EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IP0093

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2016 over de bankenunie — jaarverslag 2015 (2015/2221(INI))

PB C 50 van 9.2.2018, p. 80–90 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 50/80


P8_TA(2016)0093

Bankenunie — Jaarverslag 2015

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2016 over de bankenunie — jaarverslag 2015 (2015/2221(INI))

(2018/C 050/12)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1) (GTM-verordening),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank over de praktische regelingen in verband met de uitoefening van democratische verantwoordingsplicht en toezicht op de uitoefening van de taken die in het kader van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme aan de Europese Centrale Bank zijn opgedragen (2),

gezien het jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden 2014 van maart 2015 (3),

gezien Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (4),

gezien het besluit van de Europese Centrale Bank van 17 september 2014 houdende de tenuitvoerlegging van scheiding tussen de monetaire beleidsfunctie en de toezichtfunctie van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/39) (5),

gezien het besluit van de Europese Centrale Bank van 4 februari 2014 inzake de vaststelling van de kredietinstellingen die onderworpen worden aan een uitgebreide beoordeling (ECB/2014/3) (6),

gezien de recente werkzaamheden van het Bazels Comité, met name de wijzigingen van de standaardbenadering voor kredietrisico en de wijziging van de meting van het operationele risico,

gezien de uitgebreide beoordeling die de Europese Centrale Bank tussen november 2013 en oktober 2014 heeft uitgevoerd (7),

gezien Verordening (EU) 2015/534 van de Europese Centrale Bank van 17 maart 2015 betreffende rapportage van financiële toezichtinformatie (8),

gezien Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (9) (GAM-verordening),

gezien het akkoord tussen het Europees Parlement en de gemeenschappelijke afwikkelingsraad over de praktische regelingen in verband met de uitoefening van democratische verantwoordingsplicht en toezicht op de uitoefening van de taken die in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme aan de gemeenschappelijke afwikkelingsraad zijn opgedragen (10),

gezien Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (11),

gezien het verslag over de voltooiing van de economische en monetaire unie („verslag van de vijf voorzitters”),

gezien het besluit van de Commissie om Tsjechië, Luxemburg, Nederland, Polen, Roemenië en Zweden voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te dagen wegens niet-omzetting van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (2014/59/EU),

gezien de verklaring van de Raad van 8 december 2015 over de bankenunie en overbruggende financieringsregelingen voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds,

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de inventarisatie en uitdagingen van de EU-verordening financiële diensten: impact en op weg naar een efficiënter en doeltreffender EU-kader voor financiële regelgeving en een kapitaalmarktenunie (12),

gezien zijn resolutie van 24 juni 2015 over de evaluatie van het kader voor economische governance: balans en uitdagingen (13),

gezien het verslag van het Europees Comité voor systeemrisico's van maart 2015 over de wettelijke behandeling van blootstellingen aan staatsschulden,

gezien de mededeling van de Commissie van dinsdag 24 november 2015 getiteld „Naar de voltooiing van de bankenunie” (COM(2015)0587),

gezien het voorstel van de Commissie van 24 november 2015 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 met het oog op de instelling van een Europees depositoverzekeringsstelsel (COM(2015)0586),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0033/2016),

A.

overwegende dat de bankenunie een onmisbare component van een monetaire unie vormt en een fundamentele bouwsteen is van een werkelijke economische en monetaire unie (EMU), en openstaat voor deelname van lidstaten die de euro niet als valuta hebben;

B.

overwegende dat de bankenunie kan helpen stabiliteit te waarborgen en het vertrouwen in banken in de eurozone te herstellen, door financiële integratie te versterken, risico's in het Europese bankenstelsel en morele risico's te verminderen, bij te dragen aan het doorbreken van de koppeling tussen overheden en banken en risicodeling binnen de monetaire unie te bevorderen;

C.

overwegende dat de bankenunie een belangrijke rol speelt bij de financiering van investeringen en derhalve bij de bevordering van groei en werkgelegenheid in de hele EU;

D.

overwegende dat in een bankenunie het „single rulebook” moet worden aangevuld met een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM), een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM), een hoog en uniform beschermingsniveau voor bankdeposito's en een doeltreffend budgettair vangnet op EU-niveau;

E.

overwegende dat het GTM de eerste pijler van de bankenunie vormt en ten doel heeft te zorgen voor een uniform en homogeen toezicht op banken van de deelnemende lidstaten, een gelijk speelveld in de bancaire markt te creëren, en bij te dragen aan de veiligheid en deugdelijkheid van kredietinstellingen en aan de stabiliteit van het financiële stelsel, met eerbiediging van de diversiteit van kredietinstellingen en hun bedrijfsmodellen;

F.

overwegende dat de Europese Centrale Bank (ECB) in haar toezichtfunctie tot nu toe onvoldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel;

G.

overwegende dat het GAM de tweede pijler van de bankenunie vormt en ten doel heeft te zorgen voor uniforme regels en procedures en een gemeenschappelijk besluitvormingsproces voor een ordelijke afwikkeling van falende banken, waarbij de gevolgen voor de rest van het financiële stelsel, de reële economie, gewone burgers of de overheidsfinanciën in heel Europa zo veel mogelijk worden beperkt;

H.

overwegende dat de derde pijler van de bankenunie tot dusver bestaat in een onderlinge aanpassing van de nationale depositogarantiestelsels, en een voorstel voor een Europese depositogarantieregeling waarmee wordt beoogd te zorgen voor een uniform niveau van bescherming van deposito's pas onlangs door de Commissie is ingediend en zal worden onderworpen aan een besluit van de medewetgevers via de gewone wetgevingsprocedure;

I.

