Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0105

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld

    COM/2022/105 final

    Straatsburg, 8.3.2022

    COM(2022) 105 final

    2022/0066(COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld

    {SEC(2022) 150 final} - {SWD(2022) 60 final} - {SWD(2022) 61 final} - {SWD(2022) 62 final} - {SWD(2022) 63 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering van het voorstel

    Dit voorstel is gericht op de doeltreffende bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in de hele EU. Hiertoe worden maatregelen voorgesteld op de volgende gebieden: strafbaarstelling en bestraffing van de betrokken strafbare feiten; bescherming van slachtoffers en toegang tot de rechter; slachtofferhulp; preventie; coördinatie en samenwerking.

    Geweld tegen vrouwen is gendergerelateerd geweld dat tegen een vrouw gericht is omdat zij een vrouw is, of dat vrouwen in onevenredige mate treft. Hieronder vallen alle vormen van gendergerelateerd geweld die leiden of kunnen leiden tot schade of leed op fysiek, seksueel, psychologisch of economisch gebied, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld. Het omvat strafbare feiten zoals seksueel geweld, waaronder verkrachting, genitale verminking bij vrouwen, gedwongen huwelijk, gedwongen abortus of sterilisatie, mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, stalking, seksuele intimidatie, feminicide, haatzaaiende uitlatingen en misdrijven op grond van geslacht en diverse vormen van onlinegeweld (“cybergeweld”), met inbegrip van het zonder instemming delen of manipuleren van intiem materiaal, cyberstalking en cyberintimidatie. Dit soort geweld is geworteld in genderongelijkheid en is een uiting van structurele discriminatie van vrouwen. Huiselijk geweld is een vorm van geweld tegen vrouwen, aangezien vrouwen er in onevenredige mate door worden getroffen. Huiselijk geweld doet zich voor binnen het gezin of het huishouden, ongeacht de biologische of wettelijke familiebanden, tussen intieme partners of tussen andere gezinsleden, met inbegrip van ouders en kinderen. Als gevolg van de onderliggende patronen van dwang, macht en/of controle zijn vrouwen onevenredig vertegenwoordigd als slachtoffers van beide vormen van geweld. Iedereen, ongeacht geslacht of gender, kan echter ten prooi vallen aan dit soort geweld. Met name huiselijk geweld kan om het even wie treffen, ook mannen, jongeren of ouderen, kinderen en lhbtiq’ers 1 .

    Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld vallen onder het strafrecht en worden beschouwd als schendingen van de mensenrechten en vormen van discriminatie. De bestrijding ervan maakt deel uit van het optreden van de Europese Commissie om de kernwaarden van de EU te beschermen en het Handvest van de grondrechten van de EU te handhaven 2 .

    Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zijn wijdverbreid in de hele EU en treffen naar schatting een op de drie vrouwen in de EU. Wat de meer specifieke vormen van geweld betreft, deed in 2014 een op de tien vrouwen melding van seksueel geweld en een op de twintig van verkrachting. Meer dan een op de vijf vrouwen is ten prooi gevallen aan huiselijk geweld 3 . Cybergeweld is even wijdverbreid: in 2020 kreeg naar schatting een op de twee jonge vrouwen te maken met gendergerelateerd cybergeweld 4 . In het algemeen worden vrouwen vaker geconfronteerd met cybergeweld op grond van geslacht of gender, en met name met seksuele vormen van cybergeweld. Vrouwen worden online systematisch geviseerd door gewelddadige rechts-extremistische groeperingen en terroristische groeperingen die haat tegen hen willen zaaien. Zo is er bijvoorbeeld de zogenaamde “incel”-beweging (involuntary celibate – onvrijwillig celibatair), die aanzet tot geweld tegen vrouwen online en dat geweld als heroïsch verheerlijkt. Cybergeweld treft vooral vrouwen die actief zijn in het openbare leven, zoals politici, journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit kan ertoe leiden dat vrouwen het zwijgen wordt opgelegd, dat hun maatschappelijke participatie wordt belemmerd en dat het in het Verdrag betreffende de Europese Unie verankerde beginsel van democratie wordt ondermijnd.

    Ook op het werk krijgen vrouwen te maken met geweld: in ongeveer een derde van de gevallen waarin vrouwen in de EU werden geconfronteerd met seksuele intimidatie, gebeurde dit op het werk.

    In de politieke beleidslijnen van voorzitter Von der Leyen worden preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen, bescherming van de slachtoffers en bestraffing van de daders als belangrijke prioriteit voor de Commissie aangemerkt. In de strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 5 werden EU-maatregelen aangekondigd om deze vormen van geweld te voorkomen, slachtoffers te beschermen en daders te vervolgen en om uitvoering te geven aan alomvattend en gecoördineerd beleid in dat verband. Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten herhaalt de toezegging om gendergerelateerd geweld te bestrijden en daartoe wetgeving voor te stellen 6 .

    Het Europees Parlement heeft de Commissie herhaaldelijk verzocht wetgeving voor te stellen inzake geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, alsook inzake gendergerelateerd cybergeweld. Het Europees Parlement heeft onlangs twee initiatiefverslagen van wetgevende aard aangenomen op basis van artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de Commissie wordt verzocht 7 voorstellen in te dienen inzake de bestrijding van gendergerelateerd geweld en cybergeweld 8 en inzake het toevoegen van gendergerelateerd geweld als een nieuwe vorm van criminaliteit als bedoeld in artikel 83, lid 1, VWEU 9 .

    Doel van het voorstel

    Dit voorstel heeft tot doel geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden teneinde een hoog niveau van veiligheid en de volledige uitoefening van de grondrechten binnen de Unie te waarborgen, met inbegrip van het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie van vrouwen en mannen. Het voorstel draagt aldus bij tot de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (titel V VWEU). Het voorstel streeft deze doelstellingen na door:

    ·de bestaande rechtsinstrumenten van de EU die relevant zijn voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, doeltreffender te maken;

    ·te zorgen voor opwaartse convergentie, en lacunes op te vullen op het gebied van bescherming, toegang tot de rechter, ondersteuning, preventie en coördinatie en samenwerking; en

    ·het EU-recht af te stemmen op gevestigde internationale normen.

    In het voorstel worden bepaalde vormen van geweld die vrouwen in onevenredige mate treffen, strafbaar gesteld en worden de rechten van de slachtoffers versterkt. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de bestaande rechtsgrondslagen die zijn opgenomen in artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1, VWEU. Aldus zorgt het voorstel ervoor dat deze strafbare feiten doeltreffend worden vervolgd en draagt het bij tot de uitbanning van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld en tot een betere ondersteuning en bescherming van de slachtoffers. Door het vertrouwen in de rechtsstelsels van andere lidstaten te vergroten, zal het voorstel de wederzijdse erkenning van vonnissen en beslissingen in strafzaken bevorderen en de justitiële samenwerking in strafzaken verbeteren.

    Een belangrijk referentiepunt voor het voorstel is het Verdrag van de Raad van Europa van 2014 inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld 10 (“Verdrag van Istanbul”). Het Verdrag van Istanbul is het meest uitgebreide internationale kader voor de alomvattende aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

    Dit voorstel beoogt de doelstellingen van het Verdrag van Istanbul met inachtneming van de bevoegdheden van de EU te bereiken door het bestaande EU-acquis en de nationale wetgeving van de lidstaten aan te vullen op de door het Verdrag van Istanbul bestreken gebieden. In alle lidstaten moet actie worden ondernomen, ongeacht of ze het Verdrag van Istanbul hebben geratificeerd 11 . Uit de voorbereidende werkzaamheden is gebleken dat er maatregelen vereist zijn op het gebied van toegang tot de rechter (waaronder minimumvoorschriften betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties), de rechten en de bescherming van slachtoffers in het kader van de strafprocedure, gespecialiseerde slachtofferhulp, preventie van dit soort geweld en nauwere coördinatie en samenwerking op EU- en nationaal niveau. De EU-normen in dit verband zijn momenteel versnipperd over verschillende rechtsinstrumenten en hebben het toezicht en de handhaving niet doeltreffender gemaakt. De maatregelen op nationaal niveau zijn er grotendeels gekomen dankzij het Verdrag van Istanbul, maar vertonen nog steeds lacunes, zoals blijkt uit het toezicht op de uitvoering 12 van het verdrag. Gezien de ontwikkelingen op het gebied van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld gedurende de afgelopen decennia is het onwaarschijnlijk dat dit soort strafbare feiten significant zal afnemen zonder dat de EU aanvullende maatregelen treft.

    In dit voorstel wordt ook rekening gehouden met recente fenomenen die niet specifiek aan bod komen in het Verdrag van Istanbul, zoals cybergeweld tegen vrouwen. Cybergeweld neemt toe als gevolg van het gebruik van internet en IT-instrumenten, vaak in het verlengde van geweld waarmee de slachtoffers offline te maken krijgen. Ondanks het wijdverbreide gebruik van cybergeweld is de regelgeving sterk versnipperd en zijn er aanzienlijke juridische lacunes vastgesteld, zowel op EU- als op lidstaatniveau.

    Momenteel bestaat er geen wetgevend EU-instrument dat geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld specifiek en omvattend aanpakt. Deze richtlijn zal de eerste handeling zijn die specifiek gericht is op dit soort geweld. De maatregelen zijn gebaseerd op de aanbevelingen van Grevio 13 (Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld – het onafhankelijke orgaan van deskundigen dat verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van het Verdrag van Istanbul). In de maatregelen is ook rekening gehouden met de aanbevelingen van internationale deskundigen en organen die op het terrein actief zijn, onder meer onder auspiciën van de Verenigde Naties, en met hun beschouwingen over internationaal aanvaarde goede praktijken bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. De gerichte maatregelen inzake strafbare feiten en de rechten van slachtoffers omvatten minimumvoorschriften die de lidstaten de mogelijkheid geven om strengere normen vast te stellen en de ruimte laten om rekening te houden met landspecifieke situaties.

    In het bijzonder worden de volgende maatregelen voorgesteld:

    strafbaarstelling van bepaalde vormen van geweld die vrouwen in onevenredige mate treffen en die op nationaal niveau onvoldoende worden aangepakt en onder de bevoegdheid van de EU vallen, op basis van de bestaande rechtsgrondslagen. Het gaat hier om de strafbaarstelling van verkrachting op grond van het ontbreken van instemming (in sommige lidstaten is het gebruik van geweld of bedreiging vereist), vrouwelijke genitale verminking en bepaalde vormen van cybergeweld;

    versterking van de toegang van slachtoffers tot de rechter, en van de rechten op passende bescherming, aansluitend op de specifieke behoeften van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Daartoe moet er onder meer voor worden gezorgd dat:

    de nationale autoriteiten naar behoren zijn toegerust om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld aan te pakken;

    de nationale autoriteiten slachtoffers op een genderbewuste manier behandelen;

    de individuele beschermings- en ondersteuningsbehoeften van de slachtoffers worden beoordeeld, afgestemd op de specifieke behoeften van slachtoffers van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld;

    wordt voorzien in specifieke waarborgen voor minderjarige slachtoffers van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld;

    bescherming gewaarborgd wordt door middel van spoedeisende locatieverboden en beschermingsbevelen;

    slachtoffers daadwerkelijk schadevergoeding kunnen eisen van de dader;

    online-inhoud in verband met strafbare feiten op het gebied van cybergeweld wordt verwijderd, en de getroffen gebruikers een beroep in rechte kunnen instellen; en

    er overheidsinstanties bestaan die slachtoffers bijstaan, adviseren en vertegenwoordigen in gerechtelijke procedures op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld;

    verlening van slachtofferhulp die is afgestemd op de specifieke behoeften van slachtoffers van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld. Dit omvat specifieke ondersteuning in geval van seksueel geweld en vrouwelijke genitale verminking, toegang tot nationale hulplijnen, betere toegang tot toevluchtsoorden en uitgebreide ondersteuning voor slachtoffers van seksuele intimidatie op het werk. Het omvat ook gerichte ondersteuning voor slachtoffers met specifieke behoeften en risicogroepen, waaronder vrouwen die op de vlucht zijn voor een gewapend conflict;

    preventie van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, onder meer door aan bewustmaking te doen, beroepsbeoefenaars die in contact kunnen komen met slachtoffers op te leiden en te werken met de daders;

    versterking van de coördinatie en samenwerking op nationaal en EU-niveau door te zorgen voor een instantie-overschrijdende aanpak en voor betere gegevensverzameling over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

    ·Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Momenteel bestaat er geen specifiek juridisch EU-instrument op het gebied van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Wel zijn er verschillende juridische EU-instrumenten die relevant zijn voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en die voorzien in hetzij algemene regels, die ook op deze categorie slachtoffers van toepassing zijn, hetzij specifieke regels voor bepaalde vormen van dergelijk geweld. Hieronder volgen de meest relevante:

    Richtlijn 2012/29/EU 14 inzake slachtofferrechten:

    De richtlijn slachtofferrechten is van toepassing op alle slachtoffers van strafbare feiten. Ze bevat minimumnormen inzake de rechten, de bescherming en de ondersteuning van slachtoffers van strafbare feiten in de EU. In de richtlijn wordt ook verwezen naar slachtoffers van gendergerelateerd geweld, slachtoffers van seksueel geweld en slachtoffers van geweld in een hechte relatie. De richtlijn bevat echter geen specifieke regels die zijn toegesneden op slachtoffers van dit soort strafbare feiten. Het huidige voorstel vult de regels van de richtlijn slachtofferrechten aan om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. De algemene bepalingen van de richtlijn slachtofferrechten blijven dus van toepassing op de slachtoffers en daarbovenop gelden voor hen de meer specifieke maatregelen van het huidige voorstel;

    Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel 15 en Verordening (EU) nr. 606/2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken 16 :

    Deze twee instrumenten maken de grensoverschrijdende erkenning mogelijk van beschermingsbevelen die op grond van het nationale recht zijn uitgevaardigd. Krachtens het onderhavige voorstel moeten de lidstaten in hun nationale wetgeving voorzien in spoedeisende locatieverboden en beschermingsbevelen, waarmee de basis wordt gelegd voor de uitvoering van de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel en de verordening inzake wederzijdse erkenning;

    Richtlijn 2011/93/EU 17 ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen en Richtlijn 2011/36/EU 18 ter bestrijding van mensenhandel:

    Deze richtlijnen voorzien in maatregelen op het gebied van preventie, bescherming, ondersteuning en toegang tot de rechter ten behoeve van specifieke categorieën slachtoffers, met name slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en slachtoffers van mensenhandel. De normen van deze specifiekere richtlijnen inzake de strafbaarstelling van dergelijk geweld en de bijbehorende sancties zullen van toepassing blijven. De richtlijn ter bestrijding van mensenhandel heeft met name betrekking op het verhandelen van mensen met als doel hen seksueel uit te buiten. De richtlijn wordt momenteel herzien om na te gaan of ze wijziging behoeft, rekening houdend met de strafbaarstelling op EU-niveau en de overeenkomstige sancties op grond van deze richtlijn.

    De richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen zal van toepassing blijven op seksueel misbruik van kinderen. Artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn, en dat bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind een essentiële overweging moeten vormen. Het spreekt voor zich dat de bescherming die wordt geboden door een specifiek kader voor de strafbaarstelling van verkrachting op basis van het begrip instemming, moet worden uitgebreid tot kinderen, voor zover zij hun instemming op geldige wijze kunnen geven. Bepalend daarvoor is de seksuele meerderjarigheid, die op het niveau van de lidstaten wordt bepaald en van lidstaat tot lidstaat verschilt. Aangezien de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen reeds voorziet in een specifiek kader voor alle kinderen, wordt bij dit voorstel een aantal gerichte wijzigingen van de richtlijn ingevoerd om de samenhang te waarborgen. Op grond van deze wijziging wordt penetratie als verzwarende omstandigheid toegevoegd. Daarnaast wordt het begrip gebrek aan instemming ingevoerd voor seksueel meerderjarige kinderen. Tegelijkertijd wordt ook de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen geëvalueerd, wat kan leiden tot een voorstel voor een herschikking in 2023. Die gelegenheid kan te baat worden genomen om ervoor te zorgen dat het specifieke kader voor de bescherming van kinderen tegen alle vormen van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting volledig spoort met het huidige voorstel.

    De bepalingen van het huidige voorstel die betrekking hebben op de rechten, de bescherming en de ondersteuning van slachtoffers en de preventie van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hoofdstukken 3, 4 en 5) zullen ook van toepassing zijn op slachtoffers die onder de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen en de richtlijn ter bestrijding van mensenhandel vallen, wanneer de betrokken handelingen ook worden aangemerkt als geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld;

    Richtlijn 2004/80/EG over schadeloosstelling 19 :

    Deze richtlijn stelt personen die het slachtoffer zijn geworden van opzettelijke geweldmisdrijven, in staat schadeloosstelling bij de overheid aan te vragen. Het onderhavige voorstel versterkt de rechten van slachtoffers op toegang tot schadevergoeding door het recht op schadevergoeding door de dader te versterken, onder meer door minimumvoorschriften in dat verband vast te stellen;

    de richtlijnen inzake gendergelijkheid 20 bepalen dat intimidatie op grond van geslacht en seksuele intimidatie op het werk en bij de toegang tot goederen en diensten in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De richtlijnen verplichten de lidstaten dergelijke gedragingen te verbieden, te zorgen voor rechtsmiddelen (met inbegrip van schadevergoeding) en te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. De onderhavige richtlijn vult deze instrumenten aan met minimumnormen op het gebied van ondersteuning en toegang tot de rechter ten behoeve van slachtoffers van dergelijke vormen van intimidatie;

    voorstel voor een verordening betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) 21 : de Commissie beoogt met het voorstel inzake digitale diensten de grondrechten online te beschermen en risico’s in de onlineruimte aan te pakken, onder meer wat de veiligheid van vrouwen online betreft. Het voorstel voorziet in een horizontaal kader om aanbieders van onlinediensten te onderwerpen aan toezicht op de naleving van de regels, verantwoordingsplicht en transparantievereisten. Het onderhavige voorstel maakt de wet inzake digitale diensten doeltreffender op twee cruciale punten:

    de wet inzake digitale diensten bevat zorgvuldigheidsverplichtingen voor het aanpakken van illegale online-inhoud door bepaalde aanbieders van tussenhandelsdiensten, maar geen EU-definitie van wat als illegale online-inhoud wordt beschouwd. Het onderhavige voorstel vult het voorstel voor de wet inzake digitale diensten aan met minimumvoorschriften inzake strafbare feiten op het gebied van cybergeweld, en

    het onderhavige voorstel zorgt ervoor dat de nationale gerechtelijke autoriteiten de bevoegdheid hebben om aanbieders van tussenhandelsdiensten te gelasten op te treden tegen bepaalde soorten illegale inhoud die worden aangemerkt als cybergeweld, zoals bedoeld in dit voorstel;

    voorstel tot toetreding tot het Verdrag van Istanbul

    In 2016 stelde de Commissie de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul voor 22 , waarna de Commissie en het voorzitterschap van de Raad het verdrag in 2017 namens de EU ondertekenden. Tot op heden is het proces voor toetreding van de EU nog niet afgerond, aangezien de Raad het definitieve besluit tot sluiting nog niet heeft aangenomen. De voltooiing van de toetreding van de EU tot het verdrag blijft een prioriteit voor de Commissie. De maatregelen van het onderhavige voorstel zijn erop gericht de doelstellingen van het Verdrag van Istanbul te verwezenlijken op de gebieden die onder de bevoegdheid van de EU vallen, waardoor de door het verdrag geboden bescherming wordt versterkt. Zodra de EU tot het verdrag toetreedt, vormt het onderhavige initiatief een instrument tot uitvoering van het verdrag op die gebieden.

    De Commissie heeft alle juridische instrumenten van de EU die relevant zijn voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en voor de rechten van slachtoffers, getoetst aan de doelstellingen van dit voorstel en heeft bij de voorbereiding van dit voorstel rekening gehouden met het resultaat van deze toetsing (zie bijlage 8 bij het effectbeoordelingsverslag). Dit voorstel is derhalve in overeenstemming met de relevante bepalingen van de bestaande EU-wetgeving.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Dit voorstel is in overeenstemming met de doelstellingen van het Verdrag, namelijk het waarborgen van een hoog niveau van veiligheid in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht van de EU, zoals vastgelegd in titel V van het VWEU, en van de uitoefening van de grondrechten in de EU. Het is ook in overeenstemming met talrijke beleidsinstrumenten van de EU waarin de noodzaak om gendergerelateerd geweld aan te pakken, wordt benadrukt. Deze doelstelling neemt een belangrijke plaats in in de EU-strategie voor de rechten van het kind 23 , de EU-strategie inzake de rechten van slachtoffers (2020-2025) 24 , de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers (2020-2025) 25 , de strategie inzake de rechten van personen met een handicap (2021-2030) 26 en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten 27 . In het genderactieplan III 28 is de bestrijding van gendergerelateerd geweld voor het eerst als een van de prioriteiten van het externe optreden van de EU aangemerkt.

    De Commissie heeft een mededeling aangenomen getiteld “Een inclusiever en beschermender Europa: uitbreiding van de lijst van EU-misdrijven tot haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven” 29 met het oog op een besluit van de Raad om haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven toe te voegen aan de in artikel 83, lid 1, VWEU opgenomen lijst van strafbare feiten. Haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven ondermijnen de fundamenten van een democratische en pluralistische samenleving en de in artikel 2 VEU verankerde gemeenschappelijke waarden. Omdat deze gedragingen, gezien de gevolgen ervan voor de grondrechten en de fundamentele waarden, bijzonder ernstig zijn en bovendien een grensoverschrijdend karakter hebben, is gezamenlijk optreden op het niveau van de Unie vereist. Gezien de scherpe toename in het publiekelijk aanzetten tot geweld en haat online op grond van geslacht of gender, in het bijzonder gericht tegen vrouwen, worden in deze richtlijn minimumvoorschriften vastgesteld betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties in verband met dit soort cybergeweld. Na de vaststelling van het besluit van de Raad waarbij haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven als nieuwe rechtsgrondslag aan artikel 83, lid 1, VWEU worden toegevoegd, zal de Commissie aanvullende wetgeving kunnen voorstellen met het oog op harmonisering met betrekking tot haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven door het toevoegen van beschermde gronden.

    ·Overeenstemming van het voorstel met de klimaatneutraliteitsdoelstelling

    Zoals in de effectbeoordeling is vastgesteld, worden er geen milieueffecten verwacht.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Dit voorstel is gebaseerd op de gecombineerde rechtsgrondslagen artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1, VWEU.

    Artikel 83, lid 1, VWEU voorziet in de rechtsgrondslag voor minimumvoorschriften betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties in verband met seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen en computercriminaliteit.

    Onder de term “seksuele uitbuiting” in artikel 83, lid 1, VWEU kan worden verstaan elk daadwerkelijk misbruik en elke poging tot misbruik van een kwetsbare positie, machtsverschil of vertrouwen, zoals, maar niet uitsluitend, het op financieel, sociaal of politiek vlak voordeel halen uit een seksuele handeling met een andere persoon. Het element “uitbuiting” kan inhouden dat iemand een persoon in zijn macht heeft of domineert met het oog op seksuele bevrediging of om zijn positie financieel en/of anderszins te verbeteren. Bij de strafbare feiten verkrachting en vrouwelijke genitale verminking zijn deze elementen per definitie aanwezig. Vrouwelijke genitale verminking is een vorm van uitbuiting die wordt toegepast om dominantie over vrouwen en meisjes te behouden en te bevestigen en om sociale controle uit te oefenen op de seksualiteit van meisjes en vrouwen. Deze praktijk komt soms voor in de context van kindhuwelijken, gedwongen huwelijken of huiselijk geweld en toont dan de typische machtsongelijkheid tussen vrouwen en mannen, die ook bij verkrachting bestaat.

    Met de term “computercriminaliteit” in artikel 83, lid 1, VWEU wordt verwezen naar strafbare feiten die gericht zijn tegen of intrinsiek verband houden met het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën. Als deze technologieën als aanvalsmiddel worden ingezet, kunnen ze als geen andere de ernst van het strafbare feit versterken op het vlak van kwantiteit, kwaliteit, intensiteit, doelselectie en duur. De hier voorgestelde minimumvoorschriften betreffende strafbare feiten die als cybergeweld tegen vrouwen worden aangemerkt, zijn van toepassing op dergelijke strafbare feiten, die intrinsiek verband houden met de online-omgeving en het gebruik van dergelijke technologieën.

    Artikel 82, lid 2, VWEU voorziet in de rechtsgrondslag voor de vaststelling van minimumvoorschriften inzake de rechten van slachtoffers van strafbare feiten, voor zover dit nodig is voor het vergemakkelijken van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zijn wijdverbreid in de EU en de COVID-19-pandemie heeft de situatie nog verergerd. Deze vormen van geweld hebben een impact op het leven van miljoenen mensen in de EU, leiden tot schendingen van de grondrechten en brengen aanzienlijke kosten met zich mee. Daarom is het des te noodzakelijker geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld gemeenschappelijk op EU-niveau te bestrijden.

