek onder contract
01 01 01 12 Eigen onderzoek
Anders (licht toe)
|
AC
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
END
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
INT
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere HR-begrotingsonderdelen (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal HR — Buiten RUBRIEK 7
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal HR (alle rubrieken van het MFK)
|
|
3
|
0,201
|
9
|
0,780
|
9
|
1,174
|
9
|
1,197
|
9
|
1,221
|
9
|
1,245
|
|
|
9
|
5,818
|
Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
|
TOTAAL
|
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
VTE
|
Kredieten
|
• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
01 01 01 01 Onderzoek onder contract
01 01 01 11 Eigen onderzoek
Anders (licht toe)
|
AD
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
AST
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
• Extern personeel
|
Extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen)
|
– centrale diensten
|
AC
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
END
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
INT
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
– EU-delegaties
|
AC
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
AL
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
END
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
INT
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
JPD
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
01 01 01 02 Onderzoek onder contract
01 01 01 12 Eigen onderzoek
Anders (licht toe)
|
AC
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
END
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
INT
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere HR-begrotingsonderdelen (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal HR — Buiten RUBRIEK 7
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal HR (alle rubrieken van het MFK)
|
|
3
|
0,201
|
9
|
0,780
|
9
|
1,174
|
9
|
1,197
|
9
|
1,221
|
9
|
1,245
|
|
|
9
|
5,818
|
2. Kosten van andere administratieve uitgaven
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
☑
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Totaal
|
Op de zetel of op het grondgebied van de EU:
|
|
|
|
|
|
|
|
20 02 06 01 — Dienstreizen en representatie
|
0,000
|
0,200
|
0,200
|
0,100
|
0,000
|
0,000
|
0,500
|
20 02 06 02 — Conferenties en vergaderingen
|
0,000
|
0,460
|
0,460
|
0,230
|
0,000
|
0,000
|
1,150
|
20 02 06 03 — Comités
|
|
|
|
|
|
|
|
20 02 06 04 — Studies en adviezen
|
|
|
|
|
|
|
|
20 04 — Uitgaven die verband houden met informatie- en communicatietechnologie
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere niet HR-begrotingsonderdelen (te vermelden waar nodig)
|
|
|
|
|
|
|
|
EU-delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
20 02 07 01 — Dienstreizen, conferenties en representatie
|
|
|
|
|
|
|
|
20 02 07 02 — Bijscholing van personeel
|
|
|
|
|
|
|
|
20 03 05 — Infrastructuur en logistiek
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere niet HR-begrotingsonderdelen (te vermelden waar nodig)
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal Andere — RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
0,000
|
0,660
|
0,660
|
0,330
|
0,000
|
0,000
|
1,650
|
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Totaal
|
Uitgaven voor technische en administratieve bijstand (exclusief extern personeel) uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen):
|
|
|
|
|
|
|
|
– centrale diensten
|
|
|
|
|
|
|
|
– EU-delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Overige beheersuitgaven voor onderzoek
|
|
|
|
|
|
|
|
IT-uitgavenbeleid inzake operationele programma’s
|
|
|
|
|
|
|
|
IT-bedrijfsuitgaven inzake operationele programma’s
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere niet HR-begrotingsonderdelen (te vermelden waar nodig)
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal Andere — Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
Totale andere administratieve uitgaven (alle MFK-rubrieken)
|
0,000
|
0,660
|
0,660
|
0,330
|
0,000
|
0,000
|
1,650
|
3. Totale administratieve kosten (alle MFK-rubrieken)
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Samenvatting
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Totaal
|
Rubriek 7 — Personele middelen
|
0,201
|
0,780
|
1,174
|
1,197
|
1,221
|
1,245
|
5,818
|
Rubriek 7 — Andere administratieve uitgaven
|
|
0,660
|
0,660
|
0,330
|
|
|
1,650
|
Subtotaal rubriek 7
|
|
|
|
|
|
|
|
Buiten rubriek 7 — Personele middelen
|
|
|
|
|
|
|
|
Buiten rubriek 7 — Andere administratieve uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal andere rubrieken
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
RUBRIEK 7 en buiten RUBRIEK 7
|
0,201
|
1,440
|
1,834
|
1,527
|
1,221
|
1,245
|
7,468
|
De benodigde administratieve kredieten zullen worden gefinancierd uit de kredieten die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de bestaande budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
4. Voor kostenramingen gebruikte berekeningsmethoden
4.1. Personele middelen
In dit deel wordt de berekeningsmethode toegelicht die is gebruikt om de benodigde personele middelen te ramen (veronderstelde werklast, bijzondere taken (Sysper 2-taakprofielen, personeelscategorieën en overeenkomstige gemiddelde kosten)
RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
NB: De gemiddelde kosten van elke personeelscategorie op het hoofdkantoor zijn te vinden op BudgWeb:
https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/pre/legalbasis/Pages/pre-040-020_preparation.aspx
|
Ambtenaren en tijdelijk personeel
De kosten voor de ambtenaren bij het verantwoordelijke DG HOME zijn berekend op basis van de volgende gemiddelde kosten: 157 000 EUR per jaar (referentie: circulaire van DG Begroting aan RUF, Ares(2021)7378761 van 30.11.2021, door vanaf 2023 een inflatie van 2 % per jaar toe te passen.
In het financieel memorandum wordt voorgesteld aanvullende personele middelen binnen het verantwoordelijke DG (DG HOME) te gebruiken, dat wil zeggen nog eens 9 vte’s boven op de vte’s die reeds werkzaam zijn op het beleidsterrein Beveiliging in de digitale wereld voor de bredere EU-strategie inzake seksueel misbruik van kinderen en voor administratieve ondersteuning.
De personele middelen worden als volgt verdeeld (in vte):
* 5 AD
|
Extern personeel
De kosten voor de gedetacheerde nationale deskundigen en arbeidscontractanten bij het partner-DG zijn berekend op basis van de volgende gemiddelde kosten: 88 000 EUR en 85 000 EUR per jaar, (referentie: circulaire van DG Begroting aan RUF, Ares(2021)7378761 van 30.11.2021, door vanaf 2023 een inflatie van 2 % per jaar toe te passen.
De personele middelen worden als volgt verdeeld (in vte):
* 1 SNE en 3 AC
|
Buiten RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
□ Alleen uit de begroting voor onderzoek gefinancierde posten
|
□ Extern personeel
|
Buiten RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
• Alleen uit de begroting voor onderzoek gefinancierde posten
|
• Extern personeel
|
4.2. Andere administratieve uitgaven
Verstrek nadere informatie over de berekeningsmethode die is gebruikt voor elk begrotingsonderdeel en in het bijzonder de onderliggende aannames (bv. het aantal vergaderingen per jaar, gemiddelde kosten enz.)
RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
Onder deze kosten vallen: operationele activiteiten (bv. vergaderingen met belanghebbenden over technologie); ondersteuning van netwerken van deskundigen (coördinatiewerkzaamheden, vergaderingen); vertaling en vertolking; publicaties en de verspreiding van onderzoek; communicatie (met inbegrip van campagnes).
|
Buiten RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
|