overwegende dat de GTM-verordening en de GAM-verordening vereisen dat de nieuwe organen die zijn opgericht in het kader van het GTM, met name de Raad van toezicht van de ECB, en in het kader van het GAM, met name de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, voldoen aan de beginselen van transparantie en verantwoordingsplicht met betrekking tot de vervulling van hun taken; overwegende dat deze instanties toonaangevende voorbeelden moeten zijn op dit terrein, alsook in termen van technische bekwaamheid en integriteit;

Het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM),

1.

is ingenomen met de instelling van het GTM, dat zowel vanuit operationeel oogpunt als wat betreft de toezichtskwaliteit, vanaf de instelling ervan een succes is, en beschouwt dit als een uitzonderlijk wapenfeit, gezien de complexiteit van het project en het zeer korte tijdsbestek dat beschikbaar was;

2.

pleit voor een brede vertegenwoordiging in de bankenunie door de toekomstige betrokkenheid en medewerking van nationale bevoegde instanties van niet-deelnemende lidstaten in overeenstemming met vastgestelde wettelijke regels en procedures, alsook door een intensievere samenwerking met derde landen buiten de EU; bevestigt nogmaals dat een betere coördinatie tussen nationale bevoegde instanties in de hele EU en internationaal van essentieel belang is voor een doeltreffende regulering van en toezichtuitoefening op systeemrelevante banken;

3.

is, wat betreft de operationele opzet, met name verheugd over:

a)

de rekruteringsprocedure, die heeft geresulteerd in een goede mix van competenties, culturen en mannen en vrouwen, hetgeen bijdraagt aan het supranationale karakter van het GTM, en het grondige opleidingsprogramma voor nationale bevoegde instanties en het personeel van de ECB; wijst er echter op dat de praktijken van de ECB inzake contracten ruimte laten voor verbetering, met name wat betreft het aantal kortetermijncontracten, de controle van de werktijden van het personeel, de transparantie van het aanwervingsproces en de bereidheid om te onderhandelen met de vakbonden; stelt vast dat de ECB heeft aangekondigd dat zij haar hoogste functionaris voor dienstverlening heeft aangewezen als verantwoordelijk voor het beheer van alle administratieve diensten, IT-diensten en personeelsaangelegenheden;

b)

de opstelling, op grond van optimale werkwijzen in de lidstaten, van de toezichtshandleiding waarin gemeenschappelijke processen, procedures en methoden uiteen worden gezet voor een pan-Europees toezichtsproces;

c)

de opzet van de IT-infrastructuur en van de ondersteunende analyse-instrumenten; benadrukt het belang van sterke en goed functionerende IT-systemen die overeenstemmen met de behoeften van de toezichtstaken van het GTM; pleit voor coördinatie tussen het GTM en nationale toezichthoudende autoriteiten om te voorzien in de behoeften aan gegevens via één enkele aanvraag;

d)

de opzet van gezamenlijke toezichthoudende teams en de dialoog die zij in gang hebben gezet met de onder toezicht staande instellingen;

e)

de processen die zijn ontwikkeld ter vervolmaking van de gebruikelijke procedures (goedkeuring van in aanmerking komende deelnemingen, verlening van vergunningen, verlening van een „paspoort”, geschiktheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen);

4.

wijst erop dat een aanzienlijk deel van het werk routinematig wordt besteed aan administratieve procedures, zoals voorgeschreven in de GTM-verordening, hetgeen wellicht niet altijd evenredig is, en staat open voor voorstellen die erop zijn gericht de operationele belasting van structuren op alle niveaus te verminderen en de doeltreffendheid van het GTM-toezicht te verbeteren, met name door het potentieel van de stroomlijning van administratieve procedures te benutten, of door bepaalde besluiten inzake specifieke administratieve kwesties binnen duidelijke grenzen en op grond van duidelijke richtsnoeren te delegeren;

5.

stelt met tevredenheid vast dat de ethische regels van de ECB zijn herzien, en benadrukt het belang van doeltreffende regels inzake belangenconflicten en waarborgen tegen ongepaste invloed van de financiële sector op personeelsleden en op leden van de bestuursorganen;

6.

is van mening dat, hoewel de gezamenlijke toezichthoudende teams in minder dan een jaar tijd een buitengewone mate van doeltreffendheid hebben bereikt, er gestreefd kan worden naar verdere verbetering, onder meer door de nationale bevoegde instanties op effectievere wijze te betrekken bij het besluitvormingsproces;

7.

neemt kennis van de opmerkingen van onder toezicht staande entiteiten dat het noodzakelijk is toezichtswerkzaamheden in een vroeg stadium te plannen, teneinde de kwaliteit ervan te verbeteren en onbedoelde gevolgen voor de zakelijke activiteiten van banken te voorkomen; is van mening dat er op dit vlak nog veel ruimte voor verbetering is;

8.

benadrukt dat dubbele verplichtingen inzake verslaglegging en diverse verslagleggingskanalen en, meer in het algemeen, onnodige administratieve lasten voor kredietinstellingen, met name voor kleinere banken, vermeden moeten worden en dat het evenredigheidsbeginsel moet worden gewaarborgd; dringt aan op een doeltreffendere gegevensverzameling, die zich dient te houden aan het eenmaligheidsbeginsel en moet worden onderzocht op bruikbaarheid, toepasselijkheid en evenredigheid;

9.

roept de ECB op ervoor te zorgen dat bij de opzet van een alomvattende gegevensbank van kredietrisico, (Analytical Credit Dataset (AnaCredit)) bijzondere aandacht wordt besteed aan het evenredigheidsbeginsel en de noodzaak om onevenredig hoge administratieve lasten te vermijden, in het bijzonder voor kleinere instellingen; dringt er in dit verband op aan om de relevante drempels op een passend niveau vast te stellen;