    Vrouwen krijgen, onder meer in de context van huiselijk geweld, intussen ook te maken met toenemend cybergeweld via internet, over de grenzen van de lidstaten heen. Gezien de inherent grensoverschrijdende dimensie van cybergeweld zullen maatregelen van de lidstaten afzonderlijk niet volstaan om dit probleem op te lossen.

    Alle lidstaten beschikken over wetgeving en beleid tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar de ene gaat daarin al verder dan de andere. Die versnipperde aanpak leidt tot rechtsonzekerheid over de rechten van de slachtoffers in de EU. Op regionaal en lokaal niveau is de versnippering nog groter.

    De EU steunt de lidstaten al bij het aanpakken van dit soort geweld, door middel van financiering, beleidsmaatregelen en horizontale rechtsinstrumenten, maar er zijn gerichte wetgevingsmaatregelen op EU-niveau nodig om de bestaande maatregelen doeltreffender te maken en de instrumenten van de Unie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld verder te versterken aan de hand van minimumvoorschriften. Wat de lidstaten betreft die partij zijn bij het Verdrag van Istanbul, zouden de EU-maatregelen de uitvoering van het verdrag ondersteunen. Het onderhavige voorstel zou verdere, gecoördineerde maatregelen in de EU, alsook handhaving op EU-niveau mogelijk maken. Het voorstel streeft naar een evenwicht. Enerzijds moeten de verplichtingen die erin worden vastgesteld, doeltreffend zijn en anderzijds moeten de lidstaten ruimte krijgen om bij de uitvoering van de regels rekening te houden met hun specifieke nationale omstandigheden en behoeften.

    Om de gelijke behandeling van slachtoffers in de hele EU te waarborgen, zal het voorstel zorgen voor opwaartse convergentie, door minimumvoorschriften vast te stellen inzake de rechten van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Met deze regels wordt beoogd slachtoffers van dit soort geweld vóór, tijdens en na de strafprocedure te ondersteunen en te beschermen, en minimumvoorschriften in te voeren betreffende de omschrijving van en sancties voor bepaalde gedragingen wanneer er lacunes in de strafbaarstelling bestaan. Het voorstel stelt het minimumniveau vast voor de maximumstraffen die van toepassing zijn op de in het voorstel genoemde strafbare feiten. Het voorstel laat het dus aan de lidstaten over om minimumstraffen te bepalen.

    Evenredigheid

    Dit voorstel is gericht op een alomvattende aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Dit betekent dat er op verschillende vlakken actie wordt ondernomen om dit soort geweld te voorkomen; om slachtoffers te beschermen en te ondersteunen, en om de toegang tot de rechter in geval van geweld te waarborgen; en om de coördinatie tussen alle betrokken actoren te waarborgen.

    Uit talrijke studies (bv. van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid en non-discriminatie 30 en van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Europees Parlement 31 ) blijkt dat alleen door alle elementen van het probleem in één enkele EU-handeling samen te brengen en daarin minimumvoorschriften voor de lidstaten op te leggen, een doeltreffende bijdrage kan worden geleverd tot de uitbanning van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en tot een meer doeltreffende en gerichte ondersteuning en bescherming die inspeelt op de specifieke behoeften van de slachtoffers van dit soort geweld. Met een lappendeken aan maatregelen, verspreid over verschillende EU-wetgevingsinstrumenten met elk zijn eigen doel, zijn dergelijke resultaten niet haalbaar.

    De Commissie heeft verschillende beleidsopties overwogen om de doelstellingen van dit voorstel te verwezenlijken:

    ·de eerste optie bestaat voornamelijk uit maatregelen om de normen van het Verdrag van Istanbul in het EU-recht ten uitvoer te leggen op gebieden die onder de bevoegdheid van de EU vallen; en

    ·de tweede beleidsoptie bouwt voort op de in de eerste optie beschreven maatregelen en betreft het invoeren van bredere en gedetailleerdere maatregelen om hogere minimumnormen te waarborgen, het vergemakkelijken van de afdwingbaarheid daarvan en het aanpakken van extra lacunes, onder meer op het gebied van cybergeweld. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanbevelingen van de deskundigengroep inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in het kader van het toezicht dat die groep op het verdrag houdt. Deze optie is verder onderverdeeld in twee subopties (2A en 2B), waarbij suboptie 2B verdergaande verplichtingen oplegt inzake seksuele intimidatie, toegang tot de rechter, slachtofferbescherming en gegevensverzameling.

    Dit voorstel is gebaseerd op beleidsoptie 2A, aangezien deze voorziet in de meest doeltreffende reeks maatregelen en daarbij het evenredigheidsbeginsel in acht neemt. Deze keuze is gebaseerd op een grondige vergelijking van de verschillende beleidsopties, wat betreft het effect op de grondrechten, de sociale en economische gevolgen, en doeltreffendheid, efficiëntie en consistentie. Over het geheel genomen bleek optie 2A betere resultaten op deze gebieden en een hoger nettovoordeel op te leveren. Verwacht wordt dat deze optie, dankzij de uitgebreide reeks verplichtingen, een brede bescherming van de grondrechten zal bieden en de sociale situatie van de slachtoffers en de samenleving in het algemeen zal verbeteren.

    Overeenkomstig de beginselen van evenredigheid en noodzakelijkheid van EU-optreden worden in dit voorstel minimumvoorschriften vastgesteld ter versterking van de acties die de lidstaten ondernemen op het gebied van preventie, bescherming en ondersteuning van slachtoffers, toegang tot de rechter en coördinatie. Het voorstel zal de rechtszekerheid verbeteren, de handhaving doeltreffender maken en de slachtoffers beter beschermen. Voor het eerst wordt hiermee een gerichte en gecoördineerde EU-aanpak ontwikkeld om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld aan te pakken. Deze aanpak is gebaseerd op een reeks minimumvoorschriften die waarde toevoegen aan bestaande nationale, EU- en internationale voorschriften en die ruimte laten bij de uitvoering door de lidstaten.

    Keuze van het instrument

    Gezien de voor het voorstel gekozen rechtsgrondslag is het passende instrument een richtlijn die volgens de gewone wetgevingsprocedure wordt aangenomen. Doel van dit voorstel is ten behoeve van de betrokken beroepsbeoefenaars en slachtoffers vereenvoudiging tot stand te brengen door de relevante EU-regels op transparante wijze in één enkel instrument te compileren.

    Een specifieke richtlijn inzake geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld krijgt de voorkeur boven een wijziging van bestaande instrumenten. De regels van deze richtlijn zullen van toepassing zijn naast de regels die zijn vastgelegd in de richtlijn slachtofferrechten, het algemene rechtskader van de EU inzake de rechten van slachtoffers. Sommige bepalingen van deze richtlijn voorzien in specifieke maatregelen ter aanvulling van de algemene regels, zoals dat ook gebeurd is voor slachtoffers van andere specifieke vormen van criminaliteit, zoals mensenhandel, seksueel misbruik van kinderen en terrorisme.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    Bij het opstellen van het effectbeoordelingsverslag is de Commissie nagegaan wat de gevolgen zijn van de relevante bepalingen van het bestaande EU-recht inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. In dat verband is tevens een inventaris van de betrokken beleids- en wetgevingsmaatregelen van de lidstaten opgemaakt.

    Bij de voorbereiding is gebruik gemaakt van de recente verslagen over de tenuitvoerlegging van de richtlijn slachtofferrechten 32 en de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel 33 . De Commissie heeft ervoor gezorgd dat een en ander gecoördineerd verliep met het werk voor de komende algemene evaluatie van de richtlijn slachtofferrechten, de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen en de richtlijn ter bestrijding van mensenhandel.

    Uit de analyse blijkt dat de desbetreffende EU-wetgeving zeer selectief is wat betreft de eronder ressorterende rechten voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. De reden daarvoor is dat de wetgeving in kwestie niet in de eerste plaats bedoeld is voor dit soort geweld (voor een overzicht van de huidige situatie, zie hierboven in het deel over de wisselwerking met bestaande EU-wetgeving). De EU-maatregelen richten zich niet uitdrukkelijk op slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. De desbetreffende verplichtingen zijn niet specifiek genoeg voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, of laten de lidstaten een zeer ruime beoordelingsmarge. Bovendien is de betrokken EU-wetgeving gemiddeld meer dan tien jaar oud. In die periode is onvoldoende tegemoet gekomen aan de behoeften van de slachtoffers. Die situatie dient te worden verholpen.

    Raadpleging van belanghebbenden

    De Commissie heeft bij de voorbereiding van dit wetgevingsinitiatief uitvoerig overleg met belanghebbenden gepleegd om actuele informatie en expertise te verzamelen en om doeltreffende maatregelen voor het tegengaan van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te ontwikkelen, zoals is aangegeven in de strategie voor belanghebbenden ter ondersteuning van het initiatief. De Commissie heeft ook rekening gehouden met relevante bevindingen die uit eerdere raadplegingen naar voren zijn genomen. In 2016 heeft de Commissie in het kader van een Eurobarometer-enquête meer dan 27 000 respondenten uit alle EU-lidstaten ondervraagd over gendergerelateerd geweld 34 . Bij het ontwerpen en testen van de beleidsopties is met al deze elementen rekening gehouden.

    Een groot aantal belanghebbenden wil meer wetgevende en niet-wetgevende EU-maatregelen inzake geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. In het volgende deel wordt dieper ingegaan op de verschillende raadplegingen.

    Van 8 februari tot 10 mei 2021 is een openbare raadpleging over het beschermen van slachtoffers en straffen van daders gehouden op de raadplegingswebsite van de Commissie . Het publiek werd bevraagd over verschillende aspecten van het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. De vragen hadden met name betrekking op de maatregelen van de lidstaten, de behoefte aan verdere regelgeving en de voorkeursbeleidsopties. De belangrijkste resultaten worden hieronder toegelicht.

    Uit de enquête bleek dat het publiek onvoldoende op de hoogte is van dit soort geweld of het als een privékwestie beschouwt en dat er niet genoeg diensten en activiteiten zijn om de positie van slachtoffers te versterken en hen aan te moedigen de stilte te doorbreken. Met betrekking tot de behoefte aan verdere preventieve maatregelen vonden de meeste respondenten het belangrijk dat schadelijke genderstereotypen werden aangepakt.

    Volgens 60 % van de respondenten was er verbetering nodig op het vlak van de huidige structuren die aan de slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld informatie over hun rechten moeten verstrekken, de diensten waartoe de slachtoffers zich kunnen wenden en de follow-up van hun klachten. Wat de tijdige verstrekking en de toegankelijkheid van deze informatie betreft, vonden de meeste respondenten dat de informatie niet snel genoeg werd verstrekt (43 %) en moeilijk te vinden (42 %), inconsistent en versnipperd (42 %) was.

    73 % achtte verdere maatregelen om de toegang tot de rechter in geval van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te verbeteren noodzakelijk, zowel op nationaal als op EU-niveau.

    Op de vraag of ondersteuningsdiensten volgens hen systematisch rekening houden met de behoeften van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, antwoordde ongeveer de helft (48 %) ontkennend. De antwoorden op de vraag of slachtoffers tijdig en in een taal die zij begrijpen informatie krijgen over ondersteuningsdiensten liepen uiteen, maar de grootste groep gaf aan dat niet te weten (41 %).

    Wat specifieke vormen van geweld tegen vrouwen betreft, waren de meeste respondenten van mening dat de belangrijkste lacunes in de bescherming tegen intimidatie op grond van geslacht en seksuele intimidatie het gevolg waren van de perceptie dat dit soort intimidatie door het grote publiek niet als een echt probleem werd beschouwd (66 %), dat de sancties ontoereikend waren (66 %) en dat de bepalingen ondoeltreffend werden gehandhaafd (62 %).

    De Commissie heeft uitgebreide gerichte raadplegingen gehouden met het oog op zowel de effectbeoordeling als de analyse van de lacunes van het bestaande wetgevingskader.

    De Commissie heeft de lidstaten schriftelijk en tijdens een workshop geraadpleegd. De lidstaten gaven aan open te staan ten aanzien van EU-optreden en vonden de beoogde maatregelen relevant. Uit gerichte raadplegingen van niet-gouvernementele en internationale organisaties bleek brede steun te bestaan voor de meest ambitieuze maatregelen. Niet-gouvernementele organisaties benadrukten met name de noodzaak om de preventie- en beschermingsmaatregelen te versterken door minimumvoorschriften op EU-niveau vast te stellen, de gegevensverzameling voor en de toegankelijkheid van gespecialiseerde diensten te verbeteren en gerichte sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s voor beroepsbeoefenaars aan te bieden. Internationale organisaties wezen op de noodzaak aanvullende preventiemaatregelen vast te stellen, zoals vroegtijdige interventie, preventieprogramma’s en opleidingen voor betrokken beroepsbeoefenaars.

    Wat de diensten voor bescherming en ondersteuning betreft, stelden de internationale organisaties een gebrek aan inzicht in het genderspecifieke karakter van geweld vast, wat kan leiden tot secundaire en herhaalde victimisatie, intimidatie en vergelding. Zij beschouwden het als beste praktijk dat slachtoffers zich tot één loket kunnen wenden om hulp te vragen. Wat de toegang tot de rechter betreft, wezen zij op tekortkomingen op het gebied van schadevergoeding door de overheid of de dader, met name als gevolg van te korte termijnen voor het instellen van een schadevordering of beperkingen voor vorderingen voor immateriële schade (voor bepaalde soorten strafbare feiten).

    Tijdens de workshop met de sociale partners steunden vakbonden en werkgevers de doelstelling om seksuele intimidatie op het werk te bestrijden, en gaven zij aan positief te staan tegenover verdere maatregelen. De werkgevers hadden bedenkingen bij de verplichtingen die hun zouden worden opgelegd. De sociale partners benadrukten met name het nut van risicobeoordelingen voor het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen. Zowel vakbonden als werkgevers onderstreepten het belang van de rol van de sociale partners op dit gebied.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    Om de voorbereidende werkzaamheden te vergemakkelijken, heeft de Commissie een extern adviesbureau ingehuurd om een ondersteunende studie op te stellen. Voorts heeft zij het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid en non-discriminatie opdracht gegeven een vergelijkende analyse uit te voeren van de strafrechtelijke bepalingen die op nationaal niveau in Europa van toepassing zijn op gendergerelateerd geweld tegen vrouwen, met inbegrip van huiselijk en cybergeweld. Daarnaast is ook rekening gehouden met de uit 2014 daterende, maar inmiddels geactualiseerde studie van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) over de kosten van geweld tegen vrouwen. Dit materiaal werd aangevuld met substantiële informatie uit andere bestaande bronnen, zoals aangegeven in bijlage 1 bij het effectbeoordelingsverslag.

    Effectbeoordeling

    Overeenkomstig de vereisten inzake betere regelgeving heeft de Commissie in september 2020 een interdepartementale stuurgroep onder voorzitterschap van het secretariaat-generaal opgericht om de voorbereiding van dit initiatief te ondersteunen. Deze groep is tussen september 2020 en oktober 2021 vier keer bijeengekomen en heeft deelgenomen aan verschillende schriftelijke raadplegingen.

    In de ontwerpeffectbeoordeling werd een reeks niet-wetgevende en wetgevende maatregelen onderzocht op hun potentieel om de doelstellingen van het initiatief te bereiken. Na een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie en consistentie van elke geselecteerde optie werd geconcludeerd dat, gezien de algemene en specifieke doelstellingen van het initiatief, de combinatie van maatregelen in de voorkeursoptie het beste resultaat opleverde uit het oogpunt van evenredigheid en consistentie.

    Wat het verwachte effect van de voorkeursoptie betreft, wees de kwantitatieve analyse op positieve economische effecten. De mogelijke economische voordelen van een afname van het geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld werd becijferd op ca. 53,1 miljard EUR – mogelijk ca. 82,7 miljard EUR op de lange termijn. De economische voordelen situeren zich vooral op het gebied van een vermindering van de kosten van de fysieke en emotionele schade voor de slachtoffers met naar raming 32,2 miljard EUR tot 64,5 miljard EUR. De sociale gevolgen zouden merkbaar zijn voor verschillende belanghebbenden: slachtoffers, getuigen, daders, bedrijven, nationale autoriteiten en de samenleving in het algemeen. De voorkeursoptie zou leiden tot een verbetering van de gezondheid, veiligheid en levenskwaliteit van de slachtoffers, met name als gevolg van de beschermings- en ondersteuningsmaatregelen. Zowel slachtoffers als getuigen zouden via de voorkeursoptie ook beter op de hoogte zijn van en toegang hebben tot diensten voor bescherming en ondersteuning. Maatregelen inzake interventieprogramma’s voor daders zullen naar verwachting een positief effect hebben op de houding en het gedrag van daders. Werkgevers kunnen een veilige werkomgeving ontwikkelen door zich bewust te zijn van de problematiek en meer inzicht te verwerven in en ondersteuning te bieden aan slachtoffers van intimidatie op grond van geslacht op het werk. Dit zou ook een positief effect hebben op de productiviteit. De nationale autoriteiten zouden baat hebben bij maatregelen om de rechtsonzekerheid tegen te gaan en de gegevensverzameling te verbeteren, zodat het nationale beleid beter kan worden toegesneden op het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. De hele samenleving zou er voordeel bij hebben als het grote publiek schadelijke genderstereotypen en -normen beter zou herkennen.

    Het ontwerpeffectbeoordelingsverslag is op 15 september 2021 aan de raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie voorgelegd en op 13 oktober 2021 besproken. Na een negatief advies van de raad voor regelgevingstoetsing is op 1 december 2021 een herziene versie van het verslag ingediend. De raad voor regelgevingstoetsing nam nota van de inspanningen die naar aanleiding van zijn eerste opmerkingen waren gedaan om het effectbeoordelingsverslag te verbeteren, maar bleef op 12 januari 2022 bij zijn negatieve advies.

    De raad voor regelgevingstoetsing was van mening dat in het effectbeoordelingsverslag (1) de impact van verschillende acties op EU- en lidstaatniveau in het basisscenario onvoldoende werd weergegeven, (2) de algemene doelstellingen niet duidelijk genoeg waren en de noodzaak van een alomvattende aanpak onvoldoende werd gemotiveerd, (3) de beoogde concrete maatregelen en de combinaties van specifieke maatregelen in het kader van de verschillende opties niet duidelijk genoeg werden gepresenteerd, (4) de herziene reeks opties niet volledig was weergegeven in de herziene kosten-batenanalyse, en de vergelijking van de opties nog steeds onduidelijk was, onder meer wat betreft de criteria en scoringsmethode, en (5) de evenredigheid van de voorkeursoptie, met inbegrip van de gekozen lex specialis-benadering, onvoldoende was beoordeeld.

    Het huidige voorstel is gebaseerd op een verdere beoordeling van een aantal aan de orde gestelde kwesties. De maatregelen die zijn genomen om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken, worden toegelicht in het werkdocument van de diensten van de Commissie over de follow-up van het tweede advies van de raad voor regelgevingstoetsing en aanvullende informatie (SWD(2022) 61, hierna “het werkdocument” genoemd). In het werkdocument wordt uitgelegd hoe in het basisscenario rekening wordt gehouden met wat tot dusver op het niveau van de lidstaten is bereikt op dit beleidsterrein. Op die manier wordt in het werkdocument ook gevolg gegeven aan de aanbeveling van de raad voor regelgevingstoetsing om uitgebreider in te gaan op de lacunes bij de uitvoering van het Verdrag van Istanbul door de lidstaten en op het feit dat onvoldoende is gereageerd op de evolutie die, onder meer, voortvloeit uit ontwikkelingen op digitaal gebied.

    Naar aanleiding van de opmerkingen over het ontbreken van duidelijke doelstellingen, wordt in het werkdocument verduidelijkt dat het voorstel tot doel heeft geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden als strafbaar feit. In de tekst van het voorstel voor een richtlijn worden de belangrijkste doelstellingen verder uiteengezet en wordt uitgelegd dat deze doelstellingen moeten worden bereikt door bepaalde vormen van geweld tegen vrouwen (waaronder verkrachting, vrouwelijke genitale verminking en strafbare feiten in verband met verschillende vormen van cybergeweld) strafbaar te stellen en door de bescherming, de toegang tot de rechter en de ondersteuning van slachtoffers van geweld, alsmede de preventie van geweld en de coördinatie, te versterken.

    Wat de keuze van de beleidsoptie betreft, wordt in het werkdocument – op basis van de evaluatie van relevante EU-handelingen, de inventarisatie van de wetgeving van de lidstaten en de analyse van lacunes in die wetgeving – verder uiteengezet waarom een alomvattende aanpak (een specifieke richtlijn inzake geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld) de voorkeur heeft gekregen boven een wijziging van bestaande horizontale instrumenten.

    De werkmethoden die de Europese Commissie in het kader van de regels voor betere regelgeving toepast, geven de vicevoorzitter voor Interinstitutionele Betrekkingen en Prognoses de bevoegdheid om goedkeuring te geven voor de voortzetting van een initiatief waarover de raad voor regelgevingstoetsing een tweede negatief advies heeft uitgebracht. Het is ook belangrijk erop te wijzen dat de raad voor regelgevingstoetsing in zijn adviezen een beoordeling van de kwaliteit van de effectbeoordeling geeft en niet het desbetreffende wetgevingsvoorstel zelf beoordeelt.

    De Commissie heeft het, mede in het licht van het akkoord van de vicevoorzitter voor Interinstitutionele Betrekkingen en Prognoses, wenselijk geacht het initiatief voort te zetten om de volgende redenen:

    (1)het politieke belang van dit initiatief voor de Commissie, zoals benadrukt in de politieke beleidslijnen;

    (2)de urgentie van maatregelen om vooruitgang te boeken bij het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en gendergerelateerd cybergeweld, zoals ook gevraagd door het Europees Parlement;

    (3)de aanvullende verduidelijkingen en het aanvullende bewijsmateriaal vormen een bevredigend antwoord op de door de raad voor regelgevingstoetsing vastgestelde tekortkomingen en zijn in het aangepaste wetgevingsvoorstel in aanmerking genomen.

    Het huidige voorstel is dus gebaseerd op een verdere beoordeling van een aantal kwesties die door de raad voor regelgevingstoetsing aan de orde zijn gesteld.

    Grondrechten

    De voorgestelde richtlijn zal de bescherming van een aantal in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vastgelegde grondrechten versterken, met name:

    het recht op leven (artikel 2), het recht op menselijke integriteit (artikel 3), het verbod van onmenselijke of vernederende handelingen (artikel 4), het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7) en het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8). Met het oog daarop voorziet het voorstel in maatregelen om slachtoffers, alsook het privéleven en de persoonsgegevens van slachtoffers te beschermen en om geweld te voorkomen door middel van strafbaarstelling, door personen die gevaar lopen (op basis van een risicobeoordeling en daaruit voortvloeiende ondersteuningsmaatregelen) te beschermen en door de betrokken beroepsbeoefenaars op te leiden in het herkennen van en gepast reageren op dit soort geweld;

    de rechten van het kind (artikel 24), bijvoorbeeld door minderjarige getuigen te erkennen als directe slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, door te voorzien in specifieke maatregelen om kinderen te beschermen en te ondersteunen, en door ervoor te zorgen dat zaken in het belang van het kind worden behandeld;

    het recht van het slachtoffer op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47), bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld doeltreffender worden onderzocht en vervolgd (bv. door bepaalde strafbare feiten ambtshalve en uit hoofde van het algemeen belang te vervolgen, door slachtoffers in staat te stellen online aangifte te doen en door richtsnoeren voor rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten in te voeren) en door het recht van het slachtoffer om volledige schadevergoeding van de dader te vorderen en in één enkele procedure een beslissing te verkrijgen, te waarborgen;

    non-discriminatie en gelijkheid van vrouwen en mannen (artikelen 21 en 23), bijvoorbeeld door geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te behandelen als een ernstige vorm van verboden discriminatie tussen vrouwen en mannen, door het risico dat personen in kwetsbare situaties en risicogroepen met dit soort geweld te maken krijgen, te beperken, en door te eisen dat gerichte bewustmakings- en voorlichtingsactiviteiten worden opgezet om risicogroepen te bereiken en hun toegang tot hulporganisaties te vergemakkelijken;

    het recht op sociale bijstand en het recht op gezondheidszorg (artikelen 34 en 35), bijvoorbeeld door te voorzien in gespecialiseerde ondersteuningsdiensten, met name voor slachtoffers van seksueel geweld (bv. onmiddellijke medische ondersteuning, verzameling van forensisch medisch bewijsmateriaal bij verkrachting, psychologische begeleiding en traumazorg).

    De voorgestelde richtlijn houdt naar behoren rekening met het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging (artikel 48) van de verdachte, en met het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen (artikel 49). Met betrekking tot het recht van vrije meningsuiting (artikel 11) zijn de bepalingen over het verwijderen of blokkeren van illegale inhoud beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk en evenredig is om de doelstelling van de richtlijn te verwezenlijken.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Verwacht wordt dat de voorgestelde richtlijn kosten voor de EU-begroting met zich zal brengen op de volgende gebieden:

    ontwikkeling en uitrol van een instrument voor gegevensverzameling – eenmalige kosten van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE);

    technisch onderhoud en gebruik van het instrument voor gegevensverzameling – terugkerende kosten van EIGE;

    ontwikkeling en invoering van gemeenschappelijke gegevensuitsplitsingen en methoden in samenwerking met de lidstaten – terugkerende kosten van EIGE;

    ontwikkeling van richtsnoeren voor de harmonisatie en standaardisering van criminaliteitsstatistieken over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, ter ondersteuning van de gegevensverzameling door de lidstaten – terugkerende kosten voor EIGE.

    De kosten voor EIGE worden in detail toegelicht in het financiële memorandum bij dit voorstel. In totaal zou EIGE de volgende financiële en personele middelen nodig hebben voor het verzamelen van administratieve gegevens:

    eenmalige opstartkosten – 200 000 EUR;

    jaarlijkse onderhouds- en exploitatiekosten – 750 000 EUR;

    personeel – één (in voltijdequivalenten) tijdelijke functionaris vanaf 2025 en twee (in voltijdequivalenten) arbeidscontractanten vanaf 2025 (drie in totaal).

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    De lidstaten moeten de richtlijn twee jaar na de inwerkingtreding ervan omzetten. Zij moeten de Commissie in kennis stellen van hun nationale uitvoeringsmaatregelen. Zeven jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn moeten de lidstaten aan de Commissie verslag uitbrengen over de uitvoering van de richtlijn. Vervolgens moeten ze op gezette tijden verslag uitbrengen aan de hand van een vragenlijst. De aangescherpte gegevensverzamelingsvereisten in het kader van dit voorstel zullen de basis vormen van de toezicht- en evaluatieactiviteiten voor het aftoetsen van het effect van het initiatief aan de specifieke doelstellingen ervan. Voor het toezicht op en de evaluatie van het voorstel zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van de huidige geharmoniseerde indicatoren die door EIGE zijn ontwikkeld. Deze werkzaamheden zullen worden ondersteund en aangevuld als gevolg van de geplande harmonisatie op het gebied van de verzameling van uitgesplitste administratieve gegevens (onder meer van rechtshandhavingsinstanties, de rechterlijke macht, sociale diensten en gezondheidsdiensten) en de verplichting om regelmatig onderzoek te doen naar geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en relevante gegevens toe te zenden aan de Commissie (Eurostat). De details zullen worden beschreven in een toezicht- en handhavingsplan dat de Commissie zal opstellen.

    Artikelsgewijze toelichting

    Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen, waaronder het onderwerp (artikel 1). Bijzondere aandacht moet uitgaan naar slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld die een verhoogd risico op dergelijk geweld lopen (artikel 2). Het voorstel heeft betrekking op de erin omschreven strafbare feiten, daden van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld die krachtens het Unierecht of het nationale recht strafbaar zijn gesteld (artikel 3). Dit hoofdstuk bevat ook definities van de belangrijkste termen die in de richtlijn worden gebruikt (artikel 4).

    Hoofdstuk 2 bevat minimumvoorschriften betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties op basis van artikel 83, lid 1, VWEU. Het gaat bij deze strafbare feiten om bepaalde vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld die als seksuele uitbuiting van vrouwen of computercriminaliteit worden aangemerkt. Hoewel deze strafbare feiten vrouwen in onevenredige mate treffen, geldt de strafbaarstelling in dit hoofdstuk voor alle slachtoffers, met inbegrip van mannen en non-binaire personen, behalve in het geval van verkrachting en vrouwelijke genitale verminking. Deze worden op EU-niveau alleen strafbaar gesteld wanneer zij worden gepleegd tegen vrouwen of kinderen op grond van de rechtsgrondslag in artikel 83, lid 1, VWEU, waarin alleen sprake is van seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen. Het hoofdstuk omvat een minimale harmonisatie van de strafbare feiten verkrachting van vrouwen (artikel 5) en vrouwelijke genitale verminking (artikel 6). In het licht van de snelle digitale transformatie en de toename van cybergeweld, voorziet de verordening ook in minimumvoorschriften voor bepaalde strafbare feiten op het gebied van computercriminaliteit: het zonder instemming delen van intiem of gemanipuleerd materiaal (artikel 7), cyberstalking (artikel 8), cyberintimidatie (artikel 9) en online aanzetten tot haat of geweld (artikel 10). Artikel 11 bevat bepalingen over uitlokking van, hulp bij en aanzetting tot, en poging tot dergelijke strafbare feiten. Artikel 12 bepaalt het minimumniveau voor de maximumsanctie die van toepassing is op de in de artikelen 5 tot en met 11 omschreven strafbare feiten. Artikel 13 specificeert de verzwarende omstandigheden. De regels in verband met rechtsmacht en verjaring zijn te vinden in de artikelen 14 en 15.

    Hoofdstuk 3 heeft betrekking op de bescherming van en de toegang tot de rechter voor slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld. Dit hoofdstuk is van toepassing op alle slachtoffers van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Het feit dat dit voorstel voornamelijk betrekking heeft op vormen van geweld die vrouwen in onevenredige mate treffen, belet niet dat mannen of niet-binaire personen die ten prooi vallen aan dergelijk – al dan niet huiselijk – geweld, eveneens gebruik kunnen maken van hun rechten als slachtoffer.

    De regels in dit hoofdstuk, over de aangifte van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, moeten ervoor zorgen dat dergelijke strafbare feiten gemakkelijk voor de rechter kunnen worden gebracht (artikel 16). Dit houdt in dat de aangiften snel moeten worden verwerkt en dat het aangeven van deze strafbare feiten moet worden aangemoedigd, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat eventuele belemmeringen die voortvloeien uit vertrouwelijkheidsregels, worden weggenomen, dat kinderen gemakkelijk aangifte kunnen doen en dat personen zonder papieren en personen met een onzekere verblijfsstatus niet bang hoeven te zijn om aangifte te doen – waarbij erop zij gewezen dat zij evenmin een recht op een verblijfsstatus aan deze richtlijn kunnen ontlenen. Artikel 17 moet ervoor zorgen dat strafbare feiten doeltreffend worden onderzocht en vervolgd, dat er voldoende expertise en middelen zijn en dat strafbare feiten die als verkrachting worden aangemerkt, ambtshalve worden vervolgd. In dit hoofdstuk wordt een individuele risicobeoordeling ingevoerd aan de hand waarvan de beschermings- en ondersteuningsbehoeften van de slachtoffers worden bepaald (artikelen 18 en 19). Deze beoordeling moet worden beschouwd als geïntegreerd deel van de bestaande individuele beoordeling in het kader van de richtlijn slachtofferrechten en moet worden afgestemd op de specifieke behoeften van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. De verplichtingen in artikel 20, bijvoorbeeld op het vlak van proactief contact van de hulporganisaties met slachtoffers, moeten ervoor zorgen dat de slachtoffers worden doorverwezen naar de juiste hulporganisaties. Dit artikel moet tevens waarborgen dat de gegevensbeschermingsregels in acht worden genomen. Voorts wordt in dit hoofdstuk bepaald dat de lidstaten met het oog op doeltreffende bescherming van slachtoffers voorzien in spoedeisende locatieverboden en beschermingsbevelen (artikel 21). Artikel 22 moet uitsluiten dat in het kader van het strafonderzoek en de gerechtelijke procedure vragen over het seksuele gedrag van het slachtoffer in het verleden worden gesteld, onverminderd de rechten van de verdediging. Op grond van dit hoofdstuk moeten de rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten richtsnoeren krijgen die ervoor moeten zorgen dat slachtoffers gedurende de gehele procedure op passende wijze worden behandeld en dat gevallen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op passende wijze worden behandeld (artikel 23). Voorts moeten nationale organen, zoals organen voor gelijke behandeling, bevoegd zijn om slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (beide ernstige vormen van discriminatie van vrouwen) bij te staan en te adviseren (artikel 24). Deze organen krijgen ook procesbevoegdheid om in strafprocedures namens het slachtoffer op te treden, mits het slachtoffer daarmee instemt. Krachtens artikel 25 moet online-inhoud in verband met strafbare feiten op het gebied van cybergeweld worden verwijderd en moeten de getroffen gebruikers een beroep in rechte kunnen instellen. Het slachtoffer heeft het recht om een schadevordering tegen de dader in te stellen (artikel 26).

    Hoofdstuk 4 bevat de bepalingen inzake slachtofferhulp, die het slachtoffer vóór, tijdens en gedurende een passende periode na de strafprocedure moet krijgen. Artikel 27 gaat in op de specifieke diensten, regelingen en middelen van hulporganisaties die gespecialiseerde hulp verlenen aan slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Dit hoofdstuk voorziet voorts in specifieke en onmiddellijke ondersteuning in crisiscentra voor slachtoffers van verkrachting of verwijzingscentra voor slachtoffers van seksueel geweld (artikel 28) en in gespecialiseerde ondersteuning voor vrouwen die het slachtoffer zijn van genitale verminking (artikel 29). De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat slachtoffers van seksuele intimidatie op het werk gebruik kunnen maken van externe adviesdiensten en dat de werkgevers advies krijgen over de wijze waarop dergelijke strafbare feiten op passende wijze kunnen worden aangepakt (artikel 30). De lidstaten moeten nationale hulplijnen voor slachtoffers opzetten die bereikbaar zijn via een geharmoniseerd nummer voor de hele EU (artikel 31). Er moet zonder onderscheid een gespecialiseerd toevluchtsoord of andere passende tussentijdse opvang beschikbaar worden gesteld voor de slachtoffers, zodat zij hulp krijgen bij hun terugkeer naar een zelfstandig leven (artikel 32). Voorts moeten de lidstaten minderjarige slachtoffers passende bescherming en ondersteuning bieden, rekening houdend met de belangen van het kind (artikel 33). Dit houdt onder meer in dat er moet worden voorzien in veilige plaatsen waar ouders die geweld hebben gepleegd of daarvan worden verdacht, en hun kinderen veilig contact kunnen hebben, mits de ouders omgangsrecht hebben (artikel 34). Artikel 35 biedt waarborgen aan slachtoffers die tot risicogroepen behoren, bijvoorbeeld door middel van gemakkelijkere toegang voor slachtoffers met een handicap.

    De bepalingen in hoofdstuk 5 zijn gericht op doeltreffende preventie van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Krachtens artikel 36 moeten bewustmakingscampagnes en onderzoeks- en onderwijsprogramma’s worden opgezet en moet op grote schaal informatie worden verspreid. Beroepsbeoefenaars die zeer waarschijnlijk in contact komen met slachtoffers, moeten opleiding en doelgerichte informatie krijgen, zodat ze op passende wijze kunnen reageren en gevallen van geweld kunnen identificeren, en zodat de verantwoordelijke organisaties hun acties doeltreffend kunnen coördineren (artikel 37). Krachtens artikel 38 moeten er interventieprogramma’s beschikbaar zijn en moeten personen die vrezen dat zij dergelijke misdrijven zouden plegen, daar op vrijwillige basis aan kunnen deelnemen.

    Hoofdstuk 6 bevat regels voor de coördinatie van het nationale beleid van de lidstaten inzake geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar ook bepalingen inzake coördinatie op EU-niveau. Om het nationale beleid te stroomlijnen en ervoor te zorgen dat op meerdere niveaus doeltreffend op deze vormen van geweld wordt gereageerd, moeten de lidstaten krachtens artikel 39 een officieel orgaan aanwijzen of oprichten dat belast wordt met de coördinatie van en het toezicht op het beleid. Daarbovenop verplicht artikel 40 de lidstaten te zorgen voor doeltreffende coördinatie en samenwerking tussen alle instanties die betrokken zijn bij de ondersteuning van slachtoffers. Niet-gouvernementele organisaties spelen een sleutelrol bij het ondersteunen van slachtoffers en het voorkomen van geweld. Krachtens artikel 41 moeten de lidstaten samenwerken met niet-gouvernementele organisaties en deze organisaties raadplegen over beleid ter zake. Met het oog op een passende aanpak van cybergeweld, zoals gedefinieerd in dit voorstel, moeten de lidstaten het nemen van zelfregulerende maatregelen door aanbieders van tussenhandelsdiensten vergemakkelijken (artikel 42). Met het oog op een zo doeltreffend mogelijke uitvoering van de richtlijn, moet de samenwerking tussen de lidstaten, onder meer voor de uitwisseling van beste praktijken, worden vergemakkelijkt (artikel 43). Gegevensverzameling en onderzoek zijn van essentieel belang bij het formuleren van passende beleidsmaatregelen op het gebied van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Om de beschikbaarheid van vergelijkbare gegevens op EU-niveau te waarborgen, voorziet artikel 44 in regels voor gegevensverzameling in alle lidstaten. Gezien de expertise en de lopende werkzaamheden van EIGE op dit gebied, moet EIGE de lidstaten ondersteunen bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke methode en bij de gegevensverzameling.

    Hoofdstuk 7 bevat de slotbepalingen van de richtlijn. Met het oog op de coherentie wordt de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen gewijzigd bij artikel 45: het strafbare feit penetratie voor seksuele doeleinden wordt in de tekst opgenomen en er wordt verduidelijkt dat de in artikel 5 genoemde omstandigheden ook worden beschouwd als omstandigheden waarin een seksueel meerderjarig kind niet op geldige wijze instemming kan geven. Artikel 46 heeft betrekking op het beschermingsniveau en artikel 47 op de rapportageverplichtingen van de lidstaten. Artikel 48 verduidelijkt het verband met andere richtlijnen en vermeldt de bepalingen die door deze richtlijn onverlet worden gelaten. Dit artikel verduidelijkt dat de bepalingen van deze richtlijn van toepassing zijn naast die van de richtlijn slachtofferrechten, de richtlijn ter bestrijding van mensenhandel, de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen en [het voorstel voor een wet inzake digitale diensten]. Dit betekent dat slachtoffers de bescherming moeten genieten van alle richtlijnen die op hen van toepassing zijn.  Artikel 49 bevat een non-regressieclausule. Artikel 50 bevat bepalingen over de omzetting van deze richtlijn. Artikel 51 bepaalt wanneer de richtlijn in werking treedt en artikel 52 welke de adressaten van de richtlijn zijn.

    2022/0066 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 35 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Het doel van deze richtlijn is te voorzien in een alomvattend kader voor de doeltreffende bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in de hele Unie. Hiertoe worden bestaande maatregelen versterkt en nieuwe maatregelen ingevoerd op de volgende gebieden: de bepaling van de betrokken strafbare feiten en sancties, de bescherming van slachtoffers, toegang tot de rechter, slachtofferhulp, preventie, coördinatie en samenwerking.

    (2)Gelijkheid van vrouwen en mannen en non-discriminatie zijn kernwaarden van de Unie en grondrechten die zijn verankerd in respectievelijk artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna ook “het Handvest” genoemd). Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld brengen deze beginselen in gevaar en ondermijnen de rechten van vrouwen en meisjes op gelijkheid in alle aspecten van het leven.

    (3)Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld vormen een schending van de grondrechten, zoals het recht op menselijke waardigheid, het recht op leven en op menselijke integriteit, het verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens en de rechten van het kind, zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    (4)Deze richtlijn moet van toepassing zijn op criminele gedragingen die worden aangemerkt als geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, zoals strafbaar gesteld krachtens het Unierecht of het nationale recht. Dit omvat de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten, met name verkrachting, vrouwelijke genitale verminking, het zonder instemming delen van intiem of gemanipuleerd materiaal, cyberstalking, cyberintimidatie, online aanzetten tot geweld of haat en criminele gedragingen die vallen onder andere instrumenten van de Unie, meer bepaald de Richtlijnen 2011/36/EU 36 en 2011/93/EU 37 van het Europees Parlement en de Raad, waarin strafbare feiten op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen en mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting worden gedefinieerd. Ook bepaalde onder het nationale recht ressorterende strafbare feiten vallen onder de omschrijving van geweld tegen vrouwen. Het gaat dan onder meer om strafbare feiten zoals feminicide, seksuele intimidatie, seksueel misbruik, stalking, vroeg en gedwongen huwelijk, gedwongen abortus, gedwongen sterilisatie en verschillende vormen van cybergeweld, zoals online seksuele intimidatie, cyberpesten of het ongevraagd ontvangen van seksueel expliciet materiaal. Huiselijk geweld is een vorm van geweld die specifiek strafbaar kan worden gesteld in het nationale recht of onder de noemer kan worden gebracht van strafbare feiten die worden gepleegd binnen het gezin of het huishouden of tussen voormalige of huidige echtgenoten.

    (5)De maatregelen in het kader van deze richtlijn zijn ontworpen om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van vrouwen en meisjes, aangezien zij in onevenredige mate worden getroffen door de vormen van geweld die onder deze richtlijn vallen, namelijk geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Deze richtlijn erkent echter dat ook andere personen het slachtoffer kunnen worden van deze vormen van geweld en in aanmerking moeten komen voor de daarin vervatte maatregelen. Daarom moet de term “slachtoffer” verwijzen naar alle personen, ongeacht hun geslacht of gender.

    (6)Kinderen die getuige zijn van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, lijden vanwege hun kwetsbaarheid directe emotionele schade, die gevolgen heeft voor hun ontwikkeling. Daarom moeten deze kinderen als slachtoffers worden beschouwd en toegang hebben tot gerichte beschermingsmaatregelen.

    (7)Geweld tegen vrouwen is een aanhoudende uiting van structurele discriminatie van vrouwen die voortvloeit uit historisch gegroeide ongelijke machtsverhoudingen tussen vrouwen en mannen. Het is een vorm van gendergerelateerd geweld die voornamelijk aan vrouwen en meisjes wordt toegebracht door mannen en is geworteld in de maatschappelijk bepaalde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die in een maatschappij passend worden geacht voor vrouwen en mannen (in het algemeen “gender” genoemd).

    (8)Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk probleem dat vaak verborgen blijft en zware psychologische en lichamelijke trauma’s met ernstige gevolgen kan veroorzaken, omdat het slachtoffer de dader kent en dacht die persoon te kunnen vertrouwen. Deze vorm van geweld kan fysiek, seksueel, psychologisch en economisch van aard zijn. Huiselijk geweld kan zich voordoen ongeacht of de dader deel uitmaakt of heeft uitgemaakt van het huishouden van het slachtoffer.

    (9)Deze strafbare feiten hebben zulke specifieke kenmerken dat er een uitgebreide reeks regels moet worden vastgesteld om het aanhoudende probleem van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld doelgericht aan te pakken en tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de slachtoffers. De bestaande bepalingen op Unie- en nationaal niveau zijn ontoereikend gebleken om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld doeltreffend te bestrijden en te voorkomen. De Richtlijnen 2011/36/EU en 2011/93/EU hebben betrekking op specifieke vormen van dit soort geweld, en het kader voor slachtoffers van strafbare feiten dat is neergelegd in Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad 38 is algemeen van aard. Het biedt weliswaar bepaalde waarborgen voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar is niet toegesneden op hun specifieke behoeften.

    (10)Deze richtlijn ondersteunt de internationale verbintenissen die de lidstaten zijn aangegaan om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden en te voorkomen, met name het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) 39 en, in voorkomend geval, het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) 40 en het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer, ondertekend te Genève op 21 juni 2019.

    (11)Zowel geweld tegen vrouwen als huiselijk geweld kan nog scherper worden als het gepaard gaat met discriminatie op grond van geslacht en andere door het Unierecht verboden discriminatiegronden, namelijk nationaliteit, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. De lidstaten moeten daarom de nodige aandacht geven aan slachtoffers van intersectionele discriminatie, door te voorzien in specifieke maatregelen wanneer er sprake is van intersectionele vormen van discriminatie. Met name lesbische, biseksuele, trans-, non-binaire, interseksuele en queer (lbtiq) vrouwen, vrouwen met een handicap en vrouwen die tot een raciale of etnische minderheid behoren, lopen een verhoogd risico op gendergerelateerd geweld.

    (12)Slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld lopen een verhoogd risico op intimidatie, vergelding en secundaire en herhaalde victimisatie. Daarom moet bijzondere aandacht worden besteed aan deze risico’s en aan de noodzaak om de waardigheid en de fysieke integriteit van deze slachtoffers te beschermen.

    (13)Verkrachting is een van de ernstigste strafbare feiten waardoor de seksuele integriteit van een persoon wordt geschonden en is een vorm van criminaliteit die vrouwen in onevenredige mate treft. Verkrachting gaat gepaard met machtsongelijkheid tussen de dader en het slachtoffer, waardoor de dader seksueel misbruik kan maken van het slachtoffer met het oog op persoonlijke bevrediging, bevestiging van zijn dominantie, maatschappelijke erkenning, verbetering van zijn positie of eventueel financieel gewin. Voor een groot aantal lidstaten is er pas sprake van verkrachting als gebruik is gemaakt van geweld, bedreigingen of dwang. Voor andere lidstaten is het enige criterium dat het slachtoffer niet met de seksuele handeling heeft ingestemd. Alleen met deze laatste benadering wordt de seksuele integriteit van slachtoffers volledig beschermd. Daarom moet, met het oog op gelijke bescherming in de hele Unie, worden vastgesteld welke de constitutieve bestanddelen van verkrachting zijn.

    (14)Verkrachting moet uitdrukkelijk alle vormen van seksuele penetratie, met om het even welk lichaamsdeel of voorwerp, omvatten. Aangezien verkrachting niet altijd gepaard gaat met fysiek geweld of krachtsaanwending, moet het ontbreken van instemming een centraal en constitutief element zijn van de omschrijving van verkrachting. Initiële instemming moet, in overeenstemming met de seksuele autonomie van het slachtoffer, tijdens de handeling te allen tijde kunnen worden ingetrokken en mag niet automatisch worden beschouwd als instemming voor toekomstige handelingen. Seksuele penetratie zonder instemming moet als verkrachting worden aangemerkt, ook als de echtgenoot of intieme partner voorwerp is van de penetratie.

    (15)Wat als verkrachting aangemerkte strafbare feiten betreft, moeten daders die eerder voor soortgelijke feiten zijn veroordeeld, worden verplicht deel te nemen aan interventieprogramma’s, teneinde het risico op recidive te beperken.

    (16)Om de onherstelbare en levenslange schade van genitale verminking bij de vrouwelijke slachtoffers aan te pakken, moet dit strafbare feit specifiek en adequaat worden aangepakt in het strafrecht. Genitale verminking van de geslachtsorganen van meisjes of vrouwen is een vorm van uitbuiting die wordt toegepast om dominantie over de slachtoffers te behouden en te bevestigen en om sociale controle uit te oefenen op hun seksualiteit. Deze praktijk komt soms voor in de context van kindhuwelijken, gedwongen huwelijken of huiselijk geweld en maakt deel uit van de tradities van sommige gemeenschappen. Onder de omschrijving ervan moeten praktijken vallen die om niet-medische redenen worden uitgevoerd. Voor het gedeeltelijk of geheel verwijderen van de clitoris en de grote schaamlippen moet de term “excisie” worden gebruikt. Voor het sluiten van de grote schaamlippen door, ter vernauwing van de vaginale opening, de buitenlippen van de vulva gedeeltelijk aan elkaar te naaien, moet de term “infibulatie” worden gebruikt. Alle andere fysieke veranderingen van de vrouwelijke geslachtsdelen moeten worden aangeduid met de term “enige andere verminking”.

    (17)Wat bepaalde vormen van cybergeweld betreft, moet worden voorzien in geharmoniseerde omschrijvingen van strafbare feiten en sancties. Vrouwelijke politici, journalisten en mensenrechtenverdedigers worden specifiek geviseerd en getroffen door cybergeweld. Dit kan ertoe leiden dat vrouwen het zwijgen wordt opgelegd en dat zij niet op voet van gelijkheid met mannen kunnen deelnemen aan de samenleving. Ook in onderwijsomgevingen, zoals scholen en universiteiten, worden vrouwen in onevenredige mate getroffen door cybergeweld. Dit heeft nadelige gevolgen voor hun verdere opleiding en hun geestelijke gezondheid en kan in extreme gevallen tot zelfmoord leiden.

    (18)Het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën brengt het risico met zich mee dat bepaalde vormen van cybergeweld zich gemakkelijk, snel en op grote schaal verspreiden en dat daardoor ernstige en langdurige schade voor het slachtoffer ontstaat of dat dergelijke reeds bestaande schade nog wordt versterkt. Dit verspreidingspotentieel is een voorwaarde om bepaalde vormen van cybergeweld in het kader van deze richtlijn als strafbaar feit te beschouwen en moet tot uiting worden gebracht door in de omschrijving te bepalen dat bepaald materiaal door middel van informatie- en communicatietechnologie toegankelijk wordt gemaakt voor een “groot aantal” eindgebruikers. Met het begrip “groot aantal” wordt bedoeld dat een aanzienlijk aantal eindgebruikers van de betrokken technologieën wordt bereikt, waardoor dat materiaal breed toegankelijk wordt en verder kan worden verspreid. Het begrip moet worden uitgelegd en toegepast met inachtneming van de betrokken omstandigheden, waaronder de technologieën die worden gebruikt om het materiaal toegankelijk te maken en de middelen die deze technologieën bieden voor verspreiding van het materiaal.