10.

benadrukt het belang van nauwe samenwerking tussen de directoraten-generaal van de ECB die verantwoordelijk zijn voor direct en indirect microprudentieel toezicht en het directoraat-generaal dat verantwoordelijk is voor het horizontale toezicht en de expertisediensten, en benadrukt de rol die het laatstgenoemde directoraat-generaal speelt bij de verbetering van het begrip, bij onder toezicht staande entiteiten, van een gemeenschappelijke toezichtsbenadering die ten grondslag ligt aan de concrete afzonderlijke microprudentiële maatregelen; benadrukt het belang van een volledige organisatorische scheiding tussen GTM-personeel en personeel dat diensten verleent die noodzakelijk zijn voor een onafhankelijk monetair beleid;

11.

dringt aan op een systematische controle van de uitgebreide beoordelingen van onder het toezicht van de ECB staande instellingen, alsook op relevante verbeteringen van de methodologie in het licht van de getrokken lessen, in alle gevallen waarin een instelling in het kader van de beoordeling als gezond wordt aangemerkt, maar vervolgens in moeilijkheden geraakt, alsook in gevallen waarin een instelling ondergekapitaliseerd wordt geacht op basis van een stresstestscenario dat onrealistisch blijkt te zijn; wijst op de beperkingen van de huidige stresstestmethodologie waarbij de blootstelling van derde landen wordt geëvalueerd op basis van de interne beoordeling van banken;

12.

is ingenomen met het feit dat de ECB werkt aan verbeteringen van het macrostresstestkader om realistischere dynamische kenmerken op te nemen in het modelkader voor stresstests, om een behoorlijke stresstestcomponent voor liquiditeit toe te voegen en om besmettingseffecten binnen het bankenstelsel alsook de interactie in twee richtingen met de reële economie en de sector van het schaduwbankieren op te nemen in het bredere kader;

13.

beschouwt de alomvattende evaluatie die is uitgevoerd in aanloop naar de oprichting van het GTM als een belangrijke stap om het vertrouwen dat tijdens de crisisjaren verloren is gegaan, te herstellen, en om de veerkracht van het bankenstelsel in de eurozone te vergroten door de kapitalisatie ervan te verbeteren en de transparantie te vergroten; is van mening dat de gemeenschappelijke methodologie voor het proces van toetsing en evaluatie (SREP) en toekomstige uitgebreide beoordelingen van de balansen van banken een noodzakelijk instrument vormen om banken op te sporen die hun kapitalisatie moeten versterken en hun hefboomfinanciering moeten verminderen;

14.

benadrukt het feit dat het economisch herstel op gang is gekomen maar, met name als gevolg van een ontoereikend niveau van structurele hervormingen, convergentie en investeringen, en een te grote afhankelijkheid van externe factoren, nog steeds fragiel en bescheiden is, terwijl de inflatie onder de streefcijfers blijft; wijst erop dat tegen deze achtergrond, terwijl op dit gebied in het recente verleden tastbare verbeteringen konden worden waargenomen, de dynamiek van de kredietverlening in veel rechtsgebieden nog steeds te wensen overlaat, en een groot aantal oninbare leningen nog steeds zwaar weegt op de financiële balans van Europese banken, waardoor hun vermogen om de economie te financieren wordt beperkt;

15.

herinnert eraan dat het vermogen om slechte leningen af te schrijven of door te verkopen van vitaal belang is, aangezien op die manier kapitaal vrijkomt waarmee nieuwe leningen kunnen worden gefinancierd, met name aan kmo's; benadrukt dat het probleem van oninbare leningen op Europees niveau moet worden aangepakt, met name door de oprichting van vermogensbeheermaatschappijen te vergemakkelijken in de landen waar dat nodig wordt geacht, zoals het geval was voor Spanje en Ierland;

16.

benadrukt dat doeltreffende coördinatie tussen macroprudentieel en microprudentieel toezicht van cruciaal belang is, en onderstreept dat het GTM volledig onderdeel uitmaakt van het macroprudentieel kader van de EU en samen met de bevoegde nationale instanties en de Raad van Bestuur van de ECB, macroprudentiële bevoegdheden heeft gekregen; benadrukt dat de rol van het Europees Comité voor systeemrisico's (ECSR) versterkt moet worden, teneinde de bevoegdheden van nma's en het GTM aan te vullen met een EU-brede sectoroverschrijdende macroprudentiële autoriteit, om ervoor te zorgen dat macro-economische risico's worden aangepakt in het algemeen Europees belang; is van mening dat in het macroprudentieel beleid de nadruk meer moet liggen op het voorkomen van grote schommelingen in de financiële cyclus; herinnert eraan dat het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) de onderlinge verwevenheid van de financiële markten en elk ander systeemrisico dat van invloed is op de stabiliteit van de financiële markten moet aanpakken;

17.

is het eens met de zienswijze van hooggeplaatste personen bij de ECB dat in het macroprudentieel beleid de nadruk meer moet liggen op het voorkomen van grote schommelingen in de financiële cyclus in plaats van alleen op het vergroten van de veerkracht bij schokken; is ingenomen met het onderzoek van de ECB naar de definitie van financiële stabiliteit en dringt aan op de ontwikkeling van instrumenten zoals de in de Financial Stability Review van november 2015 besproken indicator inzake systeemrisico's voor de monitoring van het systeemrisico als onderdeel van een doeltreffende toolkit voor het beheer van dit risico;

18.

wijst erop dat de structurele hervorming van de banken, die was bedoeld om het systeemrisico te verminderen en het probleem van instellingen die te groot zijn om failliet te gaan aan te pakken, nog moet worden doorgevoerd; dringt aan op een snel wetgevingsakkoord;

19.

wijst erop dat de verzekeringssector steeds sterker betrokken raakt bij financiële diensten, en onderstreept het belang van een gelijk speelveld, om toezichtarbitrage voor prudentiële en consumentenbeschermingsregels te voorkomen;

20.

is van mening dat het mondiale streven naar meer en kwalitatief hoogwaardiger bankkapitaal en banken met een lagere schuldhefboom een essentiële voorwaarde vormt voor een deugdelijk bankenstelsel dat in staat is de economie te ondersteunen alsook om een herhaling van de enorme reddingsoperaties die we tijdens de crisis hebben gezien, te voorkomen; onderstreept echter dat de ontwikkeling van regelgevings-, toezichts- en ander beleid ten aanzien van de financiële sector op mondiaal niveau (de Raad voor financiële stabiliteit (FSB), het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) enz.) niet mag worden gebruikt om zich op negatieve wijze te richten op een specifiek financieringsmodel dat uitsluitend in één deel van de wereld wordt gebruikt;

21.

wijst erop dat de aanscherping van de kapitaalvereisten boven een bepaalde grens op korte termijn ongewenste effecten kan hebben door de kredietverleningscapaciteiten van de banken te beperken, en is van mening dat met dit risico rekening moet worden gehouden bij de bepaling van het kapitaalniveau; onderstreept dat het onderlinge verband tussen de kapitaalvereisten en de kredietverlening niet lineair is;

22.

verzoekt de Commissie om, samen met de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's), een uitgebreide beoordeling uit te voeren van in huidige en toekomstige wetgeving besloten kapitaalvereisten, met name om hun gevolgen voor de financieringsvoorwaarden van kmo's en meer in het algemeen van de reële economie te analyseren, rekening houdend met het evenwicht tussen de effecten van kapitaalvereisten op korte en lange termijn en met de noodzaak om de financiële stabiliteit te waarborgen;

23.

wijst op het belang van instrumenten als de „ondersteuningsfactor voor kmo's”; stelt voor de initiatieven voor verbeterde financiering van kmo's uit te breiden tot start-ups, micro-ondernemingen en mid-capondernemingen;

24.

ziet de stabilisatie van het toezichts- en regelgevingskader als een belangrijke factor om het vertrouwen van investeerders te herstellen, onzekerheid over regelgevings- en toezichtsmaatregelen te voorkomen en de groei en de financiële stabiliteit te ondersteunen; dringt erop aan om op korte termijn de complexiteit van de bestaande regelgeving te verminderen en op middellange termijn een geïntegreerd Europees rulebook inzake financiële regelgeving en consumentenrechten op te stellen, ter vervanging van de huidige complexe en geïsoleerde wetgeving die veel rompslomp oplevert;

25.

is ingenomen met de ontwikkeling van een gemeenschappelijke methodologie voor het proces van toetsing en evaluatie in 2015; wijst erop dat, deels vanwege de vlugge opzet van het GTM, veel aspecten van deze methodologie werden voltooid terwijl het proces van toetsing en evaluatie reeds aan de gang was, en is van mening dat, om de resultaten te verbeteren en de consistentie tussen de risicoprofielen en de kapitaalniveaus van banken te vergroten, het proces dat leidt tot de goedkeuring van de gemeenschappelijke toezichtsnormen voor risicobeoordeling verder moet worden verbeterd; is ingenomen met de bereidheid van het GTM om te werken aan de governance van banken en met name aan het risicobeheer, de risicobereidheid en het cyberrisico;

26.

is van mening dat de berekening van het maximaal uitkeerbare bedrag (MDA) voor elke afzonderlijke bank, overeenkomstig artikel 141, lid 6, van de richtlijn kapitaalvereisten (RKV), een belangrijk instrument is ter verwezenlijking van kapitaalherstel, als alternatief voor verkleining van de balansen; benadrukt dat het GTM, ondanks het gebrek aan duidelijkheid in de wetgeving over de hiërarchie tussen pijler twee en kapitaalbuffers in verband met het maximaal uitkeerbare bedrag en met andere sancties, gebruikmaakt van een flexibiliteitsmarge om te rigide oplossingen te vermijden die een negatief effect zouden kunnen hebben op de markt van aanvullend tier 1-obligaties (AT 1-obligaties) en op de concurrentievoorwaarden ten aanzien van andere rechtsgebieden; dringt aan op een juridische verduidelijking van het MDA-mechanisme en van de functie van pijler twee, die het „bankspecifieke risico” moet aanpakken, om te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden in de EU en meer duidelijkheid te verschaffen over het doel van het mechanisme; is van mening dat de herziening van deze bepalingen tot doel moet hebben deze in de verordening op te nemen;

27.

benadrukt dat de nationale opties en discretionaire bevoegdheden voor de lidstaten voorkomen dat het SSM een gemeenschappelijke coherente benadering ontwikkelt van het toezicht binnen de eurozone, met het oog op een gelijk speelveld, en is van mening dat de homogenisering van de praktijken en normen hand in hand moeten gaan met de voltooiing van de twee andere pijlers van de bankenunie; is in dit kader ingenomen met de publicatie door de ECB van een ontwerpverordening die gericht is op het beëindigen van ongeveer 35 nationale opties en discretionaire bevoegdheden binnen het regelgevingskader voor banken van de EU, alsook van ontwerprichtsnoeren om gezamenlijke toezichthoudende teams te helpen besluiten op een meer samenhangende wijze te nemen op de gebieden waarop de andere geïdentificeerde opties en discretionaire bevoegdheden van toepassing zijn; is van mening dat een dergelijke uniforme tenuitvoerlegging een geleidelijke benadering vergt en erop gericht moet zijn alle bestaande obstakels en vormen van versnippering weg te nemen; is bereid op wetgevingsniveau samen te werken om de harmonisatie op het vlak van regelgeving en toezicht te bevorderen; onderstreept de noodzaak van herziening van nationale opties en discretionaire bevoegdheden om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen geconglomereerde instellingen en niet-geconglomereerde instellingen met deelnemingen in verzekeringsondernemingen;