    (19)Het kan zeer schadelijk zijn voor de slachtoffers als, zonder hun instemming, door middel van informatie- en communicatietechnologie intiem beeld-, video- of ander materiaal waarin seksuele activiteiten worden weergegeven, voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk wordt gemaakt – precies omdat het toegankelijk maken en breed verspreiden van het materiaal gemakkelijk en snel verloopt en het materiaal een intiem karakter heeft. De in deze richtlijn opgenomen omschrijving van het betrokken strafbare feit moet betrekking hebben op alle soorten materiaal, zoals beelden, foto’s en video’s, met inbegrip van geseksualiseerde beelden, audioclips en videoclips. Onder de omschrijving moeten situaties vallen waarin het materiaal door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk wordt gemaakt zonder instemming van het slachtoffer, ongeacht of het slachtoffer met het maken van het materiaal heeft ingestemd of het materiaal aan een bepaalde persoon heeft doorgegeven. Ook het zonder instemming produceren of, bijvoorbeeld door beeldbewerking, manipuleren van materiaal dat de indruk wekt dat een andere persoon aan seksuele activiteiten deelneemt, moet onder de omschrijving van dit strafbare feit vallen, voor zover het materiaal vervolgens door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk wordt gemaakt zonder instemming van de betrokken persoon. Hieronder vallen ook de zogenaamde “deepfakes” – materiaal dat duidelijke overeenkomsten met bestaande personen, voorwerpen, plaatsen of andere entiteiten of gebeurtenissen vertoont en seksuele activiteiten van een andere persoon weergeeft en dat ten onrechte door anderen als authentiek of waarheidsgetrouw zou worden aangezien. Om slachtoffers van dergelijk gedrag doeltreffend te beschermen, moet ook het dreigen met dergelijk gedrag in de omschrijving worden meegenomen.

    (20)Cyberstalking is een moderne vorm van geweld die vaak tegen familieleden of personen die in hetzelfde huishouden wonen, is gericht, maar ook door ex-partners of kennissen wordt gepleegd. Doorgaans wordt de technologie door de dader misbruikt ter intensivering van dwingend en controlerend gedrag, manipulatie en observatie, waardoor de angst van het slachtoffer en het isolement van het slachtoffer ten opzichte van vrienden en familie toenemen. Daarom moeten minimumvoorschriften inzake cyberstalking worden vastgesteld. Als strafbaar feit op het gebied van cyberstalking moet onder meer worden beschouwd de voortdurende observatie van het slachtoffer door middel van informatie- en communicatietechnologie zonder instemming van het slachtoffer of zonder wettelijke toestemming. De dader kan hiertoe de persoonsgegevens van het slachtoffer verwerken, bijvoorbeeld door identiteitsdiefstal, door dergelijke gegevens in de socialemedia- of berichtenplatforms, de e-mails en de telefoon van het slachtoffer te bespioneren, door wachtwoorden te stelen, door de apparaten van het slachtoffer te hacken om toegang tot de privéruimte te krijgen, door geolocalisatieapps, met inbegrip van stalkerware, te installeren of door apparaten te stelen. Onder stalking moet ook worden verstaan het monitoren van slachtoffers, zonder hun instemming of zonder toestemming, met technologische apparaten die via het internet der dingen zijn verbonden, zoals slimme huishoudapparaten.

    (21)Er moeten minimumvoorschriften met betrekking tot het strafbare feit cyberintimidatie worden vastgesteld om te voorkomen dat iemand samen met derden een aanval tegen een andere persoon initieert of aan een dergelijke aanval deelneemt door bedreigend of beledigend materiaal toegankelijk te maken voor een groot aantal eindgebruikers. Zulke brede aanvallen, met inbegrip van gecoördineerde online “mob”-aanvallen, kunnen uitmonden in offline-aanranding en kunnen tot aanzienlijk psychologisch leed en in extreme gevallen tot zelfmoord van het slachtoffer leiden. Ze zijn vaak gericht op prominente (vrouwelijke) politici, journalisten of andere bekende personen, maar kunnen zich ook in andere contexten voordoen, zoals op campussen of scholen. Deze vorm van onlinegeweld moet met name worden aangepakt wanneer de aanvallen op grote schaal plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van intimidatiecampagnes door een aanzienlijk aantal mensen.

    (22)Door de toename van het gebruik van internet en sociale media is het aantal gevallen waarin publiekelijk wordt aangezet tot geweld en haat, onder meer op grond van geslacht of gender, de afgelopen jaren sterk gestegen. Het ontremmende effect van het internet werkt de gemakkelijke, snelle en brede verspreiding van haatzaaiende uitlatingen in de digitale wereld nog verder in de hand, omdat mensen zich vanwege een gevoel van anonimiteit en straffeloosheid op het internet minder geremd voelen om dergelijke uitingen te doen. Vrouwen zijn vaak het doelwit van seksistische en misogyne haat online, die offline tot haatmisdrijven kan escaleren. Bij dergelijke uitingen moet in een vroeg stadium worden ingegrepen. Hoewel in dit soort uitingen niet altijd rechtstreeks naar het geslacht of het gender van de beoogde persoon of personen wordt verwezen, kunnen de vooringenomen motieven worden afgeleid uit de algemene inhoud of context.

    (23)Een voorwaarde om online aanzetten tot haat of geweld als strafbaar feit te beschouwen, is dat de boodschap niet in een louter particuliere context wordt geuit, maar publiekelijk via het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën. Publieke verspreiding is dus een voorwaarde. Daarmee wordt bedoeld dat materiaal dat aanzet tot geweld of haat, door middel van informatie- en communicatietechnologie toegankelijk wordt gemaakt voor een mogelijk onbeperkt aantal personen, en dus gemakkelijk toegankelijk is voor gebruikers in het algemeen, zonder dat de verstrekker van het materiaal verdere actie hoeft te ondernemen, ongeacht of die personen zich daadwerkelijk toegang tot de betrokken informatie verschaffen. Wanneer voor de toegang tot het materiaal registratie of toelating tot een groep gebruikers vereist is, mag die informatie alleen worden geacht onder het publiek te worden verspreid wanneer gebruikers die toegang tot het materiaal wensen, automatisch worden geregistreerd of toegelaten zonder menselijke beslissing of selectie van wie toegang krijgt. Bij de beoordeling van de vraag of het materiaal aanzet tot haat of geweld, moeten de bevoegde autoriteiten rekening houden met de vrijheid van meningsuiting zoals verankerd in artikel 11 van het Handvest.

    (24)Slachtoffers moeten gemakkelijk aangifte van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld kunnen doen zonder risico te lopen op secundaire of herhaalde victimisatie. Daartoe moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid om online of met andere voor het aangeven van dergelijke strafbare feiten bestemde informatie- en communicatietechnologieën een klacht in te dienen. Slachtoffers van cybergeweld moeten bij hun aangifte materiaal kunnen uploaden, zoals screenshots van het vermeende gewelddadige gedrag.

    (25)In het geval van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen, met name wanneer dit wordt gepleegd door naaste familieleden of intieme partners, kan de dwang die de dader uitoefent zo groot zijn dat het slachtoffer bang is om contact op te nemen met de bevoegde autoriteiten, zelfs als het in levensgevaar verkeert. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun vertrouwelijkheidsregels relevante beroepsbeoefenaars, zoals zorgpersoneel, niet beletten om aangifte te doen bij de bevoegde autoriteiten wanneer zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat er een dreigend risico op ernstige lichamelijke schade voor het slachtoffer bestaat. In gevallen van huiselijk geweld of geweld tegen vrouwen waar kinderen het slachtoffer van zijn, wordt vaak pas ingegrepen als derden onregelmatig gedrag of lichamelijke schade bij het kind opmerken. Het is zaak kinderen doeltreffend tegen dergelijke vormen van geweld te beschermen en onverwijld passende maatregelen te nemen. Daarom mogen relevante beroepsbeoefenaars die in contact komen met minderjarige slachtoffers of potentiële minderjarige slachtoffers, zoals zorg- of onderwijspersoneel, evenmin worden beperkt door vertrouwelijkheidsregels wanneer zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat tegen het kind ernstige gewelddaden in de zin van deze richtlijn zijn gepleegd of waarschijnlijk verder zullen worden gepleegd. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat beroepsbeoefenaars die aangifte doen van dergelijke gevallen van geweld, niet aansprakelijk worden gesteld voor schending van de geheimhoudingsplicht.

    (26)Om het probleem van het te lage percentage aangiften van geweld tegen kinderen aan te pakken, moeten veilige en kindvriendelijke aangifteprocedures worden vastgesteld. Het kan daarbij gaan om ondervraging door bevoegde autoriteiten in eenvoudige en begrijpelijke taal.

    (27)Vertragingen bij de behandeling van klachten over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld kunnen voor de slachtoffers bijzondere risico’s met zich meebrengen, aangezien zij nog steeds onmiddellijk gevaar lopen omdat de daders vaak naaste familieleden of echtgenoten zijn. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten over voldoende expertise en doeltreffende onderzoeksinstrumenten beschikken om deze strafbare feiten te onderzoeken en te vervolgen.

    (28)Slachtoffers van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen hebben per definitie onmiddellijk bescherming of specifieke ondersteuning nodig, bijvoorbeeld in het geval van partnergeweld, waar het recidivepercentage doorgaans hoog is. Daarom moet bij het allereerste contact van de bevoegde autoriteiten met het slachtoffer of zodra het vermoeden ontstaat dat de persoon het slachtoffer is van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, een individuele beoordeling worden uitgevoerd om de beschermingsbehoeften van het slachtoffer te bepalen. Deze beoordeling kan worden uitgevoerd voordat het slachtoffer formeel aangifte doet, of proactief als een derde de aangifte doet.

    (29)Bij het beoordelen van de beschermings- en ondersteuningsbehoeften van het slachtoffer moet in de eerste plaats aandacht worden besteed aan het waarborgen van de veiligheid van het slachtoffer en het verlenen van ondersteuning op maat, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van het slachtoffer, zoals zwangerschap of afhankelijkheid van of relatie met de dader.

    (30)Met het oog op volledige ondersteuning en bescherming van de slachtoffers moeten alle bevoegde autoriteiten en relevante instanties, waaronder rechtshandhavingsinstanties en gerechtelijke autoriteiten, worden betrokken bij het beoordelen van de risico’s voor de slachtoffers en van passende steunmaatregelen op basis van duidelijke richtsnoeren van de lidstaten. Dergelijke richtsnoeren moeten factoren omvatten waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van het risico dat uitgaat van de dader of verdachte, zoals de overweging dat verdachten van lichte strafbare feiten even gevaarlijk kunnen zijn als verdachten die beschuldigd worden van zwaardere strafbare feiten, met name in gevallen van huiselijk geweld en stalking.

    (31)Omdat kinderen van slachtoffers kwetsbaar zijn voor secundaire en herhaalde victimisatie, intimidatie en vergelding, en emotionele schade lijden die hun ontwikkeling schaadt, moeten zij dezelfde beschermingsmaatregelen krijgen als het slachtoffer. Andere personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn, zoals volwassenen met een handicap of ouderen voor wie het slachtoffer zorgt, kunnen soortgelijke emotionele schade ondervinden en moeten derhalve dezelfde beschermingsmaatregelen krijgen.

    (32)Slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld hebben vaak specifieke ondersteuning nodig. Om ervoor te zorgen dat die ondersteuning hun ook daadwerkelijk aangeboden wordt, moeten de bevoegde autoriteiten de slachtoffers doorverwijzen naar de juiste hulporganisaties, met name wanneer bij een individuele beoordeling is gebleken dat het slachtoffer bijzondere ondersteuningsbehoeften heeft. In dat geval moeten de hulporganisaties contact kunnen opnemen met het slachtoffer, ook zonder instemming van het slachtoffer. Wat de verwerking van gerelateerde persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten betreft, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze een rechtsgrond heeft, in overeenstemming met artikel 6, lid 1, punt c), in samenhang met de artikel 6, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 41 . De betrokken wetgeving moet passende waarborgen in verband met persoonsgegevens bevatten die de essentie van het recht op gegevensbescherming eerbiedigen en voorzien in passende en specifieke maatregelen ter bescherming van de grondrechten en de belangen van de betrokken personen. Wanneer de bevoegde autoriteiten met het oog op doorverwijzing van slachtoffers persoonsgegevens van de slachtoffers doorgeven aan hulporganisaties, moeten zij ervoor zorgen dat de doorgegeven gegevens beperkt blijven tot wat noodzakelijk is om de hulporganisaties op de hoogte te brengen van de omstandigheden van de zaak, zodat de slachtoffers passende ondersteuning en bescherming krijgen.

    (33)De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om met het oog op de doeltreffende bescherming van de slachtoffers en de personen die van hen afhankelijk zijn, te voorzien in spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen.

    (34)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat spoedeisende locatieverboden kunnen worden uitgevaardigd bij onmiddellijk gevaar, zoals wanneer iemand schade dreigt te worden toegebracht of dit reeds is gebeurd of waarschijnlijk weer zal gebeuren.

    (35)Beschermingsbevelen kunnen onder meer inhouden dat de dader of verdachte de toegang tot bepaalde plaatsen wordt ontzegd, of het recht wordt ontzegd dichter dan een bepaalde afstand bij het slachtoffer of de van het slachtoffer afhankelijke persoon te komen, contact met het slachtoffer of de van het slachtoffer afhankelijke persoon op te nemen, ook via online-interfaces, of, in voorkomend geval, vuurwapens of dodelijke wapens te bezitten.

    (36)Om de doeltreffendheid van spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen te waarborgen, moeten voor inbreuken op dergelijke bevelen en verboden sancties worden opgelegd. Deze sancties kunnen van strafrechtelijke of andere juridische aard zijn en bestaan uit gevangenisstraffen, boetes of andere wettelijke sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    (37)Het overleggen van bewijsmateriaal over seksueel gedrag in het verleden met als doel de geloofwaardigheid en het ontbreken van instemming van slachtoffers in zaken van seksueel geweld, met name verkrachting, in twijfel te trekken, kan de instandhouding van schadelijke stereotypen van slachtoffers nog verder in de hand werken en tot herhaalde of secundaire victimisatie leiden. Mits geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de verdediging, mogen vragen, onderzoeken en bewijsmateriaal betreffende het seksuele gedrag van het slachtoffer in het verleden daarom niet worden toegestaan in strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures.

    (38)Gezien de complexiteit en de ernst van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, alsook de specifieke ondersteuningsbehoeften van de slachtoffers, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat aangewezen instanties aanvullend werk leveren om ondersteuning te bieden en dergelijke strafbare feiten te voorkomen. Gezien hun expertise inzake discriminatie op grond van geslacht bevinden de nationale organen voor gelijke behandeling, die zijn opgericht overeenkomstig de Richtlijnen 2004/113/EG 42 , 2006/54/EG 43 en 2010/41/EU 44 van het Europees Parlement en de Raad, zich in een goede positie om deze taken uit te voeren. Dergelijke organen moeten bovendien procesbevoegdheid hebben om in gerechtelijke procedures op te treden namens of ter ondersteuning van slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, onder meer om schadevergoeding aan te vragen en illegale online-inhoud te laten verwijderen, mits de slachtoffers daarmee instemmen. Zij moeten in dit verband ook namens of ter ondersteuning van meerdere slachtoffers tegelijkertijd kunnen optreden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze organen over voldoende personele en financiële middelen beschikken om hun taken doeltreffend uit te voeren.

    (39)Bepaalde strafbare feiten die onder deze richtlijn vallen, houden een verhoogd risico van herhaalde, langdurige of zelfs voortdurende victimisatie in. Dat risico doet zich met name voor bij strafbare feiten waarbij materiaal dat het resultaat is van bepaalde strafbare feiten op het gebied van cybergeweld, door middel van informatie- en communicatietechnologie toegankelijk wordt gemaakt voor een groot aantal eindgebruikers. Dergelijk materiaal kan gemakkelijk en snel op grote schaal worden verspreid en is vaak moeilijk te verwijderen. Zelfs na een veroordeling blijft dit risico bestaan. Om de rechten van de slachtoffers van deze strafbare feiten doeltreffend te waarborgen, moeten de lidstaten daarom worden verplicht passende maatregelen te nemen voor het verwijderen van het betrokken materiaal. Aangezien verwijdering aan de bron niet altijd haalbaar is, bijvoorbeeld wegens juridische of praktische problemen in verband met de uitvoering of handhaving van een verwijderingsbevel, moeten de lidstaten ook kunnen voorzien in maatregelen om dergelijk materiaal ontoegankelijk te maken,

    (40)In het kader van dergelijke maatregelen moeten de nationale gerechtelijke autoriteiten met name de bevoegdheid krijgen om aanbieders van tussenhandelsdiensten te gelasten een of meer specifieke elementen van het materiaal in kwestie te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Bevelen in die zin moeten worden uitgevaardigd op basis van een voldoende gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek van het slachtoffer. Gezien de snelheid waarmee zulk materiaal online kan worden verspreid en de tijd die nodig is om de strafprocedure tegen de vermeende pleger van het betrokken strafbare feit af te ronden, moet het met het oog op de doeltreffende bescherming van de rechten van het slachtoffer mogelijk zijn om een dergelijk bevel onder bepaalde voorwaarden in kortgeding uit te vaardigen, nog voordat de strafprocedure wordt beëindigd.

    (41)Maatregelen om materiaal te verwijderen of ontoegankelijk te maken, en met name dergelijke bevelen, kunnen gevolgen hebben voor de rechten en belangen van andere partijen dan de slachtoffers, zoals de personen die het materiaal verstrekken, de aanbieders van tussenhandelsdiensten wier diensten kunnen worden gebruikt en de eindgebruikers van die diensten, alsook voor het algemeen belang. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat die bevelen en andere maatregelen op transparante wijze worden vastgesteld en dat in passende waarborgen wordt voorzien, zodat zij beperkt blijven tot wat noodzakelijk en evenredig is, de rechtszekerheid wordt gewaarborgd, alle betrokken partijen overeenkomstig het nationale recht hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte kunnen uitoefenen en een billijk evenwicht wordt gevonden tussen alle betrokken rechten en belangen, met inbegrip van de grondrechten van alle betrokken partijen in overeenstemming met het Handvest. Met name in kortgedingprocedures is het van bijzonder belang dat alle rechten en belangen per geval worden afgewogen. Met name om eventuele negatieve gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting en informatie te beperken, moeten deze bevelen in de regel worden gericht tot de specifieke aanbieder van tussenhandelsdiensten die het best geplaatst is om op te treden.

    (42)De bepalingen van deze richtlijn betreffende bevelen en andere maatregelen voor het verwijderen en ontoegankelijk maken van materiaal moeten de desbetreffende voorschriften van Verordening XX/YYYY [voorstel voor een verordening inzake digitale diensten] onverlet laten. Die bevelen moeten met name in overeenstemming zijn met het verbod om algemene verplichtingen inzake toezicht of het actief zoeken van feiten op te leggen en met de specifieke vereisten van die verordening inzake bevelen om illegale inhoud online te verwijderen.

    (43)Materiaal dat op grond van bevelen of maatregelen uit hoofde van deze richtlijn moet worden verwijderd of ontoegankelijk gemaakt, kan van belang zijn voor het strafrechtelijke onderzoek of de strafrechtelijke vervolging van de betrokken strafbare feiten. Daarom moeten de nodige maatregelen worden genomen om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen dat materiaal zo nodig te verkrijgen of in veiligheid te brengen, bijvoorbeeld door de betrokken aanbieders van tussenhandelsdiensten te verplichten het materiaal aan die autoriteiten door te geven of gedurende een beperkte periode, maar niet langer dan noodzakelijk, te bewaren. Dergelijke maatregelen moeten de beveiliging van het materiaal waarborgen, beperkt blijven tot wat redelijk is en voldoen aan de toepasselijke voorschriften voor de bescherming van persoonsgegevens.

    (44)Om secundaire victimisatie te voorkomen, moeten slachtoffers in de loop van de strafprocedure schadevergoeding kunnen krijgen. De dader moet de schade volledig vergoeden en er mag geen vaste bovengrens voor schadevergoeding worden vastgesteld. De schadevergoeding moet alle schade en trauma’s van de slachtoffers, alsook de kosten voor het beheer van de schade dekken, met inbegrip van onder meer behandelingskosten, gevolgen voor de arbeidssituatie van het slachtoffer, inkomstenderving, psychologische schade en immateriële schade als gevolg van schending van de waardigheid. Slachtoffers van huiselijk geweld moeten op zoek naar veiligheid hun leven soms helemaal omgooien en een andere baan zoeken, een nieuwe school voor hun kinderen vinden of zelfs een nieuwe identiteit aannemen. Bij het bepalen van de schadevergoeding moet daar rekening mee worden gehouden.

    (45)Slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld moeten vóór, tijdens en gedurende een passende periode na de strafprocedure bijstand en ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld wanneer medische behandeling van de ernstige fysieke of psychologische gevolgen van het geweld nodig is of wanneer de veiligheid van het slachtoffer in gevaar is, met name als gevolg van de verklaringen die het slachtoffer in het kader van die procedure heeft afgelegd.

    (46)Gespecialiseerde hulporganisaties moeten ondersteuning verlenen aan slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, waaronder seksueel geweld, vrouwelijke genitale verminking, gedwongen huwelijk, gedwongen abortus en sterilisatie, seksuele intimidatie en diverse vormen van cybergeweld.

    (47)Slachtoffers moeten gespecialiseerde, op hun specifieke behoeften afgestemde gespecialiseerde hulp krijgen, ongeacht of zij officieel een klacht hebben ingediend. Deze diensten kunnen worden verleend naast of als geïntegreerd deel van de algemene diensten verleend door slachtofferhulporganisaties, die een beroep kunnen doen op bestaande entiteiten die gespecialiseerde ondersteuning verlenen. Gespecialiseerde ondersteuning kan worden verleend door nationale autoriteiten, slachtofferhulporganisaties of andere niet-gouvernementele organisaties. Zij moeten voldoende personele en financiële middelen krijgen. Als de diensten worden verleend door niet-gouvernementele organisaties, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze organisaties voldoende middelen ontvangen.

    (48)Slachtoffers van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen hebben doorgaans op meerdere gebieden bescherming en ondersteuning nodig. Om doeltreffend aan deze behoeften tegemoet te komen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de daartoe vereiste diensten op dezelfde locatie worden aangeboden of via een centraal contactpunt worden gecoördineerd. Om te waarborgen dat ook slachtoffers die in afgelegen gebieden wonen of fysiek niet in staat zijn om zich naar die centra te verplaatsen, worden bereikt, moeten de lidstaten voorzien in onlinetoegang tot deze diensten. Dit houdt in dat er één website moet worden opgezet waar de gebruiker alle relevante informatie over de beschikbare ondersteunings- en beschermingsdiensten vindt en toegang tot die diensten krijgt (één loket met onlinetoegang), en dat die website wordt bijgewerkt. De website moet voldoen aan de toegankelijkheidseisen voor personen met een handicap.

    (49)Gespecialiseerde hulporganisaties, waaronder toevluchtsoorden en crisiscentra voor slachtoffers van verkrachting, moeten tijdens crisis- en noodsituaties als verleners van essentiële diensten worden beschouwd, ook tijdens gezondheidscrises. Deze diensten moeten verder worden aangeboden in dergelijke situaties, waarin huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen vaak toenemen.

    (50)Seksueel geweld, waaronder verkrachting, is traumatisch en vereist daarom een omzichtige aanpak door opgeleid en gespecialiseerd personeel. Slachtoffers van dit soort geweld hebben onmiddellijke medische zorg en traumazorg nodig, in combinatie met onmiddellijk forensisch onderzoek om het voor vervolging vereiste bewijsmateriaal te verzamelen. Elke lidstaat moet beschikken over voldoende en adequaat over zijn grondgebied verspreide crisiscentra voor slachtoffers van verkrachting of verwijzingscentra voor slachtoffers van seksueel geweld. Slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking – vaak meisjes – hebben eveneens gerichte ondersteuning nodig. De lidstaten moeten dan ook voorzien in op deze slachtoffers afgestemde ondersteuning.

    (51)Intimidatie op het werk wordt uit hoofde van de Richtlijnen 2004/113/EG, 2006/54/EG en 2010/41/EU als discriminatie op grond van geslacht beschouwd. Aangezien seksuele intimidatie op het werk grote negatieve gevolgen heeft voor zowel de slachtoffers als de werkgevers, moeten externe adviesdiensten aan zowel slachtoffers als werkgevers advies verstrekken over een adequate aanpak van dergelijke gevallen, over de rechtsmiddelen die de werkgever ter beschikking staan om de dader van de werkplek te verwijderen en over de mogelijkheid tot bemiddeling in een vroege fase, indien het slachtoffer dat wenst.