28.

herinnert eraan dat de toepassing van de waardering tegen reële waarde op niet-gerealiseerde winsten of verliezen op blootstellingen aan centrale overheden die zijn ingedeeld in de categorie „beschikbaar voor verkoop” niet alleen de koppeling tussen overheden en banken versterkt, maar ook kan leiden tot volatiliteit van het eigen vermogen; roept de ECB ertoe op de niet-toepassing van deze meting te handhaven totdat IFRS 9 wordt toegepast;

29.

benadrukt het feit dat zowel Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen als Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (gezamenlijk „VKV/RKV IV” genoemd) door de medewetgevers zijn vastgesteld vóór de instelling van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme; moedigt de Commissie aan om een voorstel in te dienen voor een technische aanpassing van VKV/RKV IV teneinde deze in overeenstemming te brengen met het kader van de bankenunie; dringt er bij de Commissie op aan om verordeningen, die, anders dan richtlijnen, rechtstreeks op iedereen in de hele EU van toepassing zijn, te gebruiken als wetgevingsinstrument om een geharmoniseerde tenuitvoerlegging in de hele EU en de bankenunie te waarborgen;

30.

benadrukt het belang van de verrichte inspanningen op het gebied van de homogenisering van de berekening van risicogewogen activa, die van cruciaal belang is voor vergelijkbaarheidsdoeleinden, en op het gebied van de beoordeling van interne modellen voor de berekening van kapitaalvereisten voor banken; acht vooruitgang op dit terrein, voor alle portefeuilles, van essentieel belang om de doeltreffendheid en geloofwaardigheid van het bankentoezicht in de eurozone te waarborgen, teneinde beste praktijken in markt- en kredietrisicomodellen te bevorderen;

31.

is verheugd over de vaststelling door het GTM van vijf prioriteiten op hoog niveau voor haar toezicht in 2016; benadrukt dat het GTM verder moet kijken dan het kredietrisico, en alle vormen van bankenrisico's, met inbegrip van niet-financiële risico's, moet behandelen; onderstreept dat verdere stappen nodig zijn om het toezicht op de financiële portefeuilles van banken te intensiveren, met name wat betreft activa van niveau 3, met inbegrip van derivaten; benadrukt het belang van een vermindering van de onderlinge verbanden tussen de gereguleerde bankensector en het schaduwbankwezen, niet in de laatste plaats door het beperken van de respectieve blootstelling aan kredietrisico;

32.

is van mening dat meer passende aandacht moet worden besteed aan de toegenomen blootstelling in de vorm van posten buiten de balansstelling, met name bij banken die mondiaal van systemisch belang zijn; onderstreept in dit verband de noodzaak om de ontwikkeling van het schaduwbankwezen nauwlettend te volgen;

33.

neemt nota van de werkzaamheden van het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) en het ESRB inzake posities in staatschulden van banken en andere financiële intermediairs; verzoekt de EU-instellingen om mogelijke wijzigingen op middellange termijn van het huidige regelgevend kader zorgvuldig en grondig te beoordelen, zonder de beschikbare middelen voor de lidstaten te verlagen en onbedoelde markt- of concurrentieverstoringen te veroorzaken en zonder afbreuk te doen aan de financiële stabiliteit, en als onderdeel van een gecoördineerde inspanning op mondiaal niveau; onderstreept dat, om een omvangrijke risicobeperking te hebben, parallelle maatregelen moeten worden genomen, onder andere ter vermindering van activa van niveau 2 en niveau 3, en te zorgen voor de volledige convergentie van de op interne ratings gebaseerde (IRB) systemen voor het meten van kredietrisico;

34.

onderstreept dat het GTM en het GAM een stap in de richting van een gemeenschappelijke markt voor bankdiensten zijn, waarmee grensoverschrijdende consolidatie aantrekkelijker wordt gemaakt; is van mening dat de invoering van een beoordeling van de financiële stabiliteit en de afwikkelbaarheid in de richtlijn inzake in aanmerking komende deelnemingen noodzakelijk is om te voorkomen dat er nieuwe problemen ontstaan met instellingen die te groot zijn om failliet te gaan als gevolg van een hoger aantal fusies en overnames;

35.

onderstreept de rol die het GTM tijdens de Griekse crisis heeft gespeeld bij de monitoring van de toestand van de bankensector in het land, bij de uitvoering van een alomvattende beoordeling van de belangrijkste Griekse instituties, en bij de bepaling van de herkapitalisatiebehoeften; merkt op dat de herkapitalisatiebehoeften van Griekse banken zoals beoordeeld door het GTM uiteenlopen van 4,4 miljard EUR in het basisscenario tot 14,4 miljard EUR in het meest risicovolle scenario, terwijl de in het kader van het programma voorziene buffer wel 25 miljard EUR bedraagt; verzoekt om opheldering ten aanzien van de rol van financiële adviesbureaus, die vaak zonder voorafgaande aanbesteding zijn ingehuurd en die een rol hebben gespeeld in alle reddingsoperaties in de eurozone door expertise te bieden aan de „trojka” van internationale kredietverstrekkers; vraagt om meer transparantie en verantwoordingsplicht in het inhuurproces om potentiële belangenconflicten die voortvloeien uit banden met investeringsfondsen en andere financiële dienstverleners te vermijden; vraagt de ECB haar rol ten aanzien van steunprogramma's te herdefiniëren als die van „stille waarnemer”; benadrukt dat noodliquiditeitssteun een essentieel instrument is om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen door te voorkomen dat liquiditeitsproblemen verworden tot solvabiliteitsproblemen; merkt op dat de verantwoordelijkheid voor de verstrekking ervan nog niet volledig is overgedragen aan het niveau van het eurogebied; is verheugd over de opmerkingen van president Draghi voor de Commissie economische en monetaire zaken, waarbij hij zinspeelde op een zorgvuldige herziening van de regeling inzake noodliquiditeitssteun in het licht van de „Europeanisering” van het bankentoezicht;

36.

is van mening dat in de toezichtstrategie van de ECB differentiatie langs nationale lijnen moet worden vermeden, en dat deze strategie het pluralisme en de verscheidenheid van bankmodellen in de EU, met inbegrip van authentieke en gezonde coöperatieve en spaarbanken, moet weerspiegelen en waarborgen, en het evenredigheidsbeginsel moet eerbiedigen;

37.

is van mening dat transparantie ten aanzien van marktdeelnemers en het publiek, ook over gevoelige onderwerpen zoals kapitaaldoelstellingen als gevolg van het proces van toetsing en evaluatie, toezichtspraktijken en andere vereisten, van cruciaal belang is voor een gelijk speelveld tussen entiteiten onder toezicht, voor eerlijke concurrentie in de bancaire sector en om te voorkomen dat onzekerheid omtrent de regelgeving een negatieve invloed heeft op de bedrijfsstrategie van banken; onderstreept dat transparantie van de kant van zowel de toezichthouders als de onder toezicht staande entiteiten eveneens een cruciale voorwaarde is voor verantwoordingsplicht, aangezien dit het Parlement en de burgers in staat stelt zich te informeren over belangrijke beleidskwesties en de consistentie met regelgeving en toezichtspraktijken te beoordelen; vraagt om meer transparantie met betrekking tot besluiten en motiveringen van de tweede pijler;

38.

wijst er in dit verband met klem op dat het publiceren van een lijst met veel gestelde vragen over het proces van toetsing en evaluatie nuttig zou kunnen zijn;

39.

is ingenomen met de efficiënte en open manier waarop de ECB tot op heden invulling heeft gegeven aan haar verantwoordingsplicht ten aanzien van het Parlement, en dringt er bij de ECB op aan zich op dit vlak volledig te blijven inzetten en verder bij te dragen aan de verbetering van het vermogen van het Parlement om GTM-beleid en -activiteiten te beoordelen; staat positief tegenover de bereidheid van de president van de ECB om verder mee te werken met het Parlement met betrekking tot de rol van de ECB in bankaangelegenheden, in het bijzonder in het kader van internationale normalisatie-instanties, zoals de FSB;

40.

wijst erop dat openbare audits integraal deel uitmaken van het mechanisme om de verantwoordingsplicht van instellingen naar de burger te waarborgen; neemt derhalve met enige zorg nota van de verklaring die in juni 2015 is gepubliceerd door het contactcomité van de hoofden van de hoge controle-instanties van de Europese Unie en de Europese Rekenkamer, waarin gewaarschuwd wordt voor het ontstaan van hiaten in controles als gevolg van de overdracht van toezichthoudende taken van nationale autoriteiten naar het GTM in een context waar de controleopdracht van de Europese Rekenkamer met betrekking tot de ECB, die optreedt als toezichthouder, minder uitvoerig is dan die van nationale controle-instanties met betrekking tot nationale toezichthouders; beveelt dienovereenkomstig aan dat versterking van de controleopdracht van de Europese Rekenkamer in overweging dient te worden genomen;

41.

onderstreept het belang van samenwerking met de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (GAR), de Europese Bankautoriteit (EBA) en met andere autoriteiten binnen het Europees Systeem voor financieel toezicht, waarbij de scheiding van taken en bevoegdheden en de scheiding tussen wetgeving en toezicht volledig geëerbiedigd dienen te worden, overeenkomstig de EU-structuur van checks-and-balances; benadrukt in het bijzonder dat de EBA met haar uitdrukkelijke mandaat op het gebied van consumentenbescherming het kader inzake consumentenbescherming voor bankdiensten moet verbeteren en handhaven, in aanvulling op het prudentieel toezicht door het GTM, en in de gehele Unie;

42.

is ingenomen met de geloofwaardigheid van het GTM op het internationale toneel; acht het van essentieel belang dat het GTM naar behoren betrokken wordt bij het opstellen van wereldwijde reguleringsnormen, in het bijzonder de hoofdlijnen waarover wordt onderhandeld binnen de Financial Stability Board en het Bazels Comité voor Bankentoezicht;

Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM)

43.

is ingenomen met de efficiënte opzet van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (GAR) en de oprichting van de nationale afwikkelingsautoriteiten (NRA) in de lidstaten;

44.

onderstreept dat het voor de goede functionering van het GAM van belang is dat efficiënt wordt samengewerkt tussen de GAR en de NRA's; beschouwt interne afwikkelingsteams (IAT's), als equivalent van de gezamenlijke toezichthoudende teams van het GTM, als een goede basis voor de organisatie van de samenwerking binnen het GAM;

45.

pleit voor de sluiting van een memorandum van overeenstemming over wederzijdse samenwerking en gegevensuitwisseling tussen de GAR en de ECB, als enige toezichthouder, teneinde de efficiëntie te vergroten en dubbele verslaglegging voor banken te voorkomen, en de GAR tegelijkertijd toegang te verschaffen tot de GTM-gegevens die nodig zijn voor de vervulling van zijn institutionele mandaat; onderstreept het belang van een soepele samenwerking tussen het GAM en de nationale bevoegde instanties (NCA's);