    (52)De lidstaten moeten voorzien in nationale hulplijnen op het geharmoniseerde, voor de hele EU geldende nummer [116016] en moeten ervoor zorgen dat op grote schaal bekend wordt gemaakt dat dit een gratis, openbaar en 24 uur per dag beschikbaar nummer is. De hulplijn moet onder meer crisisbegeleiding aanbieden en de beller kunnen doorverwijzen naar persoonlijke diensten, zoals toevluchtsoorden, adviescentra of de politie.

    (53)Toevluchtsoorden spelen een cruciale rol bij de bescherming van slachtoffers tegen gewelddaden. Naast een veilige verblijfplaats moet een toevluchtsoord de nodige ondersteuning bieden met betrekking tot de complexe problematiek van de slachtoffers op het vlak van hun persoonlijke gezondheid, hun financiële situatie en het welzijn van hun kinderen, met als doel de slachtoffers te helpen op eigen benen te staan.

    (54)Om de negatieve weerslag op minderjarige slachtoffers doeltreffend aan te pakken, moeten ondersteuningsmaatregelen voor kinderen onder meer op leeftijd afgestemde psychologische begeleiding, zo nodig samen met pediatrische zorg, omvatten en moeten deze maatregelen beschikbaar zijn zodra de bevoegde autoriteiten redelijke gronden hebben om aan te nemen dat kinderen mogelijk slachtoffer of getuige van geweld zijn geweest. Bij het verlenen van ondersteuning aan minderjarige slachtoffers moeten de rechten van het kind een essentiële overweging vormen, zoals vastgelegd in artikel 24 van het Handvest.

    (55)Om de veiligheid van minderjarigen te waarborgen bij bezoek van een dader of verdachte die ouderlijke verantwoordelijkheid draagt en omgangsrecht heeft, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er een neutrale plek met toezicht, onder meer van jeugdbeschermings- of jeugdzorgdiensten, beschikbaar wordt gesteld zodat het bezoek daar met inachtneming van de belangen van het kind kan plaatsvinden. Zo nodig moet bij het bezoek een functionaris van de jeugdbeschermings- of jeugdzorgdienst aanwezig zijn. Als er tussentijdse opvang nodig is, is het prioritair dat de kinderen samen met de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt en niet de dader of verdachte is – bijvoorbeeld de moeder van het kind – worden ondergebracht. Er moet altijd rekening worden gehouden met het belang van het kind.

    (56)Er moet specifieke bescherming en ondersteuning worden verleend aan slachtoffers met specifieke behoeften en groepen die het risico lopen het slachtoffer te worden van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, zoals vrouwen met een handicap, vrouwen met een afhankelijke verblijfsstatus of -vergunning, migrantenvrouwen zonder papieren, vrouwen die om internationale bescherming verzoeken, vrouwen die op de vlucht zijn voor een gewapend conflict, dakloze vrouwen, vrouwen die tot een raciale of etnische minderheid behoren, vrouwen die in plattelandsgebieden wonen, vrouwelijke sekswerkers, vrouwelijke gedetineerden en oudere vrouwen.

    (57)Vrouwen met een handicap krijgen in onevenredige mate te maken met tegen vrouwen gericht geweld en huiselijk geweld en hebben het vanwege hun handicap vaak moeilijk om toegang te krijgen tot beschermings- en ondersteuningsmaatregelen. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat vrouwen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen ten volle gebruik kunnen maken van de in deze richtlijn vastgestelde rechten en dat daarbij terdege rekening wordt gehouden met hun specifieke kwetsbaarheid en mogelijke problemen om hulp te vinden.

    (58)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat preventieve maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van bewustmakingscampagnes, worden genomen om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld tegen te gaan. Ook in het formele onderwijs moet aan preventie worden gedaan, met name door versterkt in te zetten op seksuele voorlichting en sociaal-emotionele competenties, empathie en het ontwikkelen van gezonde en respectvolle relaties.

    (59)Om een einde te maken aan het idee dat vrouwen inferieur zouden zijn, en aan de stereotype rollen van vrouwen en mannen, moeten de lidstaten maatregelen nemen die de ontwikkeling van schadelijke genderstereotypen voorkomen, zoals maatregelen die ervoor zorgen dat cultuur, gewoonte, godsdienst, traditie of eer niet wordt beschouwd als een reden om strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld te rechtvaardigen of coulanter te behandelen. Aangezien mensen al op zeer jonge leeftijd worden blootgesteld aan genderrollen die mede bepalen hoe zij zichzelf zien, welke studie- en beroepskeuzes zij maken en wat zij van hun rol als vrouw en man in het leven verwachten, is het van cruciaal belang genderstereotypen reeds op jonge leeftijd aan de orde te stellen in het onderwijs en de opvang.

    (60)Slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld moeten worden geïdentificeerd en passende ondersteuning krijgen. Met het oog daarop moeten de lidstaten ervoor zorgen dat beroepsbeoefenaars die met slachtoffers in contact kunnen komen, opleiding en doelgerichte informatie krijgen. In de opleiding moet er aandacht zijn voor het risico en de preventie van intimidatie, herhaalde en secundaire victimisatie en voor de beschikbaarheid van beschermings- en ondersteuningsmaatregelen voor slachtoffers. Om seksuele intimidatie op het werk te voorkomen en op passende wijze aan te pakken, moeten ook personen met toezichthoudende functies opleiding krijgen. In die opleiding moet er ook aandacht zijn voor evaluaties van seksuele intimidatie op het werk en daarmee samenhangende psychosociale veiligheids- en gezondheidsrisico’s als bedoeld in Richtlijn 89/391/EEG van het Europees Parlement en de Raad 45 . Ook het risico van geweld door derden moet in de opleiding aan bod komen. Dit is geweld dat op de werkplek wordt toegebracht, niet door een collega, maar door een derde, bijvoorbeeld een verpleegster die seksueel wordt geïntimideerd door een patiënt.

    (61)Om het probleem van het te lage aangiftepercentage aan te pakken, moeten de lidstaten bij het ontwikkelen van opleidingen, met name inzake schadelijke genderstereotypen, maar ook bij het voorkomen van strafbare feiten samenwerken met de rechtshandhavingsinstanties, aangezien deze ambtshalve nauw in contact staan met slachtoffers en groepen die het risico lopen op geweld.

    (62)Er moeten interventieprogramma’s worden opgezet om het risico van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld (en recidive) te voorkomen en tot een minimum te beperken. De programma’s moeten daders en potentiële daders leren hoe zij zich in interpersoonlijke relaties geweldloos kunnen gedragen en gewelddadige gedragspatronen kunnen doorbreken. De programma’s moeten daders aanmoedigen verantwoordelijkheid voor hun gedrag te nemen en hun houding en mening ten aanzien van vrouwen kritisch te bekijken.

    (63)Slachtoffers van onder deze richtlijn vallende strafbare feiten op het gebied van cybergeweld moeten hun rechten op verwijdering van het daarbij betrokken illegale materiaal daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Daartoe moeten de lidstaten samenwerking tussen aanbieders van tussenhandelsdiensten stimuleren. Om ervoor te zorgen dat dit materiaal in een vroeg stadium wordt opgespoord en doeltreffend wordt aangepakt en dat de slachtoffers van deze strafbare feiten adequaat worden bijgestaan en ondersteund, moeten de lidstaten ook de vaststelling of het gebruik van bestaande, op vrijwilligheid gebaseerde zelfregulerende maatregelen, zoals gedragscodes, vergemakkelijken, onder meer op het gebied van de opsporing van systematische risico’s in verband met dergelijk cybergeweld en de opleiding van het personeel van de aanbieders dat betrokken is bij het voorkomen van dit soort geweld en het bijstaan van de slachtoffers.

    (64)Beleid om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld adequaat aan te pakken, kan alleen worden geformuleerd op basis van uitgebreide en vergelijkbare uitgesplitste gegevens. Om de ontwikkelingen in de lidstaten doeltreffend te monitoren en de lacunes op het vlak van vergelijkbare gegevens op te vullen, moeten de lidstaten regelmatig enquêtes houden met behulp van de geharmoniseerde methode van de Commissie (Eurostat) om gegevens te verzamelen en deze aan de Commissie (Eurostat) toe te zenden.

    (65)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de verzamelde gegevens beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is om het monitoren van de gevallen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de trends op dat gebied te ondersteunen en nieuwe beleidsstrategieën uit te werken. De gedeelde verzamelde gegevens mogen geen persoonsgegevens omvatten.

    (66)Elke verwerking van persoonsgegevens op grond van deze richtlijn, met inbegrip van de uitwisseling of doorzending van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten, moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 en de Richtlijnen (EU) 2016/680 46 en 2002/58/EG 47 van het Europees Parlement en de Raad. Elke verwerking van persoonsgegevens door instellingen, organen of instanties van de Unie moet in overeenstemming zijn met de Verordeningen (EU) 2018/1725 48 , 2018/1727 49 en 2016/794 50 van het Europees Parlement en de Raad of andere toepasselijke regels van de Unie inzake gegevensbescherming.

    (67)Richtlijn 2011/93/EU betreft strafbare feiten met betrekking tot seksueel misbruik van kinderen. Met het oog op de samenhang met deze richtlijn wat het strafbare feit verkrachting betreft, moet dezelfde mate van bescherming worden gewaarborgd voor seksueel meerderjarige kinderen en moet worden voorzien in de omschrijving van een specifiek strafbaar feit met betrekking tot seksueel minderjarige kinderen. Daarom moet Richtlijn 2011/93/EU dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (68)Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op basis van gemeenschappelijke minimumvoorschriften, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van de geplande maatregelen beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (69)[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.] OF[Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland [bij brief van ...] te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen.]

    (70)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

    (71)Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op [XX XX 2022] heeft hij een advies uitgebracht,





    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK 1
    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1
    Onderwerp

    Deze richtlijn stelt regels vast ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Zij bevat minimumvoorschriften betreffende:

    (a)de bepaling van strafbare feiten en sancties in verband met seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen en computercriminaliteit;

    (b)de rechten van slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld vóór, tijdens of na de strafprocedure;

    (c)de bescherming en ondersteuning van slachtoffers.

    Artikel 2

    Slachtoffers met een verhoogd risico op geweld en specifieke risico’s

    1.Bij de uitvoering van de maatregelen uit hoofde van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met het verhoogde risico op geweld dat slachtoffers lopen wanneer zij worden gediscrimineerd op grond van geslacht in combinatie met andere gronden, teneinde tegemoet te komen aan hun grotere beschermings- en ondersteuningsbehoeften, zoals bepaald in artikel 18, lid 4, artikel 27, lid 5, en artikel 37, lid 7.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat bij de toepassing van deze richtlijn bijzondere aandacht wordt besteed aan het risico van intimidatie, vergelding en secundaire en herhaalde victimisatie en aan de noodzaak om de waardigheid en fysieke integriteit van slachtoffers te beschermen.

    Artikel 3 
    Toepassingsgebied

    Deze richtlijn is van toepassing op de volgende strafbare feiten:

    (d)strafbare feiten als bedoeld in hoofdstuk 2;

    (e)daden van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld die krachtens andere instrumenten van het Unierecht strafbaar zijn gesteld;

    (f)alle andere daden van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld die krachtens het nationale recht strafbaar zijn gesteld.

    Artikel 4 
    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    (a)“geweld tegen vrouwen”: gendergerelateerd geweld dat gericht is tegen een vrouw of een meisje omdat zij een vrouw of een meisje is, of dat vrouwen of meisjes in onevenredige mate treft, waaronder alle daden van dergelijk geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot schade of leed op fysiek, seksueel, psychologisch of economisch gebied, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt;

    (b)“huiselijk geweld”: alle daden van geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot schade of leed op fysiek, seksueel, psychologisch of economisch gebied en die plaatsvinden binnen het gezin of het huishouden, ongeacht de biologische of wettelijke familiebanden, of tussen voormalige of huidige echtgenoten of partners, ongeacht of de dader in dezelfde woning als het slachtoffer verblijft of heeft verbleven;

    (c)“slachtoffer”: elke persoon, ongeacht geslacht of gender, tenzij anders bepaald, die schade heeft geleden die rechtstreeks is veroorzaakt door onder deze richtlijn vallende daden van geweld, met inbegrip van minderjarige getuigen van dergelijk geweld;

    (d)“cybergeweld”: elke onder deze richtlijn vallende daad van geweld die geheel of gedeeltelijk wordt gepleegd, ondersteund of verergerd door het gebruik van informatie- en communicatietechnologie;

    (e)“informatie- en communicatietechnologie”: alle technologische instrumenten en middelen die worden gebruikt om informatie digitaal op te slaan, te creëren, te delen of uit te wisselen, met inbegrip van smartphones, computers, sociale netwerken en andere mediatoepassingen en -diensten;

    (f)“aanbieders van tussenhandelsdiensten”: aanbieders van diensten als gedefinieerd in artikel 2, punt f), van Verordening (EU) YYYY/XXX van het Europees Parlement en de Raad 51  [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten];

    (g)“seksuele intimidatie op het werk”: elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat zich voordoet tijdens, verband houdt met of voortvloeit uit de uitoefening van een beroep of arbeid in dienstverband of als zelfstandige, met als doel of gevolg dat de waardigheid van het slachtoffer wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd;

    (h)“kind” : een persoon jonger dan 18 jaar;

    (i)“seksuele meerderjarigheid”: de leeftijd beneden dewelke het overeenkomstig het nationale recht verboden is met een kind seksuele handelingen aan te gaan;

    (j)“afhankelijke persoon”: een kind van het slachtoffer of een andere persoon dan de dader of verdachte die deel uitmaakt van hetzelfde huishouden als het slachtoffer, aan wie het slachtoffer zorg en ondersteuning biedt.

     

    HOOFDSTUK 2

    STRAFBARE FEITEN IN VERBAND MET SEKSUELE UITBUITING VAN VROUWEN EN KINDEREN EN COMPUTERCRIMINALITEIT

    Artikel 5 
    Verkrachting

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

    (a)het stellen van een niet-consensuele handeling met een vrouw waarbij het lichaam op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal wordt binnengedrongen met een lichaamsdeel of object;

    (b)een vrouw ertoe bewegen met een andere persoon een niet-consensuele handeling te stellen waarbij het lichaam op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal wordt binnengedrongen met een lichaamsdeel of object.

    4.De lidstaten zorgen ervoor dat onder een niet-consensuele handeling wordt verstaan een handeling die wordt gesteld zonder de vrijwillige instemming van de vrouw of wanneer de vrouw wegens haar lichamelijke of geestelijke gesteldheid niet uit vrije wil kan beslissen, waardoor haar onvermogen om uit vrije wil te beslissen wordt misbruikt, zoals in een toestand van bewusteloosheid, intoxicatie, slaap, ziekte, lichamelijk letsel of handicap.

    5.De instemming kan op elk moment tijdens de handeling worden ingetrokken. Het ontbreken van instemming kan niet worden weerlegd door het loutere feit dat de vrouw zwijgt of zich niet verbaal of fysiek verzet, noch door haar seksueel gedrag in het verleden.

       

    Artikel 6 
    Vrouwelijke genitale verminking

    De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

    (a)excisie, infibulatie of het toebrengen van enige andere verminking aan de grote of kleine schaamlippen of de clitoris of een deel daarvan;

    (b)een vrouw of meisje dwingen of ertoe bewegen de in punt a) bedoelde handelingen te ondergaan.

    Artikel 7 
    Zonder instemming delen van intiem of gemanipuleerd materiaal

    De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

    (a)intieme beelden, video’s of ander materiaal waarop seksuele handelingen van een andere persoon worden weergegeven, zonder de instemming van die persoon door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk maken;

    (b)beelden, video’s of ander materiaal waarop het lijkt alsof een andere persoon seksuele handelingen stelt, zonder de instemming van die persoon produceren of manipuleren en vervolgens door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk maken;

    (c)dreigen met de in de punten a) en b) bedoelde gedragingen teneinde een andere persoon te dwingen een bepaalde handeling te verrichten, te gedogen of ervan af te zien.

    Artikel 8 
    Cyberstalking

    De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

    (a)door middel van informatie- en communicatietechnologie aanhoudend bedreigende en intimiderende gedragingen stellen ten aanzien van een andere persoon, wat die persoon doet vrezen voor zijn of haar veiligheid of voor de veiligheid van personen die van hem of haar afhankelijk zijn;

    (b)een andere persoon door middel van informatie- en communicatietechnologie voortdurend observeren zonder de instemming van die persoon of wettelijke toestemming daartoe, om de bewegingen en activiteiten van die persoon te volgen of te monitoren;

    (c)materiaal dat de persoonsgegevens van een andere persoon bevat, zonder de instemming van die persoon door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk maken, teneinde die eindgebruikers ertoe aan te zetten die persoon fysieke of ernstige psychologische schade te berokkenen.

    Artikel 9 
    Cyberintimidatie

    De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

    (a)samen met derden een aanval tegen een andere persoon initiëren, door bedreigend of beledigend materiaal door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk te maken, met als gevolg dat de aangevallen persoon ernstige psychologische schade wordt berokkend;

    (b)samen met derden deelnemen aan in punt a) bedoelde aanvallen.

    Artikel 10

    Online aanzetten tot geweld of haat

    De lidstaten zorgen ervoor dat het opzettelijk aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen of een lid van een dergelijke groep die op basis van geslacht of gender wordt gedefinieerd, door door middel van informatie- en communicatietechnologie onder het publiek materiaal te verspreiden waarin tot geweld of haat wordt aangezet, strafbaar wordt gesteld.

    Artikel 11

    Uitlokking, hulp en aanzetting, en poging

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat uitlokking van, hulp bij en aanzetting tot het plegen van een van de in de artikelen 5 tot en met 9 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat een poging tot het plegen van een van de in de artikelen 5 en 6 bedoelde strafbare feiten strafbaar wordt gesteld.

    Artikel 12 
    Sancties

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties.

    4.De lidstaten zorgen ervoor dat het in artikel 5 bedoelde strafbare feit strafbaar wordt gesteld met een maximumstraf van ten minste acht jaar gevangenisstraf en ten minste tien jaar gevangenisstraf indien het strafbare feit is gepleegd onder verzwarende omstandigheden als bedoeld in artikel 13.

    5.De lidstaten zorgen ervoor dat een dader van het in artikel 5 bedoelde strafbare feit, die eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, verplicht deelneemt aan een in artikel 38 bedoeld interventieprogramma.

    6.De lidstaten zorgen ervoor dat het in artikel 6 bedoelde strafbare feit strafbaar wordt gesteld met een maximumstraf van ten minste vijf jaar gevangenisstraf en ten minste zeven jaar gevangenisstraf indien het strafbare feit is gepleegd onder verzwarende omstandigheden als bedoeld in artikel 13.

    7.De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 8 en 10 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld met een maximumstraf van ten minste twee jaar gevangenisstraf.

    8.De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 7 en 9 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld met een maximumstraf van ten minste een jaar gevangenisstraf.

    Artikel 13 
    Verzwarende omstandigheden

    Voor zover de hierna genoemde omstandigheden niet reeds tot de constitutieve bestanddelen van de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde strafbare feiten behoren, zorgen de lidstaten ervoor dat ze met betrekking tot die strafbare feiten als verzwarende omstandigheden kunnen worden beschouwd:

    (a)het strafbare feit of een ander strafbaar feit op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld is bij herhaling gepleegd;

    (b)het strafbare feit is gepleegd tegen een persoon die kwetsbaar is vanwege specifieke omstandigheden, zoals een situatie van afhankelijkheid of een lichamelijke, geestelijke, intellectuele of zintuiglijke handicap, of die in een instelling woont;

    (c)het strafbare feit is gepleegd tegen een kind;

    (d)het strafbare feit is gepleegd in aanwezigheid van een kind;

    (e)het strafbare feit is door twee of meer personen samen gepleegd;

    (f)het strafbare feit is voorafgegaan door of gepaard gegaan met extreem geweld;

    (g)bij het plegen van het strafbare feit is een wapen gebruikt of is met gebruik van een wapen gedreigd;

    (h)het strafbare feit is gepleegd met geweld, onder bedreiging met geweld, of met dwang;

    (i)het strafbare feit heeft geleid tot de dood of zelfdoding van het slachtoffer, of tot ernstige schade op fysiek of psychologisch gebied bij het slachtoffer;

    (j)de dader is al eerder voor soortgelijke strafbare feiten veroordeeld;

    (k)het strafbare feit is gepleegd tegen een voormalige of huidige echtgenoot of partner;

    (l)het strafbare feit is gepleegd door een lid van het gezin of een persoon die samenwoont met het slachtoffer;

    (m)het strafbare feit is gepleegd door misbruik te maken van een erkende positie van vertrouwen, gezag of invloed;

    (n)het strafbare feit is gefilmd, gefotografeerd of in een andere vorm opgenomen en door de dader toegankelijk gemaakt;

    (o)het strafbare feit is gepleegd door het slachtoffer drugs, alcohol of andere intoxicerende stoffen te doen innemen of gebruiken, of onder invloed daarvan te brengen.

    Artikel 14 
    Rechtsmacht

    9.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om hun rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde strafbare feiten die:

    (a)geheel of gedeeltelijk op hun grondgebied zijn gepleegd;

    (b)door eigen onderdanen zijn gepleegd.

    10.Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht tot in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde en buiten zijn grondgebied gepleegde strafbare feiten uit te breiden in de volgende situaties:

    (c)het strafbare feit is gepleegd tegen een eigen onderdaan of tegen een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats op het grondgebied van die lidstaat heeft;

    (d)de dader heeft zijn vaste woon- of verblijfplaats op het grondgebied van die lidstaat.

    11.De lidstaten zorgen ervoor dat de rechtsmacht die zij vestigen ten aanzien van de in de artikelen 7 tot en met 10 bedoelde strafbare feiten, zich uitstrekt tot situaties waarin het strafbare feit is gepleegd door middel van informatie- en communicatietechnologie waartoe toegang werd verkregen vanaf hun grondgebied, ongeacht of de aanbieder van tussenhandelsdiensten op hun grondgebied is gevestigd.

    12.In de in lid 1, punt b), bedoelde gevallen zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat de gedragingen strafbaar zijn gesteld in het land waar zij zijn gepleegd.

    13.In de in lid 1, punt  b), bedoelde gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat de uitoefening van hun rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat strafvervolging slechts kan worden ingesteld indien het slachtoffer aangifte heeft gedaan op de plaats waar het strafbare feit is gepleegd of na een aanklacht door de staat van de plaats waar het strafbare feit is gepleegd.

    Artikel 15 
    Verjaringstermijnen

    1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in een verjaringstermijn die het mogelijk maakt de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde strafbare feiten voldoende lange tijd nadat deze zijn gepleegd, nog aan onderzoek, strafvervolging, een proces en een rechterlijke beslissing te onderwerpen.

    2.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de in artikel 5 bedoelde strafbare feiten te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste 20 jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit is gepleegd.

    3.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de in artikel 6 bedoelde strafbare feiten te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste tien jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit is gepleegd.

    4.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de in artikel 7 en 9 bedoelde strafbare feiten te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste vijf jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit tot een einde is gekomen of het slachtoffer er kennis van heeft gekregen.

    5.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de in artikel 8 en 10 bedoelde strafbare feiten te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste zeven jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit tot een einde is gekomen of het slachtoffer er kennis van heeft gekregen.

    6.Indien het slachtoffer een kind is, begint de verjaringstermijn ten vroegste te lopen wanneer het slachtoffer de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

    HOOFDSTUK 3

    BESCHERMING VAN SLACHTOFFERS EN TOEGANG TOT DE RECHTER

    Artikel 16 
    Aangifte van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld

    1.In aanvulling op de rechten van slachtoffers bij het doen van aangifte uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 2012/29/EU, zorgen de lidstaten ervoor dat slachtoffers op een gemakkelijke en toegankelijke wijze bij de bevoegde autoriteiten aangifte kunnen doen van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld. Dit omvat de mogelijkheid om online of via andere informatie- en communicatietechnologie aangifte te doen van strafbare feiten, met inbegrip van de mogelijkheid om bewijsmateriaal in te dienen, met name met betrekking tot de aangifte van strafbare feiten op het gebied van cybergeweld.  

    2.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om eenieder die weet of te goeder trouw het vermoeden heeft dat strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld zijn gepleegd of dat verdere daden van geweld waarschijnlijk zijn, aan te moedigen om daarvan aangifte te doen bij de bevoegde autoriteiten.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat de vertrouwelijkheidsregels die op grond van het nationale recht gelden voor relevante beroepsbeoefenaars, zoals zorgpersoneel, die beroepsbeoefenaars niet beletten om aangifte te doen bij de bevoegde autoriteiten wanneer zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat er een dreigend risico op ernstige fysieke schade voor een persoon bestaat als gevolg van een onder deze richtlijn vallend strafbaar feit. Indien het slachtoffer een kind is, moeten de relevante beroepsbeoefenaars bij de bevoegde autoriteiten aangifte kunnen doen wanneer zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat er een onder deze richtlijn vallende ernstige daad van geweld is gepleegd of dat verdere ernstige daden van geweld waarschijnlijk zijn.

    4.Wanneer kinderen aangifte doen van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, zorgen de lidstaten ervoor dat de aangifteprocedures veilig en vertrouwelijk zijn en qua opzet en taal kindvriendelijk zijn, in overeenstemming met hun leeftijd en maturiteit. Indien de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, betrokken is bij het strafbare feit, zorgen de lidstaten ervoor dat de aangifte niet afhankelijk is van de instemming van deze persoon.

    5.De lidstaten zorgen ervoor dat het de bevoegde autoriteiten die in contact komen met een slachtoffer dat aangifte doet van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, verboden is persoonsgegevens met betrekking tot de verblijfsstatus van het slachtoffer door te geven aan de bevoegde migratieautoriteiten, ten minste totdat de eerste individuele beoordeling als bedoeld in artikel 18 is voltooid.

    Artikel 17 
    Onderzoek en vervolging

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat personen, eenheden of diensten die geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld onderzoeken en vervolgen, over voldoende expertise en doeltreffende onderzoeksinstrumenten beschikken om deze strafbare feiten doeltreffend te onderzoeken en te vervolgen, met name om in gevallen van cybergeweld elektronisch bewijsmateriaal te verzamelen, te analyseren en te beveiligen. 

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld waarvan aangifte is gedaan, onverwijld worden verwerkt en worden doorverwezen naar de bevoegde autoriteiten met het oog op vervolging en onderzoek.

    3.De bevoegde autoriteiten registreren en onderzoeken onverwijld en doeltreffend beschuldigingen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld en zorgen ervoor dat in alle gevallen een officiële klacht wordt ingediend.

    4.De bevoegde autoriteiten verwijzen slachtoffers onverwijld door naar relevante gezondheidswerkers of hulporganisaties als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 29 met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal, met name in gevallen van seksueel geweld, wanneer het slachtoffer een aanklacht wil indienen en een beroep wil doen op dergelijke organisaties.

    5.Het onderzoek naar of de vervolging van strafbare feiten als bedoeld in artikel 5 is niet afhankelijk van aangifte of beschuldiging door slachtoffers of hun vertegenwoordigers, en de strafprocedure wordt voortgezet, zelfs indien de aangifte of beschuldiging is ingetrokken.

    Artikel 18 
    Individuele beoordeling om de beschermingsbehoeften van slachtoffers te bepalen

    1.In het kader van de individuele beoordeling die overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2012/29/EU moet worden verricht, zorgen de lidstaten ervoor dat, met betrekking tot slachtoffers die onder deze richtlijn vallen, de aanvullende elementen als bedoeld in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel worden beoordeeld.

    2.Met deze individuele beoordeling wordt begonnen na het eerste contact van het slachtoffer met de bevoegde autoriteiten. De bevoegde gerechtelijke autoriteiten gaan uiterlijk bij de inleiding van de strafprocedure na of een beoordeling is verricht. Indien dit niet het geval is, verhelpen zij de situatie door zo spoedig mogelijk een beoordeling te verrichten.

    3.De individuele beoordeling is gericht op het risico dat uitgaat van de dader of verdachte, met inbegrip van het risico op herhaald geweld, het risico op lichamelijk letsel, het gebruik van wapens, het feit dat de dader of verdachte bij het slachtoffer woont, het drugs- of alcoholmisbruik van een dader of verdachte, kindermisbruik, geestelijke gezondheidsproblemen of stalking.

    4.Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van het slachtoffer, met inbegrip van de vraag of het slachtoffer wordt gediscrimineerd op grond van geslacht in combinatie met andere gronden en daarom een verhoogd risico op geweld loopt, alsook met de beschrijving en beoordeling van de situatie door het slachtoffer zelf. De beoordeling wordt verricht in het belang van het slachtoffer, met bijzondere aandacht voor de noodzaak secundaire of herhaalde victimisatie te voorkomen.

    5.De lidstaten zorgen ervoor dat op basis van de individuele beoordeling passende beschermingsmaatregelen worden genomen, zoals:

    (a)in de artikelen 23 en 24 van Richtlijn 2012/29/EU bedoelde maatregelen;

    (b)het uitvaardigen van spoedeisende locatieverboden en gebieds- of contactverboden of beschermingsbevelen overeenkomstig artikel 21 van deze richtlijn;

    (c)verdere maatregelen om het gedrag van de dader of verdachte te beheersen, met name uit hoofde van artikel 38 van deze richtlijn.

    6.De individuele beoordeling wordt verricht in samenwerking met alle relevante bevoegde autoriteiten, afhankelijk van de fase van de procedure, en relevante hulporganisaties, zoals centra voor slachtofferbescherming en toevluchtsoorden voor vrouwen, sociale diensten en gezondheidswerkers.

    7.De bevoegde autoriteiten actualiseren de individuele beoordeling regelmatig om ervoor te zorgen dat de beschermingsmaatregelen betrekking hebben op de actuele situatie van het slachtoffer. Dit omvat een beoordeling van de vraag of aanpassing of vaststelling van beschermingsmaatregelen, met name uit hoofde van artikel 21, vereist is.

    8.De personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer, worden geacht specifieke beschermingsbehoeften te hebben en hoeven daarom de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde beoordeling niet te ondergaan.

    Artikel 19 
    Individuele beoordeling van de ondersteuningsbehoeften van slachtoffers

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten, rekening houdend met de in artikel 18 bedoelde individuele beoordeling, de individuele ondersteuningsbehoeften van het slachtoffer en van de personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer, beoordelen zoals bepaald in hoofdstuk 4.

    2.Artikel 18, leden 4 en 7, is van toepassing op de individuele beoordeling van de ondersteuningsbehoeften uit hoofde van lid 1 van dit artikel.

    Artikel 20 
    Doorverwijzing naar hulporganisaties

    1.Indien bij de in de artikelen 18 en 19 bedoelde beoordelingen specifieke ondersteunings- of beschermingsbehoeften aan het licht zijn gekomen of indien het slachtoffer om hulp verzoekt, zorgen de lidstaten ervoor dat hulporganisaties contact opnemen met het slachtoffer om hulp te bieden.

    2.De bevoegde autoriteiten reageren tijdig en op gecoördineerde wijze op verzoeken om bescherming en ondersteuning.

    3.Indien nodig kunnen zij minderjarige slachtoffers, met inbegrip van getuigen, zonder voorafgaande instemming van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, doorverwijzen naar hulporganisaties.

    4.De lidstaten zorgen ervoor dat relevante persoonsgegevens over slachtoffers en hun situatie worden doorgegeven aan de betrokken hulporganisaties, indien dit noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de slachtoffers passende ondersteuning en bescherming krijgen. Deze doorgifte is vertrouwelijk.

    5.Hulporganisaties bewaren persoonsgegevens zolang als nodig is voor het verlenen van ondersteuningsdiensten, en in geen geval langer dan twaalf maanden na het laatste contact tussen de hulporganisatie en het slachtoffer.

    Artikel 21 
    Spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat, in situaties waarin de gezondheid of veiligheid van het slachtoffer of van de personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer, onmiddellijk gevaar loopt, de bevoegde autoriteiten bevelen uitvaardigen ten aanzien van een dader of verdachte van geweld dat onder deze richtlijn valt, om de woning van het slachtoffer of van de personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer, gedurende een toereikende periode te verlaten en de dader of verdachte te verbieden de woning of de werkplek van het slachtoffer te betreden of op enige wijze contact op te nemen met het slachtoffer of de personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer. Dergelijke bevelen treden onmiddellijk in werking en zijn niet afhankelijk van de aangifte van het strafbare feit door een slachtoffer.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen kunnen uitvaardigen om slachtoffers of personen die van hen afhankelijk zijn, langdurige bescherming te bieden tegen onder deze richtlijn vallende daden van geweld, onder meer door bepaalde gevaarlijke gedragingen van de dader of verdachte te verbieden of aan banden te leggen.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten slachtoffers in kennis stellen van de mogelijkheid om te verzoeken om spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen, alsook van de mogelijkheid om te verzoeken om grensoverschrijdende erkenning van beschermingsbevelen overeenkomstig Richtlijn 2011/99/EU of Verordening (EU) nr. 606/2013.

    4.Inbreuken op spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke of andere wettelijke sancties.

    5.Dit artikel verplicht de lidstaten niet hun nationale systemen te wijzigen met betrekking tot de kwalificatie van locatieverboden en beschermingsbevelen als vallend onder het strafrecht, het burgerlijk recht of het bestuursrecht.

    Artikel 22 Bescherming van het privéleven van het slachtoffer

    Onverminderd de rechten van de verdediging zorgen de lidstaten ervoor dat in strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures vragen, onderzoeken en bewijsmateriaal betreffende seksueel gedrag van het slachtoffer in het verleden of andere aspecten van het privéleven van het slachtoffer die daarmee verband houden, niet zijn toegestaan.

    Artikel 23 Richtsnoeren voor rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten

    De lidstaten stellen richtsnoeren op voor de bevoegde autoriteiten die optreden in strafprocedures, met inbegrip van richtsnoeren voor vervolgende en gerechtelijke autoriteiten, met betrekking tot gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld. Deze richtsnoeren bevatten onder meer aanwijzingen over:

    (a)hoe ervoor kan worden gezorgd dat alle vormen van dergelijk geweld naar behoren worden geïdentificeerd;

    (b)hoe de individuele beoordeling op grond van de artikelen 18 en 19 kan worden verricht;

    (c)hoe op een trauma- en genderbewuste en kindvriendelijke manier met slachtoffers kan worden omgegaan;

    (d)hoe ervoor kan worden gezorgd dat de procedure op zodanige wijze wordt gevoerd dat secundaire of herhaalde victimisatie wordt voorkomen;

    (e)hoe tegemoet kan worden gekomen aan de grotere beschermings- en ondersteuningsbehoeften van slachtoffers die worden gediscrimineerd op grond van geslacht in combinatie met andere gronden;

    (f)hoe genderstereotypen kunnen worden voorkomen;

    (g)hoe slachtoffers kunnen worden doorverwezen naar hulporganisaties met het oog op een passende behandeling van de slachtoffers en behandeling van gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld.

    Artikel 24 Rol van nationale organen en organen voor gelijke behandeling

    1.De lidstaten wijzen een of meer organen aan en treffen de nodige regelingen voor de uitvoering van de volgende taken:

    (a)onafhankelijke bijstand en advies verlenen aan slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld;

    (b)onafhankelijke verslagen publiceren en aanbevelingen doen over elke kwestie die met die vormen van geweld verband houdt;

    (c)beschikbare informatie uitwisselen met overeenkomstige Europese organisaties, zoals het Europees Instituut voor gendergelijkheid.

    Deze organen kunnen deel uitmaken van organen voor gelijke behandeling die zijn opgericht krachtens de Richtlijnen 2004/113/EG, 2006/54/EG en 2010/41/EU.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde organen kunnen optreden om in gerechtelijke procedures op te treden namens of ter ondersteuning van een of meerdere slachtoffers van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, onder meer om schadeloosstelling te vorderen zoals bedoeld in artikel 26 en om illegale online-inhoud te laten verwijderen zoals bedoeld in artikel 25, mits de slachtoffers daarmee instemmen.

    Artikel 25 Maatregelen om bepaald onlinemateriaal te verwijderen

    1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), en de artikelen 9 en 10 bedoelde materiaal onverwijld wordt verwijderd. Deze maatregelen omvatten de mogelijkheid voor hun bevoegde gerechtelijke autoriteiten om, op verzoek van het slachtoffer, bindende rechtsbevelen uit te vaardigen ten aanzien van de betrokken aanbieders van tussenhandelsdiensten om dergelijk materiaal te verwijderen of de toegang ertoe te blokkeren.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde bevelen in kort geding kunnen worden uitgevaardigd, zelfs vóór de beëindiging van een strafprocedure met betrekking tot de in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), artikel 9 of artikel 10 bedoelde strafbare feiten, indien de aangezochte gerechtelijke autoriteit van oordeel is dat:

    (a)er voldoende bewijs is geleverd om te concluderen dat de in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), artikel 9 of artikel 10 bedoelde gedragingen ten aanzien van de verzoeker waarschijnlijk hebben plaatsgevonden en dat het materiaal waarop het verzoek betrekking heeft, materiaal is als bedoeld in die artikelen;

    (b)de verwijdering van dat materiaal noodzakelijk is om ernstige schade voor het slachtoffer te voorkomen of te beperken;

    (c)de rechten en belangen van andere bij de mogelijke verwijdering betrokken partijen niet zwaarder wegen dan die van het slachtoffer dat bij de mogelijke verwijdering betrokken is.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat de in de leden 1 en 2 bedoelde bevelen geldig zijn voor een passende termijn van ten hoogste één jaar, onder voorbehoud van verlenging met een passende aanvullende termijn, op verzoek van het slachtoffer, wanneer de aangezochte rechterlijke instantie van oordeel is dat nog steeds aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan. De lidstaten zorgen er echter voor dat, wanneer de strafprocedure met betrekking tot de in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), artikel 9 of artikel 10 bedoelde strafbare feiten wordt beëindigd zonder dat dit heeft geleid tot de vaststelling dat een dergelijk strafbaar feit is gepleegd, de bevelen ongeldig worden gemaakt en de betrokken aanbieder van tussenhandelsdiensten daarvan in kennis wordt gesteld.

    4.De lidstaten zorgen ervoor dat de in de leden 1 en 2 bedoelde bevelen en andere maatregelen worden genomen volgens transparante procedures en aan passende waarborgen zijn onderworpen, met name om ervoor te zorgen dat die bevelen en andere maatregelen beperkt blijven tot wat noodzakelijk en evenredig is en dat terdege rekening wordt gehouden met de rechten en belangen van alle betrokken partijen.

    5.De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers van de betrokken diensten, in voorkomend geval door de betrokken aanbieders van tussenhandelsdiensten, in kennis worden gesteld van de redenen voor de verwijdering van of de blokkering van de toegang tot het materiaal op grond van de in de leden 1 en 2 bedoelde bevelen of andere maatregelen, en dat die eindgebruikers beroep in rechte kunnen instellen.

    6.De lidstaten zorgen ervoor dat de verwijdering van of de blokkering van de toegang tot het materiaal op grond van de in de leden 1 en 2 bedoelde bevelen of andere maatregelen de bevoegde autoriteiten niet belet dat het bewijsmateriaal dat nodig is voor het onderzoek naar en de vervolging van de in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), artikel 9 of artikel 10 bedoelde strafbare feiten; wordt verzameld en veiliggesteld.

    Artikel 26 Schadevergoeding door daders

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers het recht hebben om van de dader volledige vergoeding te vorderen van schade die voortvloeit uit alle vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers in de loop van de strafprocedure een beslissing over schadevergoeding kunnen verkrijgen.

    3.De schadevergoeding brengt slachtoffers in de positie waarin zij zich zouden hebben bevonden indien het strafbare feit niet was gepleegd en bij de vaststelling ervan wordt rekening gehouden met de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers. De schadevergoeding wordt niet beperkt door de vaststelling van een bovengrens.

    4.De schade omvat de kosten voor gezondheidszorg, ondersteuningsdiensten, herstel, inkomstenderving en andere redelijke kosten die zijn ontstaan als gevolg van het strafbaar feit of om de gevolgen ervan te beheersen. Het bedrag van de toegekende schadevergoeding dient tevens ter compensatie van fysieke, psychologische en immateriële schade.

    5.De verjaringstermijn voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding bedraagt ten minste vijf jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit heeft plaatsgevonden.

    In geval van seksueel geweld bedraagt de verjaringstermijn ten minste tien jaar.

    De verjaringstermijn voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding voor strafbare feiten als bedoeld in artikel 7 gaat in wanneer het slachtoffer op de hoogte is van het strafbare feit.

    De verjaringstermijn gaat niet in zolang de dader en het slachtoffer hetzelfde huishouden delen. Indien het slachtoffer een kind is, gaat de verjaringstermijn niet in voordat het slachtoffer de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

    De verjaringstermijnen wordt onderbroken of geschorst voor de duur van de lopende gerechtelijke procedure in verband met het strafbare feit.

    HOOFDSTUK 4

    SLACHTOFFERHULP

    Artikel 27 Gespecialiseerde hulp voor slachtoffers

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 9, lid 3, van Richtlijn 2012/29/EU bedoelde gespecialiseerde hulporganisaties beschikbaar zijn voor slachtoffers van onder deze richtlijn vallende daden van geweld. De gespecialiseerde hulporganisaties voorzien in:

    (a)advies en informatie over alle relevante juridische of praktische kwesties die zich als gevolg van het strafbaar feit voordoen, met inbegrip van de toegang tot huisvesting, onderwijs, opleiding en bijstand om aan het werk te blijven of werk te vinden;

    (b)doorverwijzingen met het oog op medisch forensisch onderzoek;

    (c)ondersteuning van slachtoffers van cybergeweld, met inbegrip van advies over rechtsmiddelen en middelen om online-inhoud in verband met het strafbare feit te verwijderen.

    2.De in lid 1 bedoelde gespecialiseerde hulp wordt persoonlijk aangeboden en is gemakkelijk toegankelijk, onder meer online of via andere passende middelen, zoals informatie- en communicatietechnologie, die zijn toegesneden op de behoeften van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

    3.De lidstaten zorgen voor voldoende personele en financiële middelen om de in lid 1 bedoelde hulp te verlenen, met name de in punt c) bedoelde hulp, ook wanneer die door niet-gouvernementele organisaties wordt verleend.

    4.De lidstaten voorzien in de bescherming en de gespecialiseerde hulp die nodig zijn om op één en dezelfde locatie uitvoerig tegemoet te komen aan de meervoudige behoeften van slachtoffers, of zorgen ervoor dat die hulp wordt gecoördineerd via een centraal contactpunt of via één centraal loket voor onlinetoegang tot dergelijke hulp. Dat gecombineerde aanbod van hulp omvat ten minste medische eerstelijnszorg en ondersteuning door sociale, psychosociale, juridische en politiediensten.

    5.De lidstaten stellen voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en sociale diensten richtsnoeren en protocollen op voor het identificeren en verlenen van passende hulp aan slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met inbegrip van het doorverwijzen van slachtoffers naar de betrokken hulporganisaties. In deze richtsnoeren en protocollen wordt ook aangegeven hoe tegemoet kan worden gekomen aan de specifieke behoeften van slachtoffers die een verhoogd risico op dergelijk geweld lopen als gevolg van discriminatie op grond van geslacht in combinatie met andere discriminatiegronden.

    6.De lidstaten zorgen ervoor dat gespecialiseerde hulporganisaties in tijden van crisis, zoals gezondheidscrises of andere noodtoestanden, volledig operationeel blijven voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

    7.De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers vóór, tijdens en gedurende een passende periode na de strafprocedure een beroep kunnen doen op gespecialiseerde hulporganisaties.

    Artikel 28

    Gespecialiseerde hulp voor slachtoffers van seksueel geweld

    1.De lidstaten voorzien in goed uitgeruste, gemakkelijk toegankelijke crisiscentra voor slachtoffers van verkrachting of verwijzingscentra voor slachtoffers van seksueel geweld om te zorgen voor doeltreffende ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld, met inbegrip van bijstand bij het bewaren en documenteren van bewijsmateriaal. Deze centra voorzien in medisch en forensisch onderzoek, traumazorg en psychologische begeleiding, nadat het strafbare feit is gepleegd en zo lang als daarna noodzakelijk is. Indien het slachtoffer een kind is, worden deze diensten op een kindvriendelijke manier verleend.

    2.De in lid 1 bedoelde diensten zijn gratis beschikbaar en elke dag van de week toegankelijk. Zij kunnen deel uitmaken van de in artikel 27 bedoelde diensten.

    3.De lidstaten zorgen voor een toereikende geografische spreiding en capaciteit van deze diensten over de lidstaat.

    4.Artikel 27, leden 3 en 6, is van toepassing op de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld.

    Artikel 29

    Gespecialiseerde hulp voor slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking doeltreffende en op de leeftijd afgestemde hulp krijgen, onder meer door gynaecologische, seksuologische, psychologische en traumazorg en begeleiding aan te bieden die is afgestemd op de specifieke behoeften van deze slachtoffers, nadat het strafbare feit is gepleegd en zo lang als daarna noodzakelijk is. Dit omvat ook de verstrekking van informatie over eenheden in openbare ziekenhuizen die clitorale reconstructieve chirurgie uitvoeren. Deze hulp kan worden verleend door de in artikel 28 bedoelde verwijzingscentra of door een ander speciaal gezondheidscentrum.

    2.Artikel 27, leden 3 en 6, en artikel 28, lid 2, zijn van toepassing op de hulpverlening aan slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking.

    Artikel 30

    Gespecialiseerde hulp voor slachtoffers van seksuele intimidatie op het werk

    De lidstaten zorgen ervoor dat voor gevallen van seksuele intimidatie op het werk externe adviesdiensten beschikbaar zijn voor slachtoffers en werkgevers. Deze diensten omvatten advies over een adequate aanpak van dergelijke gevallen op de werkplek, over de rechtsmiddelen die de werkgever ter beschikking staan om de dader van de werkplek te verwijderen en over de mogelijkheid tot bemiddeling in een vroege fase, indien het slachtoffer dat wenst.

    Artikel 31 Hulplijnen voor slachtoffers

    1.De lidstaten zetten voor het hele land gratis telefonische hulplijnen op waar slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld doorlopend (24/7) advies kunnen krijgen. Het advies wordt vertrouwelijk verstrekt of met inachtneming van de anonimiteit van slachtoffers. De lidstaten zorgen ervoor dat deze dienst ook wordt aangeboden via andere informatie- en communicatietechnologie, met inbegrip van onlinetoepassingen.

    2.De lidstaten nemen passende maatregelen om de toegankelijkheid van de in lid 1 bedoelde diensten voor eindgebruikers met een handicap te waarborgen, onder meer door ondersteuning te bieden in gemakkelijk te begrijpen taal. Deze diensten zijn toegankelijk in overeenstemming met de toegankelijkheidsvoorschriften voor elektronischecommunicatiediensten in bijlage I bij Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad 52 .

    3.Artikel 27, leden 3 en 6, is van toepassing op het aanbieden van hulplijnen en ondersteuning via informatie- en communicatietechnologie uit hoofde van dit artikel.

    4.[De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde dienst voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen wordt beheerd onder het op EU-niveau geharmoniseerde nummer “116 016” en dat de eindgebruikers naar behoren worden geïnformeerd over het bestaan en het gebruik van dat nummer.]

    Artikel 32 Toevluchtsoorden en andere tussentijdse opvang

    1.De in artikel 9, lid 3, punt a), van Richtlijn 2012/29/EU bedoelde toevluchtsoorden en andere passende tussentijdse opvang voorzien in de specifieke behoeften van vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld en seksueel geweld. Zij helpen hen bij hun herstel en zorgen voor adequate en passende levensomstandigheden met het oog op een terugkeer naar een zelfstandig leven.

    2.De toevluchtsoorden en andere passende tussentijdse opvang zijn uitgerust om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kinderen, met inbegrip van minderjarige slachtoffers.

    3.De toevluchtsoorden en andere passende tussentijdse opvang zijn beschikbaar voor slachtoffers, ongeacht hun nationaliteit, staatsburgerschap, verblijfplaats of verblijfsstatus.

    4.Artikel 27, leden 3 en 6, is van toepassing op toevluchtsoorden en andere passende tussentijdse opvang.

    Artikel 33 Hulp voor minderjarige slachtoffers 

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat kinderen specifieke passende hulp krijgen zodra de bevoegde autoriteiten redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de kinderen mogelijk het slachtoffer zijn geweest van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, onder meer door getuige te zijn geweest van dergelijk geweld. Hulp voor kinderen is gespecialiseerd en afgestemd op de leeftijd, met inachtneming van het belang van het kind.

    2.Minderjarige slachtoffers krijgen op de leeftijd afgestemde medische zorg, emotionele, psychosociale, psychologische en educatieve ondersteuning, alsmede alle andere passende ondersteuning die met name is toegesneden op situaties van huiselijk geweld.

    3.Indien het noodzakelijk is te voorzien in tussentijdse opvang, worden kinderen prioritair samen met andere gezinsleden geplaatst, met name met een niet-gewelddadige ouder in permanente of tijdelijke huisvesting die is uitgerust met ondersteuningsdiensten. Plaatsing in toevluchtsoorden is een laatste redmiddel.

    Artikel 34 Veiligheid van kinderen

    De lidstaten zorgen voor de totstandbrenging en instandhouding van veilige plaatsen waar veilig contact mogelijk is tussen een kind en een persoon die ouderlijke verantwoordelijkheid draagt en die geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld heeft gepleegd of daarvan verdacht wordt, voor zover die persoon omgangsrecht heeft. De lidstaten zorgen voor toezicht door opgeleide beroepsbeoefenaars, naargelang het geval en in het belang van het kind.