46.

wijst op de discrepantie tussen de banken die rechtstreeks onder het toezicht van het GTM staan en de banken die onder de directe verantwoordelijkheid vallen van de GAR (inclusief andere grensoverschrijdende ondernemingen), en de mogelijke gevolgen hiervan voor de toegang van de GAR tot informatie;

47.

dringt aan op de opzet van specifieke regelingen binnen de Commissie en tussen de GAR en de Commissie teneinde efficiënte procedures vast te stellen voor de besluitvorming in geval van een afwikkeling;

48.

pleit voor de sluiting van samenwerkingsovereenkomsten tussen de GAR en de nationale afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten en derde landen met het oog op doeltreffende wederzijdse samenwerking en informatie-uitwisseling;

49.

is ingenomen met de opstelling door de GAR van handleidingen voor afwikkelingsactiviteiten, in overeenstemming met de desbetreffende EBA-normen, die erop zijn gericht binnen het GAM een consistente, doeltreffende en evenredige aanpak van afwikkelingstaken te bevorderen;

50.

dringt aan op het verwezenlijken van tijdige vorderingen bij de opstelling van afwikkelingsplannen en de bepaling van een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL) voor instellingen die onder de bevoegdheid van het GAM vallen, teneinde te kunnen zorgen voor een ordelijke afwikkeling van falende banken met minimale gevolgen voor de reële economie en de overheidsfinanciën; verzoekt de Commissie om snel de technische reguleringsnorm inzake MREL vast te stellen, met een hoog minimumvereiste van ten minste 8 % MREL voor alle GAR-banken, in overeenstemming met de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD) (Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014) (14), en ter minimalisering van de kans op verliezen op ongedekte deposito's van kmo's; neemt nota van de lopende werkzaamheden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het „totale verliesabsorberend vermogen” (TLAC) en verzoekt de Commissie te zorgen voor consistentie met MREL;

51.

verzoekt de Commissie na te gaan of, in het licht van de opgedane ervaring en in het kader van de herziening van Verordening (EU) nr. 806/2014, de GAR en de nationale afwikkelingsautoriteiten over voldoende bevoegdheden en instrumenten voor vroegtijdige interventie beschikken om het doodbloeden van banken te voorkomen;

52.

onderstreept dat de raad, volgens de GAM-verordening, in de eerste plaats de nodige zorg moet besteden aan de opstelling van de afwikkelingsplannen voor systeemrelevante instellingen, de beoordeling van hun afwikkelbaarheid en het treffen van alle maatregelen om alle belemmeringen voor hun afwikkelbaarheid aan te pakken of uit de weg te ruimen; benadrukt voorts dat de raad daarom de bevoegdheid moet hebben om wijzigingen in de structuur en organisatie van instellingen of groepen te eisen en om maatregelen te nemen die noodzakelijk en evenredig zijn om praktische belemmeringen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten te beperken of weg te nemen en de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteiten te waarborgen;

53.

neemt kennis van de dubbele rol van de leden van de raad die tegelijkertijd leden van een uitvoerend orgaan met besluitvormingstaken zijn en leidinggevende functionarissen die in die hoedanigheid verantwoording verschuldigd zijn aan de voorzitter, en is van mening dat deze structuur voor het einde van het huidige mandaat moet worden geëvalueerd;

54.

verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan de omzetting van de BRRD te voltooien, en benadrukt het belang van de volledige tenuitvoerlegging en handhaving van de bepalingen ervan;

55.

is ingenomen met de ratificatie door lidstaten van de intergouvernementele overeenkomst inzake de overdracht en de mutualisatie van bijdragen aan een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (SRF), die ervoor zorgt dat het GAM per 1 januari 2016 volledig operationeel kan worden, met inbegrip van het gebruik van het bail-in-instrument, volgens het geplande tijdsschema; is ingenomen met de instelling van procedures voor het berekenen en innen van vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds via de GAR; betreurt het besluit om het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds middels een intergouvernementele overeenkomst en niet middels het Unierecht op te zetten; verzoekt de Commissie snel de nodige maatregelen te nemen voor een snelle integratie van de intergouvernementele overeenkomst in het rechtskader van de EU, zoals bepaald in artikel 16 van de overeenkomst en in het verslag van de vijf voorzitters;

56.

dringt er bij de Commissie op aan voorstellen in te dienen om de juridische risico's van claims op basis van het beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn verder terug te dringen;

57.

dringt er bij de lidstaten op aan de aan de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en het GAM gerelateerde bijdragen volledig, doeltreffend en tijdig te innen op nationaal niveau om ze in overeenstemming met de intergouvernementele overeenkomst over te maken aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds;

58.

verzoekt de Commissie een uiterst zorgvuldige evaluatie uit te voeren van de berekening van de bijdragen aan het GAF, waarvan sprake is in overweging 27 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63, en daarbij met name de geschiktheid van de risicofactor te controleren om ervoor te zorgen dat het risicoprofiel van minder complexe instellingen op passende wijze wordt weerspiegeld;

59.

beveelt aan om voor een succesvolle aanpak van bankencrises in de toekomst de verschillende keuzes die de raad op basis van EU-wetgeving tot zijn beschikking heeft (verschillende afwikkelingsinstrumenten als alternatief voor de liquidatie van de bank) zorgvuldig te beoordelen, daarbij rekening houdend met de noodzaak om de financiële stabiliteit te waarborgen en het vertrouwen in het bankenstelsel in stand te houden;

60.

vestigt de aandacht op het verschil in timing tussen de regels inzake lastenverdeling en inzake de volledige bail-in, die met terugwerkende kracht van invloed waren op de daadwerkelijke risico's van de schuldinstrumenten die vóór die wettelijke bepalingen waren uitgegeven, en de vaststelling en tenuitvoerlegging van passende regels inzake investeringsbescherming; verzoekt de GAR de overgangsperiode zorgvuldig te beoordelen en ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met de vereisten van de wetgeving, de nieuwe regels worden toegepast met de noodzakelijke evenredigheid en billijkheid; verzoekt de Commissie en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (EAEM) passende beleggersbescherming te garanderen;

61.

benadrukt dat het, wegens het bestaan van nationale afdelingen binnen het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, noodzakelijk is om snel een adequaat mechanisme voor overbruggingsfinanciering op te zetten, zodat het fonds, indien nodig, in de periode voor de voltooiing ervan, van toereikende middelen kan worden voorzien, en om de daadwerkelijke scheiding tussen banken en overheden te garanderen; herinnert eraan dat de Eurogroep en de Ecofin-ministers in hun verklaring van 18 december 2013 hebben gewezen op de mogelijkheid om ofwel nationale middelen, op basis van bankenheffingen, ofwel middelen uit het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) te ontvangen;

62.

is niettemin ingenomen met de overeenkomst die is bereikt om publieke overbruggingsfinanciering te verzekeren om te helpen de beschikbaarheid van middelen voor concrete afwikkelingsmaatregelen uit nationale bronnen te waarborgen;

63.

herinnert aan de verklaring van Ecofin van 8 december 2015, waarin te toezegging wordt gedaan om, na afronding van de ratificatie van de intergouvernementele overeenkomst, de volledige omzetting van de BRRD-Richtlijn en de invoering van regelingen voor overbruggingsfinanciering te overwegen, alsmede om overleg te voeren over de volgende stappen en het tijdschema om te komen tot een gemeenschappelijk vangnet om het sluiten van leningen door het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds te vergemakkelijken, dat uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode volledig operationeel moet zijn; benadrukt echter dat een gemeenschappelijk budgettair vangnet alleen als laatste redmiddel gebruikt zal worden, als de andere prudentiële maatregelen om toezicht en crisismanagement te versterken het risico niet weg kunnen nemen; herinnert eraan dat het vangnet op de middellange termijn fiscaal neutraal moet zijn en onderstreept de noodzaak om moreel risico te vermijden; onderstreept dat de bankensector aansprakelijk moet blijven voor de terugbetaling door bankenheffingen in alle deelnemende lidstaten, ook achteraf;

Derde pijler

64.

benadrukt dat het vermogen om, ongeacht de locatie, een uniform hoog beschermingsniveau voor deposito's te waarborgen, samen met het GTM en het GAM, gewaarborgd moet worden binnen een doeltreffende bankenunie, daarmee bijdragend aan het daadwerkelijk doorbreken van de verwevenheid tussen banken en overheden, het herstellen van het vertrouwen van deposanten, het tot stand brengen van een gelijk speelveld en het versterken van de financiële stabiliteit; is van mening dat elk systeem voor de bescherming van deposito's altijd de invoering van moreel risico moet voorkomen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat risiconemers aansprakelijk blijven voor de risico's die ze nemen;

65.

is ingenomen met het door de Commissie op 24 november 2015 voorgestelde wetgevingspakket over risicodeling en risicobeperking in de bankenunie; neemt kennis van de geleidelijke aanpak van herverzekering van nationale depositogarantiestelsels (DGS) naar een regeling voor medeverzekering en, uiteindelijk, naar volledige verzekering voor deelnemende nationale depositogarantiestelsels en de risicogebaseerde benadering voor de premieberekening; ziet ernaar uit deel te nemen aan de wetgevingsonderhandelingen op basis van het standpunt dat is aangenomen;

66.

merkt op dat de oprichting van een Europese depositogarantieregeling de uitvoering vereist van het „single rulebook” en van de eerste en tweede pijlers van de bankenunie, alsmede de omzetting van de BRRD en de richtlijn inzake de depositogarantiestelsels door alle deelnemende lidstaten, alsmede verdere maatregelen ter verwezenlijking van een aanzienlijke vermindering van de risico's in het Europese bankstelsel; benadrukt dat de toepassing van het bail-in-instrument een systematisch mechanisme van risicovermijding met zich meebrengt, waarmee de angst voor moreel risico dat door de geleidelijke mutualisatie van garantiestelsels zou kunnen worden veroorzaakt wordt verminderd; wijst op de toezegging van de Commissie om de risico's verder te beperken en te zorgen voor een gelijk speelveld in de bankenunie;

67.

merkt op dat een goed functionerend depositogarantiestelsel dat gefinancierd wordt met bijdragen van de financiële sector één van de bewezen manieren is om banken te redden zonder geld van de belastingbetaler;

68.

wijst erop dat de rol van de Commissie is om een gelijk speelveld in de EU te creëren en dat zij moet voorkomen dat de interne markt versnipperd raakt;

o

o o

69.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank en de gemeenschappelijke afwikkelingsraad.


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  PB L 320 van 30.11.2013, blz. 1.

(3)  https://www.bankingsupervision.europa.eu/ecb/pub/pdf/ssmar2014.nl.pdf

(4)  PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1.

(5)  PB L 300 van 18.10.2014, blz. 57.

(6)  PB L 69 van 8.3.2014, blz. 107.

(7)  https://www.bankingsupervision.europa.eu/banking/comprehensive/2014/ html/index.en.html

(8)  PB L 86 van 31.3.2015, blz. 13.

(9)  PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1.

(10)  PB L 339 van 24.12.2015, blz. 58.

(11)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0006.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0238.

(14)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.


Top