    Artikel 35 Gerichte hulp voor slachtoffers met specifieke behoeften en risicogroepen

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat specifieke hulp wordt verleend aan slachtoffers die een verhoogd risico lopen op geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, zoals vrouwen met een handicap, vrouwen die in plattelandsgebieden wonen, vrouwen met een afhankelijke verblijfsstatus of -vergunning, migrantenvrouwen zonder papieren, vrouwen die om internationale bescherming verzoeken, vrouwen die op de vlucht zijn voor een gewapend conflict, vrouwen die dakloos zijn, vrouwen die tot een raciale of etnische minderheid behoren, vrouwelijke sekswerkers, vrouwelijke gedetineerden of oudere vrouwen.

    2.De in de artikelen 27 tot en met 32 bedoelde hulporganisaties beschikken over voldoende capaciteit om slachtoffers met een handicap op te vangen, rekening houdend met hun specifieke behoeften, onder meer op het vlak van persoonlijke bijstand.

    3.De hulporganisaties zijn beschikbaar voor onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met inbegrip van personen die om internationale bescherming verzoeken, personen zonder papieren en personen in bewaring tegen wie een terugkeerprocedure loopt. De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers die daarom verzoeken, in detentiecentra voor onderdanen van derde landen tegen wie een terugkeerprocedure loopt, gescheiden kunnen worden gehouden van personen van het andere geslacht, of gescheiden kunnen worden ondergebracht in opvangcentra voor personen die om internationale bescherming verzoeken.

    4.De lidstaten zorgen ervoor dat personen gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld in opvang- en detentiecentra aan het betrokken personeel kunnen melden en dat er protocollen zijn om dergelijke meldingen adequaat en snel aan te pakken overeenkomstig de vereisten van de artikelen 18, 19 en 20.

    HOOFDSTUK 5

    PREVENTIE

    Artikel 36 Preventieve maatregelen

    1.De lidstaten nemen passende maatregelen om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen.

    2.De preventieve maatregelen omvatten bewustmakingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma’s, waar nodig ontwikkeld in samenwerking met relevante maatschappelijke organisaties, sociale partners, getroffen gemeenschappen en andere belanghebbenden.

    3.De lidstaten stellen informatie over preventieve maatregelen, de rechten van het slachtoffer, de toegang tot de rechter en een advocaat, en de beschikbare beschermings- en ondersteuningsmaatregelen ter beschikking van het publiek.

    4.Er worden gerichte maatregelen genomen voor risicogroepen, waaronder kinderen, afgestemd op hun leeftijd en maturiteit, en personen met een handicap, rekening houdend met taalbarrières en verschillen op het vlak van geletterdheid en vaardigheden. De informatie voor kinderen wordt op een kindvriendelijke manier geformuleerd.

    5.De preventieve maatregelen zijn met name gericht op het bestrijden van schadelijke genderstereotypen, het bevorderen van de gelijkheid van vrouwen en mannen en het aanmoedigen van iedereen, ook mannen en jongens, om te fungeren als positieve rolmodellen ter bevordering van overeenkomstige gedragsveranderingen in de samenleving als geheel, in overeenstemming met de doelstellingen van deze richtlijn.

    6.De preventieve maatregelen ontwikkelen en/of vergroten het bewustzijn over de schadelijke praktijk van vrouwelijke genitale verminking.

    7.De preventieve maatregelen hebben ook specifiek betrekking op cybergeweld. De lidstaten zorgen er met name voor dat in het kader van onderwijsmaatregelen vaardigheden worden ontwikkeld op het gebied van digitale geletterdheid, met inbegrip van kritische betrokkenheid bij de digitale wereld, zodat gebruikers in staat zijn gevallen van cybergeweld te identificeren en aan te pakken, hulp te zoeken en te voorkomen dat dergelijk geweld wordt gepleegd. De lidstaten bevorderen multidisciplinaire samenwerking en samenwerking met belanghebbenden, met inbegrip van tussenhandelsdiensten en bevoegde autoriteiten, met het oog op de ontwikkeling en uitvoering van maatregelen om cybergeweld aan te pakken.

    8.De lidstaten zorgen ervoor dat seksuele intimidatie op het werk in het desbetreffende nationale beleid wordt aangepakt. In dat nationale beleid worden de in lid 2 bedoelde gerichte maatregelen in kaart gebracht en vastgesteld voor de sectoren waar werknemers het meest zijn blootgesteld.

    Artikel 37 Opleiding en informatie voor beroepsbeoefenaren

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat beroepsbeoefenaars die in contact kunnen komen met slachtoffers, waaronder rechtshandhavingsinstanties, gerechtsmedewerkers, rechters en openbare aanklagers, advocaten, verleners van diensten voor slachtofferhulp en herstelrecht, gezondheidswerkers, sociale diensten, onderwijs- en ander relevant personeel, zowel algemene als gespecialiseerde opleiding en gerichte informatie krijgen op een niveau dat passend is voor hun contacten met slachtoffers, zodat zij gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld kunnen identificeren, voorkomen en aanpakken, en slachtoffers op een trauma- en genderbewuste en kindvriendelijke manier kunnen behandelen.

    2.Relevante gezondheidswerkers, met inbegrip van kinderartsen en verloskundigen, krijgen gerichte opleiding om de fysieke, psychologische en seksuele gevolgen van vrouwelijke genitale verminking op cultuurgevoelige wijze te identificeren en aan te pakken.

    3.Personen met toezichthoudende functies op de werkplek, zowel in de publieke als in de particuliere sector, krijgen opleiding over de wijze waarop seksuele intimidatie op het werk kan worden herkend, voorkomen en aangepakt, onder meer over risicobeoordelingen met betrekking tot risico’s op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, zodat zij steun kunnen verlenen aan de slachtoffers die daardoor worden getroffen en adequaat kunnen reageren. Deze personen en werkgevers ontvangen informatie over de gevolgen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op het werk en het risico op geweld door derden.

    4.De in de leden 1 en 2 bedoelde opleidingsactiviteiten omvatten opleiding over gecoördineerde instantie-overschrijdende samenwerking met het oog op een alomvattende en adequate behandeling van doorverwijzingen in gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld.

    5.Zonder afbreuk te doen aan de vrijheid en pluriformiteit van de media, stimuleren en ondersteunen de lidstaten dat organisaties van mediaprofessionals, zelfregulerende media-instanties en vertegenwoordigers van de sector of andere relevante onafhankelijke organisaties media-opleidingsactiviteiten opzetten die tot doel hebben in te gaan tegen mediapraktijken waarbij een stereotiep beeld van vrouwen en mannen en een seksistisch beeld van vrouwen wordt gepresenteerd en de schuld bij het slachtoffer wordt gelegd, en die erop gericht zijn het risico op geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld te verminderen.

    6.De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteiten die bevoegd zijn voor het ontvangen van door slachtoffers gedane aangiften van strafbare feiten, een passende opleiding krijgen om het aangeven van dergelijke strafbare feiten te vergemakkelijken en daarbij te helpen.

    7.De in de leden 1 en 2 bedoelde opleidingsactiviteiten, onder meer over cybergeweld, worden regelmatig en verplicht aangeboden en zijn gebaseerd op de specifieke kenmerken van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Deze opleidingsactiviteiten omvatten opleiding over het identificeren en aanpakken van de specifieke beschermings- en ondersteuningsbehoeften van slachtoffers die een verhoogd risico op geweld lopen omdat zij worden gediscrimineerd op grond van geslacht in combinatie met andere gronden.

    8.De in de leden 1 tot en met 6 bedoelde maatregelen worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de zelforganisatie van gereglementeerde beroepen en verschillen in de organisatie van de rechterlijke macht in de Unie.

    Artikel 38 Interventieprogramma’s 

    1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er gerichte en doeltreffende interventieprogramma’s worden opgezet om het risico op strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld of recidive in dat verband te voorkomen en tot een minimum te beperken.

    2.De interventieprogramma’s worden onder meer beschikbaar gesteld voor deelname door personen die vrezen een strafbaar feit op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld te zullen plegen.

    HOOFDSTUK 6

    COÖRDINATIE EN SAMENWERKING

    Artikel 39 Gecoördineerde beleidsmaatregelen en coördinerend orgaan

    1.De lidstaten stellen voor het hele land geldende, uitgebreide en gecoördineerde beleidsmaatregelen vast, die alle relevante maatregelen omvatten om alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden, en voeren deze uit.

    2.De lidstaten zorgen voor de oprichting of aanwijzing van een officieel orgaan dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van, de implementatie van, het toezicht op en de toetsing van het beleid en de maatregelen ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld die onder deze richtlijn vallen.

    3.Dit orgaan coördineert het verzamelen van gegevens zoals bedoeld in artikel 44 en analyseert en verspreidt de resultaten.

    4.Het is verantwoordelijk voor de coördinatie van het beleid op centraal, regionaal en lokaal niveau.

    Artikel 40 Instantie-overschrijdende coördinatie en samenwerking

    1.De lidstaten zetten passende mechanismen op om te zorgen voor doeltreffende coördinatie en samenwerking, op nationaal niveau, van relevante autoriteiten, agentschappen en organen, waaronder lokale en regionale autoriteiten, rechtshandhavingsinstanties, de rechterlijke macht, openbare aanklagers, aanbieders van ondersteuningsdiensten alsmede niet-gouvernementele organisaties, sociale diensten, met inbegrip van instanties voor kinderbescherming of kinderwelzijn, aanbieders van onderwijs en gezondheidszorg, sociale partners, zonder afbreuk te doen aan hun autonomie, en andere relevante organisaties en entiteiten.

    2.Deze mechanismen hebben met name betrekking op de individuele beoordelingen uit hoofde van de artikelen 18 en 19, het bieden van beschermings- en ondersteuningsmaatregelen uit hoofde van artikel 21 en hoofdstuk 4, de richtsnoeren voor rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten uit hoofde van artikel 23, en de opleidingen voor beroepsbeoefenaars als bedoeld in artikel 37.

    Artikel 41 Samenwerking met niet-gouvernementele organisaties 

    De lidstaten werken samen met en raadplegen maatschappelijke organisaties, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties die werken met slachtoffers van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, met name bij het verlenen van hulp aan slachtoffers, met betrekking tot beleidsinitiatieven, voorlichtings- en bewustmakingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma’s en opleiding, alsook bij het monitoren en evalueren van het effect van maatregelen ter ondersteuning en bescherming van slachtoffers.

    Artikel 42 Samenwerking tussen aanbieders van tussenhandelsdiensten

    De lidstaten vergemakkelijken het nemen van zelfregulerende maatregelen door aanbieders van tussenhandelsdiensten in verband met deze richtlijn, met name ter versterking van interne mechanismen om het in artikel 25, lid 1, bedoelde onlinemateriaal aan te pakken en om de opleiding van hun werknemers te verbeteren op het gebied van het voorkomen van de daarin bedoelde strafbare feiten en het bijstaan en ondersteunen van de betrokken slachtoffers.

    Artikel 43 Samenwerking op het niveau van de Unie

    De lidstaten nemen passende maatregelen om de onderlinge samenwerking te vergemakkelijken teneinde deze richtlijn beter te kunnen implementeren. Deze samenwerking is ten minste gericht op:

    (a)de uitwisseling van beste praktijken en de onderlinge raadpleging in individuele gevallen, onder meer via Eurojust en het Europees justitieel netwerk in strafzaken;

    (b)de uitwisseling van informatie en beste praktijken met de betrokken agentschappen van de Unie;

    (c)de verlening van bijstand aan netwerken van de Unie die zich bezighouden met kwesties die rechtstreeks verband houden met geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

    Artikel 44 Verzamelen van gegevens en onderzoek

    1.De lidstaten beschikken over een systeem voor het verzamelen, ontwikkelen, produceren en verspreiden van statistieken over geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, met inbegrip van de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde vormen van geweld.

    2.De statistieken omvatten de volgende gegevens, uitgesplitst naar geslacht, leeftijd van slachtoffer en dader, relatie tussen slachtoffer en dader, en soort strafbaar feit:

    (a)het aantal personen die gedurende de laatste twaalf maanden, de laatste vijf jaar en gedurende hun leven slachtoffer zijn geweest van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld;

    (b)het jaarlijkse aantal van deze slachtoffers, van aangegeven strafbare feiten, van personen die zijn vervolgd en personen die zijn veroordeeld voor dergelijke vormen van geweld, verkregen uit nationale administratieve bronnen.

    3.De lidstaten voeren om de vijf jaar een bevolkingsonderzoek uit aan de hand van de geharmoniseerde methode van de Commissie (Eurostat) om de in lid 2, punt a), bedoelde gegevens te verzamelen en op basis daarvan de prevalentie en trends van alle vormen van geweld die onder deze richtlijn vallen, te beoordelen.

    De lidstaten dienen deze gegevens uiterlijk [drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn] bij de Commissie (Eurostat) in.

    4.Om de vergelijkbaarheid van administratieve gegevens in de hele Unie te waarborgen, verzamelen de lidstaten administratieve gegevens op basis van gemeenschappelijke uitsplitsingen die zijn ontwikkeld in samenwerking met en volgens de methodologie die door het Europees Instituut voor gendergelijkheid overeenkomstig lid 5 is ontwikkeld. Zij zenden deze gegevens jaarlijks toe aan het Europees Instituut voor gendergelijkheid. De verzonden gegevens bevatten geen persoonsgegevens.

    5.Het Europees Instituut voor gendergelijkheid ondersteunt de lidstaten bij het verzamelen van gegevens als bedoeld in lid 2, punt b), onder meer door gemeenschappelijke normen vast te stellen voor teleenheden, telregels, gemeenschappelijke uitsplitsingen, rapportageformaten en de classificatie van strafbare feiten.

    6.De lidstaten stellen de verzamelde statistieken ter beschikking van het publiek. De statistieken bevatten geen persoonsgegevens.

    7.De lidstaten ondersteunen onderzoek naar de onderliggende oorzaken, gevolgen, gevallen en veroordelingen van de vormen van geweld die onder deze richtlijn vallen.

    HOOFDSTUK 7

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 45

    Wijziging van Richtlijn 2011/93/EU

    Aan artikel 3 van Richtlijn 2011/93/EU worden de volgende leden toegevoegd:

    7.    De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar zijn met een maximumgevangenisstraf van ten minste twaalf jaar:

    a)    met een kind dat nog niet seksueel meerderjarig is, handelingen stellen waarbij het lichaam op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal wordt binnengedrongen met een lichaamsdeel of object.

    b)    een kind dat nog niet seksueel meerderjarig is, ertoe bewegen met een andere persoon handelingen te stellen waarbij het lichaam op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal wordt binnengedrongen met een lichaamsdeel of object.

    8.    Wanneer het kind seksueel meerderjarig is en niet instemt met de handeling, zorgen de lidstaten ervoor dat de in lid 7 bedoelde gedragingen strafbaar zijn met een maximumgevangenisstraf van ten minste tien jaar.

    9.    Voor de toepassing van lid 8 zorgen de lidstaten ervoor dat onder een handeling waarmee het kind niet instemt, wordt verstaan een handeling die wordt gesteld zonder de vrijwillige instemming van het kind of wanneer het kind wegens in lid 5 bedoelde omstandigheden, waaronder zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid, niet uit vrije wil kan beslissen, zoals in een toestand van bewusteloosheid, intoxicatie, slaap, ziekte, of lichamelijk letsel.

    De instemming kan op elk moment tijdens de handeling worden ingetrokken. Het ontbreken van instemming kan niet worden weerlegd door het loutere feit dat het kind zwijgt of zich niet verbaal of fysiek verzet, noch door zijn seksueel gedrag in het verleden.

    Artikel 46 Niveau van bescherming 

    Deze richtlijn stelt minimumvoorschriften vast. De lidstaten kunnen bepalingen met strengere normen invoeren of handhaven, met inbegrip van bepalingen die slachtoffers een hoger niveau van bescherming en ondersteuning bieden.

    Artikel 47 Verslaglegging

    1.Uiterlijk [zeven jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] verstrekken de lidstaten de Commissie alle relevante informatie over de toepassing van deze richtlijn die de Commissie nodig heeft om een verslag over de toepassing van deze richtlijn op te stellen.

    2.Op basis van de door de lidstaten overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin zij de toepassing van deze richtlijn evalueert.

    Artikel 48 Verband met andere Uniehandelingen

    1.Deze richtlijn laat de toepassing van de volgende rechtshandelingen onverlet:

    (a)Richtlijn 2011/36/EU,

    (b)Richtlijn 2011/93/EU,

    (c)Richtlijn 2011/99/EU,

    (d)Richtlijn 2012/29/EU,

    (e)Verordening (EU) nr. 606/2013,

    (f)[Verordening (EU).../... betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten].

    2.De specifieke maatregelen op het gebied van preventie en ter bescherming en ondersteuning van slachtoffers uit hoofde van deze richtlijn zijn van toepassing naast de maatregelen van de Richtlijnen 2011/36/EU, 2011/93/EU en 2012/29/EU.

    Artikel 49 Non-regressieclausule

    Geen enkele bepaling van deze richtlijn mag worden opgevat als een afzwakking, beperking of afwijking van de rechten en procedurele waarborgen die op grond van het recht van de lidstaten worden verleend en die een hoger beschermingsniveau bieden. De lidstaten zwakken het hogere beschermingsniveau dat bij de inwerkingtreding van deze richtlijn wordt gewaarborgd, niet af.

    Artikel 50 Omzetting

    1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 51 Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 52 Adressaten

    Deze richtlijn is overeenkomstig de Verdragen gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Straatsburg,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De Voorzitter    De Voorzitter

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

    1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

    1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

    1.4.Doelstelling(en)

    1.4.1.Algemene doelstelling(en)

    1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

    1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

    1.4.4.Prestatie-indicatoren

    1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

    1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

    1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

    1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

    1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

    1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

    1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

    1.7.Beheersvorm(en)

    2.BEHEERSMAATREGELEN

    2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

    2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

    2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

    2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

    2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

    2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

    3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

    3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

    3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten

    3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

    3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

    3.2.5.Bijdragen van derden

    3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld

    1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

    Beleidsterrein: Justitie en binnenlandse zaken

    Activiteit: Gelijkheid

    1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

     een nieuwe actie 

     een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie 53  

     de verlenging van een bestaande actie 

     de samenvoeging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

    1.4.Doelstelling(en)

    1.4.1.Algemene doelstelling(en)

    Het voorstel voor een richtlijn zal alle lidstaten ertoe verplichten administratieve gegevens over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te verzamelen (de jaarlijkse aantallen vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld, aangegeven strafbare feiten, personen die zijn vervolgd en personen die zijn veroordeeld voor alle vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld) op basis van gemeenschappelijke uitsplitsingen naar geslacht, leeftijd van slachtoffer en dader, relatie tussen slachtoffer en dader, soort strafbaar feit en andere relevante variabelen.

    Er wordt een gemeenschappelijke methodologie ontwikkeld voor het verzamelen van gegevens en er wordt ondersteuning geboden door het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), dat de gegevens jaarlijks zal verzamelen (zie punt 1.4.2). De taak om administratieve gegevens te verzamelen komt bovenop de activiteiten die EIGE al op vrijwillige basis met een aantal lidstaten verricht op het gebied van gegevensverzameling (zie punt 1.5.2). Dankzij deze uitbreiding van het takenpakket kan de EU de vergelijkbaarheid van nationale gegevens waarborgen, toezicht houden op de uitvoering van de richtlijn en uitgebreide statistische informatie verkrijgen over de prevalentie van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

    1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

    Met het voorstel wordt het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) ermee belast:

    1) in samenwerking met de lidstaten gemeenschappelijke uitsplitsingen en een methodologie te ontwikkelen om de vergelijkbaarheid van administratieve gegevens in de hele Unie te waarborgen;

    2) de lidstaten te ondersteunen bij het verzamelen van gegevens door gemeenschappelijke normen vast te stellen voor teleenheden, telregels, gemeenschappelijke uitsplitsingen, rapportageformaten en de classificatie van strafbare feiten. Dit kan het bevorderen van samenwerking en uitwisseling van praktijken omvatten.

    1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

    Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

    Het voorstel zal naar verwachting de Uniebrede verzameling van vergelijkbare administratieve gegevens over alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld doeltreffender maken.

    Sinds 2012 ondersteunt EIGE de lidstaten bij het versterken van hun procedures voor het verzamelen van administratieve gegevens en het ontwikkelen van statistieken over verschillende vormen van geweld tegen vrouwen. Uit de analyse van de gegevens die in elke lidstaat beschikbaar zijn, is gebleken dat de juridische context, de institutionele praktijk en acute technische beperkingen tot problemen leiden bij het verzamelen van gegevens.

    Er bestaat geen systematische en gestandaardiseerde methode voor het verzamelen van gegevens over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in de hele EU, met name wat betreft de soorten strafbare feiten en de relatie tussen slachtoffer en dader. Tussen de lidstaten bestaan grote verschillen met betrekking tot de methoden die worden gebruikt om gegevens te verzamelen, de kwaliteit van de verzamelde gegevens en de wijze waarop deze worden opgeslagen, gedeeld tussen de relevante autoriteiten (rechtshandhaving, justitie, gezondheidszorg, sociale diensten enz.) en op internationaal niveau, en openbaar worden gemaakt. Verschillen in de praktijk en een gebrek aan verplichte registratiebeginselen belemmeren methodische registratie van gegevens over slachtoffers en daders, met name wat betreft hun geslacht en hun onderlinge relatie. Als gevolg daarvan zijn de beschikbare gegevens nog lang niet volledig en vergelijkbaar, waardoor de inspanningen om de criminele trends te analyseren en de doeltreffendheid van de bestaande maatregelen te beoordelen, worden ondermijnd.

    Het vergroten van de doeltreffendheid van de procedures voor het verzamelen van vergelijkbare administratieve gegevens biedt baanbrekende mogelijkheden om het huidige gebrek aan bewijs over de prevalentie van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op te lossen. Momenteel krijgt de EU op het gebied van geweld geen score in de gendergelijkheidsindex (GEI), vanwege een gebrek aan vergelijkbare EU-brede gegevens. Bijgevolg wordt geweld tegen vrouwen, een van de belangrijkste vormen van gendergerelateerde discriminatie, slechts beschouwd als een aanvullend gebied in de GEI. Het verzamelen van vergelijkbare administratieve gegevens in de hele EU kan het mogelijk maken geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de verschillende gevolgen daarvan voor het leven van slachtoffers systematisch te meten. Alleen door kwantitatieve en kwalitatieve gegevens te verzamelen over de motieven, vormen en gevolgen van geweld tegen vrouwen, zullen de lidstaten volledig doeltreffende maatregelen kunnen uitwerken om slachtoffers te beschermen en te ondersteunen. Een betere bescherming van de grondrechten van slachtoffers van geweld vormt dan ook de kern van deze inspanning en slachtoffers zullen de belangrijkste begunstigden zijn van deze belangrijke EU-brede verbetering.

    1.4.4.Prestatie-indicatoren

    Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten

    1. De ontwikkeling/uitrol van gemeenschappelijke uitsplitsingen en de methodologie om de vergelijkbaarheid van administratieve gegevens in de hele Unie te waarborgen, in samenwerking met de lidstaten.

    2. Het opzetten van een instrument voor gegevensverzameling en de uitrol ervan met begeleidende richtsnoeren die door EIGE zijn opgesteld en door de lidstaten zijn goedgekeurd, in volledige overeenstemming met de richtlijn.

    3. De ontwikkeling van richtsnoeren voor de harmonisatie en standaardisering van criminaliteitsstatistieken over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, in samenwerking met relevante belanghebbenden zoals Eurostat en het UNODC.

    4. Het aantal lidstaten dat wordt ondersteund bij het verzamelen van gegevens door gemeenschappelijke normen vast te stellen voor teleenheden, telregels, gemeenschappelijke uitsplitsingen, rapportageformaten en de classificatie van strafbare feiten.

    5. Het aantal lidstaten dat jaarlijks gegevens kan rapporteren over alle vormen van geweld die onder de richtlijn vallen (beschikbaarheid van gegevens).

    6. Het aantal lidstaten dat jaarlijks gegevens kan rapporteren in volledige overeenstemming met de gegevensverstrekkingsvereisten van de richtlijn (vergelijkbaarheid van de gegevens).

    7. Het aantal lidstaten dat jaarlijks voldoet aan de normen van de Europese Unie voor het rapporteren van statistische metagegevens.

    8. Aantal bezoeken aan het gegevensportaal.

    1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

    1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

    De belangrijkste vereisten na de inwerkingtreding van het voorstel zijn:

    - EIGE beschikt over de nodige capaciteit (gewaarborgde personele en financiële middelen), in 2025/2026 54 ;

    - het coördinatiesysteem voor gegevensverzameling op EU-niveau is opgezet (EIGE als coördinatieorgaan, netwerk van onderzoekers en gegevensverstrekkers op lidstaatniveau), in 2025-2026;

    - inventarisatie van vereisten en aanvang van aanbestedingen door EIGE in 2025/2026;

    - overeengekomen operationele standaardprocedures (Standard Operating Procedures – SOP’s) voor gegevensbeheer, met inbegrip van het verzamelen, invoeren en valideren van gegevens, ondersteuning van de standaardisering van administratieve gegevens over geweld tegen vrouwen, in 2025-2026;

    - het instrument voor gegevensverzameling is opgezet, getest en gehost op een geschikt onlineplatform dat is opgericht en wordt beheerd door EIGE, in 2026;

    - het webplatform voor het indienen van gegevens met een beveiligde gegevensoverdracht is operationeel, in 2027;

    - onderhoud en probleemoplossing voor het webplatform, vanaf 2027;

    - regelmatige publicatie en verspreiding van verzamelde statistieken via de databank voor genderstatistieken van EIGE, regelmatig vanaf 2027.

    1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

    De verplichting om administratieve gegevens te verzamelen is de enige manier om het verzamelen van administratieve gegevens in de hele EU op gestandaardiseerde basis mogelijk te maken. Aangezien de lidstaten momenteel verschillende methoden hanteren voor het verzamelen van administratieve gegevens op dit beleidsterrein, blijft de beschikbaarheid van vergelijkbare gegevens in Europa beperkt.

    De betrokkenheid van EIGE is de meest haalbare manier om de gegevensverzameling te structureren, aangezien deze taak voortbouwt op het werk dat EIGE al op vrijwillige basis met een beperkt aantal lidstaten en gegevens heeft verricht. Het gaat om een uitbreiding van de in artikel 3, lid 1, punten a) en b), van de oprichtingsverordening van EIGE (nr. 1922/2006) omschreven taken “objectieve, betrouwbare en onderling vergelijkbare informatie betreffende gendergelijkheid te verzamelen, analyseren en verspreiden, met inbegrip van resultaten van onderzoek en beste praktijken die door de lidstaten aan het Instituut worden meegedeeld” en “methoden te ontwikkelen ter verbetering van de objectiviteit, onderlinge vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau, door criteria vast te stellen die de samenhang van de informatie zullen vergroten en rekening te houden met genderkwesties bij het verzamelen van gegevens”. De bestaande gegevensverzameling zal verplicht en regelmatig moeten plaatsvinden en het toepassingsgebied ervan zal worden uitgebreid tot alle lidstaten.

    De uitgebreide taak zou volledig in overeenstemming zijn met de regels en het beleid van Eurostat: de verbetering van de administratieve gegevensverzamelingssystemen is in overeenstemming met de strategie van de Europese Unie voor de modernisering van de sociale statistieken, met name door een nieuwe productiemethode te ontwikkelen waarbij statistieken worden geproduceerd als onderdeel van een geïntegreerd model.

    Het verzamelen van gegevens is van cruciaal belang voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van de toekomstige richtlijn, die na de inwerkingtreding ervan op gezette tijden zal plaatsvinden. Belanghebbenden die actief zijn op het gebied van gegevensverzameling (Raad van Europa, FRA, en ook het Europees Parlement) verzoeken de Commissie met klem om op deze manier betrouwbaardere gegevens over dit onderwerp te creëren.

    1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

    Hoewel het effect op de nationale gegevensregistratiesystemen tot dusver wellicht beperkt was, heeft het werk dat EIGE sinds 2017 samen met een aantal lidstaten op vrijwillige basis heeft verricht, tot een aantal aanzienlijke verbeteringen geleid. Hun werkzaamheden ter beoordeling van de statistische capaciteit van de lidstaten om gegevens te verstrekken over drie belangrijke vormen van geweld tegen vrouwen (intiem partnergeweld, verkrachting en feminicide) hebben met name geleid tot:

    - bewustmaking van het belang van het verzamelen en analyseren van gegevens over deze vormen van geweld;

    - de verbetering van de gegevensverzameling en -analyse in sommige lidstaten (DE, EL);

    - de ontwikkeling van nieuwe databanken voor het verzamelen van specifieke gegevens over huiselijk geweld en de integratie van verschillende systemen (administratieve gegevensverzameling bij openbare aanklagers, justitie, politie enz.) die momenteel een versnipperd beeld geven. Dit heeft geleid tot de invoering van geïntegreerde systemen in sommige lidstaten (PT, EL).

    De huidige werkzaamheden op vrijwillige basis hebben ook de volgende behoeften en belangrijke verbeterpunten aan het licht gebracht:

    - de noodzaak om goede praktijken uit te wisselen en overleg te plegen met de nationale gegevensverstrekkers, teneinde hun systemen voor gegevensverzameling te verbeteren;

    - de noodzaak om samen te werken met andere agentschappen om de vereisten inzake gegevensverzameling op elkaar af te stemmen, zoals Eurostat, de Raad van Europa (Grevio) en het UNODC;

    - het belang van duidelijke definities en concepten, vrij van gendervooroordelen, om licht te werpen op de vormen van dit soort geweld die onzichtbaar, ondergerapporteerd en ondergeregistreerd blijven;

    - de behoefte aan capaciteitsopbouw en opleiding voor nationale gegevensverstrekkers;

    - het belang van het verzamelen van gegevens om de risico’s van herhaalde victimisatie nauwkeurig te kunnen inschatten en betere preventiemaatregelen te kunnen ontwikkelen.

    1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

    Het verzamelen van administratieve gegevens over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld is een cruciaal onderdeel van de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en een belangrijk onderdeel van de strategie voor gendergelijkheid 2020-2025. Het maakt Uniebreed toezicht mogelijk op de prevalentie van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld. Het creëert nieuwe kennis over de ernst van het probleem en maakt het mogelijk trends te volgen en beleid uit te stippelen om doeltreffend op te treden tegen dergelijk geweld.

    Dit doel wordt expliciet genoemd in de EU-strategie voor gendergelijkheid, de EU-strategie voor de rechten van het kind (2021-2024), de EU-strategie inzake de rechten van slachtoffers (2020-2025), de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers (2020-2025), de strategie inzake de rechten van personen met een handicap (2021-2030) en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten. In het genderactieplan III is de bestrijding van gendergerelateerd geweld voor het eerst als een van de prioriteiten van het externe optreden van de EU aangemerkt. Dit voorstel is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2021 en neemt een prominente plaats in in de politieke beleidslijnen en in de toespraken van de voorzitter over de Staat van de Unie 2021 en 2022.

    1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

    De kosten in verband met de ontwikkeling van een gemeenschappelijk kader voor het verzamelen van administratieve gegevens moeten ten laste komen van de begroting van de Unie en tot uiting komen in de begroting van het betrokken agentschap – EIGE. Binnen het toepassingsgebied van dit voorstel zal de verhoging van de EU-bijdrage aan EIGE worden gefinancierd uit het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden (CERV) voor de periode 2025-2027. Vanaf 2028 (zie punt 1.6) zullen deze kosten integraal deel uitmaken van de EU-bijdrage aan EIGE die door de begrotingsautoriteit via de jaarlijkse begrotingsprocedure moet worden vastgesteld.

    1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

     beperkte geldigheidsduur

       van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

       financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

     onbeperkte geldigheidsduur

    Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2025/26 tot en met 2027,

    gevolgd door een volledige uitvoering.

    1.7.Beheersvorm(en) 55

     Direct beheer door de Commissie

    door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

       door de uitvoerende agentschappen;

     Gedeeld beheer met lidstaten

     Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

    derde landen of de door hen aangewezen organen;

    internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

    de EIB en het Europees Investeringsfonds;

    de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

    publiekrechtelijke organen;

    privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

    privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

    personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

    2.BEHEERSMAATREGELEN

    2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

    Vermeld frequentie en voorwaarden.

    Toezicht op en evaluatie van de ontwikkeling en werking van de gegevensverzameling is van cruciaal belang en zal worden toegepast volgens de beginselen die zijn uiteengezet in de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen.

    Met name moet EIGE de Commissie, het Europees Parlement en de Raad elk jaar een enkelvoudig programmeringsdocument (EPD) toezenden met een meerjarenprogramma en jaarlijkse werkprogramma’s, en een programmering van de middelen. De doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren om de verwezenlijking van de doelstellingen en de resultaten te monitoren, worden in het EPD opgenomen.

    Wanneer de uitgebreide verzameling van administratieve gegevens operationeel is, dient EIGE bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt uiteengezet hoe de doelstellingen, met name die welke betrekking hebben op de planning en kosten, zijn bereikt.

    Twee jaar na de start van de werkzaamheden en vervolgens elk jaar dient EIGE bij de Commissie een verslag in over de technische werking van de activiteiten op het gebied van gegevensverzameling.

    Deze activiteit zal regelmatig worden geëvalueerd in het kader van latere evaluaties van EIGE, die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1922/2006.

    2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

    2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

    Aangezien het voorstel gevolgen heeft voor de jaarlijkse EU-bijdrage aan EIGE, zal de Uniebegroting in indirect beheer worden uitgevoerd.

    Op grond van het beginsel van goed financieel beheer wordt op de uitvoering van de begroting van het agentschap een effectieve en doeltreffende interne controle uitgeoefend.

    Wat de controles achteraf betreft, is het agentschap onderworpen aan:

    - interne controles door de dienst Interne Audit van de Commissie;

    - jaarverslagen door de Europese Rekenkamer, die een verklaring aflegt waarin de betrouwbaarheid van de jaarrekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd;

    - een jaarlijkse kwijting verleend door het Europees Parlement;

    - mogelijke onderzoeken door OLAF om er met name voor te zorgen dat de aan de agentschappen toegewezen middelen naar behoren worden gebruikt;

    - een verdere laag van controle en verantwoording door de Europese Ombudsman.

    2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

    In dit stadium zijn geen specifieke risico’s vastgesteld.

    2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

    De Commissie brengt verslag uit over de verhouding tussen de controlekosten en de waarde van de desbetreffende financiële middelen. Volgens het jaarlijks activiteitenverslag 2020 van DG JUST bedroeg die verhouding 0,74 % voor entiteiten belast met indirect beheer en gedecentraliseerde agentschappen, waaronder EIGE.

    De Europese Rekenkamer heeft de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen en de betrouwbaarheid van de jaarrekeningen van EIGE voor 2020 bevestigd, wat betekent dat het foutenpercentage minder dan 2 % bedroeg. Er zijn geen aanwijzingen dat het foutenpercentage de komende jaren zal stijgen. De betrouwbaarheid van de rekeningen voor 2020 wordt ook bevestigd op basis van de verificatie door een onafhankelijke externe controleur.

    2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

    De maatregelen in verband met de bestrijding van fraude en onregelmatigheden zijn onder meer uiteengezet in de fraudebestrijdingsstrategie 2021-2023 van EIGE. EIGE neemt deel aan de fraudepreventieactiviteiten van het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF en is verplicht de Commissie onverwijld in kennis te stellen bij vermoedens van fraude en andere financiële onregelmatigheden.

    3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

    ·Bestaande begrotingsonderdelen

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

    Rubriek van het meerjarig financieel kader

    Begrotingsonderdeel

    Soort  
    uitgave

    Bijdrage

    Nummer  

    GK/ NGK 56 .

    van EVA-landen 57

    van kandidaat-lidstaten 58

    van derde landen

    in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

    Rubriek 2

    07.100500 Europees Instituut voor gendergelijkheid

    Gespl.

    NEE

    NEE

    NEE

    NEE

    Rubriek 2

    07.0603 - Daphne

    Gespl.

    NEE

    Ja

    NEE

    NEE

    ·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

    Rubriek van het meerjarig financieel kader

    Begrotingsonderdeel

    Soort 
    uitgave

    Bijdrage

    Nummer  

    GK/ NGK

    van EVA-landen

    van kandidaat-lidstaten

    van derde landen

    in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

    [XX.YY.YY.YY]

    JA/NEE

    JA/NEE

    JA/NEE

    JA/NEE

    3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

    3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

       Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Rubriek van het meerjarig financieel  
    kader

    Nummer

    Rubriek 2: Cohesie, veerkracht en waarden

    Instantie: EIGE

    Jaar 
    N 59

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    TOTAAL

    Titel 1: Personeelsuitgaven 60

    Vastleggingen

    (1)

    0,200

    0,200

    0,200

    0,600

    Betalingen

    (2)

    0,200

    0,200

    0,200

    0,600

    Titel 2: infrastructuur- en operationele uitgaven

    Vastleggingen

    (1a)

    0,050

    0,250

    0,050

    0,350

    Betalingen

    (2a)

    0,050

    0,250

    0,050

    0,350

    Titel 3: Operationele uitgaven

    Vastleggingen

    (3a)

    0,500 61

    0,500 62

    0,500 63

    1,500

    Betalingen

    (3b)

    0,500

    0,500

    0,500

    1,500

    TOTAAL kredieten 
    voor EIGE

    Vastleggingen

    =1+1a +3a

    0,750

    0,950

    0,750

    2,450

    Betalingen

    =2+2 bis

    +3b

    0,750

    0,950

    0,750

    2,450

     


    Rubriek van het meerjarig financieel  
    kader

    7

    “Administratieve uitgaven”

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    N

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    TOTAAL

    DG: <…….>

    • Personele middelen

    • Andere administratieve uitgaven

    TOTAAL DG <…….>

    Kredieten

    TOTAAL kredieten 
    onder RUBRIEK 7 
    van het meerjarig financieel kader 

    (totaal vastleggingen = totaal betalingen)

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    N 64

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    TOTAAL

    TOTAL kredieten  
    onder de RUBRIEKEN 1 tot 7 
    van het meerjarig financieel kader 

    Vastleggingen

    Betalingen

    3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten van EIGE

    Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Vermeld doelstellingen en outputs

    Jaar 
    N

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    TOTAAL

    OUTPUTS

    Soort 65

    Gem. kosten

    Nee

    Kosten

    Nee

    Kosten

    Nee

    Kosten

    Nee

    Kosten

    Nee

    Kosten

    Nee

    Kosten

    Nee

    Kosten

    Totaal aantal

    Totale kosten

    SPECIFIEKE DOELSTELLING nr.1 66 In samenwerking met de lidstaten gemeenschappelijke uitsplitsingen en een methodologie ontwikkelen om de vergelijkbaarheid van administratieve gegevens in de hele Unie te waarborgen

    - Output

    Ontwikkelen van een instrument voor de uitsplitsing van gegevens

    0,071

    0,071

    0,071

    0,071

    0,071

    - Output

    Ontwikkelen van een methodologie voor de vergelijkbaarheid van gegevens

    0,071

    0,071

    0,071

    0,071

    0,071

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

    0,142

    0,142

    0,142

    SPECIFIEKE DOELSTELLING nr.2 De lidstaten ondersteunen bij het verzamelen van gegevens door gemeenschappelijke normen vast te stellen voor teleenheden, telregels, gemeenschappelijke uitsplitsingen, rapportageformaten en de classificatie van strafbare feiten

    - Output

    Rapportageformaat geïntegreerd in het platform en geïmplementeerd door de lidstaten

    0,071

    0,071

    0,071

    Door alle EU-lidstaten vastgestelde operationele procedures

    0,071

    0,071

    0,071

    Door EIGE beveiligd van de lidstaten ontvangen relevante gegevens

    0,071

    0,071

    0,071

    Op gestructureerde, semiautomatische wijze doorgegeven gegevens

    0,071

    0,071

    0,071

    Gegevens die openbaar toegankelijk worden gemaakt op het internet, met naleving van de AVG

    0,074

    0,074

    0,074

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

    0,358

    0,358

    0,358

    TOTALE KOSTEN

    0,500

    0,500

    0,500

    3.2.3.Geraamde gevolgen voor het personeel van EIGE

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

       Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    N 67

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    TOTAAL

    Tijdelijke functionarissen (AD-rangen) 68

    0,070

    0,070

    0,070

    Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)

    Arbeidscontractanten 69

    0,130

    0,130

    0,130

    Gedetacheerde nationale deskundigen

    TOTAAL

    Personeelsbehoeften (VTE):

    Jaar 
    N 70

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    TOTAAL

    Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)

    1

    1

    1

    Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)

    Arbeidscontractanten

    2

    2

    2

    Gedetacheerde nationale deskundigen

    TOTAAL

    3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

       Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    Raming in voltijdequivalenten

    Jaar 
    N

    Jaar 
    N+1

    Jaar N+2

    Jaar N+3

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    • Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

    20 01 02 01 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)

    20 01 02 03 (delegaties)

    01 01 01 01 (onderzoek onder contract)

    01 01 01 11 (eigen onderzoek)

    Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

    Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE): VTE) 71

    20 02 01 (AC, END, SNE van de “totale financiële middelen”)

    20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

    XX 01 xx yy zz   72

    - centrale diensten

    - delegaties

    01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract)

    01 01 01 12 (AC, END, SNE – eigen onderzoek)

    Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

    TOTAAL

    XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

    Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

    Beschrijving van de uit te voeren taken:

    Ambtenaren en tijdelijk personeel

    Extern personeel

    3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

       Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader.

       Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader.

    Het voorstel zal herprogrammering vergen van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader. De bron voor herschikking is het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden (CERV) – onderdeel Daphne (07.0603) om het begrotingsonderdeel EIGE (07.1005) voor de periode 2025-2027 te verhogen.

       Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader 73 .

    Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

    3.2.5.Bijdragen van derden

    Het voorstel/initiatief:

       voorziet niet in medefinanciering door derden

       voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

    Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    N 74

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    Totaal

    Medefinancieringsbron 

    TOTAAL medegefinancierde kredieten

    3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

       Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

       Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

    voor de eigen middelen

    voor overige ontvangsten

    Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

    Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

    Gevolgen van het voorstel/initiatief 75

    Jaar 
    N

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    Artikel ………….

    Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

    Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

    (1)    Lesbisch, homoseksueel, biseksueel, transgender, non-binair, interseksueel en queer.
    (2)    Zowel geweld tegen vrouwen als huiselijk geweld kan een aantasting inhouden van tal van de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde grondrechten. Deze rechten omvatten het recht op menselijke waardigheid (artikel 1), het recht op leven (artikel 2), het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen (artikel 4), het recht op non-discriminatie, ook op grond van geslacht (artikel 21) en het recht op toegang tot de rechter (artikel 47).
    (3)    Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), Violence against women: an EU-wide survey. Main results report, 2014; De FRA-enquête over geweld tegen vrouwen is gebaseerd op persoonlijke interviews met 42 000 vrouwen van over de hele EU. Het is wereldwijd de meest uitgebreide enquête over ervaringen van vrouwen met geweld.
    (4)    Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS), Combating gender-based violence: Cyberviolence, European added value assessment, 2021.
    (5)    COM(2020) 152 final.
    (6)    COM(2021) 102 final.
    (7)    Onder verwijzing naar artikel 225 VWEU.
    (8)    Resolutie van 14 december 2021 met aanbevelingen aan de Commissie over de bestrijding van gendergerelateerd geweld: cybergeweld (2020/2035(INL)).
    (9)    Resolutie van 16 september 2021 met aanbevelingen aan de Commissie over het aanmerken van gendergerelateerd geweld als een nieuwe vorm van criminaliteit als bedoeld in artikel 83, lid 1, VWEU (2021/2035 (INL)).
    (10)    Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (CETS nr. 210); COM(2016) 111.
    (11)    De lidstaten die het Verdrag van Istanbul niet hebben geratificeerd, zijn BG, CZ, HU, LT, LV en SK.
    (12)    Zie de tussentijdse horizontale evaluatie van de basisevaluatieverslagen van Grevio (Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld): https://www.coe.int/en/web/istanbul-convention/-/mid-term-horizontal-review-provides-a-panoramic-view-of-the-implementation-of-the-istanbul-convention.
    (13)    Zie voetnoot 9.
    (14)    Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).
    (15)    Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2).
    (16)    Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4).
    (17)    Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).
    (18)    Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).
    (19)    Richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (PB L 261 van 6.8.2004, blz. 15).
    (20)    Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten ( PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37 ); Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) ( PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23 ); Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad ( PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1 ).
    (21)    Europese Commissie, voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (COM(2020) 825 final van 15.12.2020).
    (22)    Europese Commissie, voorstel voor een besluit van de Raad over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016) 111 final van 4.3.2016); Europese Commissie, voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016) 109 final van 4.3.2016).
    (23)    Europese Commissie, mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – EU-strategie voor de rechten van het kind (COM(2021) 142 final van 24.3.2021).
    (24)    Europese Commissie, mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – EU-strategie inzake de rechten van slachtoffers (2020-2025) (COM(2020) 258 final van 24.6.2020).
    (25)    Europese Commissie, mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 (COM(2020) 698 final van 12.11.2020).
    (26)    Europese Commissie, mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 (COM(2021) 101 final van 3.3.2021).
    (27)    Europese Commissie, mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten (COM(2021) 102 final van 4.3.2021, blz. 22 en 23). Gendergelijkheid is ook het tweede beginsel van de Europese pijler van sociale rechten, die gericht is op het waarborgen en bevorderen van gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen op alle vlakken, onder meer met betrekking tot de bestrijding van gendergerelateerd geweld.
    (28)    Europese Commissie, Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad – EU-Genderactieplan (GAP) III – Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU (JOIN(2020) 17 final van 25.11.2020).
    (29)

       Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad – Een inclusiever en beschermender Europa: uitbreiding van de lijst van EU-misdrijven tot haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (COM(2021) 777 final van 9.12.2021).

    (30)    Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid en non-discriminatie. Criminalisation of gender-based violence against women in European States, including ICT-facilitated violence. A special report, 2021, beschikbaar op https://www.equalitylaw.eu/downloads/5535-criminalisation-of-gender-based-violence-against-women-in-european-states-including-ict-facilitated-violence-1-97-mb (EELN 2021).
    (31)     Tackling violence against women and domestic violence in Europe – The added value of the Istanbul Convention and remaining challenges, 2020, beschikbaar op https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2020/658648/IPOL_STU(2020)658648_EN.pdf.
    (32)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (COM(2020) 188 final van 11.5.2020), beschikbaar op: EUR-Lex - 52020DC0188 - NL - EUR-Lex (europa.eu) .
    (33)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (COM(2020) 187 final van 11.5.2020), beschikbaar op: EUR-Lex - 52020DC0187 - NL - EUR-Lex (europa.eu) .
    (34)    Europese Commissie, Eurobarometer 449 over gendergerelateerd geweld, 2016, beschikbaar op: https://europa.eu/eurobarometer/surveys/detail/2115 . Europese Commissie, Eurobarometer 428 over gendergelijkheid, 2015, beschikbaar op: https://europa.eu/eurobarometer/surveys/detail/2048 – van alle voorbeelden van ongelijke behandeling die daar worden opgelijst, is geweld tegen vrouwen (met name seksueel geweld) een van de twee problemen die volgens de respondenten het dringendst moeten worden aangepakt.
    (35)    PB C van , blz. .
    (36)    Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).
    (37)    Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).
    (38)    Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).
    (39)     Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 1979.
    (40)     Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), Raad van Europa, 2011.
    (41)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) ( PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1 ).
    (42)    Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten ( PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37 ).
    (43)    Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) ( PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23 ).
    (44)    Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad ( PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1 ).
    (45)    Richtlijn 89/391/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).
    (46)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad ( PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89 ).
    (47)    Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).
    (48)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG ( PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39 ).
    (49)    Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad ( PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138 ).
    (50)    Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad ( PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53 ).
    (51)    Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (PB L …).
    (52)    Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70 ).
    (53)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
    (54)    Het vermoedelijke jaar van inwerkingtreding van de verplichtingen. Afhankelijk van het precieze jaar kan het nodig zijn de in de arbeidskrachtenenquête vermelde informatie met betrekking tot de volgende jaren aan te passen.
    (55)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
    (56)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
    (57)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
    (58)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
    (59)    De activiteit wordt geacht te beginnen in 2025/2026 (afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van de richtlijn) en heeft geen einddatum. De raming voor de volgende jaren is dezelfde, rekening houdend met de aanpassingscoëfficiënt en de verhoging van de salarissen voor titel 1, inflatie voor titels 2 en 3.
    (60)    Personeelsuitgaven zoals berekend door het agentschap (d.w.z. verwachte werkelijke kosten/geen standaard gemiddelde kosten).
    (61)    Raming op basis van soortgelijke projecten; afhankelijk van de marktprijzen.
    (62)    Raming op basis van soortgelijke projecten; afhankelijk van de marktprijzen.
    (63)    Raming op basis van soortgelijke projecten; afhankelijk van de marktprijzen.
    (64)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
    (65)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
    (66)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en)...”
    (67)    De activiteit wordt geacht te beginnen in 2025/2026 (afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van de richtlijn) en heeft geen einddatum.
    (68)    Personeelsuitgaven zoals berekend door het agentschap (d.w.z. verwachte werkelijke kosten/geen standaard gemiddelde kosten).
    (69)    Personeelsuitgaven zoals berekend door het agentschap (d.w.z. verwachte werkelijke kosten/geen standaard gemiddelde kosten).
    (70)    De activiteit wordt geacht te beginnen in 2025/2026 (afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van de richtlijn) en heeft geen einddatum.
    (71)    AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
    (72)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
    (73)    Zie de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027.
    (74)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
    (75)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
    